Tag Archives: Je gaat niet zomaar dood

Gezocht voor Yde Lansen een erudiete wandelaar (v)

28 apr

Woensdag 19 april overleed mijn ‘spirituele psychotherapeut’ Yde Lansen (80). Bijna veertig jaar geleden kwam ik in mijn destijds wanhopige zoektocht voor het eerst bij hem. De sessies – beiden in kleermakerszit op een matras tegenover elkaar – in een oud Amsterdams pakhuis, een vervallen garage of een leegstaand kantoortje hielden enkele jaren aan. Alvorens hij enige jaren met zijn vrouw in het buitenland verbleef. Daarna zocht ik hem weleens op, voor advies of voor een diepzinnig gesprek. Soms schreef hij mij een brief over de samenleving waarin wij verkeerden. Of hij belde me. Dan hoorde ik zijn krakende, warme, rustige stem. Hij zei dan: ‘Weet je wat het is met jou, Guus?’ Hij wachtte niet op mijn antwoord. Het was goed zo.

Yde verruimde de blik op mijn leven en liet mij vooral naar binnen kijken. We zaten eens een uur lang tegenover elkaar en zwegen. Ik met gesloten ogen, terwijl hij mij bekeek – dat voelde ik. Het enige geluid dat ik hoorde was zijn adem. Het signaal dat hij er nog was en ik niet in slaap moest vallen. Ik diende er wel bij te blijven….. Na het afgesproken uur zei Yde: ‘Het is tijd, Guus.’ Dan zei ik: ‘Maar ik heb helemaal niks gezegd.’ En dan zei Yde: ‘Ja, dat klopt.’ En dan vroeg hij of we een nieuwe afspraak moesten maken. Vanzelfsprekend wilde ik dat.

Yde stierf in zijn slaap, zoals hij dat gewild heeft. Hij was blind en eenzaam geworden, maar verloor nooit zijn erudiete, ruime, eigenwijze blik op het leven. Afgelopen woensdag (26 april) was ik uitgenodigd voor zijn afscheid. Dat wilde Yde, verklaarden de nabestaanden. Vanzelfsprekend was ik er, te midden van zijn familie en mij onbekende geest- en zielsverwanten.

Dank Yde, voor alles wat je me hebt laten zien en laten voelen. Jij was een uitzonderlijk goede gids. Hij had niks met sport, zei hij vaak, zoals ik. ‘Sporten? Ik? Ik moet er niet aan denken.’

Yde 001Ruim een half jaar geleden belde Yde mij op met de mededeling dat hij wilde dat een boek over hem werd geschreven, over een bijzonder mens en zijn bijzondere visie. Hij wist wel een schrijver. Hij had zelf al twee boeken geschreven: in 1992 (samen met zijn ex-vrouw Mieke Bello) ‘Je gaat niet zomaar dood’ en in 1997 ‘De verstopte mens; hoe de goden en ons goddelijke lichaam weer zichtbaar kunnen worden’.

Het  boek is er niet gekomen. Ik voel me een beetje schuldig, Yde, dat ik daarover niets meer heb laten horen.

Vijf jaar geleden, in oktober 2012, stond in Trouw een interview met hem:

Gezocht een erudiete wandelaar (v)

Door Maaike van Houten

Zo’n 30 procent van de vijftigplussers voelt zich wel eens eenzaam, blijkt uit recent onderzoek van het Oranjefonds. Yde Lansen, visueel gehandicapt, vertelt hoe dat is.

Tijdens het interview gaat drie keer de telefoon, vanochtend zijn er klusjesmannen geweest, zijn ex heeft gebeld, zijn zoon wipt zo even langs, vanavond krijgt hij zijn studerende dochter aan de lijn.

Nee, aan een dag als vandaag zou je niet aflezen dat de vrijwel blinde Yde Lansen (76) uit Zeist zichzelf omschrijft als iemand die ‘bij tijd en wijle’ eenzaam is. Maar er zijn ook veel andere dagen, soms wel vijf achter elkaar, waarop de vroegere onderwijzer en psychotherapeut bij niemand zijn verhaal kan doen. Die dagen zien er ongeveer als volgt uit.

Lansen staat zo laat mogelijk op – de ochtend heeft hij altijd al verschrikkelijk gevonden. Hij rekt het in bed liefst tot een uur of elf, twaalf. Hij ontbijt en dan heeft hij een probleem: “Wat nu?” Soms vindt hij iets. De kamerplanten verzorgen, kijken of er post is, proberen of hij zijn dochter kan spreken. Zij is twintig en studeert sinds september in Groningen, de stad waar ook zijn zoon van 27 woont. Met zijn dochters uit zijn eerste huwelijk, 52 en 51 jaar oud, heeft hij wat minder contact.

Om half een brengt de radio uitkomst met het journalistenforum, Lansen weet graag wat er in de wereld speelt. Hij plakt er nog een nieuwsbericht tegenaan, standpunt NL ook. “En dan wordt het moeilijk, dan denk ik vaak: hoe kom ik de middag door?”

De dinsdagmiddag is voorzien. Dan komt er een gepensioneerde politieagent, en samen stappen ze in Lansens auto, die hij heeft aangehouden nadat hij, door zijn visuele handicap, zelf niet meer kon rijden. Met de auto gaan ze naar de Praxis voor een paar latjes, ze rijden naar de Groene Winkel voor een speltbrood en Lansen heeft ook weleens een boodschap in Amsterdam of Haarlem.

De agent heeft Lansen geworven met een advertentie in de plaatselijke krant. Een soortgelijke annonce had hij na de zomer weer in gedachten, nu voor iemand die drie middagen in de week een uurtje met hem zou willen wandelen.

Dat had vooral een medische reden. Lansen heeft een chronische longaandoening, “en het is van levensbelang dat ik frisse lucht hou en beweeg. Dat binnen zitten is echt funest voor me.”

Dit verzoek om wandelgezelschap had hij ook al eens gedaan aan twee dames die van gemeentewege 75-jarigen in Zeist komen bezoeken, en peilen wat ze nodig hebben. Daar heeft-ie nooit meer wat van gehoord. Maar nog voordat hij de advertentie goed en wel had opgesteld, hoorde hij op de radio een spotje van het Oranjefonds. Dat kan, zo begreep Lansen, vrijwilligers leveren die mensen mee naar buiten nemen. Hij belde, werd doorverwezen naar de Vriendendienst Zeist, onderdeel van Kwintes, een instelling die psychisch en sociaal kwetsbare mensen helpt. Reeds de volgende dag had hij een mevrouw aan tafel aan wie hij zijn wensen kenbaar maakte: “Als ik het helemaal voor het zeggen had, dan wilde ik een slanke, erudiete dame die me even uitlaat. Met een vrouw loopt het gerieflijker, ze zijn ook wat empathischer, met de stoep op en af. En met een vrouw kun je gearmd lopen, als je een gelijke tred hebt.”

Maar ach, een man kan ook. Maar wat niet kan, absoluut niet, is iemand die bij wijze van spreken alleen maar over het weer kan praten. “Als het gesprek niet verder komt dan dat het zomer is geweest en dat het herfst is geworden, dan hou ik dat nog geen vijf minuten vol. Het moet wel ergens over gaan. Ik kan niks met kletskoek.”

Die afkeer van gebabbel heeft hem altijd parten gespeeld bij het leggen van sociale contacten. “Veel mensen maken deel uit van een gezelschap. De kerk, de kroeg, een klaverjasclub. Zij zijn daar tevreden mee, maar ik kan er niks mee. Het is een hoop gekakel en het gaat nergens over.”

Ondertussen verschaft dat groepslidmaatschap de mensen wel een identiteit, analyseert de psychotherapeut. Maar zijn manier is het niet. “Het klinkt misschien wat parmantig, maar ik behoor tot diegenen die een autonome individualiteit hebben. Ik ben iemand van een-op-een contact. Zelfs met mijn kinderen ervaar ik dat zo. Als ik ze tegelijk hier heb, dan heb ik geen van beiden. Ik wil ze individueel ontmoeten, dan kan er iets ontstaan.”

Vroeger had hij wel zo’n klik met mensen van de opleiding, of met wie hij een cursus deed, al zijn het er in totaal nooit meer dan een stuk of vier geweest. Maar hij is die mensen weer uit het oog verloren. Of ze zijn overleden. Jarenlang belde hij elke zondagmiddag met een geestverwant. Zo’n gesprek kon uren duren. Maar zijn vriend is ook ouder, het praten is hem te veel geworden. Nieuwe vrienden dienen zich niet aan, nu hij gepensioneerd is en door zijn blindheid aan huis gekluisterd: “Ik ben gevangene van dit huis en mijn ogen zijn mijn cipier. Het zou een hoop schelen als ik zou kunnen zien. Dan kon ik op internet, en in de auto stappen. Ik zou meer bewegingsvrijheid hebben, en makkelijker mensen kunnen opzoeken. Ik kan er nu niet heen en als ik er ben kan ik niks zien.”

Yde Lansen mist het contact wel. Hij heeft zich erbij neergelegd dat hij het moet doen met wie hij nu heeft. Zijn ex, die in de buurt woont en die geregeld belangstellend belt. Zijn jongste dochter, met wie hij jaarlijks een paar weken op vakantie gaat en die zo eens in de drie weken een middag komt en blijft eten. Zijn zoon, die hij ‘te hooi en te gras’ ziet, en bij wie hij er gisteren nog op heeft aangedrongen dat hij na zijn bezoek aan zijn moeder toch even zijn vader aandoet. “Ik zei, doe het, eet een Jodenkoek hier en ga. Ik vind het leuk dat je komt, het breekt mijn dag.” In die kleine sociale kring zit niemand die drie keer met hem wandelen kan per week – de gepensioneerde agent/chauffeur heeft genoeg aan de dinsdagmiddag.

Hij acht het bijna uitgesloten dat hij nog iemand tegenkomt met wie hij echt kan praten. “Ik ga het niet uit de weg, maar de kans is vrij klein dat ik nog iemand vind met wie ik met bezieling kan praten. Ik heb de verwachtingen teruggeschroefd tot drie keer per week een wandelingetje. Een frisse neus halen, dat is nu nummer één.” Maandag komt de mevrouw van Kwintes met een gepensioneerde heer. “Dat wordt dan misschien mijn wandelmeneer. We gaan even aan elkaar snuffelen en kijken of het letterlijk en figuurlijk loopt.”

Lansen hoopt dat het wat wordt, dan kan hij naar buiten en heeft hij drie middagen per week aanspraak. “Dat zou een heel ding zijn”, zegt hij over deze nieuwe invulling van de middagen, die hij nu moeilijk vindt om door te komen. Meestal ligt hij op bed en luistert naar een boek. Als hij het daarmee heeft gehad, probeert hij zijn dochter nog eens te bellen, hij neemt een cola en een boterham met Franse kaas. Om kwart voor zes gaat de radio weer aan, voor het media-overzicht. Hij kijkt in de koelkast of er nog wat te eten is.

“En dan heb ik weer een probleem. Er ligt een lap avond voor me waar ik geen raad mee weet. Helemaal nieuw is dat niet, dat had ik vroeger ook al. Maar toen kon ik er nog uit, maakte ik een wandeling door de stad. Nu ga ik weer liggen lezen, en ik zit eens wat in de keuken.”

Rond half elf breken voor hem de ‘happy hours’ aan. Hij maakt eten, hij luistert naar ‘Het Oog op Morgen’ en hoort of ‘Casa Luna’ een gast heeft die hem aanspreekt. Zo niet, dan is er nog geen man overboord. “De stilte van de nacht is me dierbaar. Ik ben een aanbidder van stilte, die ben ik in Nederland kwijtgeraakt. In de stilte kom ik tot rust.”

Door sport heb ik boeddhisme leren kennen

23 mrt

Deze column staat in verkorte vorm op de voorjaarsuitgave (2014) van de website van De Vrienden van het Boeddhisme: http://www.vriendenvanboeddhisme.nl/

Er woedde een strijd in mij, zeker als mens die beroepshalve over sport schreef. Vanwaar toch die fascinatie voor strijd, competitie, rivaliteit en vaak daaruit voortvloeiende animositeit? Dat de één beter is dan de ander. Dat ik beter wilde zijn dan een ander. En dus ook niet minder wilde zijn. Dat gevoel werd naarmate ik ouder werd en er meer over schreef steeds heviger – onaangenamer ook.

Aanvankelijk ging ik de drijfveren van mensen onderzoeken, in het bijzonder van mensen die wedstrijdsport bedreven. Interview na interview schreef ik. Niet alleen met topsporters maar ook met sportpsychologen, sportsociologen en sportfilosofen. Denkers. Dieper en dieper. Tja, het was the survival of the fittest. Zo was het nu eenmaal.

Zo’n 35 jaar geleden zei mijn eerste psychische hulpverlener, ‘spiritueel psychotherapeut’ Yde Lansen: ‘Guus, je denkt dat je in interviews op zoek bent naar de drijfveer in anderen. Maar je bent op zoek naar jezelf. Anderen zullen niet begrijpen wat je zoekt in hen. Zij kunnen jouw verhaal niet vertellen. Dat moet je zelf doen.’ Terzijde: in 1992 verscheen van Yde Lansen (samen met zijn ex-vrouw Mieke Bello het boek ‘Je gaat niet zomaar dood’ en in 1997 ‘De verstopte mens; hoe de goden en ons goddelijke lichaam weer zichtbaar kunnen worden’.

De zoektocht stemde maar niet tot tevredenheid, tot vrede met mezelf. Het leek inderdaad om mijn eigen zucht naar strijd te gaan. Wat ik om mij heen zag was projectie. Het was een nogal vermoeiend proces, uitputtend zelfs. Was er dan echt geen vreedzamer leven, elders?

Boeddhisme dan maar. Daar moest ik me in verdiepen. Had ik niet vaak verlangd naar een verblijf in een klooster? Rust en vrede, overal. Was ik niet eens bijna toegetreden tot de volgelingen van Bhagwan Shree Rajneesh, en sannyasin geworden? Ik las en herlas zijn boek: ‘Mijn weg de weg van de witte wolk’. Nee, geen volledige overgave aan een goeroe. Niet naar Poona. Niet in oranje over straat. Geen uniform. Ik wil wel autonomie.

Het leven voelde niet goed. De fascinatie voor sport was vaak ook een last. Ik leidde een dubbelleven.

Phil Jackson


Phil Jackson

Toeval kon het niet zijn dat ik begin jaren negentig bij een reportage over sportbeleving in de Verenigde Staten werd geconfronteerd met Phil Jackson, basketbalcoach van de Chicago Bulls, wereldkampioenen, het team van een van de beste sporters aller tijden, Michael Jordan. Een ‘sportspiritueel’ familielid, Frank Heckman, met Steven de Bie schrijver van ‘De Reis van de Held’ (de basis van de Nederlandse olympische sportsuccessen in de laatste jaren), wees mij bij mijn bezoek aan Chicago op het boek Sacred Hoops, Spiritual lessons of a hardwood warrior. Het was geschreven door Phil Jackson.

Het boek was een openbaring. Een sportcoach die spelers liet kennismaken met Indiaanse rituelen, sprookjes liet lezen als The Wizard of Oz (over de goeden en de kwaden), die vertelde over zenboeddhisme en hun leerde mediteren. Jackson, zoon van ouders die beiden dominee waren van de Pinkstergemeente, had als jonge student en basketbalspeler marihuana gerookt en lsd gebruikt. Niet ter vermaak, beweerde hij, maar om zijn perceptie te doorgronden. Hij had zich verdiept in politicologie, sociologie, filosofie en antropologie, en werd geraakt door de wijsheden van zenleraar Shunryu Suzuki, wiens lezingen hij regelmatig bezocht.

jordan
De Amerikaanse media noemden Jackson met een mengeling van cynisme en verwondering The Zenmaster. Hij liet mannen met een groot ego, zoals sterspeler Michael Jordan, ervaren hoe het voelde wanneer zij zich met anderen vergeleken. Jordan mocht dan met meer talent zijn gezegend, met anderen zou hij nog beter presteren. Jordan leerde dat hij zich niet beter en groter moest voelen dan zijn medespelers. Ieder zijn eigen talent. ‘Door de meditatiesessies van Jackson heb ik mezelf in relatie tot anderen leren zien. Ik werd er een betere speler door,’ gaf Jordan later toe.

De boeken van Jackson boden mij het inzicht dat wedstrijdsport en boeddhisme niet met elkaar hoeven te botsen. Dat ze kunnen samengaan, zelfs verhelderend en versterkend kunnen werken. Ik kon verder met mijn zoektocht. Ik probeerde te mediteren, las meer boeddhistische boeken – van alle stromingen. Toch bleef die verdomde strijd en competitie mij belasten. Ik moest en zou winnen, de beste zijn. Het leidde tot alweer een burn out.

Deelname aan een weekeinde Dharma Art met de Amerikaanse Shambhala-leraar David Schneider leidde tot nieuw inzicht. Toen Schneider de aanwezigen vroeg iets te vertellen over zichzelf en over het doel van hun deelname, durfde ik openlijk te zeggen dat ik sportjournalist was en moeite had met competitie. Naast me hoorde ik een vrouw diep zuchten. Was dat een teken van afwijzing?

In de theepauze vroeg Schneider mij of ik wist dat die dag het Nederlands voetbalelftal een belangrijke wedstrijd moest spelen. En of ik de uitslag wist. Wat? Deze boeddhist was in voetbal geïnteresseerd? Ik rende naar buiten, zette de autoradio aan en wachtte tot ik de tussenstand hoorde. Teruggekeerd kon ik Schneider melden dat Nederland met 1-0 voorstond. En zo kon het gesprek over sport en boeddhisme verder gaan. Terwijl anderen zich bogen over de mogelijkheden van een verlichte samenleving.

Mijn fascinatie voor competitie leek niet ongepast. Jaren later stuurde ik Schneider een email met een vraag over boeddhisme en strijd. Ik wilde er een verhaal over schrijven, misschien wel een boek. Schneiders antwoord was kort maar krachtig. ‘Je moest eens weten hoeveel strijd de Boeddha heeft moeten leveren.’

Roberto-Baggio-01
Topsporters die een boeddhistische levenswijze volgen, zijn dun gezaaid. Ik ken Tiger Woods en zijn worstelingen. En de Nederlandse boksster Lucia Rijker, de voormalige Italiaanse stervoetballer Roberto Baggio (zie foto boven) en golfer Joost Steenkamer, allen volgelingen van het Nichiren Daishonin-boeddhisme. Baggio was in de jaren tachtig een van de mooiste voetballers ter wereld. Een zachtaardige, technisch begaafde speler die voor het Italiaanse nationale elftal uitkwam. Voetballer naar mijn hart. Hij droeg zijn lange krullen in een paardenstaart. Ze noemden hem ‘Il Divin Codino’, de goddelijke paardenstaart, mede omdat hij vaak over boeddhisme sprak.

baggio
Ook door de vele blessures (allergisch voor pijnstillers) die hij als voetballer opliep, ging hij op zoek naar de zachte kant van het leven. Hij maakte kennis met het Nichiren-boeddhisme. Baggio werd aanhanger van Soka Gakkai, een Japans boeddhistische organisatie die zich inzet voor vrede, cultuur en onderwijs. In 2010 kreeg hij van het Nobelprijscomité voor de vrede de Peace Summit Award (op de foto naast Aung San Suu Kyi) http://www.dailymail.co.uk/news/article-1328024/Italian-footballer-Roberto-Baggio-honoured-peace-award-Burma-democracy-efforts.html, voor zijn wereldwijde inzet. Op zijn website niets actueels over voetbal, maar wel vooral beelden van hem omringd door mensen (kinderen) die hij wil helpen en heeft geholpen, en van hem in meditatie.

Niet dat sport Baggio niet meer boeit. Maar zijn strijd is voorbij. Twee jaar geleden legde hij zijn functie als technisch directeur bij de Italiaanse voetbalbond na twee jaar neer. Zijn doel om in samenwerking met de ook door boeddhisme geïnspireerde bondscoach Cesare Prandelli creatief voetbal te bevorderen en de jeugd enthousiast te maken voor het voetbal als spel en bron van plezier, was tot mislukken gedoemd. Baggio en Prandelli (beiden afkomstig van de voetbalclub Fiorentina) stonden aan de basis van het nieuwe positivisme in het Italiaanse voetbal. Maar nadat de Italiaanse bond Baggio’s vernieuwingsplan had genegeerd, besloot Baggio zijn liefde voor mensen elders in praktijk te brengen. Hij wilde niet meer winnen, hij wilde delen. In harmonie leven met anderen, niet meer in wedijver.

running
Mijn leraar is Sakyong Mipham, zoon van Chögyam Trungpa Rinpoche die het Shambhala-boeddhisme in het Westen verspreidde. Sakyong is een sportman. Hij was een fervent boogschutter en ruiter, en speelt golf. Hij heeft ervaren dat naast meditatie en zelfstudie ook lichaamsbeweging zijn geest verrijkt. Onlangs verscheen van hem het boek Running with the mind of meditation, waarin hij als fanatiek marathonloper de overeenkomsten tussen hardlopen en meditatie uitlegt.

Mede dankzij hem kom ik nu dagelijks op het kussen mezelf tegen. Ik adem, voel, beleef en zie de strijd in en tegen mezelf. Langzaam wordt de strijd minder. Misschien is het de woede die milder wordt, het verongelijkte gevoel dat ik niet beter ben dan anderen – ook niet minder. Ik hoef niet altijd meer de beste te zijn. Winnen is niet langer noodzakelijk. Het is de kunst van het loslaten die ik me probeer eigen te maken. Dat is zwaar. Misschien vecht ik (nog) te veel. Strijd zit ingebakken. Strijd kan, maar ik wil toch weer te graag winnen – al is het van mezelf.

sakyong-running-shoes
In ‘Meester over je eigen leven’ schrijft Sakyong Mipham: ‘Wedijver stelt ons niet in staat te bereiken wat we willen. Hij geeft ons alleen maar de prikkel om winst te behalen ten koste van anderen. We zijn zo goed als we zijn, en anderen omlaaghalen maakt het er voor ons niet beter op’.

Die woorden helpen me verder. Wat als sport, strijd en competitie mij nooit een rusteloos gevoel hadden gegeven, mij niet hadden uitgeput en soms ziek gemaakt? Dan had ik mogelijk nooit de lessen gekregen van Phil Jackson, David Schneider, Roberto Baggio en Sakyong Mipham. Door sport heb ik boeddhisme leren kennen.

Guus van Holland was 35 jaar sportjournalist voor de Volkskrant en NRC Handelsblad. Sinds enkele jaren is hij vriend van de Shambhala-sangha Leiden.

http://www.vriendenvanboeddhisme.nl/2014/column.html

%d bloggers liken dit: