Tag Archives: De Volkskrant

Jaap Visser is soms terug in de kolommen van de Volkskrant

22 mrt

Bijna 25 jaar geleden verscheen het laatste sportstuk van zijn hand in de Volkskrant. Sinds kort staat zijn naam, Jaap Visser (63), weer in de krant. In de rubriek Het Eeuwige Leven. Daarin beschrijft Visser de levensloop van een kort tevoren overleden bekende Nederlander. Niet van een sporter, zoals we van hem als sportjournalist gewend waren. Volgens afspraak slechts mensen uit een andere wereld. Bekende overleden sporters worden nu door een sportredacteur ‘afgelegd’.

Schrijven, over wie en wat dan ook, dat is waar Jaap Visser het meest van houdt. Lange stukken of boeken waar hij zijn ziel en zaligheid inlegt; dat heeft hij altijd graag gedaan. Acht jaar was hij sinds april 1989 lid van de sportredactie van de Volkskrant. Daar toonde hij al zijn onmiskenbare kwaliteiten. Hij kwam van de sportredactie van het Leidsch Dagblad en werd op voorspraak van Volkskrant-redacteur Hans van Wissen aangetrokken als specialist atletiek (net als Van Wissen).

Het was in een tijd dat de sportredactie mocht worden uitgebreid, ingeluid door ondergetekende die naar NRC Handelsblad overstapte en op voorspraak van schaatsverslaggever Ronald ten Brink werd vervangen door Bert Wagendorp die zich bij de Leeuwarder Courant had onderscheiden als schaatskenner en goed schreef over noordelijke wielrenners. Ondergetekende ging akkoord. Kort daarop kregen andere prominente sportredacteuren de kans hun favoriete verslaggever aan te nemen. Frans Ensink koos voor John Volkers en later lieten Ensink en Ben de Graaf het oog vallen op Ted van Leeuwen destijds werkzaam bij de Gelderlander, maar werd Paul Onkenhout als tweede keus gekozen.

Visser had het heel erg naar zijn zin bij de Volkskrant, versloeg meer sportwedstrijden dan hij eigenlijk had gedacht. ‘Ik ging naar de Olympische Spelen, Tour de France en WK’s van andere sporten. Zoveel vertrouwen hadden de leiders wel in mij. Het leek dat Hans van Wissen wel gelijk had gehad door mij te vragen en niet die andere kandidaat Edwin Winkels die naar Spanje vertrok. Ik heb me echt thuis gevoeld op die redactie, waarin toch met die nieuwe redacteuren een andere wind ging waaien dan voorheen, de manier en de sfeer waarop de oude sport redactie schreef was toch anders.’

Jaap was een redacteur/verslaggever die maar niet kon stoppen met schrijven. Hij wilde meer, eigenlijk meer dan Van Wissen maar dan in één verhaal. Het was dan ook niet verwonderlijk dat hij naar Vrij Nederland ging voor de langere, uitgeplozen verhalen; daar zou hij zijn ei wel kwijt kunnen, zo leek het. Maar het voetbalhart stak weer de kop op en zo besloot hij met vrienden en collega’s het voetbalblad Johan te beginnen. Dat ging echter snel ter ziele.

Schrijven over zijn geliefde onderwerpen, dat wilde Jaap Visser. Hij begon met oud-sportverslaggever Matty Verkamman (prominent voetbalverslaggever van Trouw) een uitgeverij, waarin voetbalboeken centraal stonden en Jaap met Matty en anderen schrijvend de toon zetten. Veel boeken verschenen van hun hand, Jaap liet zijn voorkeur voor Ajacieden blijken. Sinds enkele jaren bestieren zij na wat problemen de uitgeverij onder de naam Kick Uitgevers.

Nu is hij dan ook terug bij de Volkskrant, los van andere ‘schnabbels’ bij bekende bladen, als ‘zijn’ Leidsch Dagblad waarin hij een lokaal maatschappelijk betrokken column schrijft.  Een relatie met oud-Volkskrantredacteur Bart Jungmann bracht hem op het spoor van Het Eeuwige Leven, waar Peter de Waard mee was begonnen én gestopt. Jaap geeft graag de credits aan zijn vrouw Judith, ook bekend met het echtpaar Jungmann (Bart en Jaap kennen elkaar van het Leidsch Dagblad). ‘Mijn vrouw opperde het idee dat necrologieën voor de Volkskrant schrijven wel wat voor mij was. Via Bart en medewerker Iwan Tol, die ik weer van Johan kende, kwam ik toen binnen bij de Volkskrant. Wat ik verdien is geen vetpot en ook de ruimte is beperkt, maar het is leuk om uit te vlooien hoe de overledenen in elkaar staken. Ik was een groot bewonderaar van Peter de Waard, hoe hij zoveel columns en reportage schreef en daarnaast ook nog de rubriek Het Eeuwige Leven maakte – en hoe!’

Het is natuurlijk jammer en vreemd, vindt Jaap, dat de rubriek vaak pas enkele weken na het overlijden van de persoon gepubliceerd wordt. ‘Dat hangt weer af van de ruimte en de advertenties, en meer van die dingen. Maar ik heb er wel een beetje vrede mee’, zegt hij midden in een chaotische afhandeling van een nieuwe serie boeken, die zijn uitgeverij op de markt brengt – dit keer over de Tweede Wereldoorlog. ‘Het is leuk om te doen, mensen uit een andere wereld dan sport beschrijven. Of het nu om Chris Koerts gaat, een lid van de rockband Earth and Fire of om Geert-Jan Laan, de onlangs overleden voormalige hoofdredacteur van Het Vrije Volk, als journalist een van de eersten die de onderzoeksjournalist in praktijk bracht. Zeer interessant, echt waar.’

Dit interview is verschenen in de Volksknar, het blad plus website van Volkskrant-pensionado’s

Liever vriend met mijn medemens dan vijand

29 dec

 

Op het kruispunt is het als vanouds druk. Daarom geef ik mijn ogen de kost zodra ik een van de zebrapaden nader. Als ik veilig ben overgestoken zie ik aan de andere kant van de weg enig tumult. Een bejaarde vrouw is met haar fiets gevallen. Ik zie een scooter waarvan de berijdster zich over de ongelukkige vrouw ontfermt. Ik zie een vrouw uit haar auto stappen en dat zij haar auto zomaar op het kruispunt laat staan. Van afstand aanschouw ik het tafereel en beraad mij of ik moet helpen. Het gaat goed. Ik loop langzaam door. Met een glimlach.

Gelukkig is er hulp genoeg, bedenk ik mij. De vrouwen helpen de gevallen vrouw op de been en gaan vervolgens ieders huns weegs. Mensen die elkaar helpen, wat mooi!

Ik ben blij verrast en kan met blij gemoed op weg naar huis. Zo blij verrast ben ik dat ik mijn vreugde thuis wil delen. Dat doe ik dan ook. Mijn vrouw vindt hetgeen wat ik vertel ook verheugend. Inderdaad, dat zien wij niet vaak.

Ik zou kunnen wennen aan de boze gezichten van de mijns inziens egoïstische mensen die mij passeren of in de supermarkt met hun winkelwagentje tegen mij oplopen. Maar dat lukt nauwelijks.

Ik loop mij graag te ergeren, trek liefst ook een chagrijnig gezicht en zou mijn winkelwagentje ook als wapen willen gebruiken. Lekker boosaardig een ander in de weg zitten, als revanche op hun ogenschijnlijk vijandige gedrag: ‘Ik ben eerst, dit is mijn territorium, weg met jullie!’

Sinds ik het boekje ‘Boeddhisme in het dagelijks leven, op weg naar innerlijke vrede’ van Chöje Lama Yeshe Losal Rinpoche heb gelezen, probeer ik me geduldiger en vooral vriendelijker te gedragen. En dat lukt, hoeveel moeite het mij ook kost.

Lama Losal Rinpoche Yeshe, onder andere abt van het klooster en Tibetaans Kagyu centrum Samye Ling in Schotland, vertelt dat ik anderen niet moet proberen te veranderen maar dat ik alleen door van mijn kant geduld en vooral vriendelijkheid te tonen en uit te stralen boze mensen zou kunnen veranderen.

Hoewel ik graag anderen wil zeggen dat zij verkeerd bezig zijn, in de hoop dat zij dan mij op mijn wenken bedienen en lief en vriendelijk zijn, begrijp ik dat het juist aan mij (mijn gebrek aan ‘wijsheid’) ligt dat ik mij vaak zo stoor aan andermans gedrag. Mogelijk en hopelijk kan ik door mijn eigen gedrag (vooral geduld en vriendelijkheid) anderen op een idee kan brengen hetzelfde te doen. Bovendien kan ik herhalen (als een mantra) dat anderen niet zo negatief zijn als ze zich voordoen.

Regelmatig mediteren kan daarbij helpen, vertelt de Lama. Al lezende raakte ik overtuigd van zijn adviezen, die zowaar ook waarschuwingen behelzen als ‘mocht het je niet lukken, probeer dan de gevreesde mensen te mijden’.

Dat laatste is moeilijk, juist omdat de wereld steeds drukker wordt en de massa steeds groter – dus ook het ongeduld, de haast en het gebrek aan begrip voor elkaar. Ik ervaar de onvermijdelijke toename van de drukte en de bevolking als lastiger om mee om te gaan. Zeker nu iedereen voelt dat het leven en de levensmiddelen uit zijn handen wordt gerukt. De begeerte lijkt eerder toe dan af te nemen. ‘Ik wil dit, ik wil dat, ik moet gelukkig zijn, dus moet ik zoveel mogelijk geluk kópen – wat het ook is.’

Dat materie ofwel hebbedingetjes zoethoudertjes zijn, dringt nauwelijks door tot de samenleving. Minder willen hebben dan wel bezitten is een proces van gewenning. Daarom mediteer ik vaak, in de hoop te ervaren wat schaarste met mensen doet.

Mogelijk werd ik daardoor ook emotioneel toen ik zag dat er mensen waren die een gevallen vrouw overeind hielpen. Waarom niet mensen helpen als zij in de supermarkt om wat voor reden dan ook niet snel genoeg hun levensbehoeften kunnen grijpen? Ik voel waarom mensen gehaast zijn. Zij willen nu eenmaal krijgen waar zij behoefte aan hebben. ‘Laat ze’, denk ik dan, ‘gaat u gang. Ik heb de tijd’. En wanneer ik te laat kom, ben ik te laat. Ruzie maken is dan overbodig. Liever vriend met de medemens dan vijand. Liever lachen dan boos worden.

De auteur is bestuurslid van Shambhala Leiden. Hij was ruim 35 jaar (sport)journalist, eerst voor De Volkskrant, vervolgens voor NRC Handelsblad en is sinds 2011 met pensioen.

Deze column is gepubliceerd op de wintereditie van http://www.vriendenvanboeddhisme.nl

Zoveel behoefte aan liefde kan een mens hebben

2 okt

Soms zou ik wel naar mijn moeder willen kruipen om in haar armen te gaan liggen – als ze me nog kon ontvangen. Troost willen krijgen zonder dat haar te hoeven vragen. ‘Streel mij, zoen mij, zeg mij dat ik de liefste van de wereld ben en dat je mij altijd en overal zult steunen en beschermen. Gewoon als iemand die mij onvoorwaardelijk liefheeft, mij beschermt, mij nooit afvalt, nooit tegenspreekt of bekritiseert.’

Zoveel behoefte aan liefde kan een mens hebben. Dat hij zich nooit alleen voelt in deze ogenschijnlijk vijandiger wordende wereld. Niet bang hoeven te zijn voor anderen die jou kwaad aankijken of jou negeren alsof jij niet bestaat. Anderen die zich van jou afwenden omdat zij zelf niet gezien willen worden, in zichzelf gekeerd, worstelend met hun eigen zorgen. Zorgen om hun eigen conflicten, die van hun kinderen, hun broers en zussen, hun partner, hun angsten, gezondheid en de wereld om hen heen of ver weg in een andere wereld waar het naar verluid gebruikelijk is elkaar het leven zuur te maken.

Jarenlang heb ik gedacht dat mensen die boos keken of hun gezicht afwendden, iets tegen mij hadden. Ik was de boeman, de kwade genius, in mij school het kwaad. Mensen wilden niet in mijn nabijheid verkeren omdat ik boosaardig was en de wereld wilde vernietigen. Zo meende ik. Dan reageerde ik even vijandig en schold diep van binnen die anderen uit: wegwezen, jullie deugen niet, trouwens de hele wereld deugt niet.

Ik heb mijn houding naar anderen en de wereld willen veranderen. Mensen vrolijk benaderen, hen met een glimlach begroeten, naar hen te zwaaien, positief te zijn. Daar was ik zelf wel verheugd over, maar veel anderen bleven er stoïcijns onder of bleven mij negeren dan wel mij boos aankijken. Totdat ik besefte dat mijn vriendelijke toenadering niet tot het gewenste resultaat leidde. Mensen bleven vaak vijandig kijken: wat een rare idioot is dat nu weer om mij lachend te begroeten, alsof het zo leuk is om te leven!

Voortvloeiend uit mijn boeddhistische levenshouding, gevoed door veelvuldige meditaties, besef ik dat ik mij weinig moet aantrekken van wat anderen zeggen of doen. Laat zij in hun sop gaar koken, laat zij boos kijken, laat zij mij negeren. Ik kan hen niet echt helpen, zij moeten zichzelf redden. Ik kan hen alleen bemoedigen door vriendelijk te zijn, hen te accepteren zoals zij zijn en liefde te geven – onvoorwaardelijke liefde.

Ramses Shaffy

‘Laat me’, zong Ramses Shaffy. ‘Laat mij m’n gang maar gaan’. Dat lied lieten we horen op mijn moeders begrafenis. Bijna als een noodkreet, zo klonk het. Shaffy deed (waarschijnlijk) wat hij liefst deed: de liefde bedrijven, zich vol gieten met alcohol, zingen, bidden, lachen, werken, huilen en bewonderen; gewoon wat hij zelf wilde, niet gestoord door wat anderen van hem verlangden. Is dat niet wat wij ook willen? Vriendelijk begroet worden, onvoorwaardelijke liefde krijgen van wie dan ook, aandacht krijgen voor wie werkelijk zijn. Dat we bestaan met al onze sores en eigenaardigheden – zoals we zijn, er uit zien en doen.

Het is moeilijk aardig zijn tegen iedereen; anderen proberen te accepteren, zoals ik mij zelf probeer te accepteren. Mijn boeddhistische leraar adviseerde mij me niet door anderen te laten beïnvloeden; niet door hun benadering, niet door hun oogopslag, de toon van hun stem – of wat dan ook. ‘Wees je zelf, red je zelf, je moeder zal je niet redden, je moet het allemaal zelf doen. Kijk naar jezelf: wees vriendelijk voor jezelf, wees vriendelijk voor anderen en je zult zien dat je tevreden wordt. Liefde’, zo zei hij, ‘komt uit je zelf, niet uit anderen. Jij bent de liefde!’

Alsof ik de Boeddha zelf ben. Maar, wie weet? Een boeddhanatuur moet ik toch wel hebben. Net als iedereen.

Deze column is gepubliceerd in het herfstnummer van de website http://www.Vriendenvanboeddhisme.nl

Guus van Holland is bestuurslid van Shambhala Leiden. Hij was ruim 35 jaar (sport)journalist, eerst sinds 1976 voor De Volkskrant, vervolgens sinds 1988 voor NRC Handelsblad en is vanaf 2011 met pensioen.

Guus van Holland kan eindelijk ontspannen lachen

8 feb

Guus was aanwezig bij de opening van De Derde Helft bij RCL (27 nov. – 2019). Daar zag hij voor het eerst in zijn leven ‘live’ een potje walking football. Het plezier viel hem op, de humor, maar ook de energie die erin werd gestoken. Contacten werden uitgewisseld, lijntjes werden gelegd, en het wachten is nu op het officiële debuut van Guus. Guus debuteerde op woensdag 5 februari als gastspreker bij RCL. Dit deed hij vanuit het project De Derde Helft, waarbij activiteiten voor en door ouderen worden georganiseerd in de ‘kantine’. Gewoon praten over zijn carrière als sportjournalist. Anekdotes vertellen.

En anekdotes, die heeft Guus genoeg. Anekdotes over Louis van Gaal, het Ajax van ’95, de Tour de France, Joop Zoetemelk, het journalistieke vak, en het gereformeerde Bennekom. Guus debuteert vandaag officieel op de website van OldStars.nl, en doet exclusief voor OldStars zijn verhaal! 

Geboorteplaats Bennekom, een gereformeerd dorp
‘Ik ben geboren in Bennekom, een christelijk dorp vlakbij Ede. Ik ben ook christelijk opgevoed, gereformeerd. Het mooie was: mijn vader heeft me het christendom min of meer proberen bij te brengen, dus zat ik zondagochtend als kind in de kerk, maar met diezelfde vader fietste ik na de kerk naar de Wageningse Berg, om samen naar Wageningen te kijken. Voetbal kijken op zondag hoorde in Bennekom eigenlijk niet. Toen ik elf/twaalf was heb ik het christelijk geloof wat achter me gelaten. Ik heb nog wel op een christelijk lyceum gezeten, maar dat heb ik ook niet afgemaakt. Daar ging het er erg streng aan toe. Veel over de Bijbel, en heel streng over allerlei dingen. Ik ben blij dat ik daar niet gebleven ben, kon blijven eigenlijk.’

‘Op een gegeven moment heb je geen zin meer om op zondagochtend naar de kerk te gaan. Dan blijf je liever liggen, slaap je liever uit. Mijn ouders besloten toen, met moeite, laat hem maar liggen.’

Invloed van gereformeerd Bennekom op leven
‘Mijn christelijke achtergrond in mijn jeugd heeft toch wel enige invloed gehad op mij denk ik. Ik heb er wel een beetje last van gekregen, in de vorm van een achtervolgingswaan. Ik weet niet precies of het daardoor komt, maar het zou goed kunnen. Als je dit niet doet dan werd je gestraft: een schuldgevoel aanpraten. Als je iets raars deed dan kwamen de ouderlingen aan de deur. En in Bennekom wist meteen het hele dorp het als je op zondag niet in de kerk verscheen. Heel streng was het. Als je dit niet doet, dan kom je niet in de hemel.’

Van gereformeerd naar boeddhist
‘Ik ben er erg gevoelig voor geworden, denk ik. Nu probeer ik boeddhist te worden. Maar ik moet oppassen dat ik niet achter een goeroe aan ga lopen. Je bent er hier veel vrijer in. Het is niet zo dat je ergens voor gestraft wordt. Bij het boeddhisme kan je zelf vrijheid vinden. In plaats van dit mag niet en dit mag wel. Wat is die term ook alweer? Dogma’s. Dogma’s van zo moet het en zo moet het niet. Die kennen ze niet in het boeddhisme. Het is heel moeilijk om zo te leven, maar het bevalt me veel beter dan dat wat ik als kind heb meegemaakt.’

Vrijheidsgevoel
‘Méér vrijheidsgevoel, dat heb ik altijd wel gehad in mijn leven. Ook in mijn voetbaltijd (vv Bennekom 1, red.) Ik had als jongen een baard en heel lang haar, dan word je al gauw als een soort hippie gezien. Ik was erg opstandig tegenover trainers. Ik was wel altijd heel trouw aanwezig, misschien wel meer dan de andere spelers, maar als trainers zeiden je moet dit doen, je moet dat doen, dan dacht ik, waar is dat voor nodig? Maar dat heb ik altijd wel een beetje gehad hoor. Heb altijd wel mijn eigen koers gekozen. Mijn eigen weg.’

‘Toen de eerste sponsor zich aandiende, kreeg je trainingspakken van de sponsor met de naam van de sponsor erop. Toen zei ik, dat doe ik niet. ‘Ja,maar dan krijg je ervoor betaald.’ Nee, dat doe ik niet. Principieel was dat. Ik heb dat altijd wel een beetje in me gehad, mijn eigen weg willen kiezen. In de journalistiek heb ik dat kunnen uitbouwen , of eigenlijk kunnen volhouden. Ik schrijf wat ik zelf wil of vind. Als dan een boze voorzitter op me af kwam, of een boze sponsor, of de Ajax-voorzitter, en vroeg wat heb je nou weer gedaan? Dan zei ik: ik heb niks met je te maken, ik zie een wedstrijd en ik schrijf op wat ik zie. Die vrijheidsdrang, of onafhankelijkheidsdrang, heb ik altijd wel een beetje gehad. Ik wil niet met handen en voeten gebonden zijn aan wie dan ook.’

Begin van carrière
‘In het begin van mijn carrière was dat soms wel moeilijk, omdat dan een chef boven je staat. In de eerste jaren mocht ik naar de Tour de France toe. Toen zei mijn chef: nou, ik weet niet of je daar nog een keer naar toe moet. Ik had zoiets van, wat zullen we nu krijgen, waarom niet?! Mijn chef was heel zwart/wit. Ik schreef niet zoals hij dat wilde. En toen gingen anderen erover stemmen. En die zeiden: nee, dat moet hij zelf weten. Dat was het moment dat ik het zat was om iets voor een ander te doen. Dat werd me ook wel meegegeven. Je moet het op je eigen manier doen. Na twee maanden vroegen mensen me: wat ben jij aan het doen? Ik was compleet veranderd volgens hen. Maar ik was gewoon op mijn eigen manier gaan schrijven, en dat werd erg gewaardeerd, al weet ik niet of mijn chef het waardeerde. Maar gelukkig heb ik het de rest van mijn carrière vol kunnen houden.’

Boze brief van directie Coca Cola Nederland
‘Ik had die vrijheid nodig om gewoon stukken te kunnen tikken. Bijvoorbeeld toen ik in de Tour de France was. Die wielrenners kregen eerst altijd een flesje Perrier, bronwater met prik. En ineens moesten ze Cola gaan drinken, omdat die firma een nieuwe grote sponsor was geworden. Bepaalde wielrenners zeiden toen: ik moet die troep niet. En flikkerden dat blikje weg. Ik schreef dan op dat die wielrenners dat zeiden en deden. En dan schreef ik een beetje ongenuanceerd op dat ze ook gelijk hadden. Waarop dan een brief op hoge poten van de directie van Coca Cola Nederland naar mijn hoofdredacteur werd geschreven, van: dat kan allemaal niet hè?! Ik stond er zelf achter van wat ik schreef. Waarop mijn hoofdredacteur zei, dat regelen we allemaal wel, joh. Die vrijheid van hem had ik nodig. Al had ik het achteraf gezien wel wat genuanceerder kunnen opschrijven.’

Guus Kuiper

Guus bij het shirt van Hennie Kuiper in diens museum

Niet doen wat moet/hoort
‘Ik zet me af tegen mensen die ‘meedoen met wat er moet.’ Zo van: als ik niet schrijf wat een voetballer, wielrenner, voorzitter van Ajax of Feyenoord wil, dan kom ik er niet in. Maar ik dacht: ach, dan kom ik er maar niet meer in. Ik heb vaak genoeg beleefd dat ik door dat onafhankelijkheidsgevoel in voetbalstadions ben geweigerd. Het is ook heel moeilijk, een tweestrijd. Omdat je toch voor je krant een stuk moet schrijven, maar je tegelijkertijd onafhankelijk wilt blijven. Veel mensen vonden mijn stukken ook niet leuk. Ze hebben liever dat je positief bent over dingen, maar ik probeerde toch kritisch te blijven.’

Verstandhouding met Louis van Gaal
‘Zoals ik al zei, met die kritische houding maak je niet alleen maar vrienden. Ik heb ook weleens problemen met Louis van Gaal gehad. Na een Europa-Cupwedstrijd, Ajax verloor toen met 3-0, tegen Parma geloof ik. De thuiswedstrijd wonnen ze toen wel. Die week erop, kon ik hem interviewen. Ik was de eerste die een interview met hem kreeg. Als je met 3-0 verliest, uit bij Parma, dan is dat als Ajax zijnde natuurlijk… Van Gaal zei: ja maar heb je gezien hoe ze voetbalden? Ik zei, ja, maar, nou en? Dan doe jij dat toch ook. Ze verdedigden meer, gingen dan counteren, en kwamen er zo snel uit. Die Italianen hadden toen een fantastische voetballer, Zola, en nog een Colombiaan, Asprilla, die heel snel was. Ze kwamen eruit en scoorden drie keer.’

‘Ik zei: dan doe je dat ook, dan ga je toch ook verdedigend spelen en dan erover heen. Ik snap best dat je aanvallend wilt voetballen, maar dat is soms ook naïef. En toen zei hij heel eerlijk: ja, maar dat kan ik hier niet verkopen. Wij kunnen niet in de Meer verdedigend gaan spelen. Dat pikt het publiek niet. Met Louis kon je een prima gesprek voeren. Gewoon discussiëren. In persconferenties moest je er niet tegenin gaan, want dan werd hij hels. Maar één op één kon je prima met hem praten.’

‘Van Gaal wilde altijd dat wanneer ik het had opgeschreven, dat hij het eerst kon lezen voor de publicatie. Hij had toen eigenlijk maar een paar veranderingen. Overal waar ‘ik’ stond, moest ‘wij’ worden. Dat hij niet die mening had, maar de hele club.’

Europa-Cup finale van ’95
Toen ze ooit een keer de finale wonnen, Ajax, in ’95. Toen deed mijn favoriete speler bij Milan niet mee, Savicevic. Ik zat op de perstribune, toen kwam Tom Egbers, van de NOS kwam naar me toe, hij zei: Savicevic doet niet mee. Oké, dan ga ik weer naar huis, zei ik, en stond op om weg te lopen…’

‘Ajax won toen, door een puntertje van Kluivert. Maar AC Milan had net zo goed 4-0 kunnen winnen. Van der Sar haalde prachtige ballen eruit. Om onverklaarbare redenen, hij was gewoon een erg goede keeper. Tweede helft puntertje van Kluivert en daar bleef het bij. Na afloop vroeg ik van Gaal tijdens de persconferentie of het nog uitmaakte of Savicevic niet mee deed bij Milan. Toen zei hij, wij praten niet over één speler. Ik heb toen geschreven dat Ajax niet zijn beste spel had, en dat het niet de beste wedstrijd was, trouwens van beiden. Het was gewoon saai.’

‘Ik weet nog wel, op de heenweg mocht ik niet mee in het vliegtuig van Ajax, want ik was niet pro Ajax. Dat was een vlucht met de spelers, sponsors, zo’n 25 journalisten en het bestuur. Van Gaal had toen geregeld dat ik niet in dat vliegtuig zat, omdat ik te negatief was over Ajax. Vond hij. Terwijl ik het hele jaar overal mee naar toe was geweest. Ineens moest ik toen in een ander vliegtuig naar Wenen, met verslaggevers die nog nooit bij Ajax waren geweest, laat staan bij een voetbalwedstrijd.’

‘Uiteindelijk mocht ik bij de terugreis wel mee. Dat beschouwde ik als een soort overwinning. Er kwamen toen op de terugvlucht bestuursleden van Ajax naar me toe. Die hun excuses aan mij gingen aanbieden omdat ik niet mee mocht in het vliegtuig. Het is een voorbeeld, vooral vanuit Van Gaal: als je niet voor ons bent dan ben je tegen ons. Terwijl ik gewoon opschrijf wat ik zie.’

Niet door van Gaal in keurslijf te krijgen
‘Ik heb weleens gehoord dat Piet Schrijvers, die werd trainer bij FC Wageningen – een jaartje of halfjaartje heeft dat geduurd – dat alle auto’s van de spelers met hun neus dezelfde kant op moesten staan. Hebben ze in Wageningen gezegd: wat is dit dan, ga jij maar weg. Dat is het idee, dat alle journalisten, volgens Van Gaal, maar voor Ajax moeten zijn. Ik kan me voorstellen dat Van Gaal dat wil. Dat Ajax dat wil. Maar mij krijg je niet in dat keurslijf. Daar ben ik wel tevreden over, dat ze me niet in het keurslijf krijgen. En dat je toch iemand bent waar ze op letten.’

‘Lange tijd later, toen ik al lang niet meer met voetbal bezig was, kwam ik van Gaal nog eens tegen. Liep ik met Louis de trap af. Hij zei: ha Guus, lang niet gezien. Ik zei ja klopt, ik ben tegenwoordig ook coach. Toen was ik chef geworden. Hij was heel vriendelijk. Toen behoorde ik niet meer tot de mensen die hij moest sturen. Het zijn ook best prettige mensen, ook van Gaal, maar vanuit hun functie moeten ze zorgen dat iedereen op hun hand is. Echte vriendschappen heb ik niet opgebouwd in de voetbalwereld.’

kati en Guus

Guus met Katarina Witt

Joop Zoetemelk
‘Ik heb meer met wielrenners banden opgebouwd dan met voetballers. Dat is toch een ander soort mensen. Die renners hebben me wel echt echt belogen. Omdat ze doping gebruikten, en over winnen en verliezen onderhandelden, en dat niet durfden te zeggen. Als ik Joop Zoetemelk tegenkom, dan zegt hij, hé Mark, omdat hij niet meer weet hoe ik heet. Maar met al die mensen kan ik nu heel goed opschieten. Al heb ik toen altijd heel kritisch over wielrennen geschreven en soms ook echt botste met dezelfde mensen.’

‘Die topsportwereld, concurrent van elkaar zijn, ervoer ik ook in de competitie tussen de kranten. Zeker de Telegraaf en de rest. Als zij iets weten, willen ze dat als enige of als eerste weten. Mij interesseert dat niet. Ik schrijf liever een verhaal met nuance erin. Als iemand doping gebruikt als topsporter, dan ben ik niet geïnteresseerd in dat die topsporter dat doet, maar wel in waarom hij of zij dat doet. Die topsporters die staan altijd onder zo’n enorme druk, dat kunnen mensen zich niet voorstellen. Ik heb daar altijd kritisch naar gekeken.’

Terug naar de jeugd in Bennekom
‘Het kritisch naar sport kijken is denk ik ook ontstaan in dat dorp, in Bennekom. Sport was iets heidens in die tijd. Dat je niet mag voetballen op zondag. Misschien heb ik daardoor altijd het idee gehad kritisch naar sport te kijken. Niet naar bewegen. Kijk, bewegen is bewegen. Maar topsport is anders. Ik weet intussen uit ervaring dat topsport niet zo gezond is. Kijk, je kan een gouden medaille halen, of drie, en dan op een gegeven moment op je 35ste ben je klaar. Of je lichaam is kapot, of je bent klaar. Dat sterke verlangen naar iets wat het hoogst haalbare is. Het kost alleen maar pijn, topsport. Je bent alleen maar aan het trainen, en aan het strijden, en alles er voor laten. En dan lukt het niet. En dan ben je op je 35ste klaar en dan moet je stoppen, waar heb je het dan voor gedaan. Of je bent op je 20ste klaar door een blessure. Wat doe je dan, als je daarvoor alles ervoor hebt moeten laten?’

Guus zijn kritische houding richting topsport is opmerkelijk te noemen, vanaf de buitenkant. Omdat hij er zelf altijd over heeft geschreven. Bepaalde zaken in het leven van Guus hebben hem gevormd en doen relativeren. Zijn gereformeerde achtergrond is al genoemd, maar zijn scheiding, twee burn-outs en zijn ernstig ziekbed hebben hier ook zeker invloed op gehad.

‘Ik heb problemen gehad na een relatie die uitging. Toen werd ik redelijk depressief. Je kan dan een uitweg zoeken in drank en drugs. Ik zocht mijn uitweg vooral in boeddhisme. Dat boeddhisme heb ik daarna lang losgelaten en me bijna obsessief op mijn journalistieke werk gestort tot ik alles weer op de rails had. Vlak voor mijn pensioen kwam het boeddhisme weer op mijn pad. Het begon weer te kriebelen. Toch dat verlangen naar een kerk, wel zonder een god, maar toch een bepaalde zoektocht. Een zoektocht met vrijheid, zoals dat in het boeddhisme kan. In die zoektocht zit ik nog steeds.’

OldStars walking football spreekt me veel meer aan dan topsport
‘Ik had een probleem op het eind van mijn carrière, dat ik mijn hele leven over sport had geschreven. Mijn probleem vond ik toch wel, dat ik zo geobsedeerd was door strijd en competitie. Dat ik dat altijd mooi vond. Hoe mensen elkaar verrot schoppen. Dat voelde niet lekker. Je kan beter vriendelijk met elkaar omgaan. Kijk naar walking football. Wat mensen mij vertellen. We gaan anderhalf uur spelen, en dan lekker een kopje koffie met elkaar drinken. Of je nou gewonnen hebt of verloren, dat maakt dan niet meer uit. Dat is veel leuker toch, en past veel meer bij mij, en bij de boeddhistische leer, de dharma.’

Op Guus zijn manier met pensioen  
‘Zeven of acht jaar geleden merkte ik dat ik uitgeblust begon te raken. Zeker van de competitie om goede stukken te schrijven. Kreeg last van mijn hart, hartkloppingen enz. Ik werd zelfs aan mijn hart geopereerd. Toen ik thuiskwam van m’n vakantie in Egypte, heb ik toen onmiddellijk een berichtje gestuurd van: ik ben klaar, ik kom niet meer. Ik weet nog wel dat de toenmalige, nieuwe hoofdredacteur eens tegen me zei: ja maar Cruijff heeft wat geschreven, jij moet daarover een stuk schrijven. Toen zei ik: nou, ik doe het niet. Ja maar het moet. Ik doe het toch niet. En ik was niet bang. Ik zei: ik doe het niet. Iedereen zei: jij moet het doen. Ik zei: ik doe het niet. Anderen waren wel bang en gingen dan ineens schrijven. Ik bleef onafhankelijk. Ze wilden me toch niet kwijt. Toen ben ik gestopt, met pensioen gegaan.’

Daar komt ineens die jongen uit het eerste van Bennekom terug die weigert in het trainingspak van de sponsor te lopen. Die zijn eigen koers vaart. Die op zoek is naar antwoorden op het leven, naar zichzelf, naar rust. Inzichten probeert te vinden in het boeddhisme op vragen als waarom hij op deze aarde is. Bepaalde zaken een plaats kunnen te geven. Het wegzetten van een verlangen, misschien wel naar een verlangen naar erkenning en waardering. Wat ontbrak in de calvinistische gereformeerde jeugd.

OldStars lijkt niet bij toeval op het pad van Guus van Holland te zijn gekomen. Ontspanning, lachen, ouwehoeren, liefde voor het spelletje, voetbalanekdotes delen van vroeger, en gewoon met een bakje koffie in de kantine praten over alles wat een mens bezighoudt. Dat is wat OldStars kenmerkt. Weet Guus nu ook.

Guus wil zelf nog het OldStars walking football toernooi noemen bij RCL Leiderdorp: 8 mei, waarbij veel teams (24?) kunnen meedoen en er geld wordt opgehaald voor KIKA in de strijd tegen kanker. Meer informatie volgt hierover.

Het OldStars team wenst Guus een mooi debuut en een ontspannende OldStarscarrière. Met dezelfde ontspannen glimlach die hij tijdens dit interview geregeld liet zien! 

Frans: een streng, doch vaderlijk gezelligheidsdier

8 jul

Frans fiets

Tekening: Waldemar Post

Frans van Schoonderwalt was niet zomaar een aardige collega, hij was álleraardigst. En streng. Zonder een bazige, eigenwijze onderwijzer te worden. Tot in het café toe sprak hij mij toe over foutjes in mijn taalgebruik, mijn inschattingen, zijn visie op de materie, ons redactiebeleid, het gedrag van andere collega’s en zijn eigen ervaringen. Frans was als een vader, vanaf 1976 toen ik tot de sportredactie van de Volkskrant mocht behoren.

Frans was er sinds 1969, nadat hij in 1962 bij het Eindhovens Dagblad was begonnen. Een Brabander (die niet ouder werd dan 76 jaar), met een hart voor PSV (zoals zijn vader en Philips-werknemer) én een groot hart voor wielrenners. Het kon niet anders dan dat ik ook over wielrennen ging schrijven (eerst als leerschool de amateurs), hoewel voetbal vanwege mijn achtergrond als voormalig getalenteerd voetballer mijn voorkeur had. Toen Frans in 1978 bekend maakte dat hij over een jaar ging stoppen als wielerverslaggever en niet meer de Tour de France zou doen, vooral omdat hij in 1980 de Olympische Spelen in Moskou wilde verslaan (vanwege zijn kennis van de Russische taal) en omdat de Tour-drukte hem teveel werd, werd ik bijna als vanzelfsprekend zijn opvolger – zo onervaren ik nog was. Maar Frans zou me over de eerste obstakels loodsen. De Tour verslaan was immers, zo leerde hij, de zwaarste reportage die je als sportjournalist kon doen. Nou, dat heb ik geweten.

Met Frans zou ik na mijn vertrek naar NRC Handelsblad in 1988 vrienden blijven. Tot aan zijn overlijden (op 2 juli) toe. Niet omdat wij de wielersport een warm hart toe droegen, gewoon omdat wij elkaar (en veel andere wielerverslaggevers) lagen en ik graag in zijn nabijheid en van zijn hele lieve vrouw José wilde blijven verkeren. Hij stond me bij in mijn moeilijkste momenten (scheidingen, ziektes, onenigheid met collega’s en andere nare gebeurtenissen) en bleef me volgen toen ik voor NRC schreef. Hij bleef betrokken, ook bij mijn privébesognes. Daarom vonden we elkaar altijd weer. We stonden waar dan ook bier te drinken, gewoon zoals we gewend waren vanaf het eerste uur van onze vriendschap.

Frans, Peter ea

Oude Tourkameraden. Vlnr boven: Joop Holthausen, Peter Heerkens, Guus van Holland en Peter Ouwerkerk. Onder: Frans van Schoonderwalt

Vandaar dat ik graag mijn herinneringen aan Frans beschreef op de afscheidspagina die de Volkskrant in oktober 2003 voor hem samenstelde. Frans zou nooit meer uit mijn leven verdwijnen. De vriendschap en collegialiteit die we vanaf 1976 opbouwden, tijdens gezamenlijke reportages (toch nog drie á vier keer samen in de Tour – hij als verslaggever van de feiten, ik als beschouwer) bijna intiem uitbouwden, zouden nooit meer verloren gaan. Alsmede de herinnering aan die bevlogen collega’s van sportredactie: Ben de Graaf, Hans van Wissen, Theo Nolens, Frans Ensink, Henk Wehberg, Poul Annema, Ab Schreijnders, Martien Schurink, Cees Zoon, Ronald ten Brink, Joep Verdonck. Vandaar ook dat ik mijn herinnering, gepubliceerd op de afscheidspagina van Frans, (gedeeltelijk) herhaal:

‘Geboend en geschrobd, glimmend en gloeiend, de haren scherp gekamd zat Frans ’s morgens aan het redactiebureau, alsof hij niets meer wist van de vorige avond. Vol plichtsbesef zat hij dan kaarsrecht achter de schrijfmachine, het ene velletje na het andere vol te tikken, het ene klusje na het andere te klaren. Nog ver voordat de krant zou moeten zakken, had Frans de sportpagina al vol, zeker het voorwerk voor de avondredacteur verricht. Omdat dat nu eenmaal moest.

‘Geen dranklucht meer, slechts lichte sporen van vermoeidheid, nauwelijks een herinnering aan de vorige avond in café Hesp, waar ik door Frans zo vaderlijk was ingewijd in de rituelen van het langdurig en zinvol bier drinken. Niet dat hij ’s morgens niet meer wilde weten wat gebeurd was of wat hij gedaan had – laat staan wat ik gedaan of gezegd had. Frans was gewoon ’s avonds laat een kereltje en ’s morgens vroeg een kerel.

‘Eén pilsje? Zo vroeg hij tegen vijf uur, als het werk geknipt en geschoren was. Natuurlijk, Frans! Het werden er meer dan één. Zodat hij tegen achten de telefooncel (…) instapte om José te melden dat het ‘ietsje’ later werd. Het werd altijd ‘ietsje’ later. Want Frans hield van gezelligheid, van bomen over de krant en vooral over wielrennen – samen met luisterende collega’s als Piet van Seeters en Harry Lockefeer, Henk Huurdeman, Han van Gessel, Joop van Schie, Maria Hendriks, Willem Beusekamp, Jan van Capel, Cor Groeneweg, Nico Goebert, Kees Bastianen, Peter van Bueren, Victor Lebesque, Jos Klaassen, Willem Ellenbroek, Cees Zoon, Ronald ten Brink, Joep Verdonck, Gijs van den Heuvel en al die andere Hesp-klanten van de Volkskrant.

‘Hij was een strenge, maar gezellige leermeester. Een romanticus die van verhalen (vooral over wielrenners) hield. Tot in de nachtlokalen en avondlijke terrassen van Frankrijk toe, waar hij tijdens de Tour de France altijd actief en opbeurend was – óók een vader. Hij was gelukkig wanneer hij thuis op zijn verjaardagsfeest diep in de nacht Neerlands Hoop in Bange Dagen door de huiskamer liet schallen of wanneer hij Paverotti bij herhaling toe de hoge C liet galmen. Frans was een gezelligheidsdier dat kon stralen van geluk als een fruits de mer van drie plateaus hoog voor zijn neus verscheen. En doping? Ach kom, is er dan niets anders om over te praten en bij te drinken? Geen speculaties, asjeblieft, mensen beschadig je niet. Alleen de waarheid, alleen de feiten.

‘Frans kon boos reageren wanneer ‘bevriende’ renners hebben een loer hadden gedraaid. Zoals op de avond toen hij een heroïsch verslag van Michel Pollentier kon versnipperen, omdat de Belg naar later op de avond bleek de dopingcontroleurs had ‘geflikt’ (het beruchte peertje). Zijn tweede stuk getuigde van woede, zo kritisch was hij geworden. Waarop onze collega en oud-Tourverslaggever Theo Nolens aan het bureau mompelde: ‘Frans heeft zich door zijn emoties laten leiden, hij voelt zich bekocht.’

‘Een misverstand, want Frans liet zich (bijna) altijd door zijn emoties leiden, door zijn liefde voor wielrenners – ook voor andere sporters. Hij ging uit van de goedheid van de mens. En dat op een redactie die het in die periode als haar taak beschouwde juist van het slechte in de mens uit te gaan. Hoe hield Frans dat toch vol?

‘Frans hield van literatuur en meesters in de taal – vooral Vlaamse en Russische. Prachtige interviews heeft hij gemaakt. Van die ik met hem samen mocht doen waren de hoogtepunten het paginagrote gesprek in het Vlaams met Lomme Driessens, de legendarische Belgische ploegleider (‘Ge kunt van mij geen koers kopen die ik kan winnen. Maar ik kon wel een koers verkopen die ik niet kon winnen. Dat is de kunst’), dat met Walter, Willie en Eddy Planckaert en dat met bokser Rudi Koopmans (jawel, een bokser in de Volkskrant). De laatste weliswaar in Het Vervolg, met als kop ‘Heb jij weleens een rammel voor je kop gehad’; het gevolg van een kritische vraag van mij; Frans was niet zo kritisch, eerder empathisch. Frans wist mensen voor zich in te nemen. Hij straalde vertrouwen uit en hij kon het opschrijven als geen ander. Hij was een bevlogen en meesterlijk journalist.

‘Toen (in 1988) gingen onze wegen uit elkaar. Alsof ik afstand nam van mijn vader. Zo verwoordde Frans dat ook: ‘Je moet nu alleen verder.’ Frans is nog altijd dichtbij. Bij zowat elk woord dat ik tik, voel ik me bekeken door hem. Dat Frans van Schoonderwalt geen journalist is bij de Volkskrant is onvoorstelbaar. Misschien schrijf ik nog eens een boek over hem: ‘Over mensen die iets betekenen’.’

Tourverslaggevers

Reünie van Tourverslaggevers van de Volkskrant, medio jaren negentig. Vlnr boven: Guus van Holland, Jan Verdonck, Frans van Schoonderwalt en Jan de Vries. Onder vlnr: Jaap Visser, Bert Wagendorp en Bart Jungmann.

Dat eventuele boek van mij, ga ik nu verder, zal nooit zo goed worden als de boeken die Frans heeft geschreven. Een tiental, over wielrennen, doping, reizen, literatuur, opera en meer. Zo goed, zo zorgvuldig als Frans schreef, zal ik nooit kunnen schrijven. Hij was een sieraad als schrijver en vooral als mens. Ik zal hem zeker missen, meer dan welke collega die ik heb gekend. Gewoon: een fijn mens om gekend te hebben. Een strenge doch empathische leraar van het leven.

Proost, Frans!

Deze herinnering is gepubliceerd op 8 juli 2019 in de Volksknar, (digitaal) clubblad van het Genootschap van Ouwe Knarren van de Volkskrant. Verder met bijdragen van Ben de Graaf, Nell Westerlaken, Willem Kuipers en Haro Hielkema.

https://drive.google.com/file/d/1JPcDE1iEdElFj8GK4Sa1Pt_NaA9JjZPz/view?fbclid=IwAR1hgvYZK3Kjok-JgE6I55p5Hw6BF00LPxWVPOVh1fcjJmIhFr69oiGam5o

Voelen dat er meer is dan het monotone dagelijks leven

7 jun

Floodlights

Uit april 2016, over Instinct

Wanneer ik ’s avonds een dorp passeer word ik altijd getroffen door lichtbundels, die ergens boven de huizen schijnen. Aangetrokken als door een magneet voel ik het: daar is een sportpark. Ik kan de lichtbundels in de verte niet negeren. Zo vergaat het mij ook wanneer ik in een vliegtuig zit en me klaar moet maken voor de landing. Zwevend door de lucht zoek ik onbewust naar een stadion. Ik zie lichtmasten, ik zie ronde gebouwen met een gat erin: ja, dat is een stadion! Van welke club zou hij zijn? En dan speur ik mijn herinneringen af. Ja, inderdaad dat moet dát stadion zijn.

Hoewel ik mij steeds meer afwend van voetbal in het bijzonder en sport in het algemeen, krijg ik die aantrekkingskracht na 40 jaar sportjournalistiek niet uit mijn systeem. Noem het mijn instinct, mijn zesde zintuig, voelen dat er iets is, dat het mij iets oplevert wat ik vroeger zo innig heb beleefd. Vroeger was het vooral nieuws, nu nog steeds: dat er wordt gesport.

Een stadion oefent aantrekkingskracht uit. Het is een plaats waar mensen met elkaar willen zijn om samen te geloven in het aanstaande geluk. ‘Wat hebben de mensen nog naast dat voetbal?’, vroeg predikant en (Ajax)voetballiefhebber Klaas Vos zich laatst in de Volkskrant af. ‘Niks. Dat is eng. Net als mensen die de hele week alleen de kerk hebben. Dat wordt ook van niemand gevraagd. Neem eens een break in de tijd, door even op te houden. Neem ruimte voor de leegte.’

Leegte schept ruimte, biedt openingen. Maar mogelijk is het de ruimte die mensen angst inboezemt. Liever houden ze zich vast aan amusement, aan sport en dan vooral aan voetbal. De Groningse mediasocioloog Peter Hofstede zei: ‘Aan de voetbalgekte kun je zien hoe huiveringwekkend het vacuüm is waarin de mensheid verzeild is geraakt. De verbondenheid met collectiviteiten die vroeger hun eigen normen en waarden hadden en een stempel zetten op de manier van leven is zeer gering geworden. Niettemin moet er een formule zijn waardoor je kunt belijden dat je toch ergens bij hoort, want anders ben je nergens.’

Samen toekijken, genieten, schelden, lijden. Als het niet in een stadion is, dan in een café met een ultragroot beeldscherm of thuis met de knop ‘stadionvolume’ voluit. Bij voorkeur samen, ondergedompeld in de anonimiteit van het collectief. Daarin kun je sneller en heviger je emoties uiten dan in het normale leven. Je als individu uiten maakt je kwetsbaar. Voordat je het weet heb je een knal voor je kop.

Gumbrecht

Hans Ulrich Gumbrecht

Misschien is het wel instinct dat ons naar een stadion drijft. De Duits-Amerikaanse filosoof/socioloog Hans Ulrich Gumbrecht schrijft in Lof van de Sport: ‘Waar het in de sport om gaat, is dat je erbij bent op het moment dat het gebeurt, het feitelijke moment dat in jouw directe aanwezigheid bepaalde lichamelijke vormen ontstaan.’ Als er zoveel aandacht naar sport uitgaat moet ik er wel bij zijn om mee te tellen.

Mijn dilemma als sportliefhebber ontstond toen mij als sportjournalist werd verweten dat ik ‘dom’ en ‘onnozel’ was omdat ik schreef over sport. Aan de ene kant was er mijn liefde voor sport, aan de andere kant was er die aandrift bij de ‘wijze’ mensen te horen. De mensen die vanuit hun intellect meenden dat je je niet met aardse activiteiten als sport dient bezig te houden. Je moest studeren, professor worden in de ‘hogere’ wetenschappen.

Waar wilde ik bij horen? Ik weet het nog steeds niet. Mijn dilemma heeft me ertoe gebracht dat ik mij voor de achtergronden van sport ben gaan interesseren. Waartoe dient sport? Zo raakte ik in een stadion vol duizelingwekkende emoties vaak het spoor bijster. Ik kon niet meer als individu genieten van wat ik zag en voelde. Ik voelde me overmand door de eenzijdige smaak en de blinde verafgoding – nog los van het geweld en geluid dat over mij heen kwam. Ik werd steeds angstiger, bang voor de oerdriften die rondom mij loskwamen. Meermalen heb ik in tranen een stadion verlaten.

Ik ben bang geworden voor mijn instinct. Ik wil zo graag genieten van het leven, van de dingen die aan emoties raken, maar ik doe het liever in mijn eentje. In stilte. Dan heb ik van niemand last. Niemand die mijn genot in twijfel trekt. Niemand die het mij kwalijk neemt als ik huil om een overwinning, een nederlaag, een actie die mij diep raakt.

Langzaam begin ik te begrijpen waarom mensen door sport worden geraakt. Vooral waarom ze fanatiek worden in hun honger naar de ultieme gelukbeleving. Het is hun instinct. Hun zesde zintuig. Ze voelen dat er meer is dan hun monotone dagelijks leven. Zonder sport dreigt leegte, geen houvast. Zie maar eens te leven in leegte. Een leven in volmaakte vrijheid. Dat is moeilijker dan je denkt, zeker als er een dag zonder sport is.

Geplaatst op http://www.800woorden.nl/instinct op 1 april 2016.

Beperkte sportmensen verdienen meer aandacht

19 mrt


Ik heb geen seconde gezien van de Paralympische Winterspelen in PyeongChang, die – zo bleek mij – het afgelopen weekeinde eindigden. Ik vraag me af wie er wél heeft gekeken. Het zou me verbazen wanneer de kijkcijfers hoog zijn geweest. Of ligt het aan mij? Ben ik alleen geïnteresseerd in bijzondere prestaties van perfecte dan wel kerngezonde mensen? Zoals veel mensen om mij heen.

Ik zie eigenlijk liever natuurtalenten die alles uit hun uitzonderlijk mooie, atletische lichaam en sterk ontwikkelde geest weten te halen. Geconditioneerd als ik ben (door mijn opvoeding, mijn omgeving en de grote media) dat vooral de bewondering voor de geweldige mens belangrijk is. Zo moet je ook zijn, zo goed moet je later ook worden, alleen een 10 telt op school – dus ook met sport. Met mensen met een zesjesmentaliteit valt niets te beginnen: zwakkelingen, losers. Alleen winnaars tellen mee. Nietwaar?

Vooral de volmaakte mens krijgt waardering. Perfectionisme wordt verlangd. ‘Plusklassen op de basisschool, overvolle gymnasia en speciale programma’s voor superslimme studenten’, zo lees ik in Sir Edmund, de wetenschapsbijlage van ‘De Volkskrant’, ‘de verfoeide zesjescultuur in het onderwijs heeft plaatsgemaakt voor een strijd om hoge cijfers. Maakt dat jongeren ziek van perfectionisme?’

Ook in de sport viert het streven naar perfectionisme hoogtij. Citius, altius, fortius (sneller, hoger, sterker) heet immers het olympische credo. Wie niet wint, heeft niet voldaan aan de verwachtingen. Wie niet van nature sterk en snel genoeg is, ziet zich gauw gedwongen naar middelen te grijpen zoals geavanceerde trainingsmethoden, betere technologie, meer geld, riskante medicijnen en zo meer. Doping in welke vorm dan ook is eenvoudigweg (over)compensatie. Zonder winst geen glorie, geen medaille, geen heldendom, minder media-aandacht, minder kijkcijfers.

In het boek van het voormalige grote Nederlandse golftalent, Joost Steenkamer, ‘Bedankt voor het Spelen’, las ik zijn worsteling om de perfecte golfer te worden. Met behulp van sportpsychologen, meridiaan-therapeuten, goeroes, sjamanen, meditatie- en ademhalingstechnieken, (nichiren daichonin)boeddhisme, taoïsme, de natuur, NLP, Familieopstellingen, Kung Fu- en Tai Chi-meesters probeerde hij amechtig zo goed te worden als Tiger Woods eens was – of gewoon een constant harmonieus mens. Dat lukte hem niet. Het is zoals het is. Zo vertelde hij (52), net terug van een retraite met een sjamaan: What you seek is seeking you. Het lichaam kan alleen waarvoor het bedoeld is, de geest doet alleen wat ze kan – en dat is beperkter dan je verlangt. Het komt zoals het komt.

Ik las in ‘Der Spiegel’ het verhaal van de 33-jarige Duitse 104-voudige voetbalinternational Per Mertesacker die nu, vlak voor zijn afscheid, bekent dat hij voor een wedstrijd na al die jaren nog steeds veel last van misselijkheid heeft, door de druk waar profvoetballers mee te maken krijgen. Wanneer hij eenmaal zijn positie op het veld heeft ingenomen, krijgt hij er last van. ‘De misselijkheid komt vier à vijf seconden voor de aftrap. Elke keer opnieuw. Mijn maag keert zich om en ik krijg het gevoel dat ik moet overgeven. Dan moet ik zo hard slikken dat ik tranen in mijn ogen krijg en bijna moet huilen.’ Hij heeft het, net als veel voetballers, nooit willen toegeven. Van zijn vrienden pleegde doelman Robert Enke (hij was ook international) als gevolg van voortdurende depressies in 2009 zelfmoord. Lees: ‘Een al te kort leven’, de biografie van Enke geschreven door Ronald Reng. Tegenover sportpsychologen in dienst van zijn club zweeg Mertesacker (stoer of bang) altijd over zijn tekortkomingen.

Zo heeft ieder mens zijn beperkingen, ook de sportende mens – zelfs de topsporter. En toch verkeren wij in de waan dat de topsprinters, toprenners, topspringers, topzwemmers, topschaatsers, topturners en topvoetballers door God uit het ‘juiste’ hout zijn gesneden. Dat het geen gewone mensen zijn, maar supermensen, droommensen, bevoorrechte mensen. Modellen zoals onophoudelijk in reclames aan ons worden getoond: zo moet u zijn, zo perfect kunt u worden! Zoals Lionel Messi moet onze zoon kunnen voetballen! Zoveel geld als Messi moet onze zoon verdienen! Onze zoon moet perfecter zijn dan Messi, nog beter, nog talentvoller. Hij moet een alleswinnaar zijn!

Bibian Mentel

Eigenlijk zou ik meer geraakt moeten worden door de verhalen over de strijd die deelnemers aan de Paralympische Spelen hebben moeten voeren om aandacht te verwerven – liefst medailles te halen. Dat word ik nu pas, nu de Paralympische Winterspelen voorbij zijn. Zoals door het gevecht van Bibian Mentel, de Nederlandse parasnowboardster die tweemaal de afgelopen weken een gouden medaille won nadat ze negen keer van kanker was hersteld. De verhalen van zitskiër Jeroen Kampschreur, de parasnowboarders Lisa Bunschoten en Chris Vos, en zitskiester Linda van Impelen. En de gevechten die alle anderen met een ernstige beperking (onvolmaaktheid) hebben moeten leveren. Hun veerkracht, hoe ze hebben geleerd positief in het leven te blijven staan, wat hen dat oplevert naast een medaille of überhaupt deelname aan een kampioenschap of Olympische Spelen.


Zomaar (toeval?) werd ik geraakt (what you seek is seeking you?) door een interview in ‘NRC Handelsblad’ met beroepswielrenner Brian Kamstra voorafgaand aan Milaan-Sanremo. Hij lijdt aan diabetes. Sterker: hij rijdt in een Amerikaanse ploeg met alleen maar diabetespatiënten, Team Novo Nordisk. Alle deelnemende renners van de ploeg voltooiden afgelopen zaterdag Milaan-Sanremo, de snelste werd 65ste, de Spanjaard David Lozano, 2 minuut 23 achter de Italiaanse winnaar Vincenzo Nibali. Dat verhaal had ik graag in een van onze kranten gelezen. Ik las het op de website van Novo Nordisk, ver weg van de mainstream-media.

Topsport biedt meer dan perfectie. Vooral veerkracht, optimisme en omgaan met beperkingen werken inspirerend. Niet alleen de supertalenten verdienen aandacht ook de met zichzelf worstelende sportmensen. Juist aan hen kunnen we ons het beste spiegelen. Voor mij is vooral de mens die worstelt en (weer) bovenkomt een held. Ik neem me voor de gehandicapte (dan wel de beperkte of onvolmaakte) sporter intenser te volgen. Leerzaam.

Deze column is gepubliceerd op de website http://www.sportenstrategie.nl

De Tour, Sky en Froome: fascinerend in alle facetten

26 jul

Met een bloedstollende massasprint werd afgelopen zondag de Tour de France afgesloten. Zoals het mij als sport- en wielervolger het liefst is. Ik was langzaam onbewust(?) wakker geworden na mijn nogal vermoeiende middagloopje in de warmte, in de hoop dat het laatste half uur mij zou brengen waarnaar ik verlangde. De slotkilometers op de Champs Elysées brachten het wedstrijdverloop dat mij al jaren bekend is. Uitlooppogingen van renners die een massale aankomst wilden voorkomen, lekke banden van favoriete sprinters en amechtige pogingen van uitgemergelde renners om tot de eindstreep erbij te blijven. Niets nieuws, maar toch weer spannend. Mijn vrouw, die tot dan toe weinig had meegekregen van de Tour, leefde volop mee.

(AP Photo/Christophe Ena)

(AP Photo/Christophe Ena)

Zo ongeveer, in die stemming, heb ik de Tour de afgelopen weken gevolgd. Bijna niets nieuws, toch bijna altijd spannend. Gewoon, zoals ik sinds 1978 beroepsmatig mijn eerste Tour volgde en de laatste jaren als ervarings- en verslavingsdeskundige. Niet verwend, allerminst volgevreten, gewoon benieuwd naar wat zich dit keer zou aandienen. Misschien meldde zich wel een nieuwe held, een nieuwe klimmer en nieuwe sprinter, zowaar een nieuwe eindwinnaar, zag ik nieuwe strategieën, nieuwe technologieën, ongekende taferelen en nog niet vertoonde drama’s. Misschien kwam er niets nieuws. Misschien bleef de Tour gewoon de Tour, met alle mogelijke ontwikkelingen die een aanslag kunnen doen op mijn natuurlijke hartritme.

Met een mengeling van verbazing, aanvaarding en nieuwsgierigheid las en hoorde ik de kritische commentaren, in de kranten, op de radio en de televisie en onvermijdelijk op de sociale media. Men wilde nog meer. Meer strijd, meer aanvallen, meer beklimmingen, meer afdalingen, meer tijdritten, meer demarrages, meer Nederlandse triomfen, meer sensatie, meer chaos en rumoer. Er werden vergelijkingen gemaakt met de Ronde van Italië en de Ronde van Spanje. Wat is er veel gepraat. Het was niks of het moest anders. In elke spelonk werd wel een ‘analyticus’ gevonden die oeverloos kan analyseren. Urenlang analyseren, of mensen er nu verstand van hebben of niet. Zonder publieke analyse kan geen sport meer worden bedreven.

In deze krankzinnige doorgedraaide maatschappij wordt al snel iets als saai gekwalificeerd. Twee tellen geen sensatie en we zappen weg. Zo las ik een reactie van een ook al verbouwereerde collega. Zeuren over niet genoeg, vervlakking en verandering duidt naar mijn idee op innerlijke onvrede. Of dan toch maar weer doping toestaan, zoveel mogelijk liefst – vallen er tenminste doden.

Mensen willen altijd meer, dat is mij intussen bekend. De begeerte is grenzeloos geworden. Als ze geen mooier huis willen, een mooiere auto, een groter televisiescherm of een snellere (duurdere) fiets, dan is het wel een sportheld die onoverwinnelijk is. Liefst een uit eigen land, als de ultieme vorm van sportbegeerte. Is die sportheld een buitenlander dan is het oordeel gauw minachtend. Hij zal wel doping nemen, hij zal wel meer geld hebben, hij zal wel meer hebben dan ‘wij’ hebben. Of hij is te saai om een held te zijn.

joop-zoetmelk
Ik heb Joop Zoetemelk, Bernard Hinault, Laurent Fignon, Greg LeMond, Stephen Roche, Pedro Delgado en Miguel Indurain van nabij de Tour zien winnen. Saai was wat betreft uitstraling misschien vooral de Nederlander Zoetemelk, die in 1980 door de furieuze Raleighploeg (Jan Raas, Gerrie Knetemann, Henk Lubberding, Cees Priem, Johan van der Velde en vooral ploegleider Post) moest worden opgezweept om toch op z’n minst één keer (en dan vooral voor de ploeg en de sponsor) de Tour te winnen.

In zijn spoor als ‘saaie’ wielrenner komt de buitenlander (want Spanjaard) Miguel Indurain in aanmerking, maar die won de Tour wel vijf keer. Saai is naar mijn smaak geen enkele Tour en geen enkele winnaar. Het is niet meer dan de angst voor voorspelbaarheid, dat robotten de wedstrijd gaan domineren. Dat de spanning niet groot genoeg is om ons uit de dagelijkse (saaie) sleur te bevrijden. De organisatoren voelen die mengeling van angst en behoefte aan, en handelen er vanzelfsprekend uit commerciële motieven naar. Het parcours wordt elk jaar zodanig veranderd in de hoop dat het koersverloop minder voorspelbaar wordt. Liefst nóg slopender voor de favorieten. Niet weer dezelfde winnaar, niet wéér Chris Froome. Hij wordt al zo saai gevonden, niet mediageniek vooral.

Wat de organisatoren ook voor de afgelopen Tour hadden bedacht, Froome won toch weer. En hoe! Op momenten dat niemand hem verwachtte (in een afdaling, in een waaier met de allerminst saaie Peter Sagan) sloeg de Brit toe, zijn concurrenten in vertwijfeling achterlatend. Dat was een ongekend staaltje topsport. Froome had meer dan voorheen de beschikking over een ploeg die hem tot in de hoogste graad van perfectie van dienst was. Is dat saai?

In het verleden genoot zelfs de grote Merckx de steun van plichtsgetrouwe knechten in zijn ploeg, Molteni. Lance Armstrong dwong bij US Postal en Discovery Channel zijn ploeggenoten tot het uiterste – chantage en ontslag waren zijn machtsmiddelen. Zoetemelk werd gered door Raas, Knetemann, Lubberding en vooral Van der Velde (ongeveer zoals Wout Poels nu bij Froome deed). In dat jaar, 1980, was ik getuige van elf overwinningen (exclusief eindoverwinning) van Raleigh, de ploeg van Zoetemelk. Ik hoorde en las nergens het begrip saai. Hoewel de grote favoriet, de Fransman Bernard Hinault, toch na drie etappezeges na afloop van de twaalfde etappe in de gele trui de strijd staakte. Niemand viel Zoetemelk daarna nog aan. Als stonede kraaien volgden de concurrenten zijn spoor, zo schreef ik destijds in de Volkskrant tot woede van veel abonnees. Met tienduizenden tegelijk waren Hollanders naar Parijs gereisd om de ‘saaie’ Zoetemelk (in gezelschap van premier Dries van Agt) toe te juichen en er de polonaise te lopen.

Saai? Het is niet meer dan ver doorgevoerde ploegdiscipline. Wie niet meewerkt, verdient niets of wordt ontslagen. Zo was het ook bij Raleigh. De perfectie die Armstrong zichzelf en zijn ploeg oplegde mag dan naar de achtergrond zijn gedrongen door de ophef over gebruik van onreglementaire medicatie, ze lijkt veel op de werkwijze van Sky. De Britse ploeg beschikt over bijna alle middelen die een wielerploeg ten dienst kunnen staan. Wetenschappelijke kennis (technologie, training, materiaal, sportpsychologie en vooral voeding), afkomstig uit alle sporten, vooral mogelijk gemaakt door het kolossale budget (35 miljoen euro) – dat dan weer wel. Het enige oneerlijke aan de methode van Team Sky is mogelijk het surplus aan financiële middelen.

Te grote dominantie wordt als saai ervaren. Het is maar wat je onder saai verstaat. Zoetemelk zei nooit iets opzienbarends, los van zijn legendarische credo ‘Parijs is nog ver’. Miguel Indurain zat bewegingloos op zijn fiets, zijn gezicht toonde geen emotie, zijn benen maalden zoals ze maalden.Toen hij uiteindelijk na vijf Tour-overwinningen instortte, was iedereen verrast. Indurain was indrukwekkend, omdat hij ogenschijnlijk zonder emotie en zonder spierkracht won. Dat is fascinerend. Zo zie ik ook de overwinning van Team Sky met Froome, fascinerend in alle facetten. Hoe komt dat toch? En waarom missen we dat bij andere ploegen én wielrenners? Geen geld genoeg? Geen goed beleid? Geen ploegdiscipline? Dat zijn vragen die me bezig houden.

Het zijn dezelfde vragen die andere fenomenen in de sport opwerpen. Waarom was mijn idool voor het leven Michael Jordan zo indrukwekkend goed, en waarom wonnen Muhammad Ali, Pelé, Fausto Coppi, Eddy Merckx, Bernard Hinault, Johan Cruijff, Diego Maradona, Carl Lewis en Tiger Woods, en winnen Lionel Messi, Dafne Schippers en Epke Zonderland? Mogelijk een combinatie van talent (fysiek, maar ook en vooral mentaal), gedrevenheid, trainingsmethoden, perfectie en begeleiding. Of is het gewoon de natuurlijke aanleg (de genetische erfenis?) die doorslaggevend is?

Uitgemergeld en uitgeput rolden de overgebleven renners zondag over de laatste finishstreep. Nog magerder dan bij de start. Nog magerder dan vroeger toen voedingsmethoden en fysieke voorbereiding nog onderontwikkeld waren. Eindelijk was de langdurige stress voorbij. Wat doet drie weken stress met Tour-renners? De spanning om niet te verliezen en niet te vallen. De angst dat het getrainde lichaam op het belangrijkste moment niet voldoet. De angst dat het (bewust) graatmagere lijf de vederlichte fiets niet in evenwicht kan houden. En de angst om niet veroordeeld te worden door de menigte en de media.

De Belgische tv-commentator José De Cauwer zei dat hem was opgevallen dat renners elkaar na de finish in Parijs feliciteerden. Bijzonder, aldus de man die zelf vier keer de Tour uitreed (een keer gaf hij de strijd op). Die observatie zegt (mij) veel over wat de renners de afgelopen drie weken hebben doorgemaakt. En dan nog verlangen de wielerliefhebbers meer. What you see is what you get.

Dit artikel is in verkorte vorm gepubliceerd op de website http://www.sportenstrategie.nl

De pr-machine van Peter Sagan draait op volle toeren

8 apr

Het zijn de dagen van de dromen en de verwachtingen. Van de hoop op nog meer van hetzelfde euforische gevoel. Gaat Peter Sagan ons zondag in Parijs-Roubaix weer hetzelfde schenken als in Gent-Wevelgem en vooral als in de Ronde van Vlaanderen? Kan Fabian Cancellara zich nog een keer met hem meten? Is Tom Boonen nog goed genoeg? Is er een Nederlander – Niki Terpstra, Lars Boom of een ontluikend talent – die ons optilt uit de dagelijkse sleur?

Het is voorjaar. Wielerliefhebbers mogen weer dromen. Wielerverslaggevers mogen weer ruim hun kennis, inzicht en historisch besef etaleren. Columnisten mogen weer van hun literaire vrijheden genieten. En ze doen dat met volle overgave. Niets is hen te gek. De een vergelijkt zijn eigen verrichtingen op de fiets met die van de hedendaagse uitblinkers, de ander probeert zijn scepsis (een sluimerend virus) ten aanzien van van de prestaties door te laten sijpelen, sommigen wijzen zelfs op de ontdooiende notoire afkeer van hun vriendin van de wielersport – eerst vond ze wielrennen maar dom, nu is ze dan toch doordrongen van de existentiële waarde van een triomferende wielrenner.

Die vragen vol hoop en nervositeit. Gaat het zondag in Parijs-Roubaix regenen? Ligt de Hel van het Noorden nat? Liggen tussen de kasseien verraderlijke want door de modder onzichtbare valkuilen? Is Peter Sagan weer zo goed? Kan Fabian Cancellara (35 intussen) het nog één keer? En al die vragen in een week waarin een geprezen presentator van een televisieprogramma ‘totaal onverwacht’ suïcide pleegde en veel mensen zich radeloos en redeloos opwonden over een of ander volksreferendum dat weinigen begrepen dan wel uit onwetendheid of afkeer boycotten. Een mens heeft wat te verduren. De verwarring groeit.

Foto: Dolores Johnson/The National

Peter Sagan na zijn behaalde wereldtitel in 2015 (Foto: Dolores Johnson/The National)

Dan maar de sport, het wielrennen, de voorjaarsklassiekers. Met in de hoofdrol Peter Sagan, 26 jaar pas. Een godsgeschenk voor de wielersport, zo wordt beweerd. Want niet alleen zijn prestaties op de fiets doen ons in euforie ontsteken, ook zijn voorstellingen daarbuiten verdringen voor even de alom heersende narigheid. Een filmster, een rockster, een entertainer, een rolmodel. Een jonge sportman die eens niet met oogkleppen op triomfen jaagt, maar vooral plezier beleeft aan wat hij doet. Als een kind dat speelt, met zijn fiets of met zijn zojuist gekochte modelraceauto met afstandsbediening  – al na twee dagen reed het enthousiaste kind het speelgoed in puin.

Hij speelt met meisjes op het erepodium. Hij speelt met renners die hem amechtig uitdagen. Hij speelt met journalisten die hem een opzienbarende uitspraak willen ontlokken. Hij speelt rollen die bewonderaars van hem verwachten. Hij speelt met de pedalen van zijn fiets. En hij speelt met zijn stuur. Hij speelt met zijn haar, met zijn ogen en zijn mond. Zolang Peter Sagan maar kan spelen is hij gelukkig – en de wereld met hem.

Ik heb in de voorjaarsklassiekers mogen genieten van de strijd tussen Francesco Moser, Roger De Vlaeminck, Marc Demeyer, Jan Raas en Hennie Kuiper, van de strijd tussen Sean Kelly, Adrie van der Poel, Eric Vanderaerden en Eddy Planckaert. Tussen de Ronde van Vlaanderen en Parijs-Roubaix (midweeks was er nog Gent-Wevelgem) ging ik op zoek naar hun drijfveren. Op de ‘speelvogels’ De Vlaeminck en Planckaert na waren het tot de tanden toe bewapende matadoren op de fiets. En dan nog waren De Vlaeminck en Planckaert lang niet zo speels als Sagan.

In mijn knipselalbum vind ik een interview in de Volkskrant van 7 april 1979 met Francesco Moser, met de kop ‘Moser geeft geen cadeautjes’. Het gesprek had plaats in het Holiday Inn van Gent, aan het bed waarop Moser zich zojuist na een trainingsrit had neergelegd. Onder de lakens, naast hem een kan met water in ijsblokjes. Kan zo’n ontvangst nu nog? Nee.

Op weg naar de kamer van Moser (met wie ik een dag eerder na afloop van Gent-Wevelgem, die hij won, een afspraak had gemaakt) hield ploegleider Waldemaro Bartolozzi mij staande. Na een korte pr-sessie (‘Moser houdt niet van interviews. Het moet niet te serieus worden. Misschien kan ik je wat vertellen. Francesco moet zich voorbereiden op Parijs-Roubaix. Hij moet winnen.’) passeerde Moser – bezweet teruggekeerd van een trainingsrit. Hij sloeg me vriendschappelijk op de rug en zei dat ik over een kwartier naar zijn kamer kon komen. Alleen. Zonder Bartolozzi, zonder pr-man, zonder bemoeial. Kan dat nu nog? Nee.

Francesco Moser in Parijs-Roubaix (Photo by Photosport Int Par

Francesco Moser in Parijs-Roubaix 1980 (Photosport Int Par)

Moser was geen speelvogel als De Vlaeminck en Planckaert, hij speelde niet als Sagan. ‘Checco’ gold als een vuurvreter. Daarom was ik een groot bewonderaar van hem, altijd gebleven. Hij won drie keer Parijs-Roubaix (1978, 1979, 1980). In het interview schrijf ik: ‘Een Italiaanse sportkrant wordt driftig in een hoek van de kamer gesmeten. Moser schreeuwt: Ze snappen er niks van.’ Hij was na zijn nederlaag in de Ronde van Vlaanderen zwaar bekritiseerd in de Italiaanse pers en dat vroeg om revanche. ‘Anderen profiteren van mijn zweet’, riep Moser. Verbeten dus, hij had geen enkele neiging tot spelen. Voor Moser stond wielrennen gelijk aan jagen, jagen op vernietiging. Drie dagen na het interview won de Italiaan voor de tweede maal Parijs-Roubaix.

Zie hier zijn overwinning in 1979:

Die associatie met de jacht op vernietiging roept Sagan niet op. Hij is een natuurverschijnsel. Wielrenners als Peter Sagan zijn niet op te leiden. In zijn geboorteland Slowakije (met nog geen twintig profrenners) worden zeker wielrenners opgeleid. En er zijn vast wel clubs en sponsoren die nog meer Sagans willen. Nog meer renners die net als Sagan door de cross, het mountainbiken of welke vorm van scholing dan ook tot wereldkampioenen moeten uitgroeien. Dat zal niet lukken. Evenmin zal het Nederlandse, Belgische, Italiaanse, Duitse, Britse of Franse wielerbonden lukken met hun door wetenschap gestuurde opleidingen een Peter Sagan te maken. Een wereldkampioen nog wel, maar geen Peter Sagan met zijn uitstraling. Natuurtalenten worden niet gemaakt maar geboren.

Even terug naar de pr-sessie met ploegleider Bartolozzi, eind jaren zeventig, ter vergelijking met de pr-machine rondom Sagan nu. Want reken maar dat de speelse uitspattingen van de Slowaak met veel gevoel voor promotie aan de wereld worden getoond – mogelijk zelfs volgens de heersende marketingformules voorbereid. Het is geen toeval dat op de website van Peter Sagan bijna al zijn vrolijke en uitdagende escapades worden getoond. Het Italiaanse marketingbureau DMTC (Digital Formula, Marketing Activation, Thinking Adv, Commercial Strategy) onder leiding van Marco Del Checcolo is de drijvende kracht, samen met Sagans vrouw Katarina. Achter elke foto, elk filmpje op YouTube, elke grap, elke grol en elke voorstelling zit een marketing-idee (verkoop van het merk Sagan, geld dus). En Peter Sagan speelt het spel graag mee.

Vooralsnog voelt Peter Sagan zich er wel bij. Zelfverzekerd. Ogenschijnlijk onbevangen. In hogere sferen verkerend. In een flow. Als een kind dat eindelijk naar buiten mag om in de voorjaarszon te spelen. Elke zonnestraal vangt hij op als een goddelijke zegen. Hij traint zich de longen uit zijn lijf, laat zijn spieren tot op de millimeter nauwkeurig meten en aanpassen, en wisselt spanning en ontspanning af (door te spelen en bijvoorbeeld met vrienden en ploeggenoten lekker veel bier te drinken).

Hopelijk laat hij zich niet gek maken door de verblindende aanbidding van de bewonderaars, de succesverhalen van de verslaggevers, de lyrische vondsten van de columnisten en de handige marketeers. Hij moet zichzelf blijven. Dat natuurtalent, die excentrieke jongen uit Slowakije die in zijn amechtige solo op weg naar de finish van de Ronde van Vlaanderen een lookalike van Eddy Merckx in een Molteni-shirt nog even aanmoedigt: ‘Allez Eddy.’

Merckx had zoiets niet gedaan, laat staan gekund. Zo introvert als hij was. Moser ook niet. Blik op oneindig. Te verbeten op jacht naar vernietiging. Vanzelfsprekend willen wielerliefhebbers zondag in de Hel van het Noorden van Sagan meer van hetzelfde. Zoiets als een ongewenste duik in de modder, dan opstaan, de vuile handen afvegen, een toeschouwer een hand geven en doorgaan op weg naar de overwinning. Dat zou mooi zijn.

De vraag is hoe je dat als analist, verslaggever of columnist dan weer moet duiden. Advies: leg de pen neer of klap de laptop dicht. Een gepast stilzwijgen volstaat. Geniet van dit wonder, zolang het nog kan in deze verwarde samenleving. Niet alles vraagt om uitleg.

Dit artikel is op 7 april gepubliceerd op de website http://www.sportenstrategie.nl.

Zonder verlangen naar voetbal is er leegte

10 mrt

FC Twente
Mijn gedachten gaan dezer dagen uit naar de aanhangers van FC Twente. Die duizenden die hun club al jarenlang op elk moment van de dag met hart en ziel volgen. Ze kunnen niet zonder. Hun leven wordt gestuurd door het wel en wee van FC Twente. Hoe straks verder wanneer wordt besloten dat de club failliet wordt verklaard en als profclub ophoudt te bestaan? Waarmee moeten al die duizenden dan hun leven vullen? Of rest in hun bestaan slechts leegte?

Oeverloos wordt in media gediscussieerd over de schuldvraag. Wie heeft de populaire club, die ook buiten Enschede en omgeving sympathie wekte, naar de rand van de dreigend diepe afgrond geduwd? Bestuursleden, commissarissen en andere belanghebbenden worden overladen met beschuldigingen. Eerzucht, megalomanie, blinde hartstocht, grenzeloze begeerte en andere verdwazingen worden losjes uit de mouw geschud door commentatoren en analisten, wier onafhankelijk denkvermogen kennelijk ook is aangetast door het voetbalvirus. Om nog te zwijgen over de barbaarse verwensingen die op sociale media en andere fora de ronde doen.

Verontwaardiging en woede vermengen zich. Maar weinigen zeggen of schrijven dat de voetballiefhebbers, voetbalcommentatoren en andere van voetbal afhankelijke mensen dit ogenschijnlijk levensbedreigende probleem zelf mede hebben gecreëerd – of op z’n minst in stand houden. Voetbal wordt opgeblazen tot buitensporige, nauwelijks nog te bevatten proporties. Steeds meer aandacht, televisiezendtijd, publicaties, verslagen, analyses, interviews en praatprogramma’s die aan voetbal gerelateerd zijn. Eerst zelf behoeftes creëren, dan anderen (bijvoorbeeld bestuurders) verwijten maken dat ‘het’ uit de hand is gelopen.

Zelfreflectie is in de voetbalwereld aan weinigen besteed. Bestuurders proberen amechtig regels te vinden die de stormen tot bedaren kunnen brengen, maar lopen vaak in de val van egostrelingen, zeker zodra ze een bal zien. Treffend, hoewel al menigmaal eerder verkondigd, was het interview in de Volkskrant (6 februari 2016) met Klaas Vos, predikant, voetballiefhebber en sinds zijn jeugd supporter van Ajax: ‘Hevig, met Krankheit zum Tode’. ‘Soms denk ik’, zegt Vos, ‘wat hebben de mensen nog naast dat voetbal? Niks. Dat is eng. Net als het eng is als mensen de hele week alleen kerk, kerk, kerk hebben. Dat wordt ook van niemand gevraagd. Neem eens een break in de tijd, door even op te houden. Neem ruimte voor de leegte.’

Klaas Vos (Foto BNDeStem)

Klaas Vos (Foto BNDeStem)

Dominee Vos gaat verder: ‘Diehards zijn bij wijze van spreken bereid hun leven te geven. Voetbal of de oorlog rond voetbal, heeft sterk religieuze trekken, maar de relativering is weg. Dat is jammer. In alle nuchterheid probeer ik in mijn gemeenschap ook te relativeren. Ik zeg weleens: je moet minder geloven, want fanatisme is het grootste gevaar. De kerk moet ook de plek zijn om te ‘ontgeloven’.’

Voetbal in het bijzonder en sport in het algemeen staan symbool voor verlangen. In Filosofie Magazine (4 maart 2016) zegt de Fransman Bernard Stiegler, veertig jaar geleden gewapend overvaller van banken, nu dankzij obsessieve studie van Kant, Marx, Plato etc.  tijdens zijn vijfjarig verblijf in de gevangenis filosoof: ‘Zonder verlangen verdwijnt het gevoel te bestaan.’ Hij vindt dat ‘we onszelf zijn kwijtgeraakt’.‘Als de mens alleen nog maar wil wat de markt hem laat willen, leidt dat tot een uitputting van zijn verlangen.’

bernard-stiegler
Authenticiteit verdwijnt, zo bedoelt Stiegler, we willen alleen nog wat ons wordt voorgeschoteld, op televisie, op internet en door de marketingmensen en overheid aangepraat. Krijgen we dat niet, dan worden we boos, geven we elkaar liefst anderen daarvan de schuld. Zo vul ik aan. Er ontstaat leegte. Zonder verlangen is er leegte. Zonder voetbal dreigt leegte. Zonder FC Twente, Feyenoord, Ajax, PSV, Barcelona, Manchester United, Celtic, Liverpool, Borussia Dortmund, Schalke, Napoli en al die andere populaire voetbalclubs (vooral de laatste zes worden niet voor niets volksclubs genoemd) zijn massa’s mensen bang in een diep leeg ravijn te storten.

Je zult maar niets anders hebben dan voetbal. Geen werk dan wel zeer saai werk, een steeds meer teruglopende uitkering, een slecht huwelijk, geen vrouw, geen woning, geen luxe, slechte gezondheid en meer van die ellende. Voetbal biedt afleiding en opwinding, liefst met lotgenoten, zoveel mogelijk. Liefst ben je in een stadion waarvan de club altijd wint. Dan kun je het leven vieren, met zoveel mogelijk anderen, thuis, in de kroeg, de volgende dagen op je werk. En als je club niet wint, dan kun je kankeren en schelden, liefst op die voetballers en trainers die niet aan je verlangens voldoen dan wel op die bestuursleden die ‘verkeerde’ beslissingen hebben genomen. Lekker boos worden en dat afreageren – als het even kan op anderen.

ShanksBill Shankly, de legendarische succesvolle Schotse manager van Liverpool in de jaren zeventig, zei het al: ‘Some people believe football is a matter of life and death, I am very disappointed with that attitude. I can assure you it is much, much important than that.

Mijn gedachten gaan dus uit naar die duizenden aanhangers van FC Twente die mogelijk straks niet meer naar de Grolsch Veste (de sfeervolle ‘kerk’ die tot stand is gebracht nota bene dankzij de geldschieters, die gaandeweg de pedalen kwijtraakten) kunnen om hun club in de hoogste klasse van het Nederlands voetbal toe te schreeuwen. Wat dan? Naar Heracles, maar dat is toch de ‘vijand’? Televisie kijken naar de de steeds rijker wordende clubs die nog wel mogen meedoen in de strijd om de hoogste titels en het meeste geld? Hartveroverend, spannend. Maar je zit liever met je vrienden in het stadion, 30.000 man sterk – heerlijk toch! En als dat niet meer kan, ja, dan is er leegte. Heel veel leegte.

rangers-fans-image-1-406704986
Dat hoeft niet. Zo blijkt in Glasgow. Daar werd een nog grotere club, Glasgow Rangers, in juni 2012 failliet verklaard. De 140 jaar oude club (54 keer kampioen van Schotland – een wereldrecord – en éénmaal winnaar Europa Cup 2) kampte met een schuldenlast van 68 miljoen euro. Nooit meer The Firm, de locale derby tegen Celtic, de aartsrivaal, nooit meer naar Ibrox dat 51.000 zitplaatsen telt. Er werd een nieuwe club opgericht Rangers FC, maar die werd wel drie divisies teruggezet. De club werd achtereenvolgens kampioen van de Third Division en de League One, maar na twee jaar had ook de nieuwe club weer financiële problemen. De club werd gered en staat nu bovenaan in het Championship, de tweede divisie. Volgend jaar dus weer in de hoogste klasse. En: binnenkort in de halve finale van de Schotse beker tegen … Celtic!

Over clubtrouw gesproken. De eerste wedstrijd van Rangers FC in de vierde divisie trok 49.000 toeschouwers. Gemiddeld trekt de club uit Glasgow dit seizoen ook 49.000 toeschouwers, dus is Ibrox altijd bijna vol. Het aantal seizoenkaarthouders bedraagt dit seizoen 36.000. Vorige week trok Rangers in de thuiswedstrijd tegen Falkirk 46.980 toeschouwers.

Er is dus hoop voor de aanhangers van FC Twente. Inderdaad, voorlopig geen kans meer op de landstitel (zoals in 2010), voorlopig geen sterren meer om te bewonderen en geen opwindende wedstrijden tegen Ajax, PSV, Feyenoord of Heracles. Maar clubtrouw, de club volgen in goede en slechte tijden, kan lonend zijn én vooral verbroederend. De vraag is of ze met z’n allen het geduld kunnen opbrengen hun club vanuit de onderste regionen terug omhoog te stuwen. Het is veel gevraagd, in deze tijden van instant-bevrediging, maar het voorbeeld van Rangers in Glasgow kan gevolgd worden. Liever geen leegte. Dan maar verlangen naar voetbal. Zolang het bestaat.

Dit artikel is gepubliceerd op http://www.SportenStrategie.nl

Is gelijk willen hebben een gevecht om (iets) te winnen?

21 aug

Een stilte-retraîte ondergaan is uitdagend voor wie zijn ervaringen en gevoel graag deelt. Omringd door mensen zwijgend zittend en lopend mediteren, zwijgend thee drinken, zwijgend eten, zwijgend observeren. Moeilijk, hoor. Gelukkig mocht er in mijn retraîte tijdens de lunch mondjesmaat worden gesproken. Liefst over je ervaringen ter plekke, maar dan wel terughoudend. Liever niet uitweiden, niet associëren met wat elders, eerder of buiten de sangha is gebeurd.

,,Stil zijn is moeilijk”, hoorde ik plotseling. Ik voelde een hand op mijn schouder. Als een terechtwijzing? Vast. Ik had de regels doorbroken en was – als vanouds – aan de wandel gegaan met verhalen. Ik slikte haastig de woorden in die in mijn mond brandden en zweeg vol schuldgevoel. De vrouw tegenover mij knipoogde. Ze wees mij niet terecht, ze was vriendelijk. Ze daagde mij uit vriendelijk voor mezelf te zijn en mij vooral niet schuldig te voelen.

De volgende meditatiesessie (na de lunch) ging ik vooraan zitten. Als om mijn schuld in te lossen. Recht tegenover de umdze (meditatieleider en tijdaangever), de man die een hand op mijn schouder had gelegd. Bewust of onbewust vooraan, ik weet het niet. Of misschien toch wel: zie mij eens hier vooraan zitten! Na de afsluitende gong, kwam de umdze meteen naar me toe en legde een hand op mijn arm. Hij zei op vriendelijke toon dat hij mij niet had willen beschuldigen. Ik hoorde een verontschuldiging…

,,Ja, je had gelijk”, was mijn haastige antwoord. Ik dacht niet eens na, ik zei het zomaar, spontaan. Hopelijk zou hij mij door mijn schuldbekentenis alsnog vergeven. ,,Het is geen kwestie van gelijk hebben’’, repliceerde de umdze, een man met wie ik al jaren op basis van wederzijdse vriendelijkheid van gedachten wissel. ,,Ik vond het alleen nodig om mijn eerdere opmerking te verklaren”, ging hij verder. ,,Misschien is dat wel mijn schuldgevoel. Ik wil jou niet kwetsen. En ik was ook gewoon een beetje geïrriteerd door iets anders wat in mijn gedachten speelde.”

Nog steeds spookt het door mijn hoofd: ,,Het is geen kwestie van gelijk hebben.” Die opmerking. Is het dat wat mij vaak zo moe heeft gemaakt? De voortdurende strijd om gelijk te hebben, te winnen dus, beter (wijzer) te zijn dan de ander. Ik zie, hoor en lees het om me heen: de eeuwige strijd van gelijk hebben, de ander overtuigen, jouw mening opdringen.

Ik zie, hoor en lees dat mensen smullen van verhitte discussies op radio en televisie, op internetfora en sociale media. Ik voel het als een strijd om het gelijk. Kijk mij eens, hoe goed ik ben. Strijd! Competitie! Ik vermoed zelfs dat die zucht naar strijd en ongelijkheid toeneemt. Mensen willen strijd. Us and them. Afwijzing als afweer. Zonder strijd geen spanning.

Maar ik smul juist wanneer tijdens meningsverschillen de een goed, aandachtig naar de ander luistert en eerst en vooral probeert te begrijpen wat hij bedoelt. De ander laat uitpraten. Vooral het inzicht van de ander aanvaardt en niet de ander zonder meer (nadenken) afwijst en in de categorie van onwetenden (dommen) wegzet.

Luisteren is zó moeilijk. Het is een gevecht: aanvaarden wat een ander ziet, hoort en voelt, zonder het of hem te veroordelen. Zonder mezelf te profileren. Rest mijn vraag waarom gelijk hebben zo belangrijk wordt gevonden. Waarom ik dat altijd zo belangrijk heb gevonden. Hebben we zonder bevestiging van wat wij vinden geen bestaansrecht? Voelen we ons minderwaardig of zelfs afgewezen wanneer een ander onze mening niet deelt? Voelen we ons verheven, trots, baas over de ander wanneer we gelijk krijgen? Slaan we ons op de borst wanneer we van een ander hebben gewonnen? Zonder winst geen ik, zonder winst geen ego. Ben je dan zonder winst niks? Is verliezen dan zo erg? Wat verlies je eigenlijk?

Het zijn vragen die me, sinds de umdze me onderbrak, bezighouden. Bijna geen meditatie of contemplatie passeert dezer dagen zonder deze overdenking over gelijk (willen) hebben. Over strijd en winnen. Over aanvaarding en een ander aanvaarden. Dat een ander een ander is en zijn eigen mening, gevoel en smaak heeft. Zo heeft de stilte-retraîte zin gehad. Maar het is wel een strijd, sowieso mijn strijd.

Guus van Holland was sportjournalist bij de Volkskrant en NRC Handelsblad. Hij is vriend van Shambhala Leiden.

Deze column is gepubliceerd op de najaarseditie van http://www.vriendenvanboeddhisme.nl/

Feest van blijheid, hoop en ongebreideld chauvinisme

2 jul

De Tour de France past geen bescheidenheid. Kijk dus niet op van de kermissfeer rondom de start van dit sportevenement in Utrecht. Ze is van alle tijden en zal in de komende jaren vast en zeker groeien. Zodra de Tour een stad aandoet gaan op alle huizen, gebouwen en pleinen de vlaggen uit. De Tour is meer dan sport, meer dan wielersport. De Tour is een feest, een zomerfeest waarin niet alleen wielrenners willen stralen.

De Tour van 2014 in Engeland

De Tour van 2014 in Engeland

Over gigantisme als een woekerend abces, waar de Tour-directie twee decennia geleden nog angstvallig voor waarschuwde, wordt nauwelijks meer gesproken. Integendeel. Mogelijk straks als de Tour voorbij is. Wie zich nu in Utrecht begeeft of straks langs de wegen naar Zeeland, België en Frankrijk wil staan, wordt overweldigd door blij, uitzinnig volk. Het is alsof de Tourkoorts, onlangs zo indringend door Peter Ouwerkerk (sinds 1971 Tour-verslaggever/chroniqueur) beschreven in ‘Bidon, een leven lang de Tour’, zich alleen maar uitbreidt. Zeker nu in Nederland, waar niemand kan ontkomen aan dit verslavende virus.

Ik herken de verslaving. Twee decennia lang was ik wielerverslaggever en kon ik niet buiten de Tour de France. Geen voorjaar (tijd van verlangen en honger) en zomer (tijd van overgave) zonder de opwindende reis door Frankrijk, langs boeiende landschappen, over prachtige bergen, langs vervaarlijke ravijnen, in verschroeiende hitten, in dagenlange regenbuien, in armoedige én chique hotels, in verstikkende perszalen en langs kuddes verdwaasde toeschouwers die nauwelijks wisten waarom ze langs de weg stonden. De onafgebroken discussies met collega’s na afloop in het restaurant en nog later op het avondterras of aan de bar.

Ik droomde elke nacht van wielrenners. Zelfs weken na afloop van de Tour, zat het wielrennen nog in mijn hoofd en mijn hart. Daar hielp geen heerlijk Grieks strand of natuurwandeling in de Alpen als afkickproces tegen. De Tour zat in mijn systeem en ging er maar moeizaam uit. Om mijn liefdesrelatie gezond te houden (wat niet lukte) en mijn sociale netwerk te onderhouden, was dat wel nodig.

De afkickverschijnselen na jaren verslaggeving in de Tour de France voelden zwaar, de adrenaline begon op stille, ongewenste momenten weer te spuiten. Mijn hart sloeg op hol, omdat het vroeg naar de Tour, het onbezonnen, opwindende, avontuurlijke leven. Mijn hart was een Tourhart. Mijn hart klopt nu aangenaam, vrij rustig. Mijn dagelijkse meditatie en contemplatie helpen me daarbij. Er is meer in het leven. De verwondering overheerst nu.

Het is dus nu weer tijd voor het feest van blijheid en hoop. Tijd voor uitgelatenheid, bespiegelingen en identificatie met oude en jonge helden. Op sociale media bestoken supporters, volgers en anderen elkaar van ’s morgens vroeg  tot ’s avonds laat verslaafd en verdwaasd met ronkende meningen, vaak uit de onderbuik maar ook uit het hart.

Het is dus weer voor ongebreideld chauvinisme. Vooral in thuisland Frankrijk. Fransen hunkeren naar Franse helden, Italiaanse naar Italiaanse, Belgische naar Belgische, Spaanse naar Spaanse en Nederlandse naar Nederlandse. Pas op, het is elk land raak, zodra de lokale helden op kop rijden. Op de voorpagina’s van kranten, magazines en talrijke boeken (de handelsgeest tiert welig) worden de lokale helden voorgesteld als favorieten. Terwijl de Tour de France toch een wedstrijd is met favorieten uit vele landen. Wie waren ook weer Fausto Coppi, Eddy Merckx, Jacques Anquetil, Miguel Indurain, Bernard Hinault, Lance Armstrong en Joop Zoetemelk? Wie?

Eens was een start- of etappeplaats van de Tour de France buiten Frankrijk door de organisatoren bedoeld als verspreiding van de Franse cultuur. Die ambitie is overvleugeld door commercie en consumentisme (geld en begeerte). Alleen de namen zeggen iets over het oorspronkelijke Franse karakter van de ronde. De start in Utrecht heet Le Grand Départ. De doorkomst in Zeeland en aankomst op Neeltje Jans wordt Tour de Zélande genoemd. En zo zijn er meer Franse etiketten. Maar vooral ook regels die door de lokale organisatie streng dienen te worden nageleefd. Gelukkig gaan niet alle tradities op de schop.

De Tour is geglobaliseerd en gemondialiseerd. De favorieten zijn niet langer Fransen. Een Brit vooral, een Italiaan, een Spanjaard en een Colombiaan – een Australiër, een Pool? – zullen hoogst waarschijnlijk strijden om de eindzege. Geen kopman uit Frankrijk, nota bene, of uit België en Nederland. Zij zullen zich tevreden moeten stellen met een topklassering of zich moeten richten op een overwinning in een etappe of tijdrit. Tevreden? Het Nederlandse volk (de televisie voorop) zal exploderen wanneer een landgenoot op kop rijdt en vooral wanneer hij wint – waar of hoe dan ook. Je voelt het aan de atmosfeer, opgejaagd door de ontketende media, die geen maat kennen. Relativering is uit den boze.

Voel je druk? Het is de meest gestelde vraag aan Tom Dumoulin, een 24-jarige Nederlandse renner die allerwegen is bestempeld als dé kanshebber voor de openingstijdrit in Utrecht. Hoe zou zijn antwoord luiden? Wat als zijn lichaam onder de immense druk bezwijkt en ‘onze Tom’ ziek is – of die dag niet goed genoeg, dan wel domweg valt? Een tv-verslaggever vroeg aan een Nederlandse favoriet voor een hoge klassementsklassering, Bauke Mollema, wie hij graag de tijdrit zag winnen. Mollema antwoordde: ‘Fabian Cancellara’. Zijn Zwitserse ploeggenoot. ‘Echt waar? Niet Dumoulin?’ Nee, zijn ploeggenoot in het Amerikaanse team Trek, Cancellara dus, moest winnen. Dat wielrenners niet per definitie nationalistisch denken bevreemdt niet. Zij zijn domweg professional. Zij worden door een internationale firma betaald en rijden samen met renners uit alle landen.

Zo gaat het in elk land. In de periode dat ik de Tour versloeg, stoorden wij Nederlandse journalisten ons aan het grensoverschrijdende chauvinisme van de Franse media. Hoe elke dag de Franse kranten werden geopend met uitzinnige kretologie over Franse renners. Hoe Fransen alleen nog Fransen willen kennen. Natuurlijk waren wij betrokken bij de Nederlanders Joop Zoetemelk, Hennie Kuiper, Peter Winnen, Johan van der Velde, Steven Rooks en Erik Breukink. Maar zoals de Fransen? Nee. Toen Zoetemelk in 1980 de Tour won kwamen duizenden Nederlanders naar Parijs om hem als winnaar toe te juichen. Het was rustig vergeleken bij wat zich jaren daarna in hysterische zin op Alpe d’Huez (de Nederlandse berg) ging afspelen en nu rondom Utrecht en Zeeland gaat gebeuren. En wacht op de dag dat Alpe d’Huez beklommen gaat worden. De gekte zal grenzenloos zijn.

Ploegenpresentatie Tour in Utrecht.  Foto Jeroen Wielaert

Ploegenpresentatie Tour in Utrecht.
Foto Jeroen Wielaert

Ze komen in de hoop iets van de kanshebbers Christopher Froome, Alberto Contador, Vincenzo Nibali en Nairo Quintana te zien, liever om de Nederlanders Tom Dumoulin, Bauke Mollema, Steven Kruijswijk, Laurens Ten Dam, Twan Poels, Wilco Kelderman, Lars Boom en Robert Gesink aan te moedigen, liefst aan te raken. Want dat is wielrennen nog steeds: je kunt de renners van nabij zien (met alle gevaren van dien), hun massageolie ruiken, hun hightech-fiets bewonderen en – zo las ik al – om de hotels waar de renners verblijven te aanschouwen. Verdwazing? Gekte? Het gebeurt nu eenmaal. Het is in geen andere sport het geval.

Hoewel alweer de eerste berichten over nieuwe verboden middelen opduiken (de Duitse dopingexpert Perikles Simon liet al weten dat het nieuwste middel alle oude middelen overtreft), blijft de wielersport aantrekkingskracht uitoefenen. Of juist daardoor. Niet dat het grote publiek gelooft in schone sport. Het gaat om bewondering en verwondering. Om de sensatie. Het evenement als spektakel, als sportief amusement. In Nederlandse kranten wordt zelfs nog (alweer) uitgelegd hoe het spel gespeeld wordt. Even bijpraten! En dat na honderd jaar Tour de France. Zoals ‘De Tour de France voor dummies’ in het Algemeen Dagblad. Gerrie Knetemann, een filosofische renner die zich interesseerde voor geschiedenis, voorspelde het me begin de jaren tachtig in een interview in De Volkskrant: ‘Pas op: We gaan qua opwinding de Romeinse tijden nog eens overtreffen.’

Dat Nederlanders kunnen meestrijden om een etappeoverwinning en een hoge eindklassering versterkt vanzelfsprekend de aantrekkingskracht. Dat is wel anders geweest, zeker na de dopingonthullingen rondom de Amerikaan Lance Armstrong en zowaar en massaal in de Nederlandse Rabo-ploeg, nota bene. Veel mensen zullen de Tourkaravaan in Frankrijk gewoon blijven volgen. Mollema, Ten Dam, Dumoulin en Gesink gaan de druk voelen. Hoe onaangenaam die druk ook is, het is een droom die uitkomt: aangemoedigd en toegejuicht worden door een massa landgenoten. Dat is toch waar ze als jongetje van droomden? Dat is toch wat iedere sportman wil? Afzien en bewonderd worden. Dan maar druk, dan maar overtollige aandacht. Een wielrenner zonder Tour is geen wielrenner.

Wie zich afwendt van dit spektakel, mist veel. Je kunt enerzijds met chagrijn en tegenzin kijken, ‘omdat het er toch niet sportief aan toe gaat’. Je kunt je ook verwonderen over wat mensen drijft om de Tour te rijden, waarom zoveel mensen er door opgewonden raken. Nieuwsgierigheid, als een quasi-wetenschappelijk onderzoek. Mogelijk is dat alles een luchtspiegeling die afleidt van het als deprimerend ervaren leven. Het verdooft de pijn en somberheid waaraan we maar niet lijken te ontkomen. Door toe te geven aan verleidende prikkels (winkelen [neuroshopping], materiële rijkdom, mooie snelle auto’s, televisie, smartphones, sportevenementen, amusement, drank en drugs) stijgen we even op uit het bestaan waarin we het vermoeden hebben voortdurend tekort te schieten. Het leven is niet wat we wensen. De vraag is: wat wensen we eigenlijk? Daarom worden we graag high, al is het maar even. Zo is het bij mij althans, nog steeds.

Als straks Contador, Froome, Nibali en Quintana op de flanken van de bergen elkaar aftroeven in kracht en uithoudingsvermogen die ze opdeden in ellenlange trainingsritten en hoogtestages, veer ik op. Alweer. Ik wel. Wie niet? Die mannen dienen wat mij betreft zeker niet louter sceptisch gevolgd te worden, omdat ze het spel mogelijk niet eerlijk spelen. Ze verdienen ook bewondering. Ik begrijp die selectieve afkeer niet. Waarom wel bewondering voor voetballers, tennissers, hardlopers en schaatsers en niet voor wielrenners? Doping? Doping is toch inherent aan (commerciële) topsport. Wie aan sport doet wil winnen, wie aan topsport doet gaat over grenzen, overtreedt spelregels. Zo is het nu eenmaal.

Ik kijk uit naar de strijd, de strijd om de eindzege, de strijd om de etappeoverwinningen. De strijd om welke titel en trui dan ook. Wat mensen doen om de beste in hun sport te zijn. Dat is fascinerend. Dat andere mensen zich ermee willen vereenzelvigen is even fascinerend. Een paar weken feest. De vlaggen gaan uit. Gek doen. Dat mag best weleens.

Deze column is gepubliceerd op de website van http://www.Sportenstrategie.nl

Toen ik voor Willem Ruska boog zei hij: ‘Slijmerd’

19 feb
Wim Ruska wordt olympisch kampioen zwaargewicht in 1972 (Foto Spaarnestad/HH) Wim Ruska wordt olympisch kampioen zwaargewicht in 1972 (Foto Spaarnestad/HH)

Afgelopen zaterdag 14 februari 2015 overleed op 74-jarige leeftijd Wim (Willem) Ruska. Een legendarische judoka die tweemaal een gouden olympische medaille won (in 1972), tweemaal wereldkampioen was en zevenmaal Europees kampioen. Een geweldige sportman, een atleet die meer kon dan judoën en worstelen. Hij was een man met uitstraling, om wie je niet heen kon.

De afgelopen dagen is veel geschreven en getoond om zijn grootheid als sportman te duiden. En voortdurend werd de miskenning die hij had gevoeld, vooral buiten de judowereld, en de rivaliteit met die andere judoreus uit zijn tijd, Anton Geesink, aangehaald. Dat was niet nieuw. Sinds Ruska de man overtrof die als eerste op olympisch niveau de Japanners in hun tempel in Tokio had verslagen, was er immer die terugkerende vergelijking.

Ruska en Geesink (Foto Spaarnestad/HH) Ruska en Geesink (Foto Spaarnestad/HH)

Het was alsof menigeen er de afgelopen jaren genoegen in schiep uit de losse pols Geesink te verwijten dat hij Ruska’s prestaties kleineerde. Geesink die steeds een gevecht met Ruska uit de weg zou gaan uit angst zijn heilige status te verliezen, Geesink (hij overleed in 2010) zou aan grootheidswaan lijden, Ruska was de loser (het slachtoffer), omdat hij nooit de erkenning kreeg die hem op grond van zijn prestaties toekwam – laat staan een koninklijke onderscheiding. Dat was de teneur wanneer in alle kranten en andere media gemakzuchtig over  de rivaliteit Ruska-Geesink werd (en nog steeds hardnekkig en onwetend wórdt) gesproken en geschreven.

Ik heb Geesink altijd gemogen, vooral hem proberen te begrijpen. En datzelfde geldt voor Ruska. Beiden hebben mijn sympathie gehad. Vriendschap is een groot woord, maar ze waren me allebei dierbaar. Omdat ik ze heb gekend (Geesink meer dan Ruska), en ze heb proberen te doorgronden. Als mens. Waar ze vandaan kwamen. Waarom ze zo zijn geworden. Waarom ze zo verbeten op jacht waren. Vanuit het ‘niets’ een kampioen worden. Dat dwingt respect af.

Geesink wilde een winnaar zijn. En daar week hij geen moment van af. If you want to be a champion, you have to look like a champion, was zijn eeuwige motto. Hij bleef het maar herhalen. Ruska wilde dat niet zeggen. Hij was het, dat moest je zien. En als je het niet zag, ook goed.

Ruska wilde geen loser zijn. Hij was geen loser. Hij was geen slachtoffer. No way. Hij was een winnaar. Maar hij was wel achterdochtig. Hij zocht en vond vijanden. Zo heb ik hem althans ervaren. Vanaf 1976 volgde ik ruim 25 jaar nauwlettend het judo, eerst 12 jaar voor de Volkskrant, daarna voor NRC Handelsblad. Ik reisde mee naar alle Europese en wereldtiteltoernooien en zag hoe de hazen in de Nederlandse judowereld liepen. Alle partijen (vooral bestuurders en coaches) wisten mij te vinden om iets negatiefs over andere partijen te vertellen. Ik ben soms bedreigd en vaak geïntimideerd. Verbaal (ook telefonisch), maar ook fysiek.

Maar ach, het was een kleine wereld, en ik had er genoeg mensen die mij serieus namen en in bescherming namen. Je wende aan die grote, sterke, stoere kerels, vechtjassen die met hun borst vooruit probeerden te laten zien dat ze superieur aan mij waren. Maar in hun hart waren het allemaal kerels met een goede inborst. Vooral als je de jongens alleen sprak en ik wilde horen waarom ze toch zo graag judoden en de beste wilde zijn.

nippon003
Mijn eerste kennismaking met de grote, indrukwekkende Willem Ruska dateert van mei 1982, tijdens het EK in Rostock, DDR. Een toernooi dat bol stond van DDR-propaganda. Nog los van de armoe die mijn collega’s en ik daarbuiten, in de stad en in winkels en cafés, aantroffen. En de (alleenstaande, gescheiden) vrouwen die ons gretig op de huid zaten. De oud-kampioen was gevraagd door bondscoach Peter Snijders de zwaargewichten als de te zachtaardige Willy Wilhem, te trainen, zeg maar: harder te maken. Op de slotavond zaten Snijders, Ruska, een aantal judoka’s, bestuurders en drie of vier verslaggevers (meer waren er niet op dit EK) bij elkaar in een kaal en sober restaurant. We dronken zeer goedkoop Ostbier en evalueerden losjes het toernooi.

Plotseling waren er nog maar twee mensen aan tafel. De anderen waren op de uitnodiging van de DDR-bestuurders ingegaan bij hen aan tafel te komen zitten. Ruska zat tegenover mij. We waren alleen, tot elkaar veroordeeld. Ruska keek me aan en zei: ,,Ik mag jou niet. Peter Snijders zegt dat jij een goede kerel bent en een hele goede journalist. Hij zegt dat jij een vriend van hem bent. Ik geloof Peter altijd, want hij is mijn vriend. Maar toch mag ik jou niet. Jij bent zo’n stil, stiekem, miezerig journalistje, dat er op uit is ons en die jongens een oor aan te naaien. Zeker op zoek naar rotzooi?”

Ik schrok me wezenloos, verslikte me in mijn snelle slok bier en dacht aan vluchten. Ruska bleef me uitdagend en vernietigend aankijken. Toen zei ik: ,,Ik mag jou ook niet. Jij hebt een grote bek. Jij mag hier trainer zijn, omdat Peter Snijders je zielig vindt. Anders zat je hier niet. Mij aanpakken, terwijl je mij niet eens kent.”

Waar het vandaan kwam, weet ik niet. Diep van binnen was de duivel in mij wakker geworden. Angst doet rare dingen met mensen. Ik sloeg zomaar van me af. Ik herinner me de confrontatie als de dag van gisteren. Want zelden heb ik me zo in het nauw gedreven gevoeld.

Maar wat nu?

Ruska (sommigen zeiden Roeska) grijnsde, alsof hij me in zijn greep had: ,,Nou moet je niet meteen kwaad worden, jongetje. Je kent me niet eens. Vertel maar wat je van me vindt. Dat mag, daar kan ik wel tegen. Ik heb al genoeg meegemaakt. Ik kan wel tegen een stootje.”

Ik kreeg geen kans te nuanceren, wat ik graag eenmaal terug bij mijn verstand had willen doen. Ruska nam het over en begon te vertellen. Hoe hij alle journalisten haatte, dat ze verhaaltjes over hem hadden verteld die niet klopten, over hoe anderen daarmee op de loop waren gegaan. Hij wilde nooit meer iets met journalisten te maken hebben. Hij had mij nog niet kunnen betrappen. Maar ik moest oppassen – dát hoefde hij er niet bij te zeggen.

Ons gesprek werd onderbroken door de voorzitter van de Nederlandse judobond. Ik haalde opgelucht adem. Of we niet aan die grote tafel met onze gastheren van de DDR gezellig mee kwamen drinken én zingen. Dat hoorde zo. Ruska keek op en zei: ,,Zie je dan niet dat ik in een serieus gesprek ben met mijn vriend? Wegwezen.”

Hij vertelde verder, verhalen over judotrainingen in Japan (bij een verwurging keeltje dicht blijven knijpen, ook nadat die ‘Jappen’ hadden afgetikt; zo dwing je respect af: durven ze nooit meer wat). Over beroepsworstelen (hij moest toch geld verdienen) in zijn nadagen in Zuid-Amerika, hoe hij managers en organisatoren een poot uitdraaide of overeenkomsten over afgesproken nederlagen niet nakwam (gewoon al in de eerste minuut tegen de afspraken in die gozer een knal voor zijn kop te geven zodat hij nooit meer opstond – geld weg, ‘me reet’). Overleven. Ja, hoe hij had geleerd te overleven, als matroos, judoka, uitsmijter, mens en als een miskende kampioen. ,,Ik heb er schijt aan. Ik heb mijn medailles, die pakt niemand mij af. Ik heb veel vrienden, hier Peter en Jan Snijders, en Pierre Zenden, en nog veel mensen van vroeger. Verder weet ik het wel: alles draait om dat gaatje, alles draait om macht.”

ruska rolstoel
Willem was niet te stuiten. Ik moest nou maar eens horen hoe het zat. Er ging een wereld voor me open. Maar ik wil geen verhaaltjes over hem vertellen. Dat past niet, dat was een gesprek tussen ons. Zo heeft Willem het gewild.

Uiteindelijk gingen we toch maar aan de grote tafel zitten, waar de bestuurders van de DDR, andere judomensen en nog wat onduidelijke, zwijgzame figuren zonder kostuum met logo (Stasi? Vast en zeker) zich verzameld hadden. We kregen allemaal een heel groot glas bier. Een van de Oost-Duitse officials sloeg Ruska op zijn schouders en begon hem de hemel in te prijzen. Zoiets als ‘der beste Weltmeister aller Zeiten’ en wilde proosten op Ruska. Terwijl de glazen omhoog gingen, niet die van Ruska, nam iedereen een slok. Ruska ook. Hij nam een grote slok en spuugde het bier uit over de grote tafel. ,,Schweinhünde, klootzakken, Kommunisten…” Hij keek mij aan en zei met een grote grijns: ,,Kom op maatje, dit volk mot ik niet. Wegwezen.”

Een paar maanden later zat Wim Ruska op de tribune van een of ander judotoernooi in Nederland. Ik zag hem zitten en zwaaide een beetje. Ruska kwam naar beneden gestommeld met dat grote lichaam en gaf me een hand. ,,Vriend, alles goed met je?” Die gulle grijns van toen is me altijd bijgebleven. Elke keer als ik hem daarna zag, zwaaide en lachte hij een beetje. Toen ik later nog eens voor hem boog, zei Wim Ruska: ,,Slijmerd.”

Een verkorte weergave staat op de website http://www.sportenstrategie.nl/

De fascinatie voor de ondoorgrondelijke wielersport

15 okt

Hoewel ik Lance Armstrong als wielerverslaggever niet of nauwelijks van nabij heb meegemaakt, heeft hij me altijd gefascineerd. Ik was wielerverslaggever vóór het epo-tijdperk. Al zullen in mijn laatste jaren als wielerverslaggever renners (Indurain, veel Spanjaarden en Italianen, Russen, Duitsers en vooral het oprukkende Amerikaanse peloton cowboys, de ploegen van 7-Eleven en Motorola, en natuurlijk ook Nederlanders) vast al bezig zijn geweest. Zo bleek later. Ik heb in al die jaren (vanaf 1976 tot begin jaren negentig volgde ik onder meer 16 keer de Tour) wel wat gezien en gemerkt wat ‘vreemd’ was of naar overtreding van de spelregels riekte (omkoping, combine, doping), maar ik kon nooit doordringen tot de ‘vuile waarheid’. Ik moest verder, verslag doen van alweer de volgende etappe en wedstrijd, van hotel naar hotel reizen, met de karavaan mee, op weg naar de volgende winnaars en verliezers.

Die keren dat ik op onderzoek uitging of mijn sterke vermoedens beschreef in krantenartikelen van De Volkskrant en NRC Handelsblad leidden zelden tot prettige situaties. Het is geen excuus, ik deed wat binnen mijn mogelijkheden lag. Deed ik mijn werk niet goed genoeg? Wie bepaalt dat? Ja, ik werd bang als betrokkenen mij bedreigden. Maar ik deed mijn werk, dag en nacht, obsessief. Peter Post heeft me eens brandbommen in de tuin toegezegd als ik nog iets zou schrijven over zijn verdachte methoden. Nog los van zijn onbeheerste schreeuwpartijen door de telefoon. De Belgische ploegleider Walter Godefroot onderbrak in Parijs-Nice een interview met het Belgische talent Daniel Willems toen ik over ‘soigneren‘ begon, hij wist toch hoe ,,Nederlandse journalisten altijd overal iets achter zochten, jullie zijn negatief”. De ploegleiders Fred Debruyne en Jan Raas hebben mij de hotelkamer afgeschopt toen ik een renner aan een infuus (glucose? so what?) zag liggen. Gerrie Knetemann heeft me bij de keel gegrepen. Soigneur Ruud Bakker(een reus van een vent)  heeft me uitgescholden alsof ik een crimineel was, omdat ik de wielersport (Raleigh, later Panasonic) kapot maakte. De voorzitter van Nederlandse wielrenunie ontzegde me de toegang tot de jaarvergadering vanwege een stuk over doping bij Nederlandse ploegen.

Ik schreef een stuk in NRC over Steven Rooks na zijn bergritzege waarin ik mijn sterke vermoeden uitsprak over zijn merkwaardige vormcurves en zijn vreemde geneeskundige consults (Zwitserse kruiden, arnica, osteopathie, antidepressiva….). De hoofdredacteur kwam de volgende dag bij mijn chef om opheldering vragen. Hoe ik dit durfde te schrijven. Hein Verbruggen belde me op Kerstavond, om me uit te schelden omdat ik tégen hem was en niet wilde begrijpen dat doping echt niet voorkwam – omdat het niet hielp (het lijkt de hypocriete voetbalwereld wel, het wordt niet gebruikt omdat het niet helpt….tja). Kort daarvoor had PDM-renner Peter Stevenhaagen me in een interview verteld dat hij met nog een paar ploeggenoten had meegedaan aan een test bij de psycholoog-fysioloog prof. Joop Hueting in Brussel om te onderzoeken in hoeverre bepaalde middelen ‘werkten’. Verbruggen destijds bestuurslid van de Nederlandse wielrenunie was laaiend, ik had dat niet (in De Volkskrant) mogen publiceren.

Jan Gisbers probeerde me in de Tirreno-Adriatico met zijn auto van de weg te rijden. Ik was getuige van de PDM-affaire (intralipid) in de Tour. Ik zag vermagerde, zieke wielrenners door het hotel in Quimper schuifelen (Erik Breukink, Nico Verhoeven, Sean Kelly, Jean-Paul van Poppel, Raul Alcala, Martin Earley, de Duitsers Uwe Ampler en Uwe Raab) die meer dood dan levend waren. Ploegleider Gisbers en dokter Wim Sanders werden door ons scherp ondervraagd in dat hotel. Wij (Dick Wittenberg en ik, beiden van NRC) hebben de hele nacht gewaakt rond en in het hotel en tot in de vroeg ochtend geschreven, zonder te slapen. Voorpaginastukken werden het. De waarheid? Het ging over bedorven gehaktsaus en nog meer van die verzinsels.  De waarheid? Lees ‘Sultans of Swing‘ van Bart Jungmann en Fred Segaar. Jaren later.

De affaires rond Gert-Jan Theunisse staan nog diep in mijn geheugen gegrift. De verhouding testosteron-épitestosteron was bij hem nogal scheef en wisselde voortdurend én dus verdacht. Het zou om een natuurlijke afwijking gaan. Er bleken meer sportmensen met zo’n ‘natuurlijke afwijking’: veel tennissers en zwemmers, volleyballers, handballers, atleten,  en vooral voetballers. Nooit meer iets over ‘die anderen’ gelezen. Ik ging met NRC-wetenschapsredacteur Wim Köhler naar professor Thijssen, een endocrinoloog (hormoondeskundige) in Utrecht. Er kwamen rechtszaken. Uit onderzoek van Thijssen met dopingdeskundige Douwe de Boer werd duidelijk dat Theunisse een ‘onnatuurlijke’ afwijking had. Doping dus, testosteron( Andriol), cortisonen. Lees hier een interview uit 2001 met Thijssen in de Volkskrant over het destijds  als mysterieus aangeduide geval Theunisse: http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2844/Archief/archief/article/detail/583623/2001/06/23/Tussen-argwaan-en-wijsheid.dhtml

Later zou Thijssen als getuige-deskundige worden gevraagd in een dopingrechtszaak tegen Frank de Boer, destijds voetballer bij Barcelona. Pep Guardiola, de latere zo bewierookte trainer van Barcelona werd in die periode als speler bij het Italiaanse Brescia tweemaal ‘betrapt’ op gebruik van nandrolon, een spierversterkend middel.  Ook de in Italië spelende Jaap Stam (Lazio), Edgar Davids (Juventus), de Portugees Fernando Couto (Lazio) en een achttal spelers van Juventus werden ‘betrapt’, enkelen werden voorlopig geschorst maar uiteindelijk vrijgesproken. Guardiola werd eerst vier maanden geschorst, maar ging na hoger beroep ook vrij uit. De onderzoeksmethoden van het Italiaans Olympisch Comité (CONI) zouden onder meer onbetrouwbaar zijn. Frank de Boer werd vrijgesproken van gebruik van nandrolon. Bewust gebruik was niet bewezen. Het was waarschijnlijk het gevolg van (vervuilde) voedingssupplementen.

Ik heb het er nog weleens met (mijn tegenwoordige vriend) Peter Winnen over gehad, over hoe het vroeger in ‘onze tijd’ ging. Toen ik hem eens vroeg wanneer hij was begonnen met roken, lachte hij: ,,Ik heb altijd gerookt, maar als jullie in de hotelkamer kwamen, werd eerst de rook weg gewapperd en werden de ramen geopend, de pillen werden in het nachtkastje opgeborgen, de prullenbakken werd geleegd.”  Wij (Peter, zijn vrouw Yvonne en ik) lachten ons rot. Jan Raas vertelde in een jolige bui dat hij zijn urine eens over de handen van een dopingcontroleur had verspreid. ,,Hier, houd dat flesje vast, jij met je dopingcontrole.” En hij piste over zijn handen. Zo intimideerde hij de naïeve, bedeesde controleur. ,,Bij mij doping? Ik gebruik niks. Wegwezen! Ik ben beroepsrenner, ik bepaal zelf wat ik doe met mijn lijf. Net als kunstschilders, schrijvers, bankdirecteuren en journalisten.”

Overigens, misschien ben ik niet tegen doping (mijn standpunten wijzigden voortdurend, voortschrijdend inzicht noemt men dat)? Doping is sowieso van alle tijden, de Grieken deden het al met magische kruiden en oliën. Niemand die er aanstoot aannam. De bedenker en eerste organisator van de Tour Henri Desgrange was er nooit op tegen. Hij wilde vooral veel heroïek (bloed, zweet en tranen), op welke manier dan ook verworven. Want dat wilden de toeschouwers en lezer van zijn krant L’Equipe en L’Auto. Zijn assistent en opvolger Jacques Goddet begon te twijfelen. Waarom het in de jaren zestig na de dood van Tom Simpson is verboden, laat zich raden. Doping schond het imago van de wielersport, dat vooral vonden de sponsoren. Alweer die commercie: geld. De sponsoren wilden geen doden. En de wielersport is nu eenmaal slechts afhankelijk van de commercie en de media, al sinds het bestaan van de beroepswielersport, meer dan honderd jaar terug . Nu weer, nog steeds, de wielersport had de Amerikaanse sponsoren en media (televisie) nodig. Zo vond Hein Verbruggen eind jaren tachtig, vandaar zijn drang tot mondialisering. Verbruggen komt uit de marketingwereld, vandaar.

Ik was geen oorlogsverslaggever of onderzoeksjournalist. Ik volgde mijn favoriete sport wel kritisch. Ik heb altijd genoten (naïef en dom?) van Eddy Merckx, Bernard Hinault, Laurent Fignon, Greg LeMond, Pedro Delgado, Stephen Roche, Jan Raas, Roger De Vlaeminck, Johan van der Velde, Peter Winnen, Moreno Argentin, Claudio Chiappucci, Gianni Bugno (ik hield en houd van Italianen) , Miguel Indurain, Frank Vandenbroucke en die fantastische Francesco Moser. Dat ze (mogelijk) slikten, spoten en zoals Moser (Checco) als eerste door professor Francesco Conconi (de leermeester van de omstreden Michele Ferrari en Luigi Cecchini) ) werd geprepareerd met de voorloper van bloeddoping, dat was meegenomen. Anders had ik mogelijk niet van deze bijzondere atleten kunnen genieten. Ik heb nergens spijt van.

Sport is en blijft sport, en altijd met doping. Dat halen we nooit meer weg. Corruptie zit in de mens, die nu eenmaal altijd meer en hoger wil, en alleen maar nog beter wil worden en daarvoor alle middelen wil aangrijpen – ook verboden middelen. Sportiviteit is er alleen nog op zaterdagmorgen bij de hockeyveteranen, hoewel?

Mensen laten zich nu eenmaal betoveren en verblinden door topatleten, supermensen, mensen als Lance, door mensen die zij in hun eigen ellendige gewoonheid, saaiheid en geestelijke armoe, een goddelijke status toedichten. De voortdurende en toenemende (?) aanbidding van mensen die boven ons uitstijgen wat betreft talent en uitstraling, zegt meer over ons dan over supertalenten. Verering van mensen die meer kunnen dan wij ooit zullen kunnen,  is niet alleen eng, maar kan vooral gevaarlijk zijn. Mensen, zoals topsporters, die meer willen bereiken dan binnen hun mogelijkheden ligt, zijn ook riskant bezig. Ze verliezen zichzelf en kennen zichzelf niet meer. Topsport maakt meer kapot dan je (ons?) lief is.

Dat perfectionisme van Lance bijvoorbeeld was niet alleen overweldigend, maar ook eng.  Ik heb hem nauwelijks meegemaakt, zoals ik al schreef.  Maar toch. Ik mocht hem niet zo als mens, vooral sinds ik hem acht jaar geleden in een hotelkamer op een Amerikaanse tv-zender (public television) in een interview van een uur hoorde antwoorden op de vraag ‘waarom ga je niet golfen of kaarten?’  Lance: ,,Ik doe niet mee aan dingen en vooral niet aan sporten waarvan ik niet zeker weet dat ik win’’. Die blik in zijn ogen! Die angstaanjagend killersblik. Echte topsporters zijn killers, maar dit…. Alsof hij de zeer strenge interviewer na afloop ging vermoorden. Kil. Ik werd bang van hem, zo had ik nog nooit iemand uit zijn ogen zien kijken (ja, in een thriller op tv of zoals Anthony Hopkins als Hannibal Lecter in The silence of the lambs). En dan die lichaamstaal IK BEN ONOVERWINNELIJK. IK BEHEERS MIJN WERELD. Mijn vrouw, die meekeek, zei nog:  ,,Die man is gek.’’

Een volgende vraag was: ,,Zijn er mensen die met een man als jij, een bloedfanatieke winnaar, nog kunnen samenleven?” De glimlach op Lance’s gezicht werd een satanische grijns: ,,Natuurlijk, ik ben heel gelukkig met mijn familie.’’  Weer dat IK. En zij? Waren zij gelukkig met hem? De volgende vraag: ,,Waarom moet je alles winnen?’’ Lance: ,,Ik haat verliezen. Vooral sinds mijn ziekte wil ik nooit meer een loser zijn. Ik zal nooit meer verliezen. Dat weet ik zeker.’’ Toen maakte mijn angst voor die man plaats voor begrip, medeleven, zelfs een beetje medelijden.

In mijn selectieve herinnering weet ik nog dat de interviewer besloot met ,,Ik hoop dat je nog veel zult winnen, Lance.’’ Waarop Lance zei: ,,Ik zal je niet teleurstellen.’’ Dat ge-ik, ikke, ik, I, I, I, Me, Me (een uur lang) wees volgens mij op een ziekelijke afwijking… Het ging alleen maar over Us and Them. Megalomanie? Die man leefde (leeft) volgens mij in een kooi, een gekooid mens, dat als een getergde leeuw heen en weer raast. Wat een woede moet in dat lijf zitten.

Ik hoop dat hij nu zijn rust vindt, nu (bijna?) alles voorbij is. Hopelijk geeft hij de strijd met zichzelf en tegen de (hem vijandige) wereld op. Leugendetector? Kom op, Lance, doe jezelf een plezier, gun je zelf een rustig leven zonder strijd. Winnen is voor mij toegeven dat je kwetsbaar bent en nooit volmaakt kan en zal zijn. Blind streven naar perfectionisme is voor onvolgroeide, misschien verstoorde geesten.

%d bloggers liken dit: