Archief | sportjournalistiek RSS feed for this section

Olympisch goud en de schijn van heiligheid

9 aug

Terwijl ze daar levenloos in de goot lag, haar lichaam over een betonnen rand gevouwen, sprong ik op vanuit mijn comfortabele positie en riep: ‘Help haar! Wie helpt haar?’ Mijn huisgenoten slaakten kreten van schrik en ontzetting. De Belgische televisie-commentatoren schreeuwden iets van gelijke orde. Ontzetting alom. Maar wat nu?

De wedstrijd ging door. Natuurlijk ging de race door. Wie haalt het nu in zijn hoofd om een olympische race, de alles verdringende jacht op goud, stop te zetten? The games must go on. De achtervolgers schoten voorbij, vanuit hun ooghoeken hebben ze haar zeker zien liggen. De latere winnares herinnerde zich nog haar aarzeling. Daar lag haar vriendin. Dood? Wat nu? Doorgaan? Een andere achtervolger sprak haar moed in: ‘We rijden door, we doen het voor haar.’ Motoren en auto’s met mannen en vrouwen die plichtsgetrouw hun werk bleven doen, schoten eveneens in blinde vaart voorbij. Er lag iemand levenloos, mogelijk zelfs op sterven. Niemand stopte.

Totale eenzaamheid. Is dat de samenleving van nu?

De man op de motor die schuin achter haar reed, voerde een cameraman mee. Door deze mannen zag ik wat er gebeurde. Zagen zij het ook? Op een amateurfilmpje zag ik later dat de motor tweehonderd meter verder even aarzelde (de remlichten gloeiden), maar uiteindelijk toch doorreed, door de volgende bocht. Iedereen reed door. De amateurfilmer hoorde ik ‘oei’ roepen, terwijl hij opgewonden doorfilmde. Waarom eigenlijk? Ik hoorde het lawaai van een helikopter en van een blaffende hond. Honden ruiken instinctief onraad. Na ruim twee minuten kwam een man aanrennen die even verder zowaar van zijn motor was gestapt. Vervolgens kwamen de eerste hulpverleners in actie. De race ging door. De ploeggenote van de ongelukkige vrouw in de goot in het donkere bos won, het goud was voor haar. Het was haar gegund. Zou God dan toch bestaan?

Er circuleert op internet een filmpje waarop verstandelijk gehandicapte kinderen een hardloopwedstrijd houden. Halverwege de race valt een van de kinderen. De anderen reageren geschokt, draaien zich om, helpen de ongelukkige deelnemer op en hollen vervolgens de handen ineengeslagen samen over de finish. Samen juichend. De ouders op de tribune juichen en huilen. Zo mooi kan verbroedering zijn.

In een ver verleden heeft mogelijk een ethische olympische code bestaan die van deelnemers aan sportwedstrijden vooral medemenselijkheid vroeg. Geen onmenselijke competitie. Zoiets als: er is meer dan goud, er is meer in het leven dan winnen van een ander, verliezers verdienen ook aandacht. Of: samen sporten is het leukst. Deelnemen is belangrijker dan winnen!

Goed dat er weer Olympische Spelen zijn, vooral dat ze maximale aandacht krijgen. Dan kunnen we weer aanschouwen hoe hard topsport is, onmenselijk vooral. Dan worden we geconfronteerd met die geobsedeerde jacht op medailles en titels. Achter de eindstreep ligt ogenschijnlijk het paradijs, daar wacht het eeuwige geluk – voor wie zich het goud opeist wel te verstaan. Een Nederlandse televisie-commentator schijnt na het zien van de gruwelijke val in zijn verwarring gezegd te hebben: ‘Oh, oh, daar gaat olympisch goud.’ Tja, sport doet rare dingen met mensen.

Bijna veertig jaar geleden stond ik als debutant met een tiental verslaggevers aan de finish van een etappe in de Tour de France te wachten op een ver achtergebleven Nederlandse renner. Toen hij eindelijk over de eindstreep kwam gekronkeld en door een verzorger en zijn ploegleider was opgevangen, viel hij neer tegen een caravan van de medische dienst. Als aasgieren doken mijn collega’s op de uitgeputte, doodzieke, kotsende renner, terwijl een verzorger alles in het werk stelde om de renner te helpen. Amechtig en ongeduldig werden vragen afgevuurd op de jonge renner die verdoofd uit zijn ogen keek. Observaties en onbestemde geluiden werden op bloknoten beschreven. Camera’s klikten onophoudelijk, genadeloos. Beroepsdeformatie alom. Ik draaide me om, liep weg en riep: ‘Laat die jongen godverdomme me rust.’ Ik hoorde nog: ‘Dit is je beroep, Guus. Of kies een ander beroep.’

Ik bleef mijn beroep nog tientallen jaren uitoefenen. Ik zag winnaars en verliezers, juichende mensen huilen, wielrenners in een diep ravijn liggen en sporters naar hun gebroken been en gewonde hoofd grijpen. Ik bezocht ontredderde topsporters in ziekenhuizen en andere klinieken, of na hun carrière, ontheemd en verlangend naar de tijd dat goud en glorie nog voor het grijpen lag. Topsport is hard, meedogenloos, begreep ik. Topsport verhardt mensen, steeds meer, zo heb ik ervaren.

Nog een voorbeeld. Eens stond ik op een Pyreneeëntop met twee collega’s weer te wachten op een achtergebleven Nederlandse wielrenner. We hadden hem beneden in de berm zien zitten, met zijn broek omlaag, hij was ziek en aan de diarree. Toen hij boven kwam, plantte hij huilend zijn met poep besmeurde fiets tegen onze auto. Hij sloeg vloekend en tierend met zijn vuisten om zich heen en schopte tegen onze auto. De collega’s maakten aantekeningen en foto’s, en vroegen hoe het met hem ging. Ik keek stil en beschaamd toe en zei toen: ‘Stop ermee, jongen, je bent doodziek. Doorgaan heeft geen zin meer.’ Hij staakte de strijd en stapte huilend in een ambulance. Hij had verloren.

Laatst in deze verdwazende sportzomer vol niet te stuiten babbelaars op televisie en radio, hoorde ik oud-wielrenner Karsten Kroon zijn ervaringen delen. Hij had vele botbreuken en andere fysieke en psychische ellende overleefd. Wat hem nog het meest uit evenwicht had gebracht, was de confrontatie met zichzelf nadat hij gestopt was met topsport. Hij was in een zwart gat gevallen. Hij wist niet meer wie hij was en hoe hij zich moest gedragen – zeg maar op de been moest blijven. Zijn vrouw verliet hem, een relatie was onmogelijk geworden. Hij had maar één focus gehad: wielrennen, verder geen gezeur. Wielrenners zijn stoer, ze staan op na een zware val, likken hun wonden en gaan door alsof ze geen pijn hebben. Ze hebben hun gevoel uitgeschakeld, merkte Kroon op. Wielrenners huilen niet. Collega’s als Michael Boogerd noemden hem destijds een huilebalk, omdat hij toch af en toe zijn emoties toonde. Nu kan Kroon weer echt huilen. Hij laat zijn emoties komen en gaan. Hij voelt zich weer mens.

Staan we op de brug naar ontmenselijking in de sport? Dat sporters pijn hebben, huilen van geluk of ontzetting, geeft aan dat ze nog mensen zijn en kunnen voelen. Nog wel. Maar nog even en de aanjagers van topsport verlangen dat alle emoties worden uitgebannen. Het verstand moet op nul. Robots dreigen ze te worden. Op z’n minst mensen die nog maar één ding voor ogen hebben in hun leven: goud! En iedereen eromheen doet mee. Verblind door de jacht op eeuwige glorie. Wanneer stopt de race? Wie stapt af, biedt de medemens hulp en laat het goud liggen? Het is immers slechts een talisman, niet meer dan een schijn van heiligheid.

Deze column is gepubliceerd op de website http://www.sportenstrategie.nl

Sportjournalisten zitten het liefst in het stadion, toch?

15 nov

Sportjournalisten waren drie weken geleden op het congres Play the Game in Aarhus dun gezaaid. Althans de journalisten die een werkgever (krant, week- of maandblad, radio en televisie) vertegenwoordigen. Juist op de plek waar vier dagen en avonden lang de sportwereld met al zijn intriges, corruptie en vals spelende bestuurders en beoefenaren onder de loep werd genomen door onderzoekers, wetenschappers en onafhankelijke onderzoeksjournalisten zou je naar diepere achtergronden zoekende sportschrijvers verwachten.

In het Deense congrescentrum heerste niet de sfeer van een stadion vol duizenden hartstochtelijke supporters. Er was geen finish, er was geen scorebord en er waren geen spelers en trainers die zwetend en hijgend hun emoties de vrije loop lieten. Zou dat de reden van hun afwezigheid zijn geweest?

Er werd gediscussieerd en er werden inzichten uitgewisseld over de dreigende ondergang en de verdwazing van sport. Hoe overkoepelende organisaties, zoals de mondiale voetbalfederatie FIFA maar ook andere sportbonden, worden geleid door mensen die de grenzen van ethiek hebben overschreden. Hoe wedstrijden en toernooien via spelers, scheidsrechters en bestuurders worden gemanipuleerd door gokbedrijven. Hoe doping en geld de afspraken over sportiviteit negatief beïnvloeden.

Maar ook was er aandacht voor het niveau van sportjournalistiek in de wereld. Er werd gediscussieerd over de houdbaarheid van sportjournalistiek. Juist, nu het imago van grote sportfederaties als FIFA, UEFA, IOC, IAAF, maar ook van kleinere federaties zienderogen afbladdert (met juridische processen tot gevolg), zouden de krachten van de sportjournalistengemeenschap gebundeld moeten worden om een en ander tot klaarheid te brengen, zo niet op te lossen. Er was weinig belangstelling. De sportjournalisten zitten kennelijk liever op de perstribune van een of andere arena elders in de wereld en houden de score bij. Terwijl intussen de liefhebber aan de televisie zit en hetzelfde ziet en kan beoordelen.

Journalistenforum: vlnr onafhankelijk journalist Jens Weinreich (Duitsland), journalist Umaid Wasim (Pakistaans dagblad Dawn), onafhankelijk journalist Laura Robinson en Lars Werge (voorzitter Deense sportjournalistenbond). Foto: Thomas Søndergaard

Het journalistenforum op Play the Game: vlnr onafhankelijk journalist Jens Weinreich (Duitsland), journalist Umaid Wasim (Pakistaanse dagblad Dawn), onafhankelijk journalist Laura Robinson en Lars Werge (voorzitter Deense sportjournalistenbond). Foto: Thomas Søndergaard

De grote meerderheid van de sportjournalisten in Aarhus was zelfstandig en onafhankelijk, niet afhankelijk van wat hun hoofdredactie wil. Journalisten die op eigen initiatief en eigen kosten onderzoek doen. Bekende fenomenen zijn de Duitser Jens Weinreich en de Brit Andrew Jennings. Beiden zijn, vooral door hun onafhankelijke status, hoofdverantwoordelijk voor het blootleggen van de corruptiepraktijken binnen IOC en FIFA. Verder zijn de Canadese journalisten Declan Hill (matchfixing), Laura Robinson (seksuele intimidatie en machtswellust van bestuurders) en de Duitser Hajo Seppelt (doping in Russische atletiek) journalisten die geheel op eigen initiatief en vaak op eigen kosten de misstanden in de sportwereld aantonen en zich kwetsbaar opstellen. En zo zijn er (gelukkig) meer.

Ze krijgen in hun drang naar onderzoek en onthulling steeds meer navolging, vooral in Duitsland, Engeland, Noord- en Zuid-Amerika en de Scandinavische landen. En langzaam ook in Nederland. Ook bij de traditionele media. Bij sommige media dringt het besef door dat er meer aandacht gevraagd wordt voor de achtergronden van de sport, met name de negatieve achtergronden. Niet alleen het scorebord, maar ook wat zich achter het scorebord afspeelt – welke invloeden spelen een doorslaggevende rol.

Foto: Thomas Søndergaard/Play the Game.

Foto: Thomas Søndergaard/Play the Game.

Henrik Brandt is tegenwoordig directielid van Play the Game. Hij was eens sportverslaggever van Jyllands Posten, een Deense krant. Tien jaar geleden gaf hij op Play the Game een lezing over wat de redactie van zijn krant over sport zou schrijven. Niet alleen ‘scorebordjournalistiek’, niet alleen wedstrijdverslagen over voetbal en handbal. Juist meer achtergrond, meer over waarom sport er toe doet, waarom mensen naar voetbal kijken, wat bestuurders doen en waarom, over breedtesport. Waarom doen mensen aan sport? ,,Zodat ook de vrouw van de voetballiefhebber in sport geïnteresseerd raakt”, vermoedde Brandt. ,,Ik kreeg een paar redacteuren mee, de rest wilde alleen naar het stadion voor de wedstrijd. Het project is mislukt. De hoofdredactie die aanvankelijk wel iets in ons plan zag, koos toch voor de wedstrijdverslagen en interviews met sporters. Nu sla ik de sportpagina’s over. Ik ben blij dat ik er geen deel meer van uitmaak. Daarom ben ik nu bij Play the Game. Kranten gaan voor populisme en commercie. Ik sta nog steeds achter mijn plan, om meer over achtergronden te schrijven. Vandaar dit congres. Maar het is een zware strijd.”

Laura Robinson, onafhankelijk sportjournalist en oud-wielrenster, deed jarenlang onderzoek naar de praktijken van de organisator van de Winterspelen van Vancouver (2010), John Furlong. Hij mishandelde als leraar kinderen van Indiaanse (First Nations) afkomst, hij loog over zijn verleden als sporter. Ze publiceerde verhalen in Canadese kranten, maar Furlong vocht terug. Robinson had geen geld om het proces tegen haar te winnen. Twee jaar geleden werd ze vlak voor haar presentatie op Play the Game geïntimideerd door een brief van Furlongs juristen. Play the Game liet Robinson toch haar lezing geven. Ze kreeg steun van de Deense organisatie, zoals iedere journalist die met soortgelijke onderzoekjournalistiek komt. Jens Sejer Andersen, de directeur, geeft onderzoeksjournalistiek de ruimte.

Robinson gaat door, met beperkte middelen. ,,Sport gaat niet alleen over de mensen op het podium, maar juist over de mensen die niet op het podium staan. Niet het verhaal op persconferenties, voor of na een wedstrijd. Maar het verhaal daar achter”, aldus de oud-wielrenster. Ze kreeg tijdens de discussie bijval van een Engelse journalist: ,,Sportjournalisten werken vanuit het idee dat ze onderdeel zijn van de sport, het team en de spelers. Ze vergeten dat ze buitenstaander moeten zijn en gewoon van afstand verslag moeten doen.”

En zo schoven de meningen over de ware vorm van sportjournalistiek langs elkaar. Fascinerend om te horen hoe verslaggeving over sport zich ontwikkelt. Een Deense sportjournalist meende: “Sportjournalisten kunnen niet schrijven. Ze schrijven voor mensen die niet kunnen lezen.” Die arrogantie gaat mogelijk te ver.

Het geeft wel aan hoe de sportjournalistiek in een spagaat is beland. Hoe sport te benaderen? Hoe erover te schrijven? Is er wel beleid in zake sportjournalistiek? Hebben hoofdredacties wel door dat er meer is dan scorebordjournalistiek, beïnvloed door commercie? Tijden veranderen. Sport is meer dan de belangrijkste zaak van het leven geworden. Hoe je het ook wendt of keert. Op het Deense congres lagen de verklaringen om over na te denken. De journalistiek kan veel onthullen, meent Laura Robinson, maar het merendeel is of niet geïnteresseerd of krijgt niet de gelegenheid (en het geld) van de hoofdredactie om zijn werk te doen. ,,Nu doen wij, onafhankelijke journalisten het werk. Wij hebben de tijd, maar wij hebben geen geld. Dat is onze strijd. Vaak ondankbaar, veel tegenwerking en vijandigheid. Maar wel een strijd die wat oplevert, getuige de onthullingen van de laatste tijd rond doping, match fixing en de FIFA. Dat is allemaal begonnen bij de journalistiek.”

De vraag: waar ligt de grens tussen amusementsjournalistiek en onderzoeksjournalistiek? Recensies of achtergronden. Wat willen de lezers? In Aarhus werd die vraag gesteld. Een congres over de waarde van sportjournalistiek als inspiratiebron. Play the Game gaat door, elke twee jaar. Niet alleen in Denemarken, maar hopelijk ook in andere landen waar sport en dus sportjournalistiek wordt bedreven. Als de sportjournalisten niet naar Play the Game komt, dan komt Play the Game wel naar de sportjournalisten.

Dit aan de datum aangepaste artikel werd eerder gepubliceerd op de website http://www.sportenstrategie.nl

Boeddhistisch sport beleven

13 aug

Een sportzomer zoals die zich de afgelopen maanden aan mij ontvouwde, heeft mij veel energie gekost. Het was een voortdurende strijd tussen afkeer en overgave. Met terugkerende vragen als: wat gebeurt er toch met mij, wat en waarom raakt het mij zo, waarom reageer ik zo, wat doet mij soms zo afkeren, waarom ben ik tegen die en voor die ander?

Zijn dat vragen die opkomen bij een mens die graag boeddhist wil zijn omdat het jachtige leven hem vermoeit? Gespannen toezien hoe op leven en dood wordt gejaagd op onbegrensde euforie en onherroepelijk succes. Is dat wat mediteren (als observeren van gewaarwordingen) en contempleren (als op zoek gaan naar gewaarwordingen) oplevert na weer zo’n opwindende reportage?

Ik voelde dat mijn lichaam, en zeker mijn geest, mij een onaangenaam gevoel bezorgde. Spanning die leidde tot rusteloosheid. Soms durfde ik niet te kijken. En als ik dan toch keek, maakte zich aanvankelijk bevriezing van mijn zenuwgestel meester. Eigenlijk bevroor ik mezelf eerst. Ik sprak mezelf toe: blijf rustig, er gebeurt niets ernstigs, laat het maar komen, het gaat toch weer weg. Of dan hoorde ik toch weer een stemmetje: toe maar, leef maar mee, het mag, laat je gaan, het voelt echt fijn erbij te horen.

Zo werd de sportzomer een worsteling. Bij de ene sport meer dan bij de andere, al naar mate commentatoren en media de grenzen van opwinding opzochten of overschreden. Analyses beluisterde en las ik al snel niet meer. Op het televisietoestel zette ik het volume uit. Niet meer dat mijns inziens overbodige, mij te subjectieve commentaar. Ik zag het bij de meeste sporten zelf wel, ik kon zelf wel oordelen. Ik wilde het op mijn manier ondergaan. Met de zintuigen die alleen mij toebehoren.

Ik onderging het allemaal. Bezag de taferelen, de jacht en de strijd in betrekkelijke stilte – vaak was ik alleen. Observatie vanuit een uitkijktoren onder een blauwe hemel, geen wolkje te zien. Met een panoramische blik, of helikopterview, die mij meer (iets anders) kon vertellen over het spel en de jachtpartijen op het beeldscherm dan met toegevoegde mededelingen of commentaren. Wat ik zag en beleefde, was alleen van mij.

Ik liet me verrassen, kon me verwonderen, liet het begaan – al bleef het verlangen naar meer aanwezig, zoals naar een fraai doelpunt of een oogstrelende actie bij voetbal, een demarrage of sprint bij wielrennen, een ongekende slag bij golf en tennis, een oogstrelende als een gazelle lopende atlete. Daarom kijk ik immers naar sport, ben ik er door gefascineerd: iets te zien dat mij nog niet eerder is opgevallen, dat me raakt. Wat ik ook graag had willen kunnen. Ja, begeerte. Ondergaan met een verlangen naar nieuwe inzichten en vergezichten vanuit mijn eigen uitkijktoren – in dit geval mijn bank.

Mindful observeren. Zo benoem ik de wijze waarop ik naar sport heb proberen te kijken. Waarop ik sport heb proberen te ondergaan of beleven. Het geeft een nieuwe dimensie aan mijn observaties. Een nieuw geestverruimend middel. Anders zien en horen, anders beleven.

Het herinnert me aan een ervaring met mijn jeugdvriend Marius die in een tuinhuisje naast het woonhuis van zijn broer leefde. We luisterden vaak samen naar muziek. Vaak onder het genot van een waterpijpje hasj om de muziek een andere (extra, mogelijke diepere) dimensie te geven. We gaven ons over aan de muziek. Ook weer op een andere manier luisteren. Op een avond kwam ik weer bij hem op bezoek. Hij had een plaat opstaan. Ik merkte dat de langspeelplaat te langzaam draaide: langzamer dan 33 toeren. Mogelijk door slijtage aan zijn platenspeler. Ik maakte daarover een opmerking, waarop Marius met een mysterieuze glimlach zei: ‘Ja, het is wat anders. Mooi hè?’

Nadat we een uurtje zwijgend hadden geluisterd naar de ‘nieuwe plaat’, keek Marius me bloedserieus aan. ‘Ik weet wat boeddhisme is’, zei hij. Ik had weleens van boeddhisme gehoord, waarschijnlijk op school bij het vak Godsdienst, maar ik had me er nooit vragen bij gesteld. ‘Dit is boeddhisme’, zei hij. ‘Deze gewaarwording.’ En hij gaf een verklaring. Zo naar muziek luisteren, op een andere manier luisteren. Gewoon door de snelheid te verminderen of te verhogen. Ineens liep de platenspeler langzamer, zomaar. Dat gebeurt, zomaar. Eigenlijk iets ondergaan dat niet gebruikelijk is. Iets op een manier ondergaan die je niet is aangeleerd of opgedrongen omdat het moet.

Wat dat nu met boeddhisme te maken heeft, begreep ik niet. Zijn theorie had toch niets met geloven of met religie te maken. ‘Juist wel’, vond Marius. ‘Je gelooft in wat je ziet, hoort of ruikt, wat je beleeft. Je gelooft niet in wat je hebt van horen zeggen. Je vindt het niet mooi, omdat anderen zeggen dat het mooi is. Je vindt het helemaal alleen zelf mooi. Boeddhisme is het ontwikkelen van je eigen geest.’

Zoiets zei hij. En hij haalde er Allan Ginsberg bij, schrijver/dichter en al in de jaren vijftig vertegenwoordiger van de Beat Generation, een homoseksueel (getrouwd met een man), een man die ‘afweek’ door ‘obsceen’ gedrag. Bevriend met Jack Kerouac – en beïnvloed door William Blake (‘The road of excess leads to the palace of wisdom…You never know what is enough until you know what is more than enough’), zoals ook Jim Morrison van The Doors dat was. Ginsberg was in die tijd (eind jaren zestig) al geïnteresseerd in boeddhisme. Later zou hij boeddhist worden. Ginsberg, niet Marius. Want die overleed op jonge leeftijd, mede omdat hij in het ontwikkelen van zijn eigen geest te ver ging.

Marius had evenals Ginsberg een sterke drang om de grenzen van zijn bewustzijn te verkennen, maar kon het niet lang aan. Opmerkelijk dat Chögyam Trungpa Rinpoche, de vader van mijn (shambhala-)boeddhistische leraar Sakyong Mipham, in de jaren zeventig bevriend bleek te zijn geweest met Ginsberg en andere Amerikaanse dichters. Maar dat terzijde.

Allen Ginsberg (links) met Shögyam Trungpa Rinpoche

Allen Ginsberg (links) met Chögyam Trungpa Rinpoche

Marius was geen sporter. Ik herinner me alleen dat hij in een tarzanbroekje in het zwembad verscheen en later vrienden kreeg die iets met oosterse vechtsporten deden. Hij schijnt wel even in een juniorenelftal gevoetbald te hebben. Voetbal volgde hij zeker, vooral de lokale profclub. Hij vond het leuk dat ik een fanatieke voetballer was die het zelfs tot het eerste elftal van mijn plaatselijke club schopte. Hij kwam een keer kijken en zei toen: ‘Goh, jij kunt goed voetballen. Hoe doe je dat toch?’ Dan lachte hij een beetje cynisch.

Dat ik sportverslaggever werd heeft hem niet verbaasd. Verbazing, nee. Hij vroeg zich alleen dingen af. Geen oordeel. ‘Hoe doe je dat dan? Wat doe je dan? Ga je gewoon kijken en schrijf je dan op wat je gezien hebt? Lijkt me leuk. Schrijven wat je gezien hebt. Niet schrijven wat anderen gezien hebben en ervan vinden. Dat zo’n beroep bestaat, sportverslaggever.’

Maar vooral recensent, antwoordde ik. Zoals er ook muziekverslaggevers zijn, literatuur- en kunstverslaggevers. Zij brengen verslag uit van wat zij beluisterd, gelezen en gezien hebben. Verslaggevers die hun eigen inzicht raadplegen en dat op schrift stellen. Zij schrijven net zoals ik dat bij voorkeur doe een recensie, met een analyse en interpretatie – een subjectieve beoordeling dus.

Ik had graag met Marius de afgelopen sportzomer beleefd. Niet gestoord door de stem van een verslaggever die ons opgewonden deelgenoot maakt van zijn kennis en visie. In stilte (zelf) iets ondergaan op een manier die je niet is aangeleerd of wordt opgedrongen. Kijken naar sport alsof je mediteert, alsof je gewaarwordingen slechts observeert, zonder oordeel. Het biedt iets anders, iets nieuws. En het geeft (mij) rust. Marius zou zeggen: ‘Mooi hé? Boeddhistisch naar sport kijken.’

Guus van Holland is vriend van de Shambhala-sangha in Leiden

Deze kwartaalcolumn verschijnt binnenkort op de website van de Vrienden van het Boeddhisme: http://www.vriendenvanboeddhisme.nl/

Door sport heb ik boeddhisme leren kennen

23 mrt

Deze column staat in verkorte vorm op de voorjaarsuitgave (2014) van de website van De Vrienden van het Boeddhisme: http://www.vriendenvanboeddhisme.nl/

Er woedde een strijd in mij, zeker als mens die beroepshalve over sport schreef. Vanwaar toch die fascinatie voor strijd, competitie, rivaliteit en vaak daaruit voortvloeiende animositeit? Dat de één beter is dan de ander. Dat ik beter wilde zijn dan een ander. En dus ook niet minder wilde zijn. Dat gevoel werd naarmate ik ouder werd en er meer over schreef steeds heviger – onaangenamer ook.

Aanvankelijk ging ik de drijfveren van mensen onderzoeken, in het bijzonder van mensen die wedstrijdsport bedreven. Interview na interview schreef ik. Niet alleen met topsporters maar ook met sportpsychologen, sportsociologen en sportfilosofen. Denkers. Dieper en dieper. Tja, het was the survival of the fittest. Zo was het nu eenmaal.

Zo’n 35 jaar geleden zei mijn eerste psychische hulpverlener, ‘spiritueel psychotherapeut’ Yde Lansen: ‘Guus, je denkt dat je in interviews op zoek bent naar de drijfveer in anderen. Maar je bent op zoek naar jezelf. Anderen zullen niet begrijpen wat je zoekt in hen. Zij kunnen jouw verhaal niet vertellen. Dat moet je zelf doen.’ Terzijde: in 1992 verscheen van Yde Lansen (samen met zijn ex-vrouw Mieke Bello het boek ‘Je gaat niet zomaar dood’ en in 1997 ‘De verstopte mens; hoe de goden en ons goddelijke lichaam weer zichtbaar kunnen worden’.

De zoektocht stemde maar niet tot tevredenheid, tot vrede met mezelf. Het leek inderdaad om mijn eigen zucht naar strijd te gaan. Wat ik om mij heen zag was projectie. Het was een nogal vermoeiend proces, uitputtend zelfs. Was er dan echt geen vreedzamer leven, elders?

Boeddhisme dan maar. Daar moest ik me in verdiepen. Had ik niet vaak verlangd naar een verblijf in een klooster? Rust en vrede, overal. Was ik niet eens bijna toegetreden tot de volgelingen van Bhagwan Shree Rajneesh, en sannyasin geworden? Ik las en herlas zijn boek: ‘Mijn weg de weg van de witte wolk’. Nee, geen volledige overgave aan een goeroe. Niet naar Poona. Niet in oranje over straat. Geen uniform. Ik wil wel autonomie.

Het leven voelde niet goed. De fascinatie voor sport was vaak ook een last. Ik leidde een dubbelleven.

Phil Jackson


Phil Jackson

Toeval kon het niet zijn dat ik begin jaren negentig bij een reportage over sportbeleving in de Verenigde Staten werd geconfronteerd met Phil Jackson, basketbalcoach van de Chicago Bulls, wereldkampioenen, het team van een van de beste sporters aller tijden, Michael Jordan. Een ‘sportspiritueel’ familielid, Frank Heckman, met Steven de Bie schrijver van ‘De Reis van de Held’ (de basis van de Nederlandse olympische sportsuccessen in de laatste jaren), wees mij bij mijn bezoek aan Chicago op het boek Sacred Hoops, Spiritual lessons of a hardwood warrior. Het was geschreven door Phil Jackson.

Het boek was een openbaring. Een sportcoach die spelers liet kennismaken met Indiaanse rituelen, sprookjes liet lezen als The Wizard of Oz (over de goeden en de kwaden), die vertelde over zenboeddhisme en hun leerde mediteren. Jackson, zoon van ouders die beiden dominee waren van de Pinkstergemeente, had als jonge student en basketbalspeler marihuana gerookt en lsd gebruikt. Niet ter vermaak, beweerde hij, maar om zijn perceptie te doorgronden. Hij had zich verdiept in politicologie, sociologie, filosofie en antropologie, en werd geraakt door de wijsheden van zenleraar Shunryu Suzuki, wiens lezingen hij regelmatig bezocht.

jordan
De Amerikaanse media noemden Jackson met een mengeling van cynisme en verwondering The Zenmaster. Hij liet mannen met een groot ego, zoals sterspeler Michael Jordan, ervaren hoe het voelde wanneer zij zich met anderen vergeleken. Jordan mocht dan met meer talent zijn gezegend, met anderen zou hij nog beter presteren. Jordan leerde dat hij zich niet beter en groter moest voelen dan zijn medespelers. Ieder zijn eigen talent. ‘Door de meditatiesessies van Jackson heb ik mezelf in relatie tot anderen leren zien. Ik werd er een betere speler door,’ gaf Jordan later toe.

De boeken van Jackson boden mij het inzicht dat wedstrijdsport en boeddhisme niet met elkaar hoeven te botsen. Dat ze kunnen samengaan, zelfs verhelderend en versterkend kunnen werken. Ik kon verder met mijn zoektocht. Ik probeerde te mediteren, las meer boeddhistische boeken – van alle stromingen. Toch bleef die verdomde strijd en competitie mij belasten. Ik moest en zou winnen, de beste zijn. Het leidde tot alweer een burn out.

Deelname aan een weekeinde Dharma Art met de Amerikaanse Shambhala-leraar David Schneider leidde tot nieuw inzicht. Toen Schneider de aanwezigen vroeg iets te vertellen over zichzelf en over het doel van hun deelname, durfde ik openlijk te zeggen dat ik sportjournalist was en moeite had met competitie. Naast me hoorde ik een vrouw diep zuchten. Was dat een teken van afwijzing?

In de theepauze vroeg Schneider mij of ik wist dat die dag het Nederlands voetbalelftal een belangrijke wedstrijd moest spelen. En of ik de uitslag wist. Wat? Deze boeddhist was in voetbal geïnteresseerd? Ik rende naar buiten, zette de autoradio aan en wachtte tot ik de tussenstand hoorde. Teruggekeerd kon ik Schneider melden dat Nederland met 1-0 voorstond. En zo kon het gesprek over sport en boeddhisme verder gaan. Terwijl anderen zich bogen over de mogelijkheden van een verlichte samenleving.

Mijn fascinatie voor competitie leek niet ongepast. Jaren later stuurde ik Schneider een email met een vraag over boeddhisme en strijd. Ik wilde er een verhaal over schrijven, misschien wel een boek. Schneiders antwoord was kort maar krachtig. ‘Je moest eens weten hoeveel strijd de Boeddha heeft moeten leveren.’

Roberto-Baggio-01
Topsporters die een boeddhistische levenswijze volgen, zijn dun gezaaid. Ik ken Tiger Woods en zijn worstelingen. En de Nederlandse boksster Lucia Rijker, de voormalige Italiaanse stervoetballer Roberto Baggio (zie foto boven) en golfer Joost Steenkamer, allen volgelingen van het Nichiren Daishonin-boeddhisme. Baggio was in de jaren tachtig een van de mooiste voetballers ter wereld. Een zachtaardige, technisch begaafde speler die voor het Italiaanse nationale elftal uitkwam. Voetballer naar mijn hart. Hij droeg zijn lange krullen in een paardenstaart. Ze noemden hem ‘Il Divin Codino’, de goddelijke paardenstaart, mede omdat hij vaak over boeddhisme sprak.

baggio
Ook door de vele blessures (allergisch voor pijnstillers) die hij als voetballer opliep, ging hij op zoek naar de zachte kant van het leven. Hij maakte kennis met het Nichiren-boeddhisme. Baggio werd aanhanger van Soka Gakkai, een Japans boeddhistische organisatie die zich inzet voor vrede, cultuur en onderwijs. In 2010 kreeg hij van het Nobelprijscomité voor de vrede de Peace Summit Award (op de foto naast Aung San Suu Kyi) http://www.dailymail.co.uk/news/article-1328024/Italian-footballer-Roberto-Baggio-honoured-peace-award-Burma-democracy-efforts.html, voor zijn wereldwijde inzet. Op zijn website niets actueels over voetbal, maar wel vooral beelden van hem omringd door mensen (kinderen) die hij wil helpen en heeft geholpen, en van hem in meditatie.

Niet dat sport Baggio niet meer boeit. Maar zijn strijd is voorbij. Twee jaar geleden legde hij zijn functie als technisch directeur bij de Italiaanse voetbalbond na twee jaar neer. Zijn doel om in samenwerking met de ook door boeddhisme geïnspireerde bondscoach Cesare Prandelli creatief voetbal te bevorderen en de jeugd enthousiast te maken voor het voetbal als spel en bron van plezier, was tot mislukken gedoemd. Baggio en Prandelli (beiden afkomstig van de voetbalclub Fiorentina) stonden aan de basis van het nieuwe positivisme in het Italiaanse voetbal. Maar nadat de Italiaanse bond Baggio’s vernieuwingsplan had genegeerd, besloot Baggio zijn liefde voor mensen elders in praktijk te brengen. Hij wilde niet meer winnen, hij wilde delen. In harmonie leven met anderen, niet meer in wedijver.

running
Mijn leraar is Sakyong Mipham, zoon van Chögyam Trungpa Rinpoche die het Shambhala-boeddhisme in het Westen verspreidde. Sakyong is een sportman. Hij was een fervent boogschutter en ruiter, en speelt golf. Hij heeft ervaren dat naast meditatie en zelfstudie ook lichaamsbeweging zijn geest verrijkt. Onlangs verscheen van hem het boek Running with the mind of meditation, waarin hij als fanatiek marathonloper de overeenkomsten tussen hardlopen en meditatie uitlegt.

Mede dankzij hem kom ik nu dagelijks op het kussen mezelf tegen. Ik adem, voel, beleef en zie de strijd in en tegen mezelf. Langzaam wordt de strijd minder. Misschien is het de woede die milder wordt, het verongelijkte gevoel dat ik niet beter ben dan anderen – ook niet minder. Ik hoef niet altijd meer de beste te zijn. Winnen is niet langer noodzakelijk. Het is de kunst van het loslaten die ik me probeer eigen te maken. Dat is zwaar. Misschien vecht ik (nog) te veel. Strijd zit ingebakken. Strijd kan, maar ik wil toch weer te graag winnen – al is het van mezelf.

sakyong-running-shoes
In ‘Meester over je eigen leven’ schrijft Sakyong Mipham: ‘Wedijver stelt ons niet in staat te bereiken wat we willen. Hij geeft ons alleen maar de prikkel om winst te behalen ten koste van anderen. We zijn zo goed als we zijn, en anderen omlaaghalen maakt het er voor ons niet beter op’.

Die woorden helpen me verder. Wat als sport, strijd en competitie mij nooit een rusteloos gevoel hadden gegeven, mij niet hadden uitgeput en soms ziek gemaakt? Dan had ik mogelijk nooit de lessen gekregen van Phil Jackson, David Schneider, Roberto Baggio en Sakyong Mipham. Door sport heb ik boeddhisme leren kennen.

Guus van Holland was 35 jaar sportjournalist voor de Volkskrant en NRC Handelsblad. Sinds enkele jaren is hij vriend van de Shambhala-sangha Leiden.

http://www.vriendenvanboeddhisme.nl/2014/column.html

Organisator Winterspelen Vancouver beschuldigd van geweld en seksueel misbruik van schoolkinderen

5 dec

furlong
John Furlong, de gedreven, immer stralende, nu 63-jarige voorzitter van het organisatiecomité van de Winterspelen 2010 in Vancouver, heeft iets uit te leggen. Vooral aan veel kinderen die hem in het verleden als sportleraar hebben meegemaakt. De onafhankelijke Canadese journaliste Laura Robinson ontdekte na grondig onderzoek dat Furlong jarenlang (eind jaren zestig, begin jaren zeventig) kinderen van de oorspronkelijke Canadese bevolking (First Nations, Indianen dus) heeft geslagen en seksueel misbruikt – ten einde de kinderen (de blanke) mores te leren.

Robinson, een gelauwerd onderzoeksjournaliste, publiceerde haar eerste verhaal over het wangedrag van Furlong in september 2012 in Georgia Straight, een weekblad in Vancouver. http://www.straight.com/news/john-furlong-biography-omits-secret-past-burns-lake. Ze voerde daarin een groot aantal getuigen op. Bovendien had zij ontdekt dat Furlong heeft gesjoemeld met data over zijn afkomst (Ierland) en zijn emigratie naar Canada. Furlong ontkent en wordt daarin gesteund door de belangrijkste Canadese sportorganisaties, die geen reden zien om aan de integriteit van de eminente voorzitter van Vancouver 2010 te twijfelen en niet hun eigen beoordeling en bewondering ten aanzien van Furlong aan een nader onderzoek te onderwerpen.

De Canadese sportautoriteiten slaan zich liever op de borst over de organisatie van de Winterspelen in Vancouver en prijzen vooral Furlong om zijn bevlogenheid, zoals hij die in zijn autobiografie Patriot Hearts uitvoerig en met veel egostrelingen beschrijft. Furlong is niet voor niets voor zijn werk als organisator veelvuldig onderscheiden: Officer of the Order of Canada (May 6, 2010), Order of British Columbia (2010), Olympic Order (2010), Paralympic Order (2010). Hij maakt in zijn boek nog eens duidelijk hoe hij de First Nations (de oorspronkelijke bewoners) bij de Spelen heeft betrokken en als sportleraar op een katholieke kostschool goed missiewerk heeft verricht.

Robinson kwam er achter dat Furlong al vijf jaar eerder in Canada werkzaam was dan hij in zijn boek aangaf. Eén van de vele leugens, aldus Robinson. Hij noemde nergens de naam van de school waar hij in Canada gedurende die periode werkzaam was geweest. Ze werd vervolgens getipt door een vertegenwoordiger van de First Nations, waarna zij haar onderzoek begon en steeds meer wrange details over Furlongs verleden in Ierland en als sportleraar in Canada vond. Onderzoek van Robinson leerde dat hij op Prince George College het sportprogramma leidde. Op de Facebookpagina van de school vond zij oud-leerlingen waarop zij samen met Furlong stonden.

De Indiaanse kinderen die werden verplicht naar de katholieke missionarissenschool te komen verklaarden tegenover Robinson dat zij van school wegliepen, omdat zij mishandeld werden. De politie (Royal Mounted Canadian Police) had ze teruggebracht, waarna zij vervolgens door Furlong (lichamelijk) gestraft werden omdat ze tegen de politie hadden gelogen over mishandeling op school. Volgens Furlongs autobiografie speelde de Ier in zowel het nationale Ierse handbal- als basketbalteam, speelde tegelijkertijd Gaelic football voor Dublin en was hij coach van het nationale Ierse vrouwenbasketbalteam. En dat allemaal toen hij 23 jaar oud was? Onmogelijk, meent Robinson met overtuiging.

Furlong probeerde eerst Georgia Straight aan te klagen. Maar zag daar uiteindelijk vanaf. Nu jaagt hij op Robinson zelf en daagt hij haar voor de rechtbank. http://www2.macleans.ca/2013/02/16/the-woman-behind-an-olympic-war-2/. Robinson (een oud-amateurwielrenster http://www1.uwindsor.ca/womensstudies/system/files/Laura_Robinson_Biography.pdf), die artikelen en boeken heeft geschreven onder andere over vrouwen en seksualiteit in de sport, over seksueel misbruik bij jongens in ijshockey (Crossing the line) en over racisme in basketbal, heeft voldoende belastende verklaringen in handen om Furlongs wangedrag te verduidelijken. Maar zij vreest de macht van de Canadese sportautoriteiten (zoals Own the Podium http://ownthepodium.org/Resources.aspx?lang=en-CA, het belangrijkste sportorgaan) en het Canadees Olympische Comité die geen oog hebben voor de trauma’s van een groot aantal ex-leerlingen van de katholieke school in Prince George en Burns Lake, waarop Furlong les gaf.

Drie ex-leerlingen hebben (tevergeefs) een aanklacht ingediend bij de politie, wegens seksueel misbruik van Furlong. Acht ex-leerlingen hebben een getekende verklaring afgegeven waarin zij hun vroegere sportleraar betichten van fysiek en verbaal geweld. Zoals jongens bij het ijshockey keihard met de stick op de rug slaan, kinderen bij de haren slepen, in het gezicht slaan, lijfstraffen, kinderen uitschelden voor ‘lazy indians’. Een groot aantal andere ex-leerlingen hebben anonieme verklaringen gegeven, anoniem mede omdat zij ondanks jarenlange psychotherapie nog altijd bevreesd zijn voor de machtige hand van Furlong.

Een paar weken geleden deed Robinson haar relaas in Aarhus tijdens Play the Game, een tweejaarlijks congres waarin de wantoestanden in de sportwereld (zoals matchfixing, gesjoemel met dopingregels door autoriteiten en controleurs, bevoogding en onderdrukking van topsporters, corruptie en omkoping bij IOC- en FIFA-officials rond de biddings en de organisatie van mega-evenementen, zoals Olympische Spelen en WK voetbal) werden belicht door wetenschappers en onderzoeksjournalisten (300 uit de hele wereld). Een dag voor haar presentatie probeerde een advocatenkantoor namens Furlong Robinson ervan te weerhouden de geschiedenis van de organisator van de Winterspelen weer te geven. De organisatie van Play the Game werd gedreigd met een rechtszaak als zij Robinson haar presentatie liet geven.

Jens sejer
Jens Sejer Andersen, de directeur van het congres, reageerde laconiek door terug te mailen dat de censuur in Denemarken al 150 jaar is afgeschaft. De dreigementen van de Canadese juristen haalden de Canadese media. Furlong mocht voor tv-camera’s zeggen dat hij door de verhalen van Robinson ,,door een hel is gegaan”. Hij ontkent alles. Robinson beschikt over tal van verklaringen die zij graag voor de rechtbank wil toelichten.

Intussen kan zij haar werk als freelance-journaliste niet uitvoeren, hangende de rechtszaak tegen haar. Zij kan als freelancer niet steunen op een journalistenverzekering. Robinson heeft daarom een fonds opgericht waarop sympathisanten een donatie kunnen geven. The Laura Robinson Defense Fund. http://www.huffingtonpost.ca/2013/12/03/laura-robinson-funding_n_4379938.html

Robinson attaqueerde in Aarhus nogmaals de Canadese sportorganisaties die zij verwijt achter deze man te blijven staan, of domweg erover te zwijgen, terwijl er tientallen mensen van First Nations met verbaal, lichamelijk en seksueel geweld zijn bejegend door Furlong. Ook de Canadese politie-autoriteiten (Royal Mounted Canadian Police) krijgen ervan langs omdat zij de aanklachten jegens de oud-sportleraar niet serieus hebben genomen, en nu zelfs de kant van Furlong kiezen.

Robinson_Laura2
Laura Robinson staat niet alleen in haar jacht op Furlong, omdat zij zich gesteund weet door vertegenwoordigers van de Indianen en door veel collega’s en vrienden van Play the Game. Maar zij ziet zich geconfronteerd met de allure en de macht van een nationale held, een man die in zijn almacht is gaan geloven. Een man die van zijn omgeving, de mensen die overtuigd zijn van zijn integriteit en in zijn licht hebben mogen meeschitteren, niet van zijn voetstuk mag vallen.

Zie verder: http://www.laurarobinsondefensefund.org

En: http://nebula.wsimg.com/a0050421df07e4dafd74d19f97bae74b?AccessKeyId=90D3837150F7A72C70F2&disposition=0&alloworigin=1

Zabel, Riis, Ullrich en Jef de meesterspuiter

28 jul

Lees dit, destijds geschreven op mijn NRC-blog, met de kennis van nu

woensdag 30 mei 2007 door Guus van Holland
Zes dagen na zijn bekentenis epo te hebben gebruikt, stond Erik Zabel woensdag 30 mei in Garmisch-Partenkirchen aan het vertrek van de Ronde van Beieren. Honderden mensen juichten hem toe en vroegen de Duitse wielrenner om een handtekening. Zes Duitse televisiezenders waren aanwezig om Zabel en co aan de eerste etappe te zien beginnen. Als helden werden ze begroet, de dopingzondaar en zijn lotgenoten die (nog) niet bekend hebben.

Ik had graag ook Bert Dietz, Rolf Aldag, Christian Henn en Udo Bölts, de Duitsers, gezien; en Bjarne Riis en Brian Holm, de Denen, en al die renners van de Telekom die onlangs bekend hebben dat ze medio jaren negentig bloeddoping epo hebben gebruikt. Ze zouden vast en zeker zijn toegejuicht. Helden zijn het, wielrenners, of ze nu wel of niet gedopeerd zijn geweest. Grote helden zijn het, omdat ze het nog eens hebben toe willen geven. Want dat vraagt moed, zo menen de supporters. Of: kan ons die doping schelen?

Ik had Jan Ullrich willen zien. Zou hij ook zijn toegejuicht? Misschien, misschien ook niet. Jan is dit seizoen met wielrennen gestopt, maar heeft (nog) niet toegegeven dat hij – zoals zijn voormalige Belgische verzorger Jef d’Hont beweert – ook epo heeft ingespoten. Waar blijft de bekentenis, of op z’n minst een verklaring van Jan Ullrich? Ullrich doet er vooralsnog het zwijgen toe.

Terwijl sportief en politiek Duitsland zich na de onthullingen van de afgelopen dagen afvraagt hoe de sport in Duitsland zich moet ontdoen van het besmette verleden en heden van doping, zei een paar dagen geleden Ullrich aan de deur van zijn huis tegen een plaatselijke radioverslaggever dat het hem ‘heel goed’ gaat. „Wanneer u iets wilt, dan belt u maar”, zei de man van wie iedereen in Duitsland intussen denkt dat hij de sport en zijn land bezoedeld heeft.

Ullrich zwijgt, mede omdat het openbaar ministerie van Bonn hem heeft aangeklaagd wegens bedrog van zijn oude werkgever Telekom. Zijn manager Wolfgang Strohband kan niet anders dan repliceren met: „Wij hebben niets te zeggen.” Intussen hebben zij wel hun advocaat ontslagen, omdat hij het tussentijds opnam voor wielrenners die te zware inspanningen moesten leveren.

En intussen heeft gisteren het Internationaal Olympisch Comité een commissie ingesteld die de Telekomkwestie gaat onderzoeken. Jan Ullrich won in 2000 in Sydney de olympische wegwedstrijd. Zijn ploeggenoten van destijds, Vinokoerov en Klöden, werden tweede en derde. Opmerkelijk, drie Telekomrenners op het erepodoium? Deden zij dat zonder doping? Zo stelt zich de commissie onder leiding van de Zwitser Denis Oswald de vraag, waarin verder de oud-atleten Sergej Boebka en Gunilla Lindberg, leden van IOC-bestuur.

Peter Becker, tussen 1987 en 2002 trainer van Ullrich, steekt zijn hand niet meer in het vuur voor zijn vroegere pupil. „Ik heb hem eens gevraagd: waarom gaat het zo goed met jou? Hij zei dat het goed zat en geen risico’s nam. Maar ik twijfel.” D’Hont neemt het voor Ullrich op. „Als alle renners puur waren geweest, had Ullrich tien keer de Tour gewonnen.”

Jef d’Hont, ach Jef. Ik heb hem meegemaakt toen ik einde jaren zeventig mijn eerste jaren als Tourverslaggever deed. Soigneur, klein, dik, amicaal totdat je per ongeluk een hotelkamer binnenliep en een van zijn renners aan de baxter (infuus) zag liggen. Dan werd je er bliksemsnel uitgetrapt met ‘godver’ en ‘godver’. Jef deed ook eens mee in een voetbalwedstrijd op de rustdag van de Tour, tussen Franse journalisten, ploegleiders en soigneurs, en de buitenlandse. Jef stond in onze (buitenlandse) verdediging, ik in de aanval. Jef was onvermoeibaar en niet te passeren, zo dik en vurig als hij was. Hij had pilletjes bij zich, zo liet hij in de kleedkamer zien.

Toen ik het in het veld aan de stok kreeg met de Franse ploegleider van Bernard Hinault, Cyrille Guimard, die mij zwaar onderuit schopte na een schaarbeweging van mij, kwam Jef als een trouwe teamgenoot aangestormd met het schuim op zijn lippen. Hij greep Guimard bij zijn keel en riep iets onduidelijks waar de kleine, rooie Guimard heel erg van schrok. Ik verstond het Frans niet van Jef en begreep ook de repliek van Guimard niet. Ik dacht nog: wielerjargon.

Jef heeft nu op zijn oude dag verteld en laten opschrijven wat hij vroeger met zijn renners allemaal gedaan heeft. Want hij heeft wat renners onder zijn hoede gehad: Freddy Maertens en Michel Pollentier bijvoorbeeld. De ‘peer’ van Pollentier in 1978 op Alpe d’Huez, waarmee de dopingcontrole misleid werd? Jef weet er alles van. Jef weet overal van. Nu heeft hij het allemaal verteld. Waarom? Om de wielersport te verschonen?

Toch is het wachten op Jan Ullrich. Ik herinner me nog het interview op de Duitse televisie, met Reinhold Beckman, eind februari dit jaar. Lees mijn eerdere bijdrage op dit weblog ‘De ogen van Jan Ullrich’. Zoals Jan daar zat, de onschuld zelve, naast zijn vrouw Sara die hem onvoorwaardelijk steunde. Een charmeoffensief van jewelste. Jan Ullrich en doping? Nee, Jan was een lieve, vriendelijke jongen die een rot tijd heeft gehad in de DDR, met veel titels ter compensatie van de vele onaangename dingen die hij zich moest getroosten. Wie Jan in zijn ogen keek, voelde dat hij integer was.

Een paar maanden later, 22 mei, zat Bert Dietz tegenover dezelfde Beckmann. Dietz, ook ex-DDR, biechtte op dat er in zijn ploeg Telekom (ten tijde van Ullrich en Riis) systematisch epo was gebruikt. De volgende dag gaf ploeggenoot Rolf Aldag, ook ex-DDR, een persconferentie waarin ook hij schuld bekende. Naast hem zat Erik Zabel, ook ex-DDR. Ook hij had even epo gebruikt. Een paar dagen later volgden nog meer Telekom-renners met hun bekentenis. Maar nog steeds niet Jan Ullrich.

Aan de vooravond de Ronde van Beieren las ik op een Duitse wielersite een interview met Raphael Schweda, manager van de Duitse ploeg Wiesenhof die aan het eind van het jaar stopt omdat de relatie met een dopingsport niet langer commercieel verantwoord is. Schweda (ook ex-DDR) is in 2003 gestopt als profwielrenner. Hij was toen 27 jaar. Hij had dat jaar gereden voor de ploeg Bianchi, onder andere in de Ronde van Spanje. Hij had Spaanse renners horen praten over bloeddoping en preparaties. De naam Fuentes viel. Het was hem al opgevallen dat ze niet eens zo hard trainden, maar wel harder gingen fietsen. Schweda had intussen gemerkt dat hij geen progressie als wielrenner kon boeken zonder doping. Dus stopte hij er maar mee.

En zo gaat dat in Duitsland dezer dagen maar door. Alle sporten (atletiek, wielrennen, skiën) worden al genoemd, sportartsen die verbonden zijn aan de universiteitskliniek van Freiburg zijn ontslagen of geschorst. Oud-bondsbestuurders komen met verhalen over oneerlijke praktijken en zo verder.

Maar de sporters blijven populair. Gisteren won ene André Schulze, een renner van Wiesenhof, de ploeg die aan het einde van het jaar stopt wegens doping in de wielersport. Hij werd bij de finish in Gundelfingen toegejuicht als een Tourwinnaar. Erik Zabel werd vierde, maar kreeg meer applaus. Wielrennen is in Duitsland nog steeds populair, ondanks Zabel, Ullrich en D’Hont. Zou het in Nederland anders zijn als Michael Boogerd en Thomas Dekker verklaren dat ook zij epo, bloeddoping, groeihormonen of weet ik wat voor doping hebben gebruikt? Hebben zij hetzelfde gebruikt? Waarom niet? Waarom wel?

Dit verhaal is geplaatst op woensdag 30 mei 2007 om 21:04 uur.

Wat is dit voor waanzin

22 jun

Hoe doe je verslag van de waanzin van de Tour? Meegaan met de journalistieke mores of je afvragen waarom dit gebeurt met mensen? Dilemma’s van een Tourverslaggever.

Tour zwaar
Gefascineerd door zoveel ellende, onrecht en mensenschennis keek ik toe hoe de Zwitser Uli Sutter besmeurd met stof, modder en bloed in 1979 na een Tour-etappe over het middenterrein van de wielerbaan van Roubaix slofte. Zijn fiets achter zich aan slepend. Hij zocht. Nee, hij zocht niet. Hij was verdoofd en verdwaasd, hij doolde.

Op zijn shirt was nog net te zien tot welke ploeg hij behoorde: TI-Raleigh. Hij was de kopman, nota bene, van dit alom bewonderde team onder leiding van de beste zakenman onder de ploegleiders, Peter Post. Mijn afschuw sloeg om in woede. Dat wielrenners zichzelf dit aandoen. Dat wielrenners zich als reclamezuilen laten gebruiken door organisatoren als Jacques Goddet en Félix Lévitan. Beulen zijn het, die directeuren!

Ik wilde naar huis, weg van dit mensonterende circus. Op weg naar Brussel, waar na een eerste voor een debutant wereldschokkende Tourweek mijn vriendin op mij zou wachten, schold ik mijn collega’s de huid vol. Wat is dit voor waanzin? Willen mensen dit zien? Schrijven jullie hier over? Zonder een vorm van mededogen? Zonder kritiek op de organisatie voor wie slechts één belang telt: commercie? Hun evenement moet verkocht worden, ongekende kijkcijfers scoren, hun kranten moeten abonnees werven.

Waar zijn jullie principes, mannen, of doen we blindelings mee met dit populisme?

Was ik naïef, een romanticus die veronderstelt dat de sportwereld een symbool is van de integere wellust, van een eerlijke competitie en van het gezonde leven – vrij van zonden? Ja, ik was nog naïef. Dit hoort erbij, dit is de Tour de France, dit is de wielersport. Dit is wat de mensen willen.

Tom Simpson wordt tevergeefs gereanimeerd

Tom Simpson wordt tevergeefs gereanimeerd

Er zou mij nog veel meer wachten. Sportmensen die zich (bewust of onbewust) te gronde richten, in de hoop onschendbaar, onsterfelijk of heilig te worden. Jaren later leerde ik dat het bereiken van de top van Alpe d’Huez of nog beter de Mont Ventoux, waarop de Engelse beroepswielrenner Tom Simpson zijn leven verloor door te veel opwekkende middelen en overdreven ambitie, mensen een gevoel van superioriteit geeft. Mensen, vooral topsporters, gaan door het stof om zichzelf te bewijzen. Waarom begreep ik dat in 1979 nog niet? Hoewel ik al aanvoelde dat iets niet deugde aan de offers die Sutter en de zijnen brachten.

Eerder tijdens mijn eerste Tour de France zag ik Jacques (Jaak) Verbrugge voor de start van een Alpen-etappe. Zijn ogen stonden flauw, zijn gezicht was bleek. Hij was al dagen aan de diarree. Op de top van de eerste col besloten we hem op te wachten. Maar hij kwam maar niet. Een paar haarspeldbochten lager zagen we hem in de berm zitten, broek naar beneden, omringd door nieuwsgierige mensen. Hij klom weer op de fiets en zette zijn lijdensweg voort. Toen hij bij ons aankwam, stapte hij af, liet zich tegen onze auto vallen en begon te vloeken, te slaan en te huilen. Hij stonk als een mestkar. Van zijn fiets dropen dikke bruine druppels. Opgeven? ,,Nooit, godver.” Hij wilde de eindstreep halen, die achter twee andere cols, de Galibier en Alpe d’Huez lag.

Ten einde raad stapte hij besmeurd met zijn eigen vuil in een ambulance. Hij huilde. Ze hadden hem wat druppeltjes opium kunnen geven, een paar maar om de ergste buikloop te stoppen. Ze hadden hem een pilletje kunnen geven. Ze hadden hem een nachtje aan het infuus met een of ander wondermiddel kunnen leggen. Doping doet overleven, doping doet wonderen, doping maakt van mensen helden.

Mijn ervaren collega’s namen foto’s en noteerden wat hij zei. Ik deed niks, ik stond er bij, vertwijfeld, en vroeg me af of deze wielrenner niet meer verdiende dan platte, meedogenloze onderzoeksjournalistiek. Compassie of zo. Niet jagen op primeurs of het sensationele verhaal willen schrijven over een mens dat naar de klote gaat of nota bene doping heeft gebruikt. Gewoon: helpen – en niet scoren. Donder op met de journalistieke mores, voelde ik diep in mijn hart. Gewoon: afvragen waarom dit gebeurt met mensen.

Ik ging de volgende jaren op zoek naar het hoe en waarom van deze commerciële hellevaart. Ik raakte verward, zag hoe renners, ploegleiders en soigneurs met een wijde boog om mij heenliepen, zich furieus afwendden als ik te dichtbij kwam en te veel vragen stelde. Hoe ze heimelijk probeerden succes te behalen, door middel van omkoping, ongekende medicaties en andere malversaties. Ze hielden me voor de gek.

Ik werd overtuigd door de visie van de grondlegger van de olympische gedachte, Pierre de Coubertin, dat sportbeoefening slechts op twee manieren kon worden verstoord. Door het consumeren van ‘onnatuurlijke’ middelen om beter en sterker te worden of door te veel trainen. Een uurtje per dag was prima, maar een sportman die dag in dag uit vele uren per dag trainde, was volgens De Coubertin een bedrieger. Waar ligt dus de norm?

Ik probeerde hen te begrijpen. Ik had hen de hemel in geprezen, omdat ik hen mocht als mens, omdat ik hen vertrouwde. Ik werd uitgenodigd op hun partijtjes, werd er onthaald op loftuitingen en zei op mijn beurt dat zij ‘geweldig’ waren. Wat doe je als je je ex-vrouw die je bedrogen heeft, op een feest zoent en en passant toefluistert dat je haar faux-pas wel begrijpt? Je bent wel bedrogen!

Op de ploegpresentatie van Panasonic in Brussel had Peter Post besloten mij als kritische verslaggever mild te stemmen door mij de hoofdprijs van de tombola te gunnen. Maar er ging iets mis met het opzetje, waardoor de prijs naar een vreemde ging. Post was laaiend op mij omdat zijn Japanse sponsor de fout had ontdekt. Toen ik er (en nog meer louche zaken) over schreef, beloofde hij brandbommen in mijn voortuin. Zo ben ik (en mijn gezin) vaker geïntimideerd door ploegleiders en renners omdat mijn berichtgeving slecht was gevallen.

Ze lachen nu verontschuldigend, omdat ik het wel begrijp. Ja, vast wel. Weet je nog, leuke tijd was het, toen je me nog geloofde? Alsof dat afdoende is. Johan van der Velde maakte als een der weinigen excuses, nadat hij uit de gevangenis was ontslagen. Hij zei dat hij niet anders kon dan mij voorliegen, anders had hij zijn status verloren. De anderen slaan mij nog steeds op de schouder en zeggen dat ,,we altijd vrienden zijn gebleven”. Hoezo, altijd?

Ik begrijp hen. Het zijn mensen. Ook ik raakte verstrikt in mijn ambitie. Erbij horen voelde gemakkelijker en leidde mogelijk tot meer informatie dan op afstand volgen, kritiek leveren, speculeren en renners veroordelen om hun beroepsopvatting. Ik wist niets, had alleen een sterk vermoeden. Zodra ik op onderzoek uitging werd mij hardhandig de toegang ontzegd, omdat ik mij als een verrader gedroeg.

In 1989 zag ik in Corvara Erik Breukink aan het infuus liggen na een bergetappe in de Giro d’Italia. Op de laatste klim van de dag, de Campolongo, had hij de aansluiting met Laurent Fignon verloren door een ‘hongerklop’. Hij verloor zes minuten op de latere Franse eindwinnaar.  Na afloop van de rampzalige Dolomietenetappe werd ik ’s avonds van de kamer geschopt. Ik vroeg niet verder, hoewel ik het tafereel verdacht vond. Gewoon: suppletie, glucose, testosteron, epo, bloedtransformatie… Toch?

De betrokkenen gaven geen antwoord. Waarom ook? Ga een beetje vertellen dat je doping gebruikt of een koers hebt verkocht. Kom op zeg! Het was hun verantwoordelijkheid, hun leven, hun beroep. Inderdaad, het was/is niet mijn leven. Sport wordt zodra het amusement/commercie is grenzeloos. Wie wil scoren gaat over grenzen. Om met Johan van der Velde te spreken: ,,Als je hun niet flikt, flikken ze jou. Je moet meedoen, anders verlies je.’’

Erik Breukink in de PDM-camper nadat hij in de Tour heeft opgegeven./Erik Breukink in de PDM-camper nadat hij in de Tour heeft opgegeven. 16-07-1991

Erik Breukink in de PDM-camper nadat hij in de Tour heeft opgegeven. 16-07-1991

In mijn geheugen gegrift staan de taferelen die zich in de Tour van 1991 rond de renners van de PDM-ploeg afspeelden. Een voor een daalden ’s avonds de renners van de hoteltrap af, meer dood dan levend. Wij keken toe en zagen Erik Breukink, Sean Kelly, Jean-Paul van Poppel, Uwe Raab, Falk Boden en alle andere renners lijkbleek, rillend, breekbaar, zwijgend als zombies voorbijgaan. Mijn Duitse collega Klaus Angerman van het ZDF had eerder zijn landgenoot Falk Boden (net als Raab en Angermann ex-DDR) al gezien en mompelde dat Boden op sterven lag. Hun ploegleider Jan Gisbers en hun ploegarts Wim Sanders vertelden iets over bedorven gehaktsaus. We gingen op onderzoek uit, maar werden voorgelogen en geïntimideerd.

Was het experiment mislukt met de hele PDM-ploeg mislukt? Ploegleider Gisbers wist dat zonder medische experimenten succes niet haalbaar was. Want iedereen experimenteerde. Dit experiment mislukte, omdat er fouten met medicaties (herstelmiddel intralipid) waren gemaakt.

Gisbers verzweeg de waarheid, zoals Peter Post en al die andere ploegleiders, soigneurs en artsen. Ze verzwegen hun waarheid, hun ambitie, hun manier van bestaan. Stel eens voor dat ze niets hadden verzwegen, dat ze alles hadden verteld – hoe de koers echt was verlopen, wie wie had omgekocht, wat ze slikten of inspoten.

Vanaf mijn eerste kennismaking met de Tour de France, einde jaren zeventig, besef ik dat de professionele wielersport niet anders is dan het leven. Mensen doen alles om succesvol te zijn. Topsport is niet meer dan een afleiding van het werkelijke leven. Wie geen vrede heeft met zijn leven zoekt afleiding, meer en nog meer.

Topsport zou door perfecte mensen beoefend moeten worden, is een oprukkende mening. Alsof er ooit een perfecte mens zal bestaan. Een robot misschien?

Topsporters worden als heiligen, afgoden beschouwd. Er mag geen smet aan kleven. Ze moeten supergezond zijn. Zodra ze zich als mensen gedragen, worden ze veroordeeld. Wie een kampioen wordt of domweg de Tour wint, wordt geëerd als de perfecte mens. Wie op slinkse manier succes afdwingt, wordt verbannen naar de galg.

Ik ben sinds mijn eerste Tour de France niet langer naïef. Ik probeer te begrijpen dat mensen door het slijk willen gaan om te worden gewaardeerd. Dat doping of domweg stimulerende middelen daartoe worden aangewend, is menselijk. Topsport en vooral de Tour de France verdwazen. Zonder excessen, zoals omkoping en doping, is er geen opwinding. Sex, drugs and rock ‘n’ roll. Ik wil geen wielrennen zonder verbazing. Ik wil emoties.

Vals spelen doen we allemaal als we de weg kwijt zijn.

Dit artikel stond in de NRC-bijlage van 22 juni 2013 ‘100x Tour de France: Helden en bedriegers’, met verder bijdragen van Peter Ouwerkerk, Wilfried de Jong, Peter Winnen, Hugo Camps, Steven Derix, Dolf de Groot, Peter Vermaas en Derk Walters

%d bloggers liken dit: