Archief | Uncategorized RSS feed for this section

Boeddhisme gaf psycholoog Han de Wit wél antwoorden

23 jul

Han F. de Wit is een van de bekendste Nederlandse boeddhistische leraren, een geliefd spreker en veelgelezen schrijver over boeddhistische spiritualiteit. Hij is opgeleid door de vermaarde Tibetaanse dharmaleraar Chögyam Trungpa en auteur van onder meer de bestseller ‘De Verborgen Bloei: Over de psychologische achtergronden van spiritualiteit’

Han-de-Wit-tv-kijk-op-2016-bodhitv

Han de Wit (Foto Boeddhistisch Dagblad)

Je wist maar nooit, zo meende de leergierige De Wit (nu 75 jaar) in zijn zoektocht naar diepere lagen van de menselijke geest. Bij de psychologie, die hem in zijn middelbare schooltijd meer dan de daar verplichte leerstof in haar greep had gekregen, hield het op waar De Wit juist meer verwachtte.

Tijdens zijn strandwandelingen, bijvoorbeeld, meende hij een verschil in beleving te zien. De ene keer voelde hij vrijheid, kijkend naar hoe de meeuwen boven het strand en de duinen vlogen. De andere keer voelde hij eenzaamheid en leken de meeuwen zich anders te gedragen, zwevend op de telkens veranderende heersende thermiek. ‘Dat heeft vast met de psyche te maken, die elke keer anders is’,  vermoedde de jonge levenskunstenaar. ‘Waarom lees en leer ik daar niets over in de psychologie?’

Nu, veertig jaar later, weet de boeddhistische leraar (Acharya) en grondlegger van de contemplatieve psychologie Han de Wit, dat psychologie destijds over behaviorisme ging, over menselijk gedrag. ‘Omdat je niet in andermans hoofd kan kijken onderzoekt deze gedragspsychologie wat je bij mensen kan observeren. De onderzoeker en zijn object zijn dan onafhankelijk van elkaar. Dat is nodig voor betrouwbaar onderzoek. Als je je eigen geest wilt onderzoeken is dat niet zo, dus zijn ook de resultaten niet betrouwbaar, niet objectief, zo dacht men. Dat ging dus niet over de individuele beleving. Terwijl ik toch aan het strand elke keer iets anders had beleefd. Ik dacht: je kan je gedachten waarnemen en je kan over je waarnemingen denken. Dat zijn dus duidelijk twee verschillende zaken, die wel onafhankelijk van elkaar zijn. Dan moet onderzoek van je eigen geest toch mogelijk zijn.’

Laten we voorop stellen dat De Wit niet de eerste en enige was die ‘verder’ dacht dan de toen heersende opvattingen over de psychologie. Hij verwijst naar Wilhelm Wundt, in de negentiende eeuw een van de grondleggers van de experimentele psychologie. Een Duitse filosoof, fysioloog en psycholoog. ‘Hij kreeg destijds geen voet aan de grond, vooral omdat hij geen effectieve methode had kunnen vinden om de beweging van je eigen geest waar te nemen. Anderen zeiden daarom: stop er maar mee, onzin. Daar kwam nog bij dat religie, laat staan spiritualiteit in de wetenschap van die tijd, taboe was.’

Maar Han liet zich niet uit het veld slaan en besloot buiten de gebaande paden van de psychologie op onderzoek uit te gaan. Au Bout du Monde, zo heette het winkeltje in Amsterdam, waar je als wetenschapper niet hoorde te komen maar waar psycholoog Han de Wit begin jaren zeventig toch eens ging neuzen – eigenwijs als hij was.

Te midden van boeken over Ufo’s, macrobiotiek, bewustzijnsverruiming en andere ongrijpbare verschijnselen waar vooral hippies belang in stelden, vond de jonge De Wit een paar boekjes over boeddhisme, waaronder Cutting through spiritual materialism (jaren later vertaald als ‘Spiritueel materialisme doorsnijden’) van ene Chögyam Trungpa Rinpoche, een Tibetaans boeddhistische leraar die in 1959 zijn land ontvluchtte, in Engeland kunst, filosofie en vergelijkende godsdienstwetenschappen studeerde, in Schotland een klooster begon en uiteindelijk in Amerika de Shambhala-stroming stichtte, boeddhisme gestoeld op Westerse beleving.

De Wit werd meteen geraakt door het boek van Trungpa. Hij besefte dat boeddhistische meditatie de vorm van onderzoek was waar hij naar op zoek was. Hij schreef een brief naar Trungpa, die intussen in Amerika was beland. Open, zoals hij was, werd hem gedurende deze periode van bezinning en ontdekking tijdens een bezoek aan Nederland van de Gyalwa Karmapa (hoofd van de Tibetaanse Karma Kagyü-stroming) door een van diens monniken een methode (meditatie) aangereikt.

‘Hij tekende een Tibetaanse letter A op een papiertje en raadde me aan dat op een muur te plakken, er tegenover te gaan zitten en daar mijn aandacht op te richten: zodra je merkt dat je in gedachten bent geraakt richt je je aandacht weer op die letter. Het was niet anders dan wat ik later leerde: je aandacht op de adem te richten. Dat ging ik doen. En wat ik langzaamaan ervoer, was dat ik op het moment van wakker worden uit de bevangenheid van mijn gedachten, deze gedachten scherper begon te zien. Dat leverde mij een steeds helderder inzicht op: ik leerde de beweging van mijn gedachtewereld kennen, ik leerde mijn geest kennen. Het maakte voor mij het verschil: in gedachten zijn en in gedachten zien. Het was een bijzondere gewaarwording, en meer dan de studie psychologie mij verschafte.’

handewit-243x300

Foto Shambhala Nederland

Vanaf pakweg 1974 legde De Wit zich toe op meditatie, zelfonderzoek, wat de officiële psychologie hem niet kon leren. Zitten, je bewust worden van de stroom van gedachten en ontdekken waarom en hoe diep je geloof hecht aan de gedachten, waardoor je bent geworden wie je denkt dat je bent.

Trungpa-w.-Vajra-Naropa-70s-web-e1506199624853

Chögyam Trungpa Rinpoche

Eén hoofdstuk in het boek van Trungpa sloeg hij liever over: de goeroe. ‘Dat was niet voor mij. Ik ben geen volger. Dat is voor mensen die een vader zoeken. Toch wilde ik wel meer weten van Trungpa, de man die mij geraakt had. Ik schreef hem een brief. Een paar maanden later kwam het antwoord: hij wilde wel met mij werken als ik naar Amerika kwam.’

Han onderhandelde met zijn werkgever, de Universiteit van Amsterdam, en ging naar de Verenigde Staten van Amerika voor een ontmoeting met Trungpa. In New York. Hij schrok toen hij de man ontmoette. ‘Hij deed me denken aan een pad. Hij was dik, en ook nog half verlamd geraakt door een verkeersongeluk in Schotland, waar hij een feestwinkel, nota bene, was binnengereden. Hij kon nauwelijks praten, hees, met een hoge stem. Kortom, geen man van wie ik dacht wijsheid te ontvangen. Hij vond het raadzaam dat ik naar Karmê Chöling in Vermont zou gaan. Ik ging om daar verder onderzoek te doen, in de vorm van intensieve meditatie en studie.’

Alles wat op dat gebied door dit centrum geboden werd, deed Han. Onderzoek, studie, mediteren, de ene keer een week, de andere keer een maand. Een paar keer in de anderhalf jaar dat hij daar vertoefde kwam Trungpa op bezoek. Dan was er gelegenheid om een individueel onderhoud met hem te vragen. Dat deed Han, zoals iedereen daar. Maar hij kreeg zo’n onderhoud steeds maar niet, anderen wel. Dan deed hij maar een week van mediatie, of een maand, en verdere studie van de boeddhistische leer, alles wat het programma aanbood. ‘Ik deed dat niet om een voorbeeldige leerling te zijn, maar omdat ik daar nu eenmaal toch was en mijn tijd zo goed mogelijk wilde benutten, in afwachting tot hij, zoals beloofd, met mij zou gaan werken.’

Uiteindelijk was zijn onderzoek in Amerika voorbij en moest hij besluiten of hij terug zou gaan naar zijn werkplek aan de universiteit. Omdat hij al die tijd geen onderhoud met Trungpa had gekregen, wist hij niet goed wat te doen. Mede omdat ‘Amsterdam’ weleens wilde weten waar het aan toe was, meldde hij zich bij Trungpa. Bij de laatste gelegenheid dat hij Trungpa in Karmê Chöling kon zien, kwam hij hem tegen op de trap en vroeg hem wat te doen. ‘Hij lachte, stompte me speels in mijn maag en zei: ‘It was a jolly good show, too bad you were so greedy. Now go back to your country and make people sit and teach them the Dharma, the Hinayana, the Mahayana and so on.’ Al die tijd had hij mij, zo voelde dat toen, laten bungelen, maar ik deed natuurlijk in feite precies wat hij wilde dat ik deed. Dat was dus wat hij bedoelde met ‘met mij werken’. En de jaren daarna kon ik altijd met hem spreken als ik daarom verzocht.’

poetry Trungpa

Trungpa leest een gedicht voor, naast hem de dichters Allen Ginsberg en William S. Burroughs

De Wit ging terug naar Nederland, met zes matrassen en zes zitkussens in geel en rood, en opende op advies van Trungpa een meditatiecentrum in zijn huis in Amsterdam-Zuid; iedereen was er welkom. Dankzij een beetje reclame breidde het gezelschap zich uit en de missie die Trungpa wilde uitdragen kwam op die manier in Nederland terecht – een op de westerse cultuur gebaseerde vorm van Tibetaans boeddhisme. Dat leidde tot de Shambhala-centra die we nu in Nederland hebben.

Wat Han zo aansprak in Trungpa, was dat hij zich als een ‘normaal’ mens gedroeg. Hij meende zijn veronderstelde heiligheid af te moeten leggen door letterlijk en figuurlijk zijn monnikspij uit te trekken en zich te kleden zoals zijn leerlingen: hier ben ik, net zoals jullie. ‘De leraar moet het leven leiden van zijn leerlingen. Als hij dat doet kan hij dichtbij hen komen, hun verwarring, geestelijke blindheid en hardvochtigheid goed zien en helpen die te transformeren tot wijsheid, inzicht en compassie.’

Dat was ook wat De Wit fascineerde: ‘Trungpa en zijn boeddhistische onderricht waren recht voor z’n raap, er was niets heilig aan hem. Sterker nog: de levensstijl van seks, drank en rock ’n roll deelde hij met zijn eerste hippiestudenten. Privacy had hij niet en vond hij voor zichzelf ook niet belangrijk. Zijn leerlingen kwamen bij hem thuis tot in zijn slaapkamer, dronken met hem en vrouwen die dat wilden deelden het bed met hem. Het waren de jaren zeventig, er was vrijheid. Hij keek niet neer op de mensen die naar hem luisterden en zijn visie op het leven wilden delen.’

Zijn zoon Sakyong Mipham, die Trungpa opvolgde na zijn dood, is nu omstreden omdat is uitgekomen hoe hij in zijn jongere jaren omging met vrouwen en drank en hoe hij en de mensen om hem heen dat vele jaren verborgen hebben gehouden. ‘Anders dan zijn vader, die in een andere tijd leefde – zonder de me too-discussie – heeft de Sakyong zich juist van de buitenwereld afgeschermd. En anders dan zijn vader, is hij introvert en van nature verlegen. Trungpa was extravert, open en nieuwsgierig naar alles en had geen privéleven: iedereen wist wat hij deed en dat hij van een borrel hield. Hij creëerde een soort hofhouding waarin zijn studenten wat meer konden doen dan zo’n beetje om hem heen hangen. Je kon als je dat wilde, op die manier deel uitmaken van zijn leven thuis door voor hem en zijn vrouw te koken, huishoudelijke dingen te doen of de hond uit te laten. De Sakyong is zijn hofhouding toch anders gaan gebruiken, zoals velen dachten om zijn privéleven met zijn vrouw en kinderen te beschermen. Maar dat er in het verleden, voordat hij trouwde, achter die bescherming iets school, wist ik niet. Dat wist alleen zijn naaste hofhouding. En toen dat, nu jaren later, toch bekend werd, heeft dat de Shambhala-gemeenschap diep geschokt en verward.’

Want hoe verhouden de Sakyong’s menszijn en zijn leraarschap zich tot elkaar? De Wit haalt een regel van Benedictus, algemeen beschouwd als de vader van het christelijke kloosterleven aan: ‘Doe wat de abt zegt, niet wat hij doet.’ Dat wil zeggen: wat ik als abt te vertellen heb, is misschien niet altijd wat ik zelf doe. Hoe zien we dat? Als een chirurg mij opereert, kan het best zijn dat hij zich in zijn privéleven misdraagt, maar hij maakt mij wel weer gezond. Dat de Sakyong een briljant leraar is, staat niet alleen voor mij buiten kijf. Maar dat betekent niet dat ik wangedrag tegen dat feit wegschrap.’

De Wit hoedt zich – als een boeddhist – voor een zwart-wit oordeel. ‘Ik kan niet zeggen dat mij niet misbruik van mijn positie als boeddhistisch leraar had kunnen overkomen. Want makkelijk is het niet om met zo’n positie je verstand er altijd bij te houden. Het is ook een kwestie van hormonen. Iedere man of vrouw is anders. Laat ik het zo zeggen: ik ben er gelukkig misschien te schijterig voor. Of eigenlijk: het leed zou te groot zijn voor mij en voor de mensen die vertrouwen in mij stellen als spiritueel leraar. Los daarvan ben ik in de veertig jaar van mijn leraarschap niet zo vaak als Trungpa of de Sakyong in de gelegenheid geweest.’

Het zit hem meer in de relatie leraar-leerling, meent Han de Wit. ‘Kijk je als leerling tegen de leraar op, bewonder je hem, zie je hem als een volmaakt mens, als heilige en is alleen een volmaakt mens goed genoeg voor jou als (niet-volmaakte) leerling, dan vraag je om moeilijkheden. En als je alleen een leraar wilt die spiritueel gelijk is aan jou, dan valt er niets te leren.’

Die visie op leraarschap is wat hem zo aanspreekt in het Shambhala-boeddhisme zoals Trungpa dat wilde uitdragen. Met liefde, altijd weer die liefde, keert hij terug naar Trungpa, de man die hem de weg heeft gewezen. Pas op, hij zal diens zoon Sakyong niet afwijzen. Maar het was Trungpa, die hem in New York ontving, naar hem luisterde, hem liet bungelen en daarna opdroeg om een meditatiecentrum in Nederland te beginnen.

Han de Wit is in de twaalf jaar dat Trungpa zijn spirituele mentor is geweest ook Trungpa’s kusung (verzorger) geweest. Omdat Trungpa vanwege zijn lichamelijke beperkingen hulp behoefde. Wat hem daarbij steeds opviel was Trungpa’s meditatieve gedrag, dat hij overigens ook bij de Sakyong opmerkte. ‘Kijken om te zien hoe iemand iets doet, kan zoveel uitdrukken. Dat zegt zoveel over een mens. Zelfs in zijn enorme lichamelijke beperktheid zag ik hoe Trungpa een kopje opnam, het naar zijn mond bracht en dronk. Dat heb ik trouwens ook bij de Sakyong gezien. Ze zitten als een rots, stevig en doordrongen van wat ze doen, maar tegelijk zacht en gevoelig. Meditatief, zoiets. Dat is een vorm van Dharma-onderricht die me steeds weer laat zien waar het pad van de Boeddha uiteindelijk om gaat. Dat vind ik prachtig en vervult me met vreugde.’

Han F. de Wit is een van de bekendste Nederlandse boeddhistische leraren, een geliefd spreker en veelgelezen schrijver over boeddhistische spiritualiteit. Hij is opgeleid door de vermaarde Tibetaanse dharmaleraar Chögyam Trungpa en auteur van onder meer de bestseller ‘De Verborgen Bloei: Over de psychologische achtergronden van spiritualiteit’ (Ten Have, 2010, 13e druk) en ‘De Lotus en de Roos: Boeddhisme in dialoog met psychologie, godsdienst en ethiek’ (Ten Have, 2016, 7e, geheel herziene druk), ‘Het open veld van de ervaring. De Boeddha over inzicht, compassie en levensgeluk’ (Ten Have, 2009, 2e druk). ‘Wijsheid in emotie’ (Ten Have 2014, 2e druk). Zijn meest recente boek is ‘Boeddhisme voor denkers, dat hij samen schreef met Jeroen Hopster (Ten Have, 2014). Hij is als Acharya verbonden aan Shambhala International.

Guus van Holland is vriend van Shambhala Leiden

Dit interview is gepubliceerd op de zomereditie van de website http://www.vriendenvanboeddhisme.nl

Mediteren en schrijven zonder doel, dat moet mogelijk zijn

17 jul

Boeddha Speuld

Ga gewoon zitten en schrijf, hoor ik een stemmetje in mijn hoofd. Dan zie ik wel wat er komt, mogelijk iets recht uit mijn hart. Gewoon wat op dit moment in mij leeft. Zoiets als de twijfels of ik wel een bijzonder, lezenswaardig, stukje ga schrijven dan wel volslagen onzin.

Het is als de manier waarop ik zou moeten mediteren. Niet gaan zitten met verwachtingen, hopend iets te ontdekken in mijn hoofd, mijn hart of waar ook in mijn lichaam dat ik niet eerder heb ervaren. Zitten (schrijvend of mediterend) zonder een echt doel. Voetballen zonder een doelpunt te hoeven maken. Er alleen maar zijn en zien wat ervan komt.

Zoals het mij al een decennium vrijwel dagelijks tijdens mijn meditatiezitting vergaat, zo verging het mij bijna een halve eeuw als beroepsschrijver (dan wel schrijvend journalist). Een handeling met een doel, in de hoop aan (bepaalde) verwachtingen te beantwoorden of toch zeker er profijt van te trekken – zodat op z’n minst mijn ego groter wordt.

Deze overeenkomst komt in mij op, terwijl ik ben nu begonnen met schrijven. Gaan zitten alsof je begint met mediteren en schrijf. Zie maar wat er opkomt. Focus op je vingers die (onbewust of bewust) letters op het toetsenbord raken. Laat woorden zich aandienen zoals gedachten tijdens het mediteren. Laat ze komen, zonder er verder over na te denken. Ze zijn gekomen en staan nu zomaar op het beeldscherm, gestuurd door impuls.

Was het maar als schrijver (schrijvende journalist) zo’n feest geweest. Ik heb het idee dat ik heel vaak heb geschreven met een doel. Om te voldoen aan verwachtingen van de hoofdredacteur, de chef, de lezers en anderen. Of iets anders te schrijven: ik doe lekker niet wat anderen willen. Maar ook dat is dus met een doel.

Zo is het mij ongeveer net zo met mediteren vergaan. Ik bedoel dan de overeenkomst met verwachtingen en hoop op respons. Niet dat ik anderen wilde plezieren of provoceren, maar het op een kussen gaan zitten met een doel. Al die jaren was ik bezig aan mijn meditatie te sleutelen. Dan weer las ik dat het zo moest, dan weer zus. Of ik luisterde naar de adviezen van ervaren boeddhisten en meditatie-instructeurs: zit zus, zit zo, zit comfortabel, focus op je adem, laat gedachten komen en gaan, zit zonder doel en zie wat er gebeurt. Of, de mooiste die ik ooit las, van wijlen mijn leraar Chögyam Trungpa Ripoche: verveel je!

Het lukte maar niet.

Dan las of hoorde ik weer van anderen dat ze wél veranderingen bij zichzelf hadden waargenomen. Waakzamer, rustiger, geduldiger, vriendelijker of weet ik wat voor vrediger stemming. Ze zagen meer of iets wat ze nog niet eerder hadden waargenomen. Hadden zij dan (wél) een doel voor ogen gehad? Nee, ze waren gewoon gaan zitten, nauwelijks langer of vaker dan ik. Ze hadden gewoon ervaren wat er (bij toeval?) in hen op was gekomen, wat hun was toebedeeld.

test ricard

Mathieu Ricard ondergaat testen in het Max Planck Instituut in Leipzig

Ik wist het al: hersens zijn flexibel. Hersencellen verbinden zich met elkaar door training; synapsen vinden elkaar door ‘beoefening’, zoals dat in boeddhisme wordt genoemd. Kortom: je kunt veranderen door meditatie. Mathieu Ricard, een boeddhistische monnik en rechterhand van de Dalai Lama, die al meer dan veertig jaar intens mediteert, onderging testen aan het Max Planck Instituut in Leipzig onder leiding van directeur Sociale Neurowetenschappen Tania Singer. En daaruit bleek dat wel degelijk verandering is opgetreden en dat tijdens meditatie of bepaalde gedachten (zoals altruïsme) iets gebeurt in de hersens. En niet alleen bij hem. Meer monniken en mensen die al enige tijd mediteren, overkomt hetzelfde. Lees bijvoorbeeld twee recente boeken: ‘Het no-nonsense meditatieboek – over hoe bewust zijn je mentale en fysieke gezondheid kan versterken’ van neuroloog Steven Laureys (met medewerking van Mathieu Ricard) en ‘Een kleine meditatiegids’ van zenboeddhist Tom Hannes.

Misschien zijn ze gewoon gaan zitten, zonder doel. Misschien niet. Maar, wat moet ik nou? Misschien ben ik toch iets veranderd, maar merk ik er te weinig van – minder dan ik verwachtte (begeerte?). Wel denk ik meer te voelen.

Er is meer dan ik jarenlang heb gevoeld, meer dan de bovenlaag, meer dan ik ooit heb toe willen geven. Dat er meer is dan de buitenkant. Van binnen huist een mens die lang verborgen is gebleven. Kwetsbaarheid, onzekerheid en angst. De vrees om afgewezen te worden, dat mijn stukjes ondermaats of onzinnig gevonden worden. De vrees voor de realiteit. Door meditatie en spontaan geschreven stukjes leer ik de realiteit zien. Dit ben ik echt, helemaal, van onder tot boven, van buiten en van binnen. Een écht mens.

De auteur is vriend van Shambhala Leiden

Deze column is gepubliceerd op de zomereditie van de website van het Vrienden van het Boeddhisme (http://www.vriendenvanboeddhisme.nl/)

Joop Hueting ontkende veel effecten van doping

19 nov

hueting_je

Zou er nog iemand nog weten dat de vorige week op 91-jarige leeftijd overleden prof. dr. Joop Hueting (hij werd bekend als klokkenluider van de gewelddadige Nederlandse invloed in Indië) veelvuldig onderzoek deed naar het effect van doping, zoals amfetaminen, coffeïne, ACTH, anabole steroïden et cetera?

Hij deed dat in de jaren zeventig en tachtig onder meer met de vorig jaar overleden Hein Verbruggen, die als wielersportleider krampachtig op zoek was naar een manier om het gebruik van dope tegen te gaan, én met een aantal zeer bekende Nederlandse wielrenners (vooral van de PDM-ploeg onder leiding van Jan Gisbers die graag de grenzen op zocht, zo vertelde hij mij weleens).

Dat moest, begreep ik van Verbruggen toen hij mij daarover nogal vermanend onderhield naar aanleiding van een citaat van PDM-renner Peter Stevenhaagen in een door mij gepubliceerd interview in De Volkskrant, geheim blijven voordat er ‘indianenverhalen’ verschenen. ‘Guus, begrijp je dat dan niet!?’ Dat begreep ik onmiddellijk. Dat maakte Verbruggen verdacht, meende ik in eerste aanleg ook. Zó woedend kon toch geen mens tegen mij (of over mijn artikel) zijn?

Mijn primaire afweer kwam boven. Bijna tegelijkertijd openbaarde zich de nuance in mijn mening over doping – en wilde ik Verbruggen leren begrijpen. Wat is er hier aan de hand. Waarom? Waarom die woede? Wat nog te doen om doping te voorkomen of te bestraffen? Voorlichting? Ontkenning? Verbruggen zocht en vond de vreemdste uitwegen, die nogal tot wat agressie en aanvallen jegens zijn gedrag leidden. Hij moest wat, tot aan zijn dood (voorjaar 2017) toe.

‘Guus, wat vind jij? Mensen doen alles om zich te verbeteren en zichzelf te bevestigen. Wat moet ik dan, als wereldsportleider? Als de man die weet hoe mensen zich moeten gedragen. Wat doen ze? Wat willen ze? Ik doe mee, ik buig mee, ik wil begrijpen en toch moet ik spelregels, zelfs straffen, verzinnen om de sport gezond te laten verlopen en populair te houden. Sterker: om iedereen te vriend te houden. Alle partijen, iedereen heeft zijn behoeftes. Net zoals jij en ik’.

Zo liet hij zich ontvallen een paar maanden voor zijn dood. Het was een indringende, moeizame sessie, tussen een man die de dood zag naderen en een man die (zo had Verbruggen in de loop van onze vriendschap begrepen) altijd zoekende was, van taoïsme tot boeddhisme, van doping tot niet-doping. ‘Ik probeer iedereen zijn mening en belangen te respecteren. Wat kun je meer?’

En toen dronk Hein een half jaar voor zijn dood zijn glas Cola Light leeg. Op de Veluwe, vlak voor mij, aan de andere kant van de tafel. Het was mooi en verhelderend. Joop Hueting kwam nog ter sprake. Tja, zei Hein, ook een man die zijn weg probeerde te vinden tussen het gelijk en het ongelijk.

Onder de kop ‘Doping bestaat niet’ had Hueting jaren eerder al in een interview met De Volkskrant voor nogal wat commotie in de sportwereld gezorgd. Hij (hoogleraar experimentele psychologie in Brussel) onderzocht onder meer de effecten van amfetamine en ACTH (een soort neurotransmitter, althans met een soortgelijke werking) en zag daarvan geen effect bij beroepswielrenners. Hueting werd daarin min of meer gesteund door Harm Kuipers.

Ik heb nooit meer iets (op een serieuze verwijzing na van de goed ingevoerde en zich verdiepende Vlaamse sportjournalist Hans Vandeweghe in zijn boek ‘Wie gelooft de renners nog?’) van dit onderzoek vernomen, laat staan dat er in de talrijke necrologieën van Hueting aan werd gerefereerd. Ik noem het niet noemen van Hueting door alle media als belangrijke dopingonderzoeker een omissie. Want Hueting beweerde nogal wat in het kader van de opwinding over doping. Binnenkort dan maar in een boek. Het boek komt er aan, zo vernam ik van mensen die de materie deskundig en wél van nabij volgen.

Voelen dat er meer is dan het monotone dagelijks leven

7 jun

Floodlights

Uit april 2016, over Instinct

Wanneer ik ’s avonds een dorp passeer word ik altijd getroffen door lichtbundels, die ergens boven de huizen schijnen. Aangetrokken als door een magneet voel ik het: daar is een sportpark. Ik kan de lichtbundels in de verte niet negeren. Zo vergaat het mij ook wanneer ik in een vliegtuig zit en me klaar moet maken voor de landing. Zwevend door de lucht zoek ik onbewust naar een stadion. Ik zie lichtmasten, ik zie ronde gebouwen met een gat erin: ja, dat is een stadion! Van welke club zou hij zijn? En dan speur ik mijn herinneringen af. Ja, inderdaad dat moet dát stadion zijn.

Hoewel ik mij steeds meer afwend van voetbal in het bijzonder en sport in het algemeen, krijg ik die aantrekkingskracht na 40 jaar sportjournalistiek niet uit mijn systeem. Noem het mijn instinct, mijn zesde zintuig, voelen dat er iets is, dat het mij iets oplevert wat ik vroeger zo innig heb beleefd. Vroeger was het vooral nieuws, nu nog steeds: dat er wordt gesport.

Een stadion oefent aantrekkingskracht uit. Het is een plaats waar mensen met elkaar willen zijn om samen te geloven in het aanstaande geluk. ‘Wat hebben de mensen nog naast dat voetbal?’, vroeg predikant en (Ajax)voetballiefhebber Klaas Vos zich laatst in de Volkskrant af. ‘Niks. Dat is eng. Net als mensen die de hele week alleen de kerk hebben. Dat wordt ook van niemand gevraagd. Neem eens een break in de tijd, door even op te houden. Neem ruimte voor de leegte.’

Leegte schept ruimte, biedt openingen. Maar mogelijk is het de ruimte die mensen angst inboezemt. Liever houden ze zich vast aan amusement, aan sport en dan vooral aan voetbal. De Groningse mediasocioloog Peter Hofstede zei: ‘Aan de voetbalgekte kun je zien hoe huiveringwekkend het vacuüm is waarin de mensheid verzeild is geraakt. De verbondenheid met collectiviteiten die vroeger hun eigen normen en waarden hadden en een stempel zetten op de manier van leven is zeer gering geworden. Niettemin moet er een formule zijn waardoor je kunt belijden dat je toch ergens bij hoort, want anders ben je nergens.’

Samen toekijken, genieten, schelden, lijden. Als het niet in een stadion is, dan in een café met een ultragroot beeldscherm of thuis met de knop ‘stadionvolume’ voluit. Bij voorkeur samen, ondergedompeld in de anonimiteit van het collectief. Daarin kun je sneller en heviger je emoties uiten dan in het normale leven. Je als individu uiten maakt je kwetsbaar. Voordat je het weet heb je een knal voor je kop.

Gumbrecht

Hans Ulrich Gumbrecht

Misschien is het wel instinct dat ons naar een stadion drijft. De Duits-Amerikaanse filosoof/socioloog Hans Ulrich Gumbrecht schrijft in Lof van de Sport: ‘Waar het in de sport om gaat, is dat je erbij bent op het moment dat het gebeurt, het feitelijke moment dat in jouw directe aanwezigheid bepaalde lichamelijke vormen ontstaan.’ Als er zoveel aandacht naar sport uitgaat moet ik er wel bij zijn om mee te tellen.

Mijn dilemma als sportliefhebber ontstond toen mij als sportjournalist werd verweten dat ik ‘dom’ en ‘onnozel’ was omdat ik schreef over sport. Aan de ene kant was er mijn liefde voor sport, aan de andere kant was er die aandrift bij de ‘wijze’ mensen te horen. De mensen die vanuit hun intellect meenden dat je je niet met aardse activiteiten als sport dient bezig te houden. Je moest studeren, professor worden in de ‘hogere’ wetenschappen.

Waar wilde ik bij horen? Ik weet het nog steeds niet. Mijn dilemma heeft me ertoe gebracht dat ik mij voor de achtergronden van sport ben gaan interesseren. Waartoe dient sport? Zo raakte ik in een stadion vol duizelingwekkende emoties vaak het spoor bijster. Ik kon niet meer als individu genieten van wat ik zag en voelde. Ik voelde me overmand door de eenzijdige smaak en de blinde verafgoding – nog los van het geweld en geluid dat over mij heen kwam. Ik werd steeds angstiger, bang voor de oerdriften die rondom mij loskwamen. Meermalen heb ik in tranen een stadion verlaten.

Ik ben bang geworden voor mijn instinct. Ik wil zo graag genieten van het leven, van de dingen die aan emoties raken, maar ik doe het liever in mijn eentje. In stilte. Dan heb ik van niemand last. Niemand die mijn genot in twijfel trekt. Niemand die het mij kwalijk neemt als ik huil om een overwinning, een nederlaag, een actie die mij diep raakt.

Langzaam begin ik te begrijpen waarom mensen door sport worden geraakt. Vooral waarom ze fanatiek worden in hun honger naar de ultieme gelukbeleving. Het is hun instinct. Hun zesde zintuig. Ze voelen dat er meer is dan hun monotone dagelijks leven. Zonder sport dreigt leegte, geen houvast. Zie maar eens te leven in leegte. Een leven in volmaakte vrijheid. Dat is moeilijker dan je denkt, zeker als er een dag zonder sport is.

Geplaatst op http://www.800woorden.nl/instinct op 1 april 2016.

Zwijg, open je, luister naar de stilte en voel: laat je raken

3 jun

forest Gedrieën liepen we ’s nachts het bos in, mijn vriend Marius, zijn hond en ik. Het was stil. Alleen ik babbelde wat. Waarom? Angst? Of gewoon omdat samen wandelen niet gezellig is als je niet met elkaar praat. Hier en daar hoorde ik wat ritselen, dat wel. Maar ik was toch meer met mezelf bezig, met mijn gebabbel.

Onverwacht stond mijn vriend, die al die tijd had gezwegen, stil. Hij trok aan zijn sigaretje en zei: ‘Hoor!’ Hij stak zijn wijsvinger op. Ik hield mijn adem in. Hij ook. De hond stopte met hijgen, deed zijn bek dicht en keek zijn baasje aan. We wachtten een minuut of twee. Ik luisterde. Ik hoorde wind. Een licht suizend geluid. Niets bijzonders.

Maar toch. Het was geluid. Geluid waar ik zelden bij stilsta. Mijn vriend wees mij er op dat er nooit echte stilte is – ook als ik niets denk te horen. Mogelijk omdat ik geen oor heb voor kleine, mogelijk onbetekenende geluiden. Maar ze zijn er wel, als ik er maar voor open staat. En betekenis hebben ze zeker. Dat vergeet ik weleens.

Ik meldde me jaren later aan voor een stiltewandeling in het Amsterdamse Bos. We zouden onder leiding van twee ervaren stiltewandelaars, Lisette Sevens en Thomas van Kleef, samen met nog enkele andere mensen een paar uur zwijgend met elkaar wandelen.

In het begin was het vermakelijk. Mijn vrouw en ik keken elkaar aan en konden nauwelijks een lach onderdrukken. Het zwijgen viel ons met de minuut zwaarder. Het begon hevig te regenen. Boven ons hoofd vlogen vliegtuigen laag af en aan, van en naar het nabije Schiphol. Daar viel wat over te zeggen, maar we bleven zwijgend doorwandelen.

Soms kregen we een korte pauze, waarin we onze ervaringen mochten delen. Hoe het beviel. Waarom niet? Waarom wel? We passeerden een gedenkteken, het Dachaumonument, bleven staan en keken zwijgend naar de opschriften en namen. Ik ontdekte een fout, wilde dat met de anderen delen, maar deed er het zwijgen toe. Hoe moeilijk was dat? Hoe moeilijk was het sowieso te zwijgen op een plek die sterke emoties opwekt?

We wandelden door, zwijgend. De regen viel met bakken uit de hemel. Boven ons hoorden we het lawaai van vliegtuigen. Het leek wel oorlog. Mogelijk omdat we zwegen kwamen het lawaai en de neerplenzende regen harder aan dan gewoonlijk, als we wel met elkaar praten. Ik weet het niet. Zo voelde het wel. Toch hoorden we uiteindelijk het lawaai niet meer. Gewenning? Ik weet het niet. Wat ik me herinner is dat mijn vrouw na afloop van de wandeling begon te huilen. Het bezoekje aan het Dachaumonument had haar geraakt. De ontroering had ze ingeslikt en pas enige tijd later kunnen uiten. Ook dat kan stilte met je doen.

Intussen ben ik gewend geraakt aan stilte. Aan samen de stilte ervaren en het gevoel niet hardop met elkaar te delen. Ik mediteer samen met anderen in stilte. Ik wandel samen met anderen in stilte. En elke keer ervaar ik dat stilte me dichter bij mezelf brengt. Ik hoor niet alleen méér, ik voel wat het met me doet. Hoe en waar het me raakt. Niet dat praten met anderen niet aangenaam is, maar alleen zijn met mezelf, mijn gevoel alleen met mezelf te delen, dus niet te uiten (naar buiten gooien) geeft me meer inzicht in wie ik ben en wat ik voel.

Is dat wat mijn vriend Marius me destijds wilde leren? Hij is overleden. Ik kan het hem niet meer vragen. Laat staan hem te danken voor wat hij mij wilde duidelijk maken: praat nou eens niet, luister gewoon. En voel, laat je raken!

Guus van Holland is vriend van de sangha Shambhala Leiden

Deze enigszins bewerkte column is gepubliceerd in de zomereditie van de website http://www.vriendenvanboeddhisme.nl

Passie pensioneert nooit

21 okt

Interview met mij op de website Passie pensioneert nooit

Wat is mijn grootste passie?

Ik schrijf graag over wat mijn hart me vertelt. Ik golf omdat ik plezier beleef aan speelse uitdagingen. Ik doe aan hardlopen (van tien kilometer tot halve marathons) en racefietsen om mijn lichaam te testen. En ik mediteer veel, vrijwel dagelijks twintig minuten, omdat ik me daar comfortabel bij voel en het mij verrijkt.

Wat is mijn idee van ultiem geluk?
Het ultieme geluk heb ik nooit ervaren. Wel momenten van euforie als ik liefde en vriendelijkheid ervoer óf (in triviale zin) als ik had ‘gescoord’. Maar het blijven momenten waarnaar ik zo min mogelijk probeer te streven: het is zoals het is, soms dient zich geluk aan, vaak niet. Let it be.

Wat is mijn grootste angst?
Niet meer (h)erkend te worden als mens, vergeten en overgeslagen te worden, en dat ik anderen niet meer (her)ken. En als ik niets meer kan delen met anderen.

Waar houd ik het meest van in mijn werk?
Ik ben 68 jaar en sinds vijf jaar gepensioneerd, dus heb ik geen werk meer. Ik schrijf vooral omdat ik het graag doe en omdat ik er waardering voor krijg. Toch overkomt mij soms het gevoel dat ik weer werk, als ik iets doe (schrijf) wat een ander van mij verlangt: ‘Want je kunt het zo goed!’ Een valkuil.

Wat is mijn minst aantrekkelijke eigenschap?
Ongeduld, plotselinge (niet meteen verklaarbare) woede, te veel aandacht vragen en te veel (willen) praten, vertellen en schrijven. Vroeger was dat over anderen oordelen, liefst veroordelen. Moraliseren ook. Dat probeer ik af te leren, sinds ik mij bezighoud met boeddhisme en mediteer: wees vriendelijk voor jezelf als ook voor alle andere levende wezens; moge alle levende wezens gelukkig zijn en vrij zijn van lijden – net als ik.

Wat is mijn grootste valkuil?
Spontaan en gretig te veel ‘werk’ aannemen, anderen plezieren en mijn mogelijkheden overschatten. En dan écht depressief te worden, omdat ik ‘het allemaal’ niet aan kan.

Wanneer zou ik liegen?
Als ik bang ben anderen te kwetsen.

Welk rolmodel heeft de grootste invloed op mij gehad? 
Jim Morrison vroeger, en Neil Young. Later Leonard Cohen, vooral zijn door boeddhisme (hij vertoefde enige tijd in een klooster) geïnspireerde teksten. En zeker mijn boeddhistische leraar Sakyong Mipham en (via zijn boeken en geschriften) zijn overleden vader Chögyam Trungpa, beiden van de (Tibetaans) boeddhistische traditie Shambhala – een sociale zienswijze en beleving met boeddhistische uitgangspunten.

Waar houd ik het minst van in mijn werk?
Doen wat een ander (de baas, opdrachtgever) van me verlangt/eist.

Waar en wanneer was ik het meest gelukkig met mijn werk?
Bij grote internationale sportevenementen, zoals de Tour de France en wanneer ik met grote sportmensen sprak zoals basketballer Michael Jordan, basketbalcoach Phil Jackson, de wielrenners Bernard Hinault, Greg LeMond, Francesco Moser en Jan Raas, skiër Alberto Tomba, kunstrijdster Katarina Witt en de voetballers Sir Stanley Matthews, Gianni Rivera, Eusebio en Alfredo Di Stéfano. Schrijven over wat ik erbij voelde, als dat mocht. Naarmate mijn leeftijd vorderde voelde ik mij gelukkiger worden zodra ik eigenzinnig durfde te schrijven over mijn passie en mijn compassie met anderen. Langzaam maar zeker vond ik de stijl die mij past. Toen kreeg ik ook steeds meer waardering, zonder dat het mijn bedoeling was. Het kwam (en komt) steeds meer uit mijn hart, mijn eigen gevoel.

Wat zegt de uitspraak ‘Passie Pensioneert Nooit’ mij?
Dat je altijd naar je hart (je gevoel dus) moet blijven luisteren, wat anderen ook zeggen en hoe anderen er ook over oordelen. Passie is het mooiste wat er is. Als je  je lichaam voelt tintelen, van je voeten tot je kruin, dan leeft er iets, dan leef ik. Het wordt een probleem zodra je hart zwijgt of wordt geblokkeerd.

Wat zou ik aan mezelf willen veranderen?
Meer genieten van het moment, meer geduld, minder aandacht vragen, minder in een slachtofferrol kruipen, me minder door anderen (hun gedrag, houding en oordeel) laten leiden. Dit ben ik, ik voel wat ik voel, wat jij voelt is jouw gevoel. Leven en laten leven. Zo zou ik het liefst willen leven. Maar vooral wil ik vriendelijk zijn voor mezelf: kwetsbaar, ongeduldig, slachtoffer, boos, verdrietig, depressief – het mag allemaal.

Welk beroep zou ik hebben in een volgend leven?
Monnik (voor zover dat een beroep is) of onderzoeker.

Wat is mijn grootste professionele prestatie?
Zestien keer de Tour de France verslaan als verslaggever met (in vergelijking met nu) zeer beperkte communicatiemogelijkheden en veel logistieke problemen. Ik heb zeker meer prestaties geleverd. Wereldkampioenschappen voetbal, wielrennen, judo, ijshockey, skiën. Een stuk of tien Champions League-finales. Vier Olympische Winterspelen. Twee keer The Masters in Augusta, twee keer de Ryder Cup. Interviews met Michael Jordan in Chicago en andere internationale fenomenen als Franz Beckenbauer, Vinnie Jones, Stanley Matthews, Roberto Baggio, Vladislav Tretjak, Alberto Tomba, Sepp Blatter, Jacques Rogge, Prins De Mérode, Prins Albert; reportages in mijn favoriete land Italië. In de Verenigde Staten over de Amerikaanse sportcultuur. In bijna alle landen van de wereld en vooral reportages in Liverpool met nabestaanden van stadionrampen en hun hulpverleners.

vakantie-lucertola-2013-019

Lucertola in Le Marche

Wat is de plek waar ik de beste ideeën krijg, in mijn stad?
Thuis, op de bank, boeken lezend én als ik mediteer thuis op mijn kussen of in het boeddhistisch centrum. Dan wel in mijn huisje op de Veluwe, of daarbuiten, alleen met mezelf in de natuur. Ik houd niet van de stad. Ik ben een plattelandsjongen. Ik bivakkeer het liefst in de reuk van de natuur, met geluiden van dieren, van koeien tot kippen en vogels met rondom rustige, vriendelijke mensen die je nog groeten. Daar durf ik mijn hart het meest te openen. Ver van de drukte, van opdringerige, gejaagde en gestreste mensen, ver van schreeuwerds en mensen met een grote mond, ver van cynisme, ver van de massa, zoals ik die jarenlang in volle, mijn gemoedsrust bedreigende stadions heb geduld. Jarenlang was ik gefascineerd door het immense geluid in bomvolle stadions, ik raakte er door bedwelmd en schreef verdoofd door het lawaai dat mensen maakten rondom voetbalwedstrijden, totdat ik besefte dat ik diep van binnen gewoon bang was in en rond zo’n kolkend stadion. Ik hoop nooit meer een vol stadion te betreden en mij in grote massa’s te begeven. Mijn stad bestaat niet, alleen mijn dorp en mijn buitenhuisje in de natuur. Daar krijg ik de beste ideeën, daar ben ik op mijn gemak.

Wat is mijn favoriete plek om te eten en te drinken, in mijn stad?
Heb ik niet, liefst drink en eet ik thuis. Een favoriet restaurant heb ik niet, alleen in restaurants in Italië met Italianen en mijn gezin.

Wie is mijn grootste fan/sponsor/partner in crime?
Mijn vrouw Maddy, die mij aanzet iets te doen wat ik nog niet heb aangedurfd (bijvoorbeeld over iets en iemand schrijven) en die mij ook aan de grond houdt als ik eufoor dreig te worden. Daarnaast vind ik het heel waardevol als mijn pleegzoon Robin mij complimenteert: ‘Goed gedaan, pa.’ Dan ervaar ik een groot moment van geluk. Heerlijk om me even in te wentelen.

Met wie zou ik in de toekomst graag willen werken?
Met mijn boeddhistische leraar Sakyong Mipham, als inspiratiebron.

Naar welk project, in de nabije toekomst, kijk ik uit?
Een boek schrijven over mijn zoektocht naar de zin van leven, mijn manier van beleven en overleven én welke talrijke inspiratiebronnen ik daarvoor heb geraadpleegd en nog steeds raadpleeg. Van lsd en andere hallucinerende en opwekkende middelen via sportbeoefening, -beleving, -studie en -beschrijving, alle vormen van psychotherapie en spirituele ervaringen tot boeddhistische cursussen en trainingen. Met de slotzin: ik ben dan toch uiteindelijk onwetend. Omdat niet-weten waarschijnlijk toch de essentie van mijn bestaan is.

Welk rolmodel zou ik graag willen ontmoeten en spreken?
Basketbalcoach en in mijn beleving meest erudiete en dus beste sportcoach aller tijden, Phil Jackson, zen-boeddhist, overlever en geduldige leermeester van sportmensen met een super-ego zoals Michael Jordan, Shaquille O’Neal, Dennis Rodman en Kobe Bryant.

Ga ik pensioneren van dit werk en leven waar ik van houd? 
Who knows where the time goes.

Door Flow: Visualiseer het droomdoelpunt

5 aug

Hoe zou je het begrip flow het beste kunnen omschrijven? Die gemoedstoestand waarin een mens volledig opgaat in zijn of haar bezigheden, zoals dat ruim veertig jaar geleden is verklaard door de Amerikaans/Hongaarse psycholoog Mihaly Czikszentmihalyi. Die stroom waarin je (onbewust) wordt meegevoerd. Luister naar Marc Lammers, voormalig hockeycoach van onder meer het Nederlandse vrouwenteam, het Spaanse vrouwenteam en recent het Belgisch mannenteam. Hoor zijn woordenstroom wanneer hij probeert uit te leggen wat flow is en vooral hoe je dat oproept. Volledig gefocust op wat hij wil zeggen, opgaand in de visie waarin hij gevoed door tal van ervaringen is gaan geloven.


Bevlogen, zo zou je zijn gemoedstoestand ook kunnen noemen. Bijna euforisch in het nu zijn. Opgetild worden door de overtuiging dat het goed is wat hij doet en zegt. Een half jaar geleden bracht Lammers samen met organisatiespecialist Ton Hendrickx het boekje ‘Flow, van goed naar goud’ uit. Een leidraad voor teams, zoals de hockeyteams die Lammers gedurende twintig jaar met succes heeft gecoacht. Hoe teams in een flow kunnen komen, hoe samen (hand in hand, zij aan zij) op weg te gaan naar het gezamenlijke doel. Hoe samen werken, samen spelen en samen trainen.

Iedereen kent het gevoel, alsof alles vanzelf gaat. Ineens blijken alle handelingen als door een voorgeprogrammeerde computer gestuurd te worden. Alsof een mannetje in je hoofd aan de touwtjes trekt. Nee, dan ben je zelf. Zoals je dat zelf door veel oefenen, dromen en praten hebt leren doen. Met als begeleider de coach, de man (of vrouw) die de nog onbekende vaardigheden heeft opgeroepen. ,,Hij heeft het gereedschap aangereikt. Hij heeft de vragen gesteld. Hij heeft iedereen de kans gegeven om te dromen van het doel. Het droomdoel. Hoe denk je dat je bereiken? Hoe denken jullie dat te bereiken? Spreek je uit. Durf te dromen’’, legt Lammers uit. ,,De coach geeft vertrouwen.’’

In het boek wordt de Griekse filosoof Epictetus aangehaald: ‘Iedereen wist dat het niet kon. Totdat er iemand kwam die dat niet wist’. Zorg dat ambitie voorstelbaar is. Lammers noemt het ‘positief visualiseren’. Zo bevrijdde hij eens het eerste mannenteam van Den Bosch van het degradatiespook. Hij liet de spelers een ‘collectieve ambitie’ ontwikkelen. Wat is er nodig om voor je team een collectieve ambitie te bepalen, zonder naar het scorebord te kijken? 1. Geef antwoord op de vraag: waarom. 2. Maak de ambitie voorstelbaar. 3. Zorg voor de ultieme uitdaging. 4. Ga dingen doen, in plaats van uitdenken. 5. Creëer automatismen. 6. Visualiseer het succes en de route daarheen. En: ‘Kan niet’ en ‘hebben we al eens geprobeerd’ en andere dooddoeners worden niet geaccepteerd.

Iedereen praat mee, iedereen heeft een idee. Niemand is meer of beter dan de ander, iedereen is zichzelf. ,,De eigenaar van het idee loopt het hardst’’, weet Lammers. ,,30 Procent onthoudt wat er gezegd wordt, 70 procent onthoudt wat hijzelf heeft gezegd. Dat geeft de coach aan, hij geeft vertrouwen. Hij vraagt de speler wat hij wil, hoe hij het wil en hoe hij dat denkt te realiseren. Laat de spelers trainen waar zij goed in zijn. Vraag hoe hij denkt beter te functioneren. Gooi dat in de groep en laat ze daar met elkaar over praten. Visualiseer, laat het filmpje zien hoe het eerder is gegaan. Hoe het goed is gegaan. Niet hoe het niet goed is gegaan. De camera liegt nooit. Dit is wat jullie kunnen. Als het fout is gegaan, stel dan de vraag: hoe doen we het beter?’’

Om in een flow te komen, eensgezind te zijn, maak je afspraken. Drinken we bier na een wedstrijd of niet? Wanneer dan wel? Wanneer niet – of nooit? Lammers maakte dat met de Belgische nationale ploeg mee. ,,De cultuur was daar ‘een biertje na afloop’, maar past dat wel bij topsport? Ik stelde de vraag en vroeg wat de spelers van een andere cultuur vonden. Het werd unaniem geen bier. Dan is dat de afspraak. Iedereen in de pers maakte zich druk over de hoed en de sjaal die Memphis Depay bij Manchester United droeg of de dure auto waarmee hij naar het trainingsveld kwam. Als Louis van Gaal zulk gedrag vooraf met de spelers heeft besproken, is er niets aan de hand. Tenzij er afspraken over te excentrieke kleding en gedrag buiten de club zijn gemaakt, dan is de speler in overtreding en kan dat in de groep besproken worden. Neem de rol van Romario bij PSV. Buitenstaanders meenden dat Romario te weinig deed in de wedstrijd of op de training. Mogelijk mocht hij doen wat hij wilde, áls hij maar scoorde. Dat was de gezamenlijke afspraak. Het klinkt simpel: hoe willen jullie het, wat willen jullie? Iedereen heeft een stem.’’

Belangrijk is dat spelers accepteren dat iedereen anders is. Iedereen zijn eigenschap, ieder zijn kwaliteit. Dan is het de kunst elkaar aan te vullen. De minpunten moeten door anderen gecompenseerd worden. Lammers verwijst naar Lionel Messi, de uitblinker bij Barcelona. ,,Stel dat Barcelona elf Messi’s zou kunnen opstellen, dan zou dat niet leiden tot een beter team. Want Messi heeft, als gevolg van zijn spel, ijverige middenvelders en verdedigers nodig, die ervoor zorgen dat zijn team in balbezit komt. Ballen afpakken is niet de kern-kwaliteit van Messi.’’

Van nature wil iedereen eigen baas zijn, weet Lammers. ,,Je zou bijna zeggen: daarom zijn er zoveel ZZP’ers. Dan ben je je eigen baas. Zo is het in een team ook vaak in het begin. Mensen willen best veranderen, maar niet veranderd worden. Ze willen zeggenschap over hun rol. Vraag dus als coach wat ze willen, hoe ze zichzelf zien, hoe ze aangespeeld willen worden. Dat kun je visualiseren, het beeld oproepen. Zo? Of zo? Dan ontstaat vanzelf verandering. Je ziet het pas als je het doorhebt.’’

Lammers verwijst graag naar het bedrijfsleven. ,,Je krijgt vast weleens emails van een bedrijf, waarmee je net zaken hebt gedaan. Dat noemen ze klanttevredenheidsonderzoek. Aangetoond is dat medewerkerstevredenheidonderzoek meer oplevert. Hoe bevalt het werk? Wat vind je van je collega’s? Wat vind je van je baas? In de Japanse bedrijfscultuur heeft iedereen een stem, niet de baas. Dat is dwars tegen de hiërarchie in. Daar is een omslag gemaakt, omdat voorheen volgens Japanse traditie iedereen zich onderwierp aan de baas, aan de leider. Dat gaf veel burnouts.’’

Hij noemt als voorbeeld Toyota, hoe het concern een van de wereldmarktleiders werd in de auto-industrie. Dagelijks feed forward. A daily stand up, een dagelijks overleg van een paar minuten waar de komende dag de puntjes op de i moeten worden gezet. ,,In feed forward zit een opbouwende werking, verbetering en waardering zijn het gevolg. Waar feed back het vertrouwen en de veiligheid binnen een team kan schaden, zorgt feed forward juist voor een toename.’’ In het boek schrijft hij: ‘Bij Den Bosch speelden we ’s zondags onze competitiewedstrijd en de daarop volgende dinsdag zaten we bij elkaar voor de feed forward. We hadden verloren van Bloemendaal, wat moesten we doen om te gaan winnen van Hurley? Dus niet: we hadden verloren van Bloemendaal en wat was er allemaal fout gegaan?’’

Te midden van alle voorwaarden om in een flow-staat te komen spelen vertrouwen en veiligheid een belangrijke rol. Lammers: ,,Sociale veiligheid en veiligheid om te handelen zijn in de zoektocht naar teamflow vooral beïnvloedbaar door leidinggevenden. Ik weet dat de coach, de directeur, de manager daar een hele actieve rol in kan vervullen. Want naast risico is ook (negatieve) kritiek een groot gevaar voor veiligheid. En juist die kritiek moeten teamleiders bewaken.’’

Boven alles staat lol, plezier. ,,Lol’’, vindt Lammers, ,,is een direct gevolg van veiligheid in handelen. Bij het Belgische nationale team creëerden we onze veiligheid bij ons publiek door plezier met ze te maken. Handtekeningensessies met de jongste fans. En bij het EK in België gingen we voorafgaand aan onze wedstrijden steevast via het stadion naar de kleedkamer. Voor de tribunes langs, achter de reclameborden. Het publiek genoot ervan en de basis van de loyale steun tijdens de komende wedstrijd was gelegd. Eerst durfden de spelers dat niet. De spelers vonden het uiteindelijk ook heel lollig. Ze konden nog even zwaaien naar familie en bekenden, voordat de focus definitief naar de wedstrijd moest worden gebracht.’’

De laatste anekdote roept het beeld van een aangename sfeer op. Spelers die zich veilig voelen en gesteund. Samen met de toeschouwers die zich een deel voelen van het team dat gaat spelen. Zo werkt het ook met het meezingen bij volksliederen. Samen met de toeschouwers. Het is alsof je als speler in een warm bad zit. Niets kan je nog gebeuren. Het is de flow die kan leiden tot het gewenste resultaat. Voordat je het weet is de wedstrijd afgelopen. Zo snel is het voorbij. Het zijn de uitvloeisels en geneugten van flow, zo meeslepend, uitvoerig én gedetailleerd beschreven in ‘Flow, van goed naar goud’.

Dit artikel is gepubliceerd in de olympische editie van NLcoach

Door golf leert schaatsster Carien Kleibeuker beter met tegenslagen omgaan

16 jul

Even een weekendje thuis, tussen twee trainingskampen door, betekent niet meteen stilzitten. Zelfs niet voor een schaatsster in de zomer. Dus wordt er even op zondag gefietst om de spieren soepel te houden. Fris, vrolijk en ontspannen zet langeafstandsschaatsster Carien Kleibeuker zich na haar ochtendlijke fietstraining in de tuin naast haar man Robert Schoonhoven, golfprofessional op de Noord-Nederlandse Golf&Country Club, nabij Groningen. Gewoon een gesprekje over schaatsen en golfen. Of er overeenkomsten zijn, dan wel verschillen. Die zijn er zeker, zo blijkt.

Foto Anneke Hymmen Foto Anneke Hymmen

Ze kennen elkaar van de golfbaan, sinds een jaar of tien, van een feestje na een golfclinic op de golfbaan van Heerenveen, hier om de hoek. Carien was (tijdelijk) gestopt met schaatsen, Robert gaf al jaren golfles. Ze had zichzelf met schaatsen over de kop gejaagd, los van andere dingen die haar destijds dwars zaten. Snel overstuur, snel moe, alleen maar bezig zich overeind te houden in het schaatsteam, het anderen in haar leven naar de zin te maken en vooral niet te doen wat ze zelf wilde. Overtraind, kun je zoiets noemen. Te veel willen, geen grenzen kennen, altijd maar doorgaan. Doodongelukkig werd ze ervan. En eenzaam, zeker als er niets om je heen is waar je nog plezier aan beleeft.

Het is nu eenmaal een karaktertrek, probeert Carien. ,,Ik ben geen vechter, maar ik geef niet zo gauw op’’, verduidelijkt ze aan het einde van het gesprek. Ze kijkt naar Robert. Hij glimlacht, alsof hij het bij haar herkent. Klopt. ,,Ik kan met golfen slecht spelen, maar die bal moet er wel in.’’ Het is een herinnering aan de twee jaar waarin ze competitie speelde. ,,Al was ik dan de laatste die nog moest putten, die bal moest erin.’’

Toch moest golf plaatsmaken voor schaatsen. ,,Golfen was leuk en ontspannend. Maar ik miste het hijgen. Ik miste de inspanning. Niet uren over de baan slenteren en af en toe een bal slaan. Ik was naast een baan als fysiotherapeute inmiddels trainer van een marathonteam geworden. Ik dacht een keer: laat ik eens mijn schaatspak aantrekken en meerijden. Dan ging gemakkelijk. Ik voelde me weer ontspannen. Niets hoefde. Zo kreeg ik het plezier in schaatsen terug. En schaatsen, die beweging, die slagen, dat zwieren en doorgaan tot het uiterste, is toch mijn ding. Ik voel me daar toch het beste bij. Met alle successen tot gevolg.’’

Nu golft ze hooguit nog één keer per jaar, op afspraak met Robert. Die knikt begrijpend. ,,Ze zou wel willen. Maar ze heeft er gewoon geen tijd voor. En schaatsen gaat bij haar voor. Als zij niet beweegt en niet een uitdaging heeft om zichzelf beter te maken dan wordt ze ongelukkig en is ze niet de leukste persoon om mee samen te leven.’’

Carien heeft de overeenkomsten tussen schaatsen en golf zeker ervaren. Misschien heeft ze er wel van geleerd. Zeker. ,,Door golf dacht ik dat ik nerveus was. Focussen is zo ongelooflijk belangrijk. En de rust, de ademhaling voelen. Slag voor slag, net als bij schaatsen. Als je niet in je slag komt bij schaatsen, moet je niet gaan vechten om die slag terug te krijgen. Die komt vanzelf, of die komt niet. Je weet wat je kunt. Zo is het ook met golf. Als het niet gaat, gaat het misschien de volgende hole weer wel. Een andere overeenkomst is, dat het een individuele sport is. Je moet het helemaal alleen doen. Je hebt getraind en geoefend, je weet wat je kan. Gewoon doen en er voor gaan.’’

In haar tweede schaatscarrière trainde Carien nota bene harder dan in haar eerste. ,,Er is iets met me gebeurd. Of ben ik ouder en meer ervaren geworden. Of kan ik beter met tegenslagen omgaan. Dat laatste kan zeker. Ik weet hoe goed ik was en ben in schaatsen. Ik hoef niets te forceren. Ik herken de grenzen. Door golf kun je leren beter met tegenslagen om te gaan. Want het is natuurlijk best een confronterend spelletje. Je kunt moeilijk na vier mindere holes de stokken in de tas gooien en weglopen, zeker niet als je zoals ik in een team speelde.’’

En, zo benadrukt Carien, ze kan nu beter dan vroeger relativeren. Haar liefde voor Robert en hun dochtertje zal daartoe zeker hebben bijgedragen. ,,Vertrouwen hebben in de mensen om je heen, in je trainer, je begeleiders en in wat je allemaal aankan. Zelfvertrouwen en rust. Ik ben nog steeds niet klaar met sport. Ik wil echt nog steeds beter worden. Dat zit in mij. Dus ook niet de moed laten zakken, als het even niet loopt, de tijden wat tegenvallen. De buitenwereld en de media staan gauw klaar met hun oordelen als de tijden nog niet goed zijn. Maar ik weet wat ik kan en wat er in me zit.’’

Straks als ze uitgeschaatst is, gaat ze vast en zeker weer meer golfen, zegt ze bijna als troost tegen Robert.

Vorige maand nog heeft ze voor het laatst gegolft. Te weinig, weet ze, om vorderingen te maken. Een lagere handicap zit er zeker in. Hoe hoog of laag die nu is, moet ze aan Robert vragen. ,,Handicap 17. Of 18, Robert?” Ach, laat maar. Even niet belangrijk. Eerst schaatsen, volgende week weer een trainingskamp in de Ardennen en dan in de verre toekomst op weg naar Pyeongchang, de Winterspelen van 2018. En dan, wie weet, weer golfen. Maar: ,,Als ik golf wil ik wel dat ik het goed doe.’’

———————————————————————-
Carien Kleibeuker (ROTTERDAM, 1978) is een Nederlandse schaatsster die uitkomt op zowel de langebaan als op de marathons. Ze is gespecialiseerd in de lange afstanden, vooral de 5.000 meter. Op die afstand won ze op Olympische Winterspelen van Sotsji in 2014 de bronzen medaille. Na het seizoen 2006/2007 had ze besloten te stoppen met schaatsen, als gevolg van een burn out. Ze koos voor een loopbaan als fysiotherapeute. In 2010 keerde ze terug als marathonschaatsster. In 2012/2013 won ze de Dick van Gangelen Trofee en werd ze uitgeroepen tot Marathonschaatsster van het Jaar. In 2013 keerde ze na zeven jaar terug op de langebaan. Op het Olympisch kwalificatietoernooi won ze de 5.000 meter voor Ireen Wüst. Een jaar later won ze olympisch brons. Het werelduurrecord staat sinds december 2015 op haar naam met 40 kilometer en 569,68 meter.

Dit interview is gepubliceerd in GolfersMagazine nr.5 in de serie ‘Mijn nieuwe sport’
Eerder verschenen: Roeister Femke Dekker, atlete Olga Commandeur, scheidsrechter Mario van der Ende, hockeyster José Poelmans, waterpoloër Marc van Belkum, wielrenner Erik Breukink, voetbaltrainer Barry Hughes, autocoureur Gijs van Lennep en voetballer Kenneth Perez

2015 herzien

2 jan

De statistieken hulpaapjes van WordPress.com heeft een 2015 jaarlijks rapport voor deze blog voorbereid.

Hier is een fragment:

In de concertzaal in het Sydney Opera House passen 2.700 mensen. Deze blog werd in 2015 ongeveer 12.000 keer bekeken. Als je blog een concert zou zijn in het Sydney Opera House, zou het ongeveer 4 uitverkochte optredens nodig hebben voordat zoveel mensen het zouden zien.

Klik hier om het complete rapport te bekijken.

De trauma’s van de stoere jongens uit Liverpool

18 mrt

De politiechef die in 1989 met dienst was in Sheffield, heeft toegegeven dat hij een fout gemaakt had en verantwoordelijkheid draagt voor het Hillsborough-drama. Dat kostte 96 Liverpool-fans het leven. De 70-jarige David Duckenfield gaf vorige week aan de jury een belangrijke fout toe. Hij had destijds de (extra) stadionpoort geopend waardoor duizenden fans het al volle Liverpoolvak wilden binnenkomen.

guusvanholland

hillsborough
Vandaag 25 jaar geleden, 15 april 1989, voltrok zich de ramp op Hillsborough. Onderstaande reportage uit Liverpool schreef ik op 29 april 1991 in NRC Handelsblad.

Anfield Road 1, een paar honderd meter van het stadion van Liverpool Football Club. Een sober, in vuurrood baksteen opgetrokken huis aan de rand van het Stanley Park. Vroeger woonde hier de beheerder van het park. Sinds twee jaar doet het gebouw dienst als het Hillsborough Disaster Advice Center. Nog zeker eenmaal in de week loopt een man, een vrouw, een jongen of een meisje hier voor het eerst sinds 15 april 1989 binnen omdat hij of zij niet langer de trauma’s kan verwerken van de verschrikkelijke ramp tijdens de voetbalwedstrijd tussen Liverpool en Nottingham Forest in het Hillsborough stadion van Sheffield.

Door Guus van Holland
LIVERPOOL. Er moeten nog duizenden mensen rondlopen, in Liverpool, Sheffield, Nottingham en op andere plaatsen waar men…

View original post 1.931 woorden meer

Boeddhistisch sport beleven

13 aug

Een sportzomer zoals die zich de afgelopen maanden aan mij ontvouwde, heeft mij veel energie gekost. Het was een voortdurende strijd tussen afkeer en overgave. Met terugkerende vragen als: wat gebeurt er toch met mij, wat en waarom raakt het mij zo, waarom reageer ik zo, wat doet mij soms zo afkeren, waarom ben ik tegen die en voor die ander?

Zijn dat vragen die opkomen bij een mens die graag boeddhist wil zijn omdat het jachtige leven hem vermoeit? Gespannen toezien hoe op leven en dood wordt gejaagd op onbegrensde euforie en onherroepelijk succes. Is dat wat mediteren (als observeren van gewaarwordingen) en contempleren (als op zoek gaan naar gewaarwordingen) oplevert na weer zo’n opwindende reportage?

Ik voelde dat mijn lichaam, en zeker mijn geest, mij een onaangenaam gevoel bezorgde. Spanning die leidde tot rusteloosheid. Soms durfde ik niet te kijken. En als ik dan toch keek, maakte zich aanvankelijk bevriezing van mijn zenuwgestel meester. Eigenlijk bevroor ik mezelf eerst. Ik sprak mezelf toe: blijf rustig, er gebeurt niets ernstigs, laat het maar komen, het gaat toch weer weg. Of dan hoorde ik toch weer een stemmetje: toe maar, leef maar mee, het mag, laat je gaan, het voelt echt fijn erbij te horen.

Zo werd de sportzomer een worsteling. Bij de ene sport meer dan bij de andere, al naar mate commentatoren en media de grenzen van opwinding opzochten of overschreden. Analyses beluisterde en las ik al snel niet meer. Op het televisietoestel zette ik het volume uit. Niet meer dat mijns inziens overbodige, mij te subjectieve commentaar. Ik zag het bij de meeste sporten zelf wel, ik kon zelf wel oordelen. Ik wilde het op mijn manier ondergaan. Met de zintuigen die alleen mij toebehoren.

Ik onderging het allemaal. Bezag de taferelen, de jacht en de strijd in betrekkelijke stilte – vaak was ik alleen. Observatie vanuit een uitkijktoren onder een blauwe hemel, geen wolkje te zien. Met een panoramische blik, of helikopterview, die mij meer (iets anders) kon vertellen over het spel en de jachtpartijen op het beeldscherm dan met toegevoegde mededelingen of commentaren. Wat ik zag en beleefde, was alleen van mij.

Ik liet me verrassen, kon me verwonderen, liet het begaan – al bleef het verlangen naar meer aanwezig, zoals naar een fraai doelpunt of een oogstrelende actie bij voetbal, een demarrage of sprint bij wielrennen, een ongekende slag bij golf en tennis, een oogstrelende als een gazelle lopende atlete. Daarom kijk ik immers naar sport, ben ik er door gefascineerd: iets te zien dat mij nog niet eerder is opgevallen, dat me raakt. Wat ik ook graag had willen kunnen. Ja, begeerte. Ondergaan met een verlangen naar nieuwe inzichten en vergezichten vanuit mijn eigen uitkijktoren – in dit geval mijn bank.

Mindful observeren. Zo benoem ik de wijze waarop ik naar sport heb proberen te kijken. Waarop ik sport heb proberen te ondergaan of beleven. Het geeft een nieuwe dimensie aan mijn observaties. Een nieuw geestverruimend middel. Anders zien en horen, anders beleven.

Het herinnert me aan een ervaring met mijn jeugdvriend Marius die in een tuinhuisje naast het woonhuis van zijn broer leefde. We luisterden vaak samen naar muziek. Vaak onder het genot van een waterpijpje hasj om de muziek een andere (extra, mogelijke diepere) dimensie te geven. We gaven ons over aan de muziek. Ook weer op een andere manier luisteren. Op een avond kwam ik weer bij hem op bezoek. Hij had een plaat opstaan. Ik merkte dat de langspeelplaat te langzaam draaide: langzamer dan 33 toeren. Mogelijk door slijtage aan zijn platenspeler. Ik maakte daarover een opmerking, waarop Marius met een mysterieuze glimlach zei: ‘Ja, het is wat anders. Mooi hè?’

Nadat we een uurtje zwijgend hadden geluisterd naar de ‘nieuwe plaat’, keek Marius me bloedserieus aan. ‘Ik weet wat boeddhisme is’, zei hij. Ik had weleens van boeddhisme gehoord, waarschijnlijk op school bij het vak Godsdienst, maar ik had me er nooit vragen bij gesteld. ‘Dit is boeddhisme’, zei hij. ‘Deze gewaarwording.’ En hij gaf een verklaring. Zo naar muziek luisteren, op een andere manier luisteren. Gewoon door de snelheid te verminderen of te verhogen. Ineens liep de platenspeler langzamer, zomaar. Dat gebeurt, zomaar. Eigenlijk iets ondergaan dat niet gebruikelijk is. Iets op een manier ondergaan die je niet is aangeleerd of opgedrongen omdat het moet.

Wat dat nu met boeddhisme te maken heeft, begreep ik niet. Zijn theorie had toch niets met geloven of met religie te maken. ‘Juist wel’, vond Marius. ‘Je gelooft in wat je ziet, hoort of ruikt, wat je beleeft. Je gelooft niet in wat je hebt van horen zeggen. Je vindt het niet mooi, omdat anderen zeggen dat het mooi is. Je vindt het helemaal alleen zelf mooi. Boeddhisme is het ontwikkelen van je eigen geest.’

Zoiets zei hij. En hij haalde er Allan Ginsberg bij, schrijver/dichter en al in de jaren vijftig vertegenwoordiger van de Beat Generation, een homoseksueel (getrouwd met een man), een man die ‘afweek’ door ‘obsceen’ gedrag. Bevriend met Jack Kerouac – en beïnvloed door William Blake (‘The road of excess leads to the palace of wisdom…You never know what is enough until you know what is more than enough’), zoals ook Jim Morrison van The Doors dat was. Ginsberg was in die tijd (eind jaren zestig) al geïnteresseerd in boeddhisme. Later zou hij boeddhist worden. Ginsberg, niet Marius. Want die overleed op jonge leeftijd, mede omdat hij in het ontwikkelen van zijn eigen geest te ver ging.

Marius had evenals Ginsberg een sterke drang om de grenzen van zijn bewustzijn te verkennen, maar kon het niet lang aan. Opmerkelijk dat Chögyam Trungpa Rinpoche, de vader van mijn (shambhala-)boeddhistische leraar Sakyong Mipham, in de jaren zeventig bevriend bleek te zijn geweest met Ginsberg en andere Amerikaanse dichters. Maar dat terzijde.

Allen Ginsberg (links) met Shögyam Trungpa Rinpoche

Allen Ginsberg (links) met Chögyam Trungpa Rinpoche

Marius was geen sporter. Ik herinner me alleen dat hij in een tarzanbroekje in het zwembad verscheen en later vrienden kreeg die iets met oosterse vechtsporten deden. Hij schijnt wel even in een juniorenelftal gevoetbald te hebben. Voetbal volgde hij zeker, vooral de lokale profclub. Hij vond het leuk dat ik een fanatieke voetballer was die het zelfs tot het eerste elftal van mijn plaatselijke club schopte. Hij kwam een keer kijken en zei toen: ‘Goh, jij kunt goed voetballen. Hoe doe je dat toch?’ Dan lachte hij een beetje cynisch.

Dat ik sportverslaggever werd heeft hem niet verbaasd. Verbazing, nee. Hij vroeg zich alleen dingen af. Geen oordeel. ‘Hoe doe je dat dan? Wat doe je dan? Ga je gewoon kijken en schrijf je dan op wat je gezien hebt? Lijkt me leuk. Schrijven wat je gezien hebt. Niet schrijven wat anderen gezien hebben en ervan vinden. Dat zo’n beroep bestaat, sportverslaggever.’

Maar vooral recensent, antwoordde ik. Zoals er ook muziekverslaggevers zijn, literatuur- en kunstverslaggevers. Zij brengen verslag uit van wat zij beluisterd, gelezen en gezien hebben. Verslaggevers die hun eigen inzicht raadplegen en dat op schrift stellen. Zij schrijven net zoals ik dat bij voorkeur doe een recensie, met een analyse en interpretatie – een subjectieve beoordeling dus.

Ik had graag met Marius de afgelopen sportzomer beleefd. Niet gestoord door de stem van een verslaggever die ons opgewonden deelgenoot maakt van zijn kennis en visie. In stilte (zelf) iets ondergaan op een manier die je niet is aangeleerd of wordt opgedrongen. Kijken naar sport alsof je mediteert, alsof je gewaarwordingen slechts observeert, zonder oordeel. Het biedt iets anders, iets nieuws. En het geeft (mij) rust. Marius zou zeggen: ‘Mooi hé? Boeddhistisch naar sport kijken.’

Guus van Holland is vriend van de Shambhala-sangha in Leiden

Deze kwartaalcolumn verschijnt binnenkort op de website van de Vrienden van het Boeddhisme: http://www.vriendenvanboeddhisme.nl/

Philipp Lahm, mondig en sociaal betrokken

11 jul

Dit is de elfde aflevering in de serie Wereldbekerbrieven over spelers, scheidsrechters, coaches en supporters (mensen die zich op het WK onderscheiden door sportief maar ook door onsportief gedrag). De Belgische sociaal betrokken voetbaljournalist Raf Willems en ik voeren een briefwisseling voor de website De Aanvoerders. (http://www.deaanvoerders.nl/nieuws)

lahm

Waarde Guus,

In mijn laatste Wereldbekerbrief richt ik evengoed de blik op Duitsland, meer bepaald op de échte en mondige aanvoerder van de Mannschaft: Philipp Lahm. Hij neemt inderdaad geen blad voor de mond. Hij motiveert zijn verhalen met argumenten. Het vrije woord is voor hem heilig. In 2009 legde zijn club Bayern München hem een boete op van 25.000 euro omdat hij in een krant kritische bedenkingen had gegeven op het gebrek aan beleidsvisie. Dat belette hem niet om door te gaan op deze weg.

Zijn bestsellende boek ‘Der feine Unterschied: Wie man heute Spitzenfussballer wird’ schudde in de herfst van 2011 de Duitse voetbalwereld grondig door elkaar. Lahm schuwde de strubbeling niet en liet zijn ongenoegen over een aantal kwesties van de pagina’s spatten. Hij bekritiseerde zijn ex-trainers, coryfeeën met een fameuze staat van dienst – bij zowel de Mannschaft (Rudi Völler) als Bayern (Otto Hitzfeld). Conservatieve commentatoren schreven schuimbekkend dat Lahm als gevolg van zoveel vrijpostigheid zijn aanvoerdersband diende in te leveren. Bondscoach Löw, ook door jou geprezen Guus, haalde het venijn uit het debat met de droge opmerking dat hij Lahm eens een keer zou inviteren voor een goed gesprek.

De rechtsachter kwam met nog een andere eerlijke mening aanzetten: hij had genoeg van het taboe rond homoseksualiteit in het voetbal. Als aanvoerder van de nationale ploeg opperde hij dit statement in alle helderheid. De geruchten rond zijn eigen geaardheid staken in de sensatiepers onmiddellijk de kop op, ondanks het feit dat hij in de zomer van 2010 zijn vriendin de hand had gevraagd.

Hij profileerde zich ook als ambassadeur bij de Wereld AIDS Dag en steunde een campagne tegen kindermisbruik. Na een bezoek aan de townships van Zuid-Afrika lanceerde hij de eigen Philipp Lahm Stiftung für Sport und Bildung. Die bestaat tot vandaag en steunt kinderen bij, ik citeer even de officiële tekst van de website: ‘de ontdekking en opbouw van hun individuele sportieve en persoonlijke vaardigheden.’ Zowel in Zuid-Afrika als in Duitsland, waar hij vooral oog heeft voor jongeren met een migratie-achtergrond. Net voor het EK van 2012 hield hij een pleidooi voor de bescherming van de mensenrechten in Oekraïne en sprak hij zich ook uit voor de vrijlating van Joelia Tymosjenko. Philipp Lahm wordt beschouwd als een van de beste rechtsachters ter wereld.

Bondscoach Löw overhandigde hem de aanvoerdersband bij het WK 2010 nadat Michael Ballack door een blessure werd geveld. Niet eerder had een speler op de leeftijd van 25 jaar de officiële leiding over de Mannschaft gekregen. Hij gedroeg zich alsof het hem niets deed, ondanks alle heibel in de media. Hij miste geen minuut van de Wereldbeker. Dit was hem ook al gelukt in 2006. Philipp Lahm is een efficiënte ontleder van wedstrijdsituaties. Hij laat zich amper in zijn hemd zetten door zijn directe tegenstander. En onder leiding van Pep Guardiola leerde hij ook nog voetballen op het middenveld, in de 4-1-4-1 als schakel tussen verdediging en aanval.

Philipp Lahm is veelzijdig maar hij is vooral de aanvoerder van de Mannschaft. Mondig, met motivatie.

Benieuwd naar jouw laatste wereldbekerbrief, vriend Guus. Deze correspondentie was mij alvast een waar genoegen. Ik ga nu een weekje fietsen tussen Praag en …Dresden.

Van harte,

Raf Willems

Eerder verschenen:
8 juli http://www.deaanvoerders.nl/nieuws/68 (Hopen op Das schöne Spiel van Jogi Bonito)
6 juli http://www.deaanvoerders.nl/nieuws/67 (Het Maracana van de favela)
30 juni http://www.deaanvoerders.nl/nieuws/66 (Smeken om bescherming)
27 juni http://www.deaanvoerders.nl/nieuws/65 (De verboden kus van Iraanse supporters)
24 juni http://www.deaanvoerders.nl/nieuws/64 (Bakary Gassama)
21 juni http://www.deaanvoerders.nl/nieuws/63 (Serey Die)
19 juni http://www.deaanvoerders.nl/nieuws/62 (Chileense supporters)
17 juni http://www.deaanvoerders.nl/nieuws/61 (Mario Balotelli)
16 juni http://www.deaanvoerders.nl/nieuws/60 (Vicente Del Bosque)
13 juni http://www.deaanvoerders.nl/nieuws/59 (Xavi)

%d bloggers liken dit: