Tag Archives: Feyenoord

Maartens bulderende lach zal blijven weerklinken, overal

1 mei

We kenden elkaar sinds we beiden als wielerverslaggever de amateurwielrenners volgden. Maarten Noppen, groot, sterk, gewapend met een innemende lach, als verslaggever voor het Algemeen Dagblad. Ik, verlegen, klein en meelachend, als verslaggever voor De Volkskrant. We volgden de amateurs vooral in Nederland of bij een wereldkampioenschap in het buitenland. Op het WK van 1986 in Colorado Springs moest ik niet voor het eerst en niet voor het laatst om zijn paniekreactie lachen; Maarten in paniek?

Er hing een dikke wolk boven Colorado, het onweerde onheilspellend en het regende hard. Van de amateurkoers om de wereldtitel zagen de journalisten vrijwel niets, vooral omdat er geen televisiehelikopter in de lucht hing die iets van het wedstrijdverloop kon laten zien. We probeerden iets van de wedstrijd te volgen in de ‘veilige’ perszaal en zagen af en toe dankzij de vaste camera renners in de finishstraat. Wij ontwaarden zowaar veel grijze truien (DDR-renners) aan het front. Maar dat was geen verrassing.

Dat een grijze trui won was voorspelbaar. Dat werd daarom ook een DDR-renner, Uwe Ampler. Maar we zagen ook twee oranjetruien passeren, zij werden tweede en derde. Wij holden daarom de perszaal uit op zoek naar de oranjerenners, want we wisten niet wie dat waren. We klommen over de hekken op weg naar de finish. Maarten deed me na, met deelnemerslijst en bloknoot met wat aantekeningen in de hand.

Hij had er geen rekening mee gehouden dat er nog achtergebleven renners zouden arriveren. Want er waren alleen Nederlanders die ons interesseerden, toch? Maar er kwamen nog renners aangereden, zoals een renner in een groene trui – een Ier dus. Ik keek om en zag de Ier op Maarten botsen en vallen. De Ier vloekte en schold op de ongelukkige journalist die alleen maar riep: ‘My papers, my papers, my papers. Sorry, my papers‘. Wat was er nou belangrijker? Toen Maarten zijn dwarrelende papieren bij elkaar geraapt had, strompelde hij op mij af en vroeg wie toch die Nederlanders waren en wat ze gezegd hadden. Wist ik veel!

Die Nederlanders bleken John Talen en Arjan Jagt te zijn. Ze zeiden eigenlijk weinig, hoorden we. Maar wij (Maarten en ik) wisten genoeg. We werkten voor een ochtendkrant en hadden nog maar vijftien minuten (het was in Nederland half één ’s nachts) om ons verslag te schrijven. Dus holden we terug naar de perszaal om te gaan schrijven. Dat lukte aardig, maar toen moesten we nog telefonisch verbinding leggen met de redactie in Nederland (Rotterdam en Amsterdam) om ons verslag door te bellen (dus aan de dictafonist of stenograaf ons stuk voorlezen in die tijd). Na veel gedoe (collect call) en een slechte lijn lukte dat uiteindelijk, hoewel ik daarbij voortdurend in de lach schoot over de botsing van Maarten met die Ier: My papers, my papers, my papers etc.

Gelukkig kwamen onze verslagen net op tijd in de krant, met de juiste namen van de renners die op het erepodium stonden.

(Foto Paulien van de Loo)

Zo maakten we altijd wat mee met Maarten, twinkelende ogen, altijd humor – eerst bij de amateurs, later bij de profs. Hoe hij brullend van het lachen tien ‘grote mariniers’ (grandmariniers) bestelde aan de bar van ons hotel in Chianciano Terme (etappeplaats in Tirreno-Adriatico). Hoe hij ploegleider Peter Post weer eens in niet mis te verstane bewoordingen uitkafferde omdat diens ploeg ‘gefaald’ had. Post schold terug, maar zei uiteindelijk rustig: ‘Maar Maarten, begrijp jij eigenlijk wel hoe de koers in elkaar steekt?’ Maarten trok zich er niets van aan en ging door met foeteren. Om even later grote vrienden met Post te worden. Zo was er altijd wat. Alleen Jan Raas bleef in Maarten een vijand zien en liet dat ook merken.

Maarten kon echt brullen, als hij boos was of als hij lachte, hij liep voortdurend rood aan als hij boos was en trok zich niets aan van wat men van zijn kritiek vond. Dat lazen ze wel de volgende dag in het AD: bombastische woorden, veel gebrul en veel kritiek. Daarin blonk hij uit.

Peter Post luistert naar Maarten, ditmaal in Ahoy’ tijdens een zesdaagse.
(Foto Willy Wauthlé)

Eens zat hij in de perszaal een van zijn keiharde verslagen te schrijven. Met een rood, aangezwollen gezicht tikte hij driftig zijn verslag én een commentaar vol met bombastische woorden van kritiek. Plotseling werd hij op zijn schouder getikt door een adjunct-hoofdredacteur van het AD die hem tijdens zijn bezoek aan Alpe d’Huez wilde begroeten. Maarten wist niet wie hem op zijn schouder tikte en sloeg hem van zich af, recht in diens gezicht. ‘Donder op. Zie je niet dat ik aan het werk ben?’ Alsof Maarten het tegen een binnengeslopen supporter had.

De man trok zich angstig en langzaam terug, overtuigd van Maartens beroepsernst en bevlogenheid. Totdat Maarten zag wie de man was. Hij verontschuldigde zich zoals hij alleen dat kon en zei: ‘Godverdomme. Wegwezen jij. We drinken straks wel wat, als ik klaar ben.’ En zo gebeurde. Maarten en diens adjunct-hoofdredacteur gingen samen lachend naar de bar en dronken een paar biertjes.

In het begin was ik een beetje bang voor hem. Grote mond, brullen en gewoon zeggen waar het op stond. Recht door zee. Daar hadden veel collega’s volgens mij last van. Maar de kolossale Maarten had nooit iets kwaads in de zin. Echt niet. Hij schold iedereen uit als het hem uitkwam en toverde daarna zijn mooiste lach tevoorschijn. Soms ontwaarde ik een traan in zijn ogen. Hij was zeer emotioneel, zo bleek. Vooral na het overlijden van zijn Ellie, zo’n tien jaar geleden. En hij kon de beste vrienden met je worden, en laten zien dat hij van je hield.

Aan de vooravond van Tirreno-Adriatico, in Rome, begin jaren tachtig..
(Foto Frits Widdershoven)

Jarenlang hebben wij wielerkoersen gevolgd, alle klassiekers, meerdaagse ronden, wereldkampioenschappen in verschillende landen. Op het WK in Praag in 1981 baarde hij opzien door in een overvolle bar te zingen en niet zomaar: Who’ll stop the rain van Creedence Clearwater Revival klonk echt, alsof hij de oorspronkelijke versie wilde overtreffen – en dat ook deed. Want Maarten was een kenner van ‘goede’ muziek.

Maarten is overleden, helaas. Op Facebook gaf hij onomstotelijk blijk dat hij supporter van Feyenoord was (‘Mijn Club’). Hij had zich daarom zo verheugd naar de Coolsingel te gaan om het kampioenschap van zijn club mee te vieren. Helaas. En hij toonde als een chef de cuisine op een foto wat hij die avond bereid had. En dan vroeg hij aan zijn Facebook-vrienden welk gerecht hij op de foto had gezet. Altijd maakte hij zijn favoriete maaltijden klaar. Vaak nodigde hij vrienden, vriendinnen en (oud-)collega’s (uit het wielrennen, uit de tennissport, van het AD) uit om bij hem van het diner te genieten. Dat werd altijd gezellig, met een lach en een traan. Want Maarten kon mooi, meeslepend en overtuigend vertellen.

Zijn ‘kleinkind’ Isa op bezoek. Kleinkind ‘indahouse’

Onvermijdelijk waren de foto’s met zijn ‘kleinkind’, Isa, de grote hond van zijn dochter Chris, als deze op bezoek was. Dat was weer lachen, elke keer, voor ons en voor hem. En voor Chris.

En zo bleek Maarten Noppen, die in de nacht van 25 april naar 26 april op 71-jarige leeftijd overleed, een bijzondere, markante persoon wiens stemmingen allerminst angstwekkend waren zoals zij zich voordeden. Hij had heel veel humor en wist mensen (en collega’s) snel voor zich te winnen met zijn twinkelende ogen. Hij wist hoe hij zich behoorlijk kon gedragen tegenover anderen. Hij begroette me altijd met een bulderende lach: ‘Ha, Guusje. Boeddhist!’.

En zijn lach bulderde voort. Nog steeds. Overal.

Guus van Holland kan eindelijk ontspannen lachen

8 feb

Guus was aanwezig bij de opening van De Derde Helft bij RCL (27 nov. – 2019). Daar zag hij voor het eerst in zijn leven ‘live’ een potje walking football. Het plezier viel hem op, de humor, maar ook de energie die erin werd gestoken. Contacten werden uitgewisseld, lijntjes werden gelegd, en het wachten is nu op het officiële debuut van Guus. Guus debuteerde op woensdag 5 februari als gastspreker bij RCL. Dit deed hij vanuit het project De Derde Helft, waarbij activiteiten voor en door ouderen worden georganiseerd in de ‘kantine’. Gewoon praten over zijn carrière als sportjournalist. Anekdotes vertellen.

En anekdotes, die heeft Guus genoeg. Anekdotes over Louis van Gaal, het Ajax van ’95, de Tour de France, Joop Zoetemelk, het journalistieke vak, en het gereformeerde Bennekom. Guus debuteert vandaag officieel op de website van OldStars.nl, en doet exclusief voor OldStars zijn verhaal! 

Geboorteplaats Bennekom, een gereformeerd dorp
‘Ik ben geboren in Bennekom, een christelijk dorp vlakbij Ede. Ik ben ook christelijk opgevoed, gereformeerd. Het mooie was: mijn vader heeft me het christendom min of meer proberen bij te brengen, dus zat ik zondagochtend als kind in de kerk, maar met diezelfde vader fietste ik na de kerk naar de Wageningse Berg, om samen naar Wageningen te kijken. Voetbal kijken op zondag hoorde in Bennekom eigenlijk niet. Toen ik elf/twaalf was heb ik het christelijk geloof wat achter me gelaten. Ik heb nog wel op een christelijk lyceum gezeten, maar dat heb ik ook niet afgemaakt. Daar ging het er erg streng aan toe. Veel over de Bijbel, en heel streng over allerlei dingen. Ik ben blij dat ik daar niet gebleven ben, kon blijven eigenlijk.’

‘Op een gegeven moment heb je geen zin meer om op zondagochtend naar de kerk te gaan. Dan blijf je liever liggen, slaap je liever uit. Mijn ouders besloten toen, met moeite, laat hem maar liggen.’

Invloed van gereformeerd Bennekom op leven
‘Mijn christelijke achtergrond in mijn jeugd heeft toch wel enige invloed gehad op mij denk ik. Ik heb er wel een beetje last van gekregen, in de vorm van een achtervolgingswaan. Ik weet niet precies of het daardoor komt, maar het zou goed kunnen. Als je dit niet doet dan werd je gestraft: een schuldgevoel aanpraten. Als je iets raars deed dan kwamen de ouderlingen aan de deur. En in Bennekom wist meteen het hele dorp het als je op zondag niet in de kerk verscheen. Heel streng was het. Als je dit niet doet, dan kom je niet in de hemel.’

Van gereformeerd naar boeddhist
‘Ik ben er erg gevoelig voor geworden, denk ik. Nu probeer ik boeddhist te worden. Maar ik moet oppassen dat ik niet achter een goeroe aan ga lopen. Je bent er hier veel vrijer in. Het is niet zo dat je ergens voor gestraft wordt. Bij het boeddhisme kan je zelf vrijheid vinden. In plaats van dit mag niet en dit mag wel. Wat is die term ook alweer? Dogma’s. Dogma’s van zo moet het en zo moet het niet. Die kennen ze niet in het boeddhisme. Het is heel moeilijk om zo te leven, maar het bevalt me veel beter dan dat wat ik als kind heb meegemaakt.’

Vrijheidsgevoel
‘Méér vrijheidsgevoel, dat heb ik altijd wel gehad in mijn leven. Ook in mijn voetbaltijd (vv Bennekom 1, red.) Ik had als jongen een baard en heel lang haar, dan word je al gauw als een soort hippie gezien. Ik was erg opstandig tegenover trainers. Ik was wel altijd heel trouw aanwezig, misschien wel meer dan de andere spelers, maar als trainers zeiden je moet dit doen, je moet dat doen, dan dacht ik, waar is dat voor nodig? Maar dat heb ik altijd wel een beetje gehad hoor. Heb altijd wel mijn eigen koers gekozen. Mijn eigen weg.’

‘Toen de eerste sponsor zich aandiende, kreeg je trainingspakken van de sponsor met de naam van de sponsor erop. Toen zei ik, dat doe ik niet. ‘Ja,maar dan krijg je ervoor betaald.’ Nee, dat doe ik niet. Principieel was dat. Ik heb dat altijd wel een beetje in me gehad, mijn eigen weg willen kiezen. In de journalistiek heb ik dat kunnen uitbouwen , of eigenlijk kunnen volhouden. Ik schrijf wat ik zelf wil of vind. Als dan een boze voorzitter op me af kwam, of een boze sponsor, of de Ajax-voorzitter, en vroeg wat heb je nou weer gedaan? Dan zei ik: ik heb niks met je te maken, ik zie een wedstrijd en ik schrijf op wat ik zie. Die vrijheidsdrang, of onafhankelijkheidsdrang, heb ik altijd wel een beetje gehad. Ik wil niet met handen en voeten gebonden zijn aan wie dan ook.’

Begin van carrière
‘In het begin van mijn carrière was dat soms wel moeilijk, omdat dan een chef boven je staat. In de eerste jaren mocht ik naar de Tour de France toe. Toen zei mijn chef: nou, ik weet niet of je daar nog een keer naar toe moet. Ik had zoiets van, wat zullen we nu krijgen, waarom niet?! Mijn chef was heel zwart/wit. Ik schreef niet zoals hij dat wilde. En toen gingen anderen erover stemmen. En die zeiden: nee, dat moet hij zelf weten. Dat was het moment dat ik het zat was om iets voor een ander te doen. Dat werd me ook wel meegegeven. Je moet het op je eigen manier doen. Na twee maanden vroegen mensen me: wat ben jij aan het doen? Ik was compleet veranderd volgens hen. Maar ik was gewoon op mijn eigen manier gaan schrijven, en dat werd erg gewaardeerd, al weet ik niet of mijn chef het waardeerde. Maar gelukkig heb ik het de rest van mijn carrière vol kunnen houden.’

Boze brief van directie Coca Cola Nederland
‘Ik had die vrijheid nodig om gewoon stukken te kunnen tikken. Bijvoorbeeld toen ik in de Tour de France was. Die wielrenners kregen eerst altijd een flesje Perrier, bronwater met prik. En ineens moesten ze Cola gaan drinken, omdat die firma een nieuwe grote sponsor was geworden. Bepaalde wielrenners zeiden toen: ik moet die troep niet. En flikkerden dat blikje weg. Ik schreef dan op dat die wielrenners dat zeiden en deden. En dan schreef ik een beetje ongenuanceerd op dat ze ook gelijk hadden. Waarop dan een brief op hoge poten van de directie van Coca Cola Nederland naar mijn hoofdredacteur werd geschreven, van: dat kan allemaal niet hè?! Ik stond er zelf achter van wat ik schreef. Waarop mijn hoofdredacteur zei, dat regelen we allemaal wel, joh. Die vrijheid van hem had ik nodig. Al had ik het achteraf gezien wel wat genuanceerder kunnen opschrijven.’

Guus Kuiper

Guus bij het shirt van Hennie Kuiper in diens museum

Niet doen wat moet/hoort
‘Ik zet me af tegen mensen die ‘meedoen met wat er moet.’ Zo van: als ik niet schrijf wat een voetballer, wielrenner, voorzitter van Ajax of Feyenoord wil, dan kom ik er niet in. Maar ik dacht: ach, dan kom ik er maar niet meer in. Ik heb vaak genoeg beleefd dat ik door dat onafhankelijkheidsgevoel in voetbalstadions ben geweigerd. Het is ook heel moeilijk, een tweestrijd. Omdat je toch voor je krant een stuk moet schrijven, maar je tegelijkertijd onafhankelijk wilt blijven. Veel mensen vonden mijn stukken ook niet leuk. Ze hebben liever dat je positief bent over dingen, maar ik probeerde toch kritisch te blijven.’

Verstandhouding met Louis van Gaal
‘Zoals ik al zei, met die kritische houding maak je niet alleen maar vrienden. Ik heb ook weleens problemen met Louis van Gaal gehad. Na een Europa-Cupwedstrijd, Ajax verloor toen met 3-0, tegen Parma geloof ik. De thuiswedstrijd wonnen ze toen wel. Die week erop, kon ik hem interviewen. Ik was de eerste die een interview met hem kreeg. Als je met 3-0 verliest, uit bij Parma, dan is dat als Ajax zijnde natuurlijk… Van Gaal zei: ja maar heb je gezien hoe ze voetbalden? Ik zei, ja, maar, nou en? Dan doe jij dat toch ook. Ze verdedigden meer, gingen dan counteren, en kwamen er zo snel uit. Die Italianen hadden toen een fantastische voetballer, Zola, en nog een Colombiaan, Asprilla, die heel snel was. Ze kwamen eruit en scoorden drie keer.’

‘Ik zei: dan doe je dat ook, dan ga je toch ook verdedigend spelen en dan erover heen. Ik snap best dat je aanvallend wilt voetballen, maar dat is soms ook naïef. En toen zei hij heel eerlijk: ja, maar dat kan ik hier niet verkopen. Wij kunnen niet in de Meer verdedigend gaan spelen. Dat pikt het publiek niet. Met Louis kon je een prima gesprek voeren. Gewoon discussiëren. In persconferenties moest je er niet tegenin gaan, want dan werd hij hels. Maar één op één kon je prima met hem praten.’

‘Van Gaal wilde altijd dat wanneer ik het had opgeschreven, dat hij het eerst kon lezen voor de publicatie. Hij had toen eigenlijk maar een paar veranderingen. Overal waar ‘ik’ stond, moest ‘wij’ worden. Dat hij niet die mening had, maar de hele club.’

Europa-Cup finale van ’95
Toen ze ooit een keer de finale wonnen, Ajax, in ’95. Toen deed mijn favoriete speler bij Milan niet mee, Savicevic. Ik zat op de perstribune, toen kwam Tom Egbers, van de NOS kwam naar me toe, hij zei: Savicevic doet niet mee. Oké, dan ga ik weer naar huis, zei ik, en stond op om weg te lopen…’

‘Ajax won toen, door een puntertje van Kluivert. Maar AC Milan had net zo goed 4-0 kunnen winnen. Van der Sar haalde prachtige ballen eruit. Om onverklaarbare redenen, hij was gewoon een erg goede keeper. Tweede helft puntertje van Kluivert en daar bleef het bij. Na afloop vroeg ik van Gaal tijdens de persconferentie of het nog uitmaakte of Savicevic niet mee deed bij Milan. Toen zei hij, wij praten niet over één speler. Ik heb toen geschreven dat Ajax niet zijn beste spel had, en dat het niet de beste wedstrijd was, trouwens van beiden. Het was gewoon saai.’

‘Ik weet nog wel, op de heenweg mocht ik niet mee in het vliegtuig van Ajax, want ik was niet pro Ajax. Dat was een vlucht met de spelers, sponsors, zo’n 25 journalisten en het bestuur. Van Gaal had toen geregeld dat ik niet in dat vliegtuig zat, omdat ik te negatief was over Ajax. Vond hij. Terwijl ik het hele jaar overal mee naar toe was geweest. Ineens moest ik toen in een ander vliegtuig naar Wenen, met verslaggevers die nog nooit bij Ajax waren geweest, laat staan bij een voetbalwedstrijd.’

‘Uiteindelijk mocht ik bij de terugreis wel mee. Dat beschouwde ik als een soort overwinning. Er kwamen toen op de terugvlucht bestuursleden van Ajax naar me toe. Die hun excuses aan mij gingen aanbieden omdat ik niet mee mocht in het vliegtuig. Het is een voorbeeld, vooral vanuit Van Gaal: als je niet voor ons bent dan ben je tegen ons. Terwijl ik gewoon opschrijf wat ik zie.’

Niet door van Gaal in keurslijf te krijgen
‘Ik heb weleens gehoord dat Piet Schrijvers, die werd trainer bij FC Wageningen – een jaartje of halfjaartje heeft dat geduurd – dat alle auto’s van de spelers met hun neus dezelfde kant op moesten staan. Hebben ze in Wageningen gezegd: wat is dit dan, ga jij maar weg. Dat is het idee, dat alle journalisten, volgens Van Gaal, maar voor Ajax moeten zijn. Ik kan me voorstellen dat Van Gaal dat wil. Dat Ajax dat wil. Maar mij krijg je niet in dat keurslijf. Daar ben ik wel tevreden over, dat ze me niet in het keurslijf krijgen. En dat je toch iemand bent waar ze op letten.’

‘Lange tijd later, toen ik al lang niet meer met voetbal bezig was, kwam ik van Gaal nog eens tegen. Liep ik met Louis de trap af. Hij zei: ha Guus, lang niet gezien. Ik zei ja klopt, ik ben tegenwoordig ook coach. Toen was ik chef geworden. Hij was heel vriendelijk. Toen behoorde ik niet meer tot de mensen die hij moest sturen. Het zijn ook best prettige mensen, ook van Gaal, maar vanuit hun functie moeten ze zorgen dat iedereen op hun hand is. Echte vriendschappen heb ik niet opgebouwd in de voetbalwereld.’

kati en Guus

Guus met Katarina Witt

Joop Zoetemelk
‘Ik heb meer met wielrenners banden opgebouwd dan met voetballers. Dat is toch een ander soort mensen. Die renners hebben me wel echt echt belogen. Omdat ze doping gebruikten, en over winnen en verliezen onderhandelden, en dat niet durfden te zeggen. Als ik Joop Zoetemelk tegenkom, dan zegt hij, hé Mark, omdat hij niet meer weet hoe ik heet. Maar met al die mensen kan ik nu heel goed opschieten. Al heb ik toen altijd heel kritisch over wielrennen geschreven en soms ook echt botste met dezelfde mensen.’

‘Die topsportwereld, concurrent van elkaar zijn, ervoer ik ook in de competitie tussen de kranten. Zeker de Telegraaf en de rest. Als zij iets weten, willen ze dat als enige of als eerste weten. Mij interesseert dat niet. Ik schrijf liever een verhaal met nuance erin. Als iemand doping gebruikt als topsporter, dan ben ik niet geïnteresseerd in dat die topsporter dat doet, maar wel in waarom hij of zij dat doet. Die topsporters die staan altijd onder zo’n enorme druk, dat kunnen mensen zich niet voorstellen. Ik heb daar altijd kritisch naar gekeken.’

Terug naar de jeugd in Bennekom
‘Het kritisch naar sport kijken is denk ik ook ontstaan in dat dorp, in Bennekom. Sport was iets heidens in die tijd. Dat je niet mag voetballen op zondag. Misschien heb ik daardoor altijd het idee gehad kritisch naar sport te kijken. Niet naar bewegen. Kijk, bewegen is bewegen. Maar topsport is anders. Ik weet intussen uit ervaring dat topsport niet zo gezond is. Kijk, je kan een gouden medaille halen, of drie, en dan op een gegeven moment op je 35ste ben je klaar. Of je lichaam is kapot, of je bent klaar. Dat sterke verlangen naar iets wat het hoogst haalbare is. Het kost alleen maar pijn, topsport. Je bent alleen maar aan het trainen, en aan het strijden, en alles er voor laten. En dan lukt het niet. En dan ben je op je 35ste klaar en dan moet je stoppen, waar heb je het dan voor gedaan. Of je bent op je 20ste klaar door een blessure. Wat doe je dan, als je daarvoor alles ervoor hebt moeten laten?’

Guus zijn kritische houding richting topsport is opmerkelijk te noemen, vanaf de buitenkant. Omdat hij er zelf altijd over heeft geschreven. Bepaalde zaken in het leven van Guus hebben hem gevormd en doen relativeren. Zijn gereformeerde achtergrond is al genoemd, maar zijn scheiding, twee burn-outs en zijn ernstig ziekbed hebben hier ook zeker invloed op gehad.

‘Ik heb problemen gehad na een relatie die uitging. Toen werd ik redelijk depressief. Je kan dan een uitweg zoeken in drank en drugs. Ik zocht mijn uitweg vooral in boeddhisme. Dat boeddhisme heb ik daarna lang losgelaten en me bijna obsessief op mijn journalistieke werk gestort tot ik alles weer op de rails had. Vlak voor mijn pensioen kwam het boeddhisme weer op mijn pad. Het begon weer te kriebelen. Toch dat verlangen naar een kerk, wel zonder een god, maar toch een bepaalde zoektocht. Een zoektocht met vrijheid, zoals dat in het boeddhisme kan. In die zoektocht zit ik nog steeds.’

OldStars walking football spreekt me veel meer aan dan topsport
‘Ik had een probleem op het eind van mijn carrière, dat ik mijn hele leven over sport had geschreven. Mijn probleem vond ik toch wel, dat ik zo geobsedeerd was door strijd en competitie. Dat ik dat altijd mooi vond. Hoe mensen elkaar verrot schoppen. Dat voelde niet lekker. Je kan beter vriendelijk met elkaar omgaan. Kijk naar walking football. Wat mensen mij vertellen. We gaan anderhalf uur spelen, en dan lekker een kopje koffie met elkaar drinken. Of je nou gewonnen hebt of verloren, dat maakt dan niet meer uit. Dat is veel leuker toch, en past veel meer bij mij, en bij de boeddhistische leer, de dharma.’

Op Guus zijn manier met pensioen  
‘Zeven of acht jaar geleden merkte ik dat ik uitgeblust begon te raken. Zeker van de competitie om goede stukken te schrijven. Kreeg last van mijn hart, hartkloppingen enz. Ik werd zelfs aan mijn hart geopereerd. Toen ik thuiskwam van m’n vakantie in Egypte, heb ik toen onmiddellijk een berichtje gestuurd van: ik ben klaar, ik kom niet meer. Ik weet nog wel dat de toenmalige, nieuwe hoofdredacteur eens tegen me zei: ja maar Cruijff heeft wat geschreven, jij moet daarover een stuk schrijven. Toen zei ik: nou, ik doe het niet. Ja maar het moet. Ik doe het toch niet. En ik was niet bang. Ik zei: ik doe het niet. Iedereen zei: jij moet het doen. Ik zei: ik doe het niet. Anderen waren wel bang en gingen dan ineens schrijven. Ik bleef onafhankelijk. Ze wilden me toch niet kwijt. Toen ben ik gestopt, met pensioen gegaan.’

Daar komt ineens die jongen uit het eerste van Bennekom terug die weigert in het trainingspak van de sponsor te lopen. Die zijn eigen koers vaart. Die op zoek is naar antwoorden op het leven, naar zichzelf, naar rust. Inzichten probeert te vinden in het boeddhisme op vragen als waarom hij op deze aarde is. Bepaalde zaken een plaats kunnen te geven. Het wegzetten van een verlangen, misschien wel naar een verlangen naar erkenning en waardering. Wat ontbrak in de calvinistische gereformeerde jeugd.

OldStars lijkt niet bij toeval op het pad van Guus van Holland te zijn gekomen. Ontspanning, lachen, ouwehoeren, liefde voor het spelletje, voetbalanekdotes delen van vroeger, en gewoon met een bakje koffie in de kantine praten over alles wat een mens bezighoudt. Dat is wat OldStars kenmerkt. Weet Guus nu ook.

Guus wil zelf nog het OldStars walking football toernooi noemen bij RCL Leiderdorp: 8 mei, waarbij veel teams (24?) kunnen meedoen en er geld wordt opgehaald voor KIKA in de strijd tegen kanker. Meer informatie volgt hierover.

Het OldStars team wenst Guus een mooi debuut en een ontspannende OldStarscarrière. Met dezelfde ontspannen glimlach die hij tijdens dit interview geregeld liet zien! 

Korfballer Ben Crum golft: ‘Dé techniek bestaat niet’

18 nov

Wie kende ze niet, de drie broers van DKOD, de christelijke korfbalvereniging uit Heelsum? Ben, Bart en Jan speelden samen in het twaalftal van De Korf Ons Doel, toen er nog met zes dames en zes heren in drie vakken werd gespeeld – vooral buiten op het veld. In de jaren zestig werd DKOD mede dankzij de Crums vijf keer keer landskampioen op het veld en twee keer in de zaal, het was nog voor de christelijke korfbaltak zou opgaan in het Koninklijk Nederlands Korfbalverbond.

Dáár, en Ben Crum wijst naar het sportpark aan de rand van De Heelsumse Golfclub, speelde DKOD. De korfbalgoeroe, een missionaris is hij vaak genoemd, vanwege zijn onstuitbare drang naar vernieuwing van deze bij uitstek sociale sport. Hij was succesvol als clubcoach én bondscoach. Crum, nu 75 jaar, pleitte tegen de verdrukking in voor de afschaffing van het middenvak en kreeg zijn zin. Hij introduceerde de gele kunststofkorf, hielp hij de Korfbal League op te zetten, liet de schotklok invoeren en deed er alles aan korfbal wereldwijd populair te maken in de hoop dat zijn sport ooit olympisch werd – tevergeefs. Los daarvan was hij achttien jaar in dienst van de voetbalbond, als docent coach betaald voetbal.

Foto Anneke Hymmen

Foto Anneke Hymmen

Vorig jaar nog won Crum met PKC voor de tweede maal de zaaltitel. Over korfbal kan hij natuurlijk urenlang praten, als gediplomeerd sportleraar over lichaamsbeweging. Over balans, over keuzes maken, over kijken, over een bal gooien, over een bal slaan. Over golf dus, dat hij sinds einde jaren negentig speelt – als het mogelijk is bijna dagelijks. Voor het eerst op Welderen bij Elst. Nauwelijks les gehad, voegt hij er snel aan toe, terwijl we op het terras over de fraaie baan van De Heelsumse uitkijken. Hij legt uit: ,,Dé techniek bestaat niet. Het gaat om de goede balans. De goede stok, de goede lijn en lichaamsbeheersing. Als je er vroeg mee begint en hebt geleerd goed te bewegen, dus gymnastiekles hebt gehad, ben je al een eind op weg.’’

Crum heeft nu handicap 15. Was hij eerder begonnen, op jonge leeftijd, dan was het ongetwijfeld lager geweest. ,,Het is niet zozeer de aanleg, het is vooral je lichaam zo vroeg mogelijk oefenen. Zoals kinderen dat horen te doen: paalklimmen, boomklimmen, kruipen, vechten, rollebollen, met een bal gooien of zoals wij een steentje slifferen over het water, hier bij ons op de Rijn. Dan oefen je je hersens in motorische vaardigheden. Als je al heel jong leert golfen, dus met een stok tegen een bal slaan, heb je een voorsprong op jongens die op latere leeftijd beginnen.’’

Hij verwijst naar Jan Dorrestein, de Nederlandse golfer die in de jaren zeventig al internationaal meetelde. Dorrestein leerde als jongetje op de Rosendaelsche golfclub, waar zijn vader golfles gaf, met een afgezaagde stok tegen een bal slaan. ,,Hij mocht niet de op de baan komen, maar leerde met zijn broers tussen de bomen golfen. Gewoon zoveel mogelijk ballen slaan met dezelfde stok. Vervolgens was hij jarenlang caddie. En leerde hij door met de speler mee te kijken. Als je zo opgroeit, heb je een voorsprong. Heel vroeg de juiste bewegingen in je hoofd opslaan.’’

En aanleg? Crum relativeert zijn eigen balgevoel, als korfballer en nu nog als oudere man als golfer. ,,Ik wilde niet leren. Mijn broers zijn allemaal professor geworden. Ik wilde spelen, bewegen. We hadden bij ons een pleintje met een korfbalbalpaal. Elke dag honderden ballen in die korf proberen te gooien. Dat wilde ik. Bewegen, samen spelen met en tegen anderen. Bij korfbal mag je niet lopen met de bal. Je moet keuzes maken als je de bal hebt en leren vrij lopen als je de bal niet hebt. Dat vormt je lichaam en je bewegingen. Dat heeft mij gevormd.’’

Sinds hij niet meer korfbalt, golft Crum. ,,Er is voortdurend die uitdaging. Afstand, welke stok, geen slag is hetzelfde, elke keer weer inschatten en focussen. Dat vind ik zo mooi. Ik heb geleerd na elke slag even te analyseren, hoe de balvlucht is, heb je de bal goed geraakt en waarom. De goede slag onthouden en opslaan. En voordat je slaat niet te veel nadenken, dan gaat het fout. Je weet wat je kunt en dan gewoon doen wat je voelt wat je moet doen. Het mooiste is de verbazing dat je een bal zo perfect hebt geraakt. Dat is genieten. Kijk wat je kunt, sta er voor open. Doe het.’’

Crum kijkt ook naar anderen, naar de topspelers, op de televisie vooral. ,,Ik kijk naar hun bewegingen, hoe ze staan, hoe hun houding is, welk gezicht ze er bij trekken. Dat is informatie waar ik als toekijkende speler nog wat van kan leren. Het is helaas te laat voor mijn leeftijd. Maar zo heb ik wel mijn hele leven naar sport en naar bewegende mensen gekeken. Hoe bewegen ze, hoe is hun balans, doen ze het spontaan of denken ze na? Ik vertel daar graag over aan sportmensen en zeker aan coaches.’’

Hij vindt het raar dat Nederlands beste golfer, Joost Luiten, wel in Spijk op het KLM Open goed speelt én wint en dan op andere toernooien slecht speelt. ,,Dat klopt er iets niet met zijn mentale instelling. Lyrisch is iedereen als hij op zijn eigen baan wint. Waarom? Chauvinisme. Omdat hij wordt gedragen door het thuispubliek en de journalisten, allemaal supporters van hem, en omdat hij de baan kent. Dan zit je in een flow, begrijpelijk. Maar Lionel Messi voetbalt overal goed. Waarschijnlijk een kwestie van talent, maar misschien ook onbevangenheid, hij sluit zich niet af als hij waar dan ook speelt. Luiten misschien wel. Zodra hij op een andere baan speelt, verdwijnt iets uit zijn hoofd. Spontaniteit, de motoriek, raar. Ik neem aan dat hij en zijn coaches ermee bezig zijn. Want hij heeft wel een probleem.’’

Foto Anneke Hymmen

Foto Anneke Hymmen

Ben Crum neemt nog een slokje witte wijn als Kees van Wonderen zijn ronde afsluit en het terras betreedt. Ex-voetballer van Feyenoord, van het Nederlands elftal en nu bondscoach Oranje onder 17 jaar. Bennekommer, streekgenoot dus van Crum. Van Wonderen informeert naar de Mastersclass die Crum geeft bij de Bennekomse korfbalcub DVO, vroeger de aartsrivaal van DKOD. Hij vraagt of hij eens mag komen kijken, om te leren. Crum begint meteen over het bewegen zonder bal, en dat je niet met een bal mag lopen en wat je dan doet. ,,Bewegen, Kees, posities kiezen, keuzes maken’’, zegt Crum. Er ontstaat een discussie over ‘open’ staan, ‘aanbieden’. ,,Balans, Kees, evenwicht, je benen goed neerzetten, je lichaam openstellen. En kijken en voelen of je goed en lekker staat. Zo gaat dat bij alle balsporten.’’
——————————————————————————————————–
BEN CRUM (Heelsum, 1941) is een voormalig korfballer, korfbalcoach en korfbalvernieuwer. Hij was jarenlang met twee broers gangmaker van de Heelsumse club DKOD, waarmee hij menig titel veroverde. Vervolgens was hij met onderbrekingen vijftien jaar lang bondscoach. Crum won met verschillende clubs tal van titels op het veld en in de zaal. De Gelderlander probeerde zijn sport mondiaal populair te maken, vooral in Azië werd hij geprezen voor zijn inzet om korfbal te introduceren. Vooral dankzij hem wordt korfbal in meer dan zestig landen beoefend. Crum was als sportleraar en gediplomeerd bewegingsdeskundige ook vijftien jaar docent coach betaald voetbal en leidde veel oud-internationals op. Louis van Gaal, Willem van Hanegem, Ronald Koeman, Guus Hiddink en Danny Blind behoorden tot zijn cursisten, totdat hij in 1999 door de voetbalbond werd ontslagen omdat hij de toenmalige voorzitter van Vitesse, Karel Aalbers (werkgever van de zojuist aangestelde trainer Ronald Koeman), in diskrediet had gebracht.

De Klassieker, over trauma’s en andere (mooie) emoties

25 okt

Opgezweept door alle verhalen, interviews en aankondigingen besloot ik me zondagmiddag mee te laten slepen door de sfeer in De Klassieker. Ik had die stemming in mijn beroepsmatige leven al vaak meegemaakt, met goede en slechte ervaringen. Spannend waren de wedstrijden voor mij altijd, of ze nu in De Kuip, De Meer, het Olympisch Stadion of in de Arena werden gespeeld. Ik was er altijd neutraal getuige van, want ik ben van Ajax noch Feyenoord supporter. Mijn kippenvel was anders dan van de supporters in het stadion, maar mijn zintuigen stonden wel degelijk open en trilden zodra mijn zenuwen geprikkeld werden.

foto-editie_vincent_mentzel_kleiner Foto Vincent Mentzel

De Klassieker wordt het duel tussen Feyenoord en Ajax genoemd. Vooral omdat het een klassiek ‘gevecht’ tussen Rotterdam en Amsterdam is. Met klassieke voorbeschouwingen, klassieke interviews en klassieke stemmingmakerij. De Klassieker heeft wat betreft sfeer en beladenheid veel weg van een derby, een wedstrijd tussen rivalen uit dezelfde stad of dezelfde streek. Wedstrijden die geladen worden door de media, de supporters en de betrokken spelers en trainers.

Ik heb er veel meegemaakt, clubderby’s, in binnen- en buitenland, in kleine dorpen en grote steden. En altijd hing er een magische zindering in de lucht. Bij de Derby della Madonnina (Milan-Internazionale), bij Flu-Fla (Fluminense-Flamengo in Rio de Janeiro), El Clásico (Real Madrid-Barcelona), de Old Firm (Rangers-Celtic in Glasgow, afgelopen weekend nog gespeeld), Kitalar Arasi Derbi (Derby van de Continenten tussen Fenerbahce en Galatasaray in Istanbul) en de Ruhrpott- of Kohlenpottderby tussen Borussia Dortmund en Schalke. Wat had ik graag andere derby’s meegemaakt, zoals Al Ahly-Al Zamalek in Caïro, Boca Juniors-River Plate (El Superclasico) in Buenos Aires en FC Dundee-Dundee United (Ne’erday Dundee). Het spelpeil is nauwelijks van belang: het gaat om de sfeer.

Ik geef toe: de sfeer had niet altijd een gezonde uitwerking op mijn kwetsbare geestelijk gestel. Ik was gefascineerd, bloednerveus; diep van binnen was ik eigenlijk bang, al vanaf het stadion in zicht kwam. Zingende, schreeuwende en agressieve supporters. Duizenden mensen die honger en dorst hadden naar iets dat ze op gewone dagen niet kregen – en dat luidkeels lieten blijken. Vóór een van die Klassiekers werd mij (als verslaggever) buiten het stadion (De Kuip, De Meer, het Olympisch Stadion of de Arena) vaak op brute toon gevraagd door opgewonden (én al beschonken) supporters voor welke club ik was. Dat geen enkele club mijn voorkeur had, durfde ik niet te zeggen. Ik durfde eigenlijk niets te zeggen. Ik peilde eerst met welke supporters ik te maken had en mompelde dan de naam van de club voor wie zij duidelijk door het vuur gingen. Dan werd ik op mijn schouders geslagen en kreeg een slok bier aangeboden. Wat een uit angst geboren, huichelachtig compromis niet oplevert.

Bestuurders en trainers van de betreffende clubs waren meestal even opgewonden en riepen mij voor en vooral na de wedstrijd intimiderend ter verantwoording, omdat ik in hun ogen niet de ‘juiste’ partij koos. Zo heeft de voorzitter van een van die clubs me eens streng aangekeken en – op z’n zachtst gezegd – gemaand toch vooral bij mijzelf na te gaan waar ik mee bezig was. Anders zou het gevolgen kunnen hebben voor mijn status. Inderdaad, enige tijd later was ik niet welkom in een vliegtuig waarin de club met spelers, trainers, bestuurders, sponsors en andere verslaggevers naar een belangrijke buitenlandse uitwedstrijd reisde. De voorzitter van die andere club zond mij een brief met zeer dreigende taal. Hoe ver kun je gaan als verantwoordelijke van een grote voetbalclub?

Van supporters verwachtte ik dit soort gedrag, maar niet van bestuurders van naam en faam, ogenschijnlijk onkreukbare, chique heren. Had ik het dan zo bont gemaakt? Nee, hoor, ik was gewoon neutraal en liet me niet meeslepen door chauvinisme en ander supportersgedrag. Maar voetbal raakt diepe emoties, zo heb ik ervaren, zelfs bij achtenswaardige bestuurders.

Scheld- en dreigbrieven, later haatmails, heb ik in honderdvoud ontvangen na mijn verslagen van De Klassieker. Ik had de ‘juiste’ partij moeten kiezen. Hilarisch was een brief van een Rotterdamse advocaat (dat stond in het briefhoofd) die mij een stoeptegel van de Coolsingel naar mijn hoofd zou komen slingeren, als ik niet gauw zou stoppen met mijn (‘vijandige’) manier van verslaggeving. Het was allerminst een anonieme brief. Ik ben er nog mee naar mijn hoofdredactie gelopen. Antwoord: ‘Voetbal maakt mensen gek, dat weet je toch. Laat gaan!’

Mede daarom en daarop volgende nare ervaringen met gedrag in de voetbalwereld kom ik nooit meer in een voetbalstadion. De sfeer maakt mij bang en roept traumatische ervaringen op. Vandaar dat ik zondag ook niet naar De Kuip ben gegaan (als ik al een kaartje had kunnen bemachtigen). Ik bestelde bij Fox Sports één wedstrijd (bijna 8 euro), vroeg mijn zoon hoe ik dat moest instellen en nestelde me op de bank. Kom maar op, na al die opgewonden stukken in de kranten en op andere media, en al die voorbeschouwingen. Misschien zat er wel een column in. Over de historie van De Klassieker, het belang, de sfeer, de spanning, oogstrelende acties en prachtige doelpunten. Wat ik ben toch echt een liefhebber van voetbal.

Zoals ik schreef over een klassieker of een derby: het spelpeil is nauwelijks van belang. Het gaat om de spanning en de beladenheid, die zonder twijfel voor spelers en trainers (laat staan supporters in het stadion) voelbaar is. Je zult er maar staan, als speler, opgefokt door iedereen in je omgeving. Kun je dan nog een bal goed raken, vooral als je voor het doel staat en hem maar voor het inschieten hebt? Mis je, dan wek je de frustratie en woede van je hele omgeving. Scoor je, dan ben je een held, voor eeuwig een held omdat je in De Klassieker hebt gescoord en ‘dus’ hebt uitgeblonken. Dan staat de volgende dag je naam met foto in alle kranten, dan ben je een talent dat zonder twijfel nog een grote toekomst tegemoet gaat.

Zo verging het Kasper Dolberg, een Deense spits van Ajax die drie weken geleden 19 jaar is geworden. Eén doelpunt, even koelbloedig als magistraal – dat zeker. Maar meer bijzonders heb ik (althans zondag) nauwelijks van hem gezien. Toch stond een dag later in àlle kranten een eerbetoon aan het veronderstelde grote talent van Dolberg. ‘Grote toekomst’, ‘alweer een Deens talent’, ‘én zo verlegen’ en meer. Is dat wat een doelpunt in De Klassieker met je doet? Is dat waar voetbalhunkering over gaat? Opoortunistische heldenverering.

Ik was veel meer onder de indruk van een pass van zijn ploeggenoot Hakim Ziyech, kort nadat deze de doel treffende Dolberg al van een subtiele assist had voorzien. Maar die tweede pass!  Zo scherp, zo strak over het gras en effectvol remmend, zo achteloos met de buitenkant van zijn voet. Zo precies op maat was die pass voor de voeten van (weer) Dolberg, die er dit keer niets uithaalde. Ik schoot overeind vanuit mijn liggende positie en kraaide tegen mijn zoon: ‘Zag je dat? Wat een traptechniek!’ Zo zien we dat toch zelden meer in het Nederlandse voetbal? Ik trilde van emotie. ‘Totale gekte in de wreef’, schreef Hugo Camps zaterdag al in NRC Handelsblad over dit échte grote talent.

Mocht ik nog beroepshalve voetbal hebben gevolgd, dan zou ik alleen mijn belevingen met Ziyechs bewegingen en voetenwerk hebben beschreven. Vaak en heel lang werd de Marokkaan in bedwang gehouden en overtroefd door zijn landgenoot Karim El Ahmadi, maar even los van zijn horzel gaf hij een beslissende pass en daarna een nog mooiere (die niet in een doelpunt resulteerde). Dat is talent, dat is virtuositeit, dat is waar ik het liefst naar kijk als ik voetbal wil zien.

Dat heb ik toch maar meegekregen van de Klassieker in de Kuip. Ver van het gewoel en gejoel, ver van de hunkering en de agressie in het stadion, ver van door emoties overmande spelers, trainers en bestuurders, ver van hun clichématige reacties. Ik lag op de bank, in de hoop te kunnen genieten van een beladen wedstrijd en kreeg zowaar tranen in mijn ogen van die weliswaar sporadische maar oogstrelende acties van Ziyech. En ik hoefde als neutrale toeschouwer voor niemand bang te zijn. Dat verheugde me nog het meest.

Deze column is gepubliceerd op de website http://www.sportenstrategie.nl

Dertig kilo vol met Feyenoord

5 okt

Het is geen boek om zonder handschoenen aan te pakken. Zo gevoelig en kostbaar is ‘Feyenoord de Grootste’, het dikste, het zwaarste en het grootste sportboek van Nederland. Daarom wordt bij aankoop van het meesterwerk een paar witte handschoenen mee geleverd. Je zult maar iets beschadigen, een van de 3.275 foto’s bezmoezelen met je grijpgrage vette vingers.

img_1382
Hij is groot: 50 bij 50 centimeter. Hij is zwaar: 30 kilo. En duur: € 999. Wat moet je ermee, als je het boek nauwelijks in je eentje kunt tillen? En waar moet je hem leggen, wil je er voortdurend in kunnen kijken en lezen? Het zijn vragen die subiet uit je somber gestemde hoofd verdwijnen, zodra de eerste van 860 pagina’s zich ontvouwen. Verhalende beelden en beeldende verhalen. Zoals je ze nooit hebt gezien en gelezen over een voetbalclub, behalve van Manchester United en Celtic die eerder boekwerken van deze omvang uitgaven.

Waarom Feyenoord? Wat is dat voor een club? Wijlen Jen Vlietstra, doelman in 1941 en 1942 en later chef sport van Het Vrije Volk, legt in het boek uit: ‘Geen club in Nederland wordt door zijn supporters zo verafgood, maar als het nodig is ook zo fel bekritiseerd als Feyenoord. Het heeft geen supportersschare, zoals elke andere club, het heeft een Legioen. Het voetbalt niet op een veld, het voetbalt in De Kuip….’

Waar wortelt het in? ‘Het meest simpele antwoord op de vraag luidt: Feyenoord is de trots van een generatie grauwe, van ellende verpauperde Rotterdamse havenarbeiders. Een trots die is overgegaan van vader op zoon en van zoon op kleinzoon. ’s Zondags in Rotterdam-Zuid gaan kijken naar Feyenoord, is niet gaan kijken naar een voetbalwedstrijd. Het is oneindig veel meer. Het is een bedevaart. En wie naar De Kuip gaat, stapt niet zo maar een stadion binnen… In Rotterdam-Zuid staat De Kuip als een onvergankelijke tempel.’

Legendarische namen vullen het boekwerk. Van bestuurders, functionarissen, trainers, artsen, masseurs, spelers en supporters. Verhalen, korte en lange. Foto’s, kleine maar heel veel grote – zelfs een uitvouwbare spread van De Kuip. Van legendarische triomfen (eerste Nederlandse Europa Cup-zege in 1970) tot legendarische wedstrijden. Overleden supporters die een Feyenoord-poppetje op hun grafsteen hebben laten zetten en andere supporters die hun onverbiddelijke geloof in Feyenoord te allen tijde en op geheel eigen wijze uitdragen, waar dan ook. Niet te bevatten emoties gieren door het machtige boek, waarin iedere pagina rillingen over je lijf doen gaan – ook als neutrale voetballiefhebber.

Herinneringen aan toen. Coen Moulijn, de grootste en overleden in 2011, maakte muziek met zijn voeten en duizenden raakten er onophoudelijk door in vervoering. Frans Bouwmeester, Kees Rijvers, Henk Schouten, Willem van Hanegem, Ove Kindvall, Franz Hasil, John de Wolf, Ernst Happel, Wim Jansen, Robin van Persie, Pierre van Hooijdonk, Jozef Kiprich en heel veel anderen maakten misschien geen muziek maar vele duizenden raakten door hun aanwezigheid wel onophoudelijk in vervoering. De tribunes trilden letterlijk. De Kuip, het unieke stadion uit 1937, schudde op zijn grondvesten – en nog steeds.

Verdwazing? Columnist Wilfried de Jong schrijft: ‘Het voelt als een verslaving. Je wilt er vanaf maar aan de andere kant: het voelt zo lekker om je hele leven voor dezelfde club te zijn. Trouw aan Feyenoord, al gaat het nog zo beroerd. Er is geen keus.’

Het initiatief voor het boek kwam van de (oud)sportjournalisten Jaap Visser en Matty Verkamman (net als vele anderen beiden ook auteurs van verschillende verhalen), die bij een bezoek aan Old Trafford een kolossaal naslagwerk van Manchester United zagen liggen – mét handschoenen. De uitgevers van Kick, en met name vormgever Ruud Verkamman, ontwierpen het. Precies 1908 (oprichtingsjaar) boeken liggen in de aanbieding, mét certificaat, een gebruiksaanwijzing (zoals: bij voorkeur met meer dan één persoon tillen), een houten rekje om het zware boek open gevouwen op te  leggen én met witte handschoenen.

Er is geen ontkomen aan: dat XXL-boek moet je gelezen hebben.

http://www.feyenoorddegrootste.nl

Dit artikel is op 28 september in NRC Handelsblad gepubliceerd

Guardiola: als Cruijff in een chaos helder blijven denken

18 mei

Het hoeft geen betoog dat Johan Cruijff veel mensen zowel in het voetbal als daarbuiten heeft geïnspireerd. Hij overleed op 24 maart. Zijn eigengereide visie heeft velen op z’n minst aan het denken gezet. Wat zou hij bedoelen? Waarom blijkt vaak dat hij het toch bij het rechte eind heeft gehad? Hij was visionair en coach. Een rolmodel, een vader die je nauwelijks kon betrappen op onzin. Onzin bestond niet in zijn denkwijze. ,,Je ziet het pas als het je doorhebt’’, was een van zijn typerende uitspraken.

Cruijff heeft veel voetballers beter leren voetballen, anders vooral. Zo kunnen voetballen, met die technische vaardigheden, met die inzichten (zeg maar vooruitziende blik) wilde iedereen – maar is niemand gelukt. Zo kunnen coachen, wilden al die spelers die met hem hebben gevoetbald en al die spelers die door hem zijn gecoacht. Dat is bij enkelen wél gelukt. Zij hebben goed naar hem geluisterd en zich vooral door hem laten inspireren. Pep Guardiola, nu een van de beste coaches ter wereld, zou nooit zoveel succes hebben gehad met Barcelona en Bayern München als hij niet door Cruijff was betoverd. Zegt hij.

Tekening Siegfried Woldhek

Tekening: Siegfried Woldhek

En met Guardiola vele anderen. Ronald Koeman, Michael Laudrup, Morten Olsen, Peter Boeve, Gerald Vanenburg, Frank de Boer, Aron Winter, Wim Jonk, Dennis Bergkamp, Phillip Cocu, Frank Rijkaard, John van ’t Schip, Marco van Basten, Luis Henrique, Laurent Blanc en nog veel meer. Voetballers die door Cruijff werden gekneed, die van hem leerden vooruit te denken, die in zijn visie geloofden. ,,Alleen door zijn aanwezigheid, zijn charisma, nam je iets van hem aan’’, zei Guardiola. ,,Iets op anderen overbrengen kun je alleen als je laat zien dat je in je visie gelooft. Dat had Cruijff als geen ander. Dat heb ik van hem geleerd: geloven in wat je doet.’’

In de documentaire The Last Match gaan onder anderen Guardiola en Xavi Hernandez (die nog actief is als speler) in op Cruijffs invloed op Barcelona en het spel dat sinds de komst van de Nederlander als voetballer in 1973 is veranderd. Cruijff wordt getypeerd als een ‘helper’. Cruijff wilde de club, het elftal, zijn medespelers en later zijn spelers helpen beter te worden. Cruijff zei zelf: ,,Wat je niet kunt, kun je leren.’’ Guardiola: ,,Hij heeft mij en andere spelers geleerd om het spel te begrijpen. Noem hem genereus. Als je bereid bent wat je geleerd hebt over te dragen op anderen, moet je wel genereus zijn.’’

Cruijff was als coach een leermeester. Hij liet je meekijken, meevoelen, meespelen en hij liet je bewust fouten maken. Zo zeggen veel coaches die onder hem hebben gespeeld. ,,Je moet goed kijken naar wat je kan en wat je niet kan’’, zei hij tegen Guardiola. En in de documentaire zegt Cruijff: ,,Als je fouten maakt, maak je fouten. Daar kun je van leren. Van goede dingen leer je niks.’’ En altijd vooruit kijken. Altijd van je eigen kracht uitgaan.

Frank Rijkaard neemt in het boek Wie is Johan Cruijff, Insiders duiden het orakel, maar Cruijff heeft zelf het laatste woord (Mik Schots en Jan Luitzen) het debuut van Dennis Bergkamp als 17-jarige in de Europa-Cupwedstrijd tegen Malmö FF als voorbeeld: ,,Dennis moest spelen tegen een 92-voudige international. Johan zei in de bespreking: ‘Deze jongen is op en hoort hier eigenlijk niet meer te staan. Hij kan niet meer lopen, dus blijf hem opzoeken. Al lukt het één keer, twee keer, drie keer niet, gewoon blijven gaan, dan speel je hem volledig weg’. Daardoor ging Dennis blij het veld in en speelde hij een weergaloze wedstrijd. Iedereen kende Dennis meteen.’’

Rijkaard verduidelijkt: ,,Johan waarschuwde hem nergens voor. Hij gaf hem alleen de mogelijkheid om uit te gaan van zijn eigen kracht en te durven die te laten zien. Hij versimpelde het: ‘die tegenstander moet je wegspelen, klaar’. Hij zei niet eens: ‘trek het je niet aan dat je tegen een geroutineerde tegenstander komt te spelen’, want als je zegt ‘trek het je niet aan’ dan gaat een jonge speler al met knikkende knieën het veld in.’’

Rijkaard werd langzaam een bewonderaar en adept van Cruijff. Op voorspraak van Cruijff werd Rijkaard trainer van Barcelona en legde hij de basis voor wat Guardiola met de Spaanse club zou bereiken. Als speler van Ajax had hij de coach Cruijff nog de rug toegekeerd, in september 1987, en vertrok hij met slaande deuren: ‘Krijg toch de kolere met je eeuwige gezeik.’ Cruijff had hem eindeloos gevraagd de leidersrol naar zich toe trekken. Cruijff geloofde in Rijkaards kracht, Rijkaard was te bescheiden. Cruijff is altijd blijven geloven in Rijkaards kracht. Ze hebben het later uitgepraat. Niet dat ze het eens werden. Maar Rijkaard vond het bewonderenswaardig van zijn leermeester dat hij bleef geloven in wat hij (in hem) zag.

Tonnie Bruins Slot was de super-assistent van Cruijff. In de Telegraaf verhaalde hij over Marco van Basten, eerst speler, toen coach, zelfs bondscoach, nu assistent-bondscoach. ,,Marco komt bij Ajax langs even nadat hij naar AC Milan was getransfereerd. ‘Gaat lekker Johan, ik voetbal mee, laat me terugzakken, paar leuke steekballen en wat assists’. Cruijff antwoordde: ‘Welk nummer heb je? Nummer 9. Een nummer 9 in Italië moet scoren, niet meevoetballen anders beland je als buitenlander zo op de bank’. De volgende wedstrijden scoorde Van Basten aan de lopende band.’’

Bruins Slot: ,,Cruijff dacht tegendraads en tegelijkertijd liet hij spelers beslissingen nemen. Bewust terwijl zij zich nergens van bewust waren. Stanley Menzo of Hans Galjé onder de lat bij Ajax? Iedere week liet hij twee spelers partijtje kiezen zoals op straat. Achtereenvolgens Spelbos, Rijkaard en Van Basten kozen Menzo. ‘Moet ik dan Galjé opstellen?’’’

Cruijff prikkelde het eergevoel van spelers. Zoals met Van Basten. Af een toe een por geven. Niet weglopen van conflicten, sterker: conflicten creëren. Om de boel op scherp te zetten. ,,In een grote chaos helder blijven denken, dat kon Johan als geen ander’’, aldus Guardiola. ,,En je proberen te verplaatsen in anderen. Nadenken over wat zij denken en doen. Dat leerde ik van hem. Wel je eigen weg kiezen, maar de anderen serieus nemen, als voetballer en als mens. Mensen willen helpen. Dat kon hij goed, mensen leren hoe ze beter worden.’’

Typerend voor de gedrevenheid, de durf en de confrontatie aangaan met de vijand komt in The Last Match aan de orde tijdens een gesprek tussen Cruijff en Xavi. In zijn eerste wedstrijden bij Barcelona (1973) dook Cruijff met de bal aan de voet koelbloedig het strafschopgebied van de tegenstander in. Zijn Spaanse medespelers schrokken zich dood. Dat deed je niet: ‘Blijf uit de buurt van de zestien’. Daar schopten en sloegen de verdedigers je kapot. Zo ruw werd er gespeeld door Spaanse verdedigers. Cruijff: ‘Je gaat er op af.’ Niet bang zijn, afschrikken. Doe wat je goed kunt. Concentreer je op je hoofdtaak en houd je rug recht. Ofwel, speel simpel en geniet ervan.

Zo heeft Johan Cruijff het zijn spelers willen leren. Zo willen zijn spelers het als trainer/coach hun spelers leren. Helder blijven denken, ook na een nederlaag. Bruins Slot: ,,Heel Feyenoord – met Cruijff – was geknakt na de 8-2 bij Ajax, in 1983. Johan kwam de kleedkamer uit en zei met de voor hem kenmerkende vanzelfsprekendheid: ‘Ach, het zijn maar twee puntjes’. Later won Feyenoord de dubbel.’’

Dit artikel is gepubliceerd in NLcoach 2016-02

Leonardo, een kind nog, als prooi van voetbalhandelaren?

20 feb

Vanuit hun verschillende invalshoeken voeren Raf Willems en Guus van Holland een wekelijkse briefwisseling met elkaar in deze rubriek Social Football Lab 2020 Histories, op http://www.socialfootballab2020.com

Brief 2:

Grote vriend Raf,

Zodra jij het begrip ‘toeval’ gebruikt, moet ik beetje lachen. Dat jij op 6 februari 2013 in Dudley, de geboorteplaats van Duncan Edwards vertoefde, precies 55 jaar nadat de beoogde beste Engelse voetballer aller tijden met de meeste voetballers van Manchester United de dood vond bij een vliegtuig-ongeluk in München, is geen toeval.

Ik kan me jouw verwondering en ontroering voorstellen. Dat je uitgerekend op de sterfdag van de legendarische Edwards en andere Busby Babes ‘Direction Dudley’ door de luidspreker op een of ander station hoorde galmen en je meteen wist: Dudley? Dat is toch de geboorteplaats van Duncan Edwards, daar wordt hij in glas-en-lood geëerd in de dorpskerk? Raf, jij weet zoveel, jij bent op zoveel plaatsen geweest waar voetbal leeft. Dat is geen toeval. Dat zoek je onbewust op.

Ik heb dat ook een beetje. Of ik nu in de auto zit of in de trein, zodra ik een naam van een stad of dorp zie, leg ik meteen de relatie met een club, een sport, een speler of een stadion. Hoe lang geleden het ook is dat ik het bestaan van die club, die speler of dat stadion ontdekte.

Deze week zag ik op de Nederlandse televisie Solo-Out of a Dream, althans een verkorte versie van de film van Jos de Putter. Het is een vervolg op Solo, de Wet van de Favela uit 1994. Ruim twintig jaar geleden maakte De Putter een bekroonde documentaire over twee Braziliaantjes (elf jaar oud), Leonardo en Anselmo. Boezemvriendjes, straatkinderen uit de beruchte sloppenwijk Jacarezinho. Anselmo is nu visser, hij heeft nauwelijks geld en kan sowieso geen iPhone of dvd-installatie betalen. Zegt hij tot verwondering van Leonardo die rijk is geworden door zijn carrière bij Feyenoord, Ajax, NAC, Red Bull Salzburg, Ferencvaros en sinds vorige maand nu Red Bull Sao Paulo.

leonardo
De tweede film is even ontroerend als de eerste. Ik kan je beide films aanraden, Raf. Leonardo mag dan rijk zijn geworden sinds hij op z’n twaalfde bij Feyenoord kwam, en voor zijn moeder een riante villa in Rio heeft kunnen kopen, hij is niet echt gelukkig. Zijn familie (moeder en broer – zijn vader is onbekend) verwijten hem van alles en wijzen hem als mens af. Hij zou, meent zijn moeder, een leugenaar zijn geworden, een egocentrist die alleen wordt belaagd door meisjes (hoeren) omdat hij zo rijk is.

Leonardo vertelt huilend (voor het eerst in het openbaar, aan zijn vertrouweling De Putter) dat hij een jaar geleden door zijn broer met de dood is bedreigd. Het is aangrijpend. Maar hij was wel mensen (zoals een bejaarde jeugdtrainer) vergeten die hem als klein jongetje hebben geholpen. Gelukkig ontmoet hij de oude man in de film op een trainingsveldje en geeft hij hem een shirt van Ferencvaros. Alles is vergeven.

Twintig jaar geleden raakte ik betrokken bij de eerste film, of eigenlijk bij de handel in het jeugdige voetballertje. Ik was in een Amsterdamse winkelstraat aangesproken door een Ajax-official, die mij vertelde dat de ‘zaak Leonardo’ stonk. Ik moest maar eens bij Tonnie Pronk, destijds hoofdscout van Ajax, informeren. Dat deed ik, maar die had geen zin in problemen en verwees me door naar zijn baas, directeur opleidingen Co Adriaanse. En die had een plausibel verhaal.

Leonardo zou naar Feyenoord gaan, de club waarvan De Putter supporter was. De Putter had naar aanleiding van zijn avontuur in Rio de Janeiro Feyenoord getipt over een 11-jarig talent. Maar, aldus de Ajacied Adriaanse, Leonardo behoorde toch echt aan Ajax. De jeugdscouts en directeur opleidingen destijds, Co Adriaanse, kenden Leonardo al lang. Ajax had (pedagogische) redenen om hem nog niet naar Amsterdam te halen. Feyenoord wilde hem meteen. Met alle gevolgen van dien.

Ik schreef er een column over, met de lezing van Ajax en Adriaanse. Ik plaats hem hieronder. Na publicatie kreeg ik een brief van Feyenoordvoorzitter Jorien van den Herik. En die loog er niet om. Ik werd geïntimideerd en bedreigd. Straatvechterstaal, op z’n zachtst gezegd. Dat mensen, voorzitters van een prominente voetbalclub, tot zulke onderwereldpraktijken overgaan. Ik was veel agressie en intimidatie gewend van voetbalbestuurders, dit kon er nog wel bij…. Hoewel.

Ja, inderdaad, ik had ook zijn versie moeten horen. Maar een telefoontje naar Van den Herik was op weigering gestuit. De voorzitter had geen tijd, werd er gezegd.

En dan nu ineens die agressieve brief. Ik wilde een brief terugschrijven, waarin ik Van den Herik even fijntjes zou uitleggen wat voor een crimineel en maffiabaas hij was. Mijn toenmalige chef heeft me ervan weerhouden. Tja, Raf, ik heb dingen nagelaten. Angst is een slechte raadgever. En in de voetbalwereld raken ook integere mensen van zichzelf vervreemd, stelde ik mezelf gerust.

Mijn even kritische als doortastende, dierbare collega Matty Verkamman pikte gelukkig mijn column op en schreef er een uitgebreider en veel genuanceerder stuk over in Trouw. Daarin komt een Braziliaanse makelaar en handelaar in paspoorten ter sprake. Deze man werkte niet exclusief voor Ajax, zoals de Amsterdamse club meende. Hij werkte voor elke club die hij maar wenste. Dus ook met Feyenoord, als dat zo uitkwam. De wegen van voetbalclubs zijn niet zo ondoorgrondelijk en doortrapt als we denken.

http://www.trouw.nl/tr/nl/5009/Archief/article/detail/2727534/1995/02/01/Bekvechten-over-twee-Braziliaantjes.dhtml

Niet Ajax of Feyenoord ‘ontdekten’ Leonardo, zoals ze claimden, maar Jos de Putter. De filmmaker zag vanuit zijn hotelkamer in Rio Leonardo en Anselmo op een trapveldje spelen. Zo werden de twee jongens hoofdrolspelers in de film Solo. En kon het touwtrekken beginnen.

Leonardo was een groot talent, dat er om veel redenen (zware blessures, paspoortproblemen, cultuurovergang) niet alles uit heeft kunnen halen. Nu leeft hij in onmin met zijn familie. Het is maar wat je geluk en ongeluk noemt. De slotopmerking van Jos de Putter in de laatste film vind ik indrukwekkend. Bijna schuldbewust en echt heel mooi van De Putter: ,,Ik had misschien de film niet moeten maken.’’ Had hij er wel goed aan gedaan hem over te leveren aan de begeerten van de hongerige wolven, de voetbalclubs met geld. En dan toch die ontkenning van Leonardo. ,,Nee, hoor die film heeft mijn leven gered.”

Hij is immers rijk, hij heeft een zoontje en heeft heel veel meegemaakt, ver van de favelas – jou, Raf, wel bekend. Hij was naar Europa gegaan, het beloofde werelddeel, het paradijs op aarde.

Wat vind je Raf? We moeten in de gaten houden dat de handel in jeugdige spelertjes niet uit de hand loopt.

leonardooo
Hier mijn column van 30 januari 1995:

Leonardo, een kind van Ajax?
Om veilig in de krottenwijken van Rio voetballende jongetjes te filmen had documentaire-maker Jos de Putter wat kraaltjes en spiegeltjes nodig. Maar zijn favoriete club Feyenoord wilde hem geen materiaal geven. Daarom ging hij naar Ajax. Assistent-trainer Bobby Haarms gaf hem een set shirtjes en broekjes, vaantjes, posters en foto’s mee en van directeur opleidingen Co Adriaanse kreeg hij het telefoonnummer van hun Braziliaanse contactman in Rio. Ze vertelden De Putter over een 11-jarig talent, Leonardo, op wie Ajax al via zijn contactman een optie had. Die zou hij kunnen filmen.

De Ajacieden zagen later de film op de televisie en wreven zich in de handen bij de beelden van hun Leonardo. Maar ze schrokken een beetje toen ze lazen dat Feyenoord is getipt door De Putter en nu Leonardo en zijn vriendje Anselmo naar Rotterdam wil halen. Naar Nederland halen? Adriaanse schudde zijn hoofd. Zijn ze gek geworden? Braziliaanse jongetjes van elf, twaalf, uit de sloppenbuurten van Rio naar Nederland halen om ze hier te laten genieten van onze Nederlandse welvaart? Wat is dat voor Sinterklazengedrag? En ze dan terugsturen met een zogenaamde schat aan ervaring wanneer ze niet als voetballer aan de verwachting voldoen? Waarom niet op kosten van Feyenoord een voetbalschool in Rio?

Bovendien, zei Adriaanse, voor zulke jonge jongetjes krijg je geen verblijfsvergunning. Ze zouden hier op school moeten, de taal leren, bij pleegouders wonen, de cultuur eigen maken. Het zijn weliswaar vroegrijpe kinderen en ‘streetwise’, maar dat kun je kinderen toch niet aandoen. Ajax doet dat niet, zei Adriaanse. Die laat talenten opgroeien in hun eigen omgeving. Pas wanneer ze zestien zijn en nog steeds talentvol zijn, worden ze naar Amsterdam gehaald. Maar hoe zit het nu met die Leonardo?

Nou, zei Adriaanse, hij is nog heel jong en je weet nooit hoe zijn talent zich zal ontwikkelen, maar wanneer hij zo goed wordt als hij nu lijkt te worden is hij van Ajax. Dus als Feyenoord Leonardo het land binnenkrijgt, gaat Ajax hoog spel spelen? Kom nou, zei Adriaanse, toch niet over de rug van een kind? Adriaanse zei vertrouwen te hebben in hun Braziliaanse contactman ‘Endelessio’ (zo noemen ze hem). Mocht hij dat vertrouwen beschamen, dan is de Braziliaan geen Ajax-partner meer. Maar wat vindt hij nu van Feyenoord? Nou, zei Adriaanse: een beetje naïef, een beetje dom, een beetje publiciteitsbelust.

Dank voor je aandacht, Raf

Ik ben benieuwd naar je antwoord, en je volgende brief,
Vriend Guus

Deze brief staat in verkorte vorm op de website http://www.socialfootballlab2020.com/

Lees ook: https://guusvanholland.com/2015/02/06/op-6-februari-denk-ik-aan-de-busby-babes/
En: https://guusvanholland.com/2015/01/03/het-social-football-lab-2020-voetbal-is-meer-dan-strijd-om-titels-bekers-en-doelpunten/

%d bloggers liken dit: