
Foto Vincent Mentzel
Dinsdag 27 november is in alle vroegte mijn oud-collega en vriend Mark Hoogstad (48) overleden. Aan die verschrikkelijke ziekte, waarvan hij nog geen jaar geleden de onheilstijding kreeg. Mark was niet alleen de meest talentvolle collega, van wie ik (onder bepaalde voorwaarden) ook diens chef mocht zijn, maar hij was vooral de liefste. Wij begrepen elkaar als gelijkgestemden. ‘Wij hebben hetzelfde karakter’, zei Mark vaak. Dus(?) hadden we weleens laaiende ruzie – en als rechtgeaarde emotievolle mannetjes niet alleen met elkaar. Eerst was ik voor hem een oudere, ervaren collega bij de sportredactie van NRC, min of meer zijn mentor, vervolgens zijn chef.
Het was nooit saai. De emoties gierden vaak door de sportredactie. Dan probeerde die reusachtig grote Mark hakkelend, zwetend en amechtig aan zijn sjekkie trekkend mij te overtuigen dat ik toch ‘echt eens die andere collega’s’ tot de orde moest roepen. ‘Grijp in, Guuske’, riep hij dan om vervolgens uit te barsten in een door een hoge stem versterkte gierende lachbui.
Eens heb ik hem uit de sportvergadering gestuurd, omdat ik vond dat hij zich kinderlijk en nogal overdreven miskend gedroeg. ‘Jij behandelt mij als een kind, dat doe je niet. Ik ben geen kínd’, schreeuwde hij korte tijd later via de telefoon tegen mij. Ik hoor zijn hartekreten nog galmen in mijn auto. Op de achtergrond schreeuwde een jong kind. Waarna ik Mark hoorde krijsen, het bleek tegen zijn toen nog heel jonge dochtertje: ‘Hou je kop Floor!’ De volgende dag vloog hij me liefdevol om de hals, gaf me een zoen en zei: ‘Wil je dat nooit meer doen, Guuske! Ik hoop dat je ervan geleerd hebt.’
En zo waren er vaak botsingen op de meest rumoerige en emotionele redactie van NRC Handelsblad, tot grote verontwaardiging (afkeer?) van de rest van de redactie. Maar altijd was er een happy end. Je hoefde alleen maar te kijken naar die arrogante glimlach van Mark (wat kon hij arrogant zijn!) en je wist dat het goed was. Je voelde dan dat hij het naar zijn zin had.

(Foto Vincent Mentzel)
Ik koesterde zijn talent. Want Maarten Hendrik Hoogstad (zoals hij zich graag voorstelde) was niet alleen een ‘diepgraver’ met een brede blik, maar ook een begenadigd schrijver, soms nogal archaïsch – zeker een purist. Ik adviseerde hem daarom regelmatig zijn horizon te verruimen liever nog te verplaatsen en zich niet uitsluitend of vooral te richten op hockey (‘NRC is een hockeykrant, grote vriend’) en zwemmen, (vaak ook fanatiek rugby en tennis [winst Richard Krajicek op Wimbledon], soms boksen en ijshockey). Hoe nauwgezet hij die sporten ook volgde, hij zou veel meer en belangrijkere onderwerpen kunnen aanpakken, zo vertrouwde ik hem toe – en ik was niet de enige.
Uiteindelijk koos hij voor de redactie binnenland (waar hij onderwijs kreeg toegewezen – niks voor Mark dus), ten slotte als Rotterdam-verslaggever en (mede door de verhuizing van de redactie uit ‘zijn’ Rotterdam naar Amsterdam, waar Mark zich fel tegen verzette, én gevoed door weer zo’n heftig gevoel van miskenning) vervolgens voor het AD/Rotterdams Dagblad in zijn woonplaats Rotterdam. Daar kreeg hij als verslaggever en commentator van de Rotterdamse politiek eindelijk de erkenning waarnaar hij altijd bijna obsessief verlangde. Totdat hij ook daar misnoegd vertrok.
Mark (‘Ik heb een onwaarschijnlijk talent voor rancune’) haalde zijn revanche met zijn opzienbarende boek over de Rotterdamse politiek (‘Rotterdam, stad van twee snelheden’) en verdiende daarmee een maand geleden de Persprijs Rotterdam, die hij eerder tot zijn grote ongenoegen was misgelopen. Wat een erkenning dan toch op de valreep!
Wij zijn elkaar nooit het oog verloren. Zo gaat dat met mannen die elkaar een warm hart toedragen. Maar het leven zonder Mark is niet meer wat het geweest is.