Tag Archives: Lance Armstrong

De Tour, Sky en Froome: fascinerend in alle facetten

26 jul

Met een bloedstollende massasprint werd afgelopen zondag de Tour de France afgesloten. Zoals het mij als sport- en wielervolger het liefst is. Ik was langzaam onbewust(?) wakker geworden na mijn nogal vermoeiende middagloopje in de warmte, in de hoop dat het laatste half uur mij zou brengen waarnaar ik verlangde. De slotkilometers op de Champs Elysées brachten het wedstrijdverloop dat mij al jaren bekend is. Uitlooppogingen van renners die een massale aankomst wilden voorkomen, lekke banden van favoriete sprinters en amechtige pogingen van uitgemergelde renners om tot de eindstreep erbij te blijven. Niets nieuws, maar toch weer spannend. Mijn vrouw, die tot dan toe weinig had meegekregen van de Tour, leefde volop mee.

(AP Photo/Christophe Ena)

(AP Photo/Christophe Ena)

Zo ongeveer, in die stemming, heb ik de Tour de afgelopen weken gevolgd. Bijna niets nieuws, toch bijna altijd spannend. Gewoon, zoals ik sinds 1978 beroepsmatig mijn eerste Tour volgde en de laatste jaren als ervarings- en verslavingsdeskundige. Niet verwend, allerminst volgevreten, gewoon benieuwd naar wat zich dit keer zou aandienen. Misschien meldde zich wel een nieuwe held, een nieuwe klimmer en nieuwe sprinter, zowaar een nieuwe eindwinnaar, zag ik nieuwe strategieën, nieuwe technologieën, ongekende taferelen en nog niet vertoonde drama’s. Misschien kwam er niets nieuws. Misschien bleef de Tour gewoon de Tour, met alle mogelijke ontwikkelingen die een aanslag kunnen doen op mijn natuurlijke hartritme.

Met een mengeling van verbazing, aanvaarding en nieuwsgierigheid las en hoorde ik de kritische commentaren, in de kranten, op de radio en de televisie en onvermijdelijk op de sociale media. Men wilde nog meer. Meer strijd, meer aanvallen, meer beklimmingen, meer afdalingen, meer tijdritten, meer demarrages, meer Nederlandse triomfen, meer sensatie, meer chaos en rumoer. Er werden vergelijkingen gemaakt met de Ronde van Italië en de Ronde van Spanje. Wat is er veel gepraat. Het was niks of het moest anders. In elke spelonk werd wel een ‘analyticus’ gevonden die oeverloos kan analyseren. Urenlang analyseren, of mensen er nu verstand van hebben of niet. Zonder publieke analyse kan geen sport meer worden bedreven.

In deze krankzinnige doorgedraaide maatschappij wordt al snel iets als saai gekwalificeerd. Twee tellen geen sensatie en we zappen weg. Zo las ik een reactie van een ook al verbouwereerde collega. Zeuren over niet genoeg, vervlakking en verandering duidt naar mijn idee op innerlijke onvrede. Of dan toch maar weer doping toestaan, zoveel mogelijk liefst – vallen er tenminste doden.

Mensen willen altijd meer, dat is mij intussen bekend. De begeerte is grenzeloos geworden. Als ze geen mooier huis willen, een mooiere auto, een groter televisiescherm of een snellere (duurdere) fiets, dan is het wel een sportheld die onoverwinnelijk is. Liefst een uit eigen land, als de ultieme vorm van sportbegeerte. Is die sportheld een buitenlander dan is het oordeel gauw minachtend. Hij zal wel doping nemen, hij zal wel meer geld hebben, hij zal wel meer hebben dan ‘wij’ hebben. Of hij is te saai om een held te zijn.

joop-zoetmelk
Ik heb Joop Zoetemelk, Bernard Hinault, Laurent Fignon, Greg LeMond, Stephen Roche, Pedro Delgado en Miguel Indurain van nabij de Tour zien winnen. Saai was wat betreft uitstraling misschien vooral de Nederlander Zoetemelk, die in 1980 door de furieuze Raleighploeg (Jan Raas, Gerrie Knetemann, Henk Lubberding, Cees Priem, Johan van der Velde en vooral ploegleider Post) moest worden opgezweept om toch op z’n minst één keer (en dan vooral voor de ploeg en de sponsor) de Tour te winnen.

In zijn spoor als ‘saaie’ wielrenner komt de buitenlander (want Spanjaard) Miguel Indurain in aanmerking, maar die won de Tour wel vijf keer. Saai is naar mijn smaak geen enkele Tour en geen enkele winnaar. Het is niet meer dan de angst voor voorspelbaarheid, dat robotten de wedstrijd gaan domineren. Dat de spanning niet groot genoeg is om ons uit de dagelijkse (saaie) sleur te bevrijden. De organisatoren voelen die mengeling van angst en behoefte aan, en handelen er vanzelfsprekend uit commerciële motieven naar. Het parcours wordt elk jaar zodanig veranderd in de hoop dat het koersverloop minder voorspelbaar wordt. Liefst nóg slopender voor de favorieten. Niet weer dezelfde winnaar, niet wéér Chris Froome. Hij wordt al zo saai gevonden, niet mediageniek vooral.

Wat de organisatoren ook voor de afgelopen Tour hadden bedacht, Froome won toch weer. En hoe! Op momenten dat niemand hem verwachtte (in een afdaling, in een waaier met de allerminst saaie Peter Sagan) sloeg de Brit toe, zijn concurrenten in vertwijfeling achterlatend. Dat was een ongekend staaltje topsport. Froome had meer dan voorheen de beschikking over een ploeg die hem tot in de hoogste graad van perfectie van dienst was. Is dat saai?

In het verleden genoot zelfs de grote Merckx de steun van plichtsgetrouwe knechten in zijn ploeg, Molteni. Lance Armstrong dwong bij US Postal en Discovery Channel zijn ploeggenoten tot het uiterste – chantage en ontslag waren zijn machtsmiddelen. Zoetemelk werd gered door Raas, Knetemann, Lubberding en vooral Van der Velde (ongeveer zoals Wout Poels nu bij Froome deed). In dat jaar, 1980, was ik getuige van elf overwinningen (exclusief eindoverwinning) van Raleigh, de ploeg van Zoetemelk. Ik hoorde en las nergens het begrip saai. Hoewel de grote favoriet, de Fransman Bernard Hinault, toch na drie etappezeges na afloop van de twaalfde etappe in de gele trui de strijd staakte. Niemand viel Zoetemelk daarna nog aan. Als stonede kraaien volgden de concurrenten zijn spoor, zo schreef ik destijds in de Volkskrant tot woede van veel abonnees. Met tienduizenden tegelijk waren Hollanders naar Parijs gereisd om de ‘saaie’ Zoetemelk (in gezelschap van premier Dries van Agt) toe te juichen en er de polonaise te lopen.

Saai? Het is niet meer dan ver doorgevoerde ploegdiscipline. Wie niet meewerkt, verdient niets of wordt ontslagen. Zo was het ook bij Raleigh. De perfectie die Armstrong zichzelf en zijn ploeg oplegde mag dan naar de achtergrond zijn gedrongen door de ophef over gebruik van onreglementaire medicatie, ze lijkt veel op de werkwijze van Sky. De Britse ploeg beschikt over bijna alle middelen die een wielerploeg ten dienst kunnen staan. Wetenschappelijke kennis (technologie, training, materiaal, sportpsychologie en vooral voeding), afkomstig uit alle sporten, vooral mogelijk gemaakt door het kolossale budget (35 miljoen euro) – dat dan weer wel. Het enige oneerlijke aan de methode van Team Sky is mogelijk het surplus aan financiële middelen.

Te grote dominantie wordt als saai ervaren. Het is maar wat je onder saai verstaat. Zoetemelk zei nooit iets opzienbarends, los van zijn legendarische credo ‘Parijs is nog ver’. Miguel Indurain zat bewegingloos op zijn fiets, zijn gezicht toonde geen emotie, zijn benen maalden zoals ze maalden.Toen hij uiteindelijk na vijf Tour-overwinningen instortte, was iedereen verrast. Indurain was indrukwekkend, omdat hij ogenschijnlijk zonder emotie en zonder spierkracht won. Dat is fascinerend. Zo zie ik ook de overwinning van Team Sky met Froome, fascinerend in alle facetten. Hoe komt dat toch? En waarom missen we dat bij andere ploegen én wielrenners? Geen geld genoeg? Geen goed beleid? Geen ploegdiscipline? Dat zijn vragen die me bezig houden.

Het zijn dezelfde vragen die andere fenomenen in de sport opwerpen. Waarom was mijn idool voor het leven Michael Jordan zo indrukwekkend goed, en waarom wonnen Muhammad Ali, Pelé, Fausto Coppi, Eddy Merckx, Bernard Hinault, Johan Cruijff, Diego Maradona, Carl Lewis en Tiger Woods, en winnen Lionel Messi, Dafne Schippers en Epke Zonderland? Mogelijk een combinatie van talent (fysiek, maar ook en vooral mentaal), gedrevenheid, trainingsmethoden, perfectie en begeleiding. Of is het gewoon de natuurlijke aanleg (de genetische erfenis?) die doorslaggevend is?

Uitgemergeld en uitgeput rolden de overgebleven renners zondag over de laatste finishstreep. Nog magerder dan bij de start. Nog magerder dan vroeger toen voedingsmethoden en fysieke voorbereiding nog onderontwikkeld waren. Eindelijk was de langdurige stress voorbij. Wat doet drie weken stress met Tour-renners? De spanning om niet te verliezen en niet te vallen. De angst dat het getrainde lichaam op het belangrijkste moment niet voldoet. De angst dat het (bewust) graatmagere lijf de vederlichte fiets niet in evenwicht kan houden. En de angst om niet veroordeeld te worden door de menigte en de media.

De Belgische tv-commentator José De Cauwer zei dat hem was opgevallen dat renners elkaar na de finish in Parijs feliciteerden. Bijzonder, aldus de man die zelf vier keer de Tour uitreed (een keer gaf hij de strijd op). Die observatie zegt (mij) veel over wat de renners de afgelopen drie weken hebben doorgemaakt. En dan nog verlangen de wielerliefhebbers meer. What you see is what you get.

Dit artikel is in verkorte vorm gepubliceerd op de website http://www.sportenstrategie.nl

Doping, nationalisme, begeerte én de macht van geld

27 nov

Het heeft er alle schijn van dat de strijd tegen doping verhardt. Er lijkt voor sporters die ‘verboden middelen’ gebruiken geen ontkomen meer aan. De overkoepelende instantie, het Internationaal Olympisch Comité IOC, heeft zich met de steun van het Wereld Anti-Doping Agentschap WADA, voorgenomen hardere methoden aan te wenden ten einde de sport te zuiveren.

Of ze de strijd zal winnen, is zeer de vraag. Doping is van alle tijden, net als de begeerte om goud en eeuwige glorie te bereiken. Altijd zullen mensen, mogelijk aangestuurd door bonden en landen, op zoek zijn naar het hoogste doel. Wie niet wint, is geen held en zal geen plaats krijgen in de Hall of Fame.

Tekening Wren McDonald (NYTimes)

Tekening Wren McDonald (NY Times)

Na de ogenschijnlijke overmeestering van de rottende wielersport, met als grootste vangst zevenvoudig winnaar van de Tour de France Lance Armstrong, volgde de atletiek. Na doortastend onderzoek door de Duitse televisiezender ARD is gebleken dat het Russische ministerie van Sport en de geheime dienst gebruik van doping heeft gestimuleerd. Journalist Hajo Seppelt kreeg tijdens zijn speurtocht medewerking van een oud-werknemer van de Russische dopingautoriteit en diens vrouw, een oud-atlete. Zij meldden zich in 2013 weliswaar bij WADA, maar meenden na een gesprek geen gehoor te vinden bij de functionarissen van het dopingagentschap en klopten daarom vervolgens via een informant aan bij Seppelt en zijn dopingredactie die eerder met succes doping in de Duitse wielersport hielp blootleggen.

hajo-seppelt_ptg2015_soendergaard_500x320

Hajo Seppelt tijdens Play the Game (Foto Thomas Sondergaard)

Het mag geen verbazing wekken als binnenkort meer atleten worden beschuldigd. Verdachtmakingen zijn van alle dag, zeker waar het grensoverschrijdende prestaties betreft. Los daarvan kan politiek een belangrijke rol spelen. Nationalistische motieven om in de sportwereld aanzien te verwerven kennen we nog uit de tijd van de Koude Oorlog en zijn langzaam maar zeker en duidelijk waarneembaar overgenomen door kleinere landen. Wie scoort in de sport telt mee in de grote wereld. Ook Nederland loopt onmiskenbaar mee in deze optocht van hongerigen: winnen – daar gaat het om; medailles – zoveel mogelijk. Meer evenementen ook, in de veronderstelling daarmee het aanzien van het land te kunnen verhogen. Een beetje van wat Rusland (of eerder de DDR, China en de VS) wordt verweten.

Thomas Bach

IOC-voorzitter Thomas Bach

In dat licht moet ook het plan van IOC-voorzitter Thomas Bach worden gezien. De Duitser zei medio oktober dat het IOC in de toekomst dopingcontroles onafhankelijk van sportbonden (en landen) wil laten uitvoeren. Alsof toen al duidelijk was dat het laboratorium van Moskou zich niet aan de regels hield. Opmerkelijk genoeg werd dat idee van Bach in geen enkele krant serieus genomen – hooguit een berichtje van tien regels onderin de sportpagina. Nu de beerput is opengegaan haasten media zich de opgelaaide antidopingstrijd in pagina vullende grote letters te publiceren.

Herman Ram, directeur van de Nederlandse Dopingautoriteit, refereerde eraan tijdens zijn betoog op het congres Play the Game, vorige maand in Aarhus (Denemarken). Het congres dat is bedoeld om kritische journalistiek en onderzoek naar fraude in sport een podium te geven.

Ram noemde het bericht van Bach zelfs revolutionair. ‘Voor sporters dreigender. Mogelijk zal dat de strijd tegen doping nog verder vooruit helpen. Het beeld bestaat nu dat de antidopinggemeenschap een monster is. Maar er werken nog geen 2.500 man. Dat is piepklein in de grote sportwereld.’ Hij gaf aan dat naar schatting 1.750 ‘intentional’ (moedwillige) sporters worden betrapt. Slechts 1% van de controles die worden uitgevoerd. Bij 750 sporters werden vorig jaar verdachte bloed- en urinewaarden waargenomen. Het bewijs dat ze doping gebruikten was niet te leveren. En dan waren er nog de sporen her en der van cannabis of voedingssupplementen die niet als stimulerend middel worden ervaren.

Ram: ‘Wist u dat nu al voor in totaal 300 miljoen dollar aan controles wordt uitgegeven? Ter vergelijking: Lance Armstrong vergaarde in zijn carrière 150 miljoen dollar. Laten we dus in vredesnaam niet doen alsof antidoping een groot, machtig, overgefinancierd orgaan is, dat overal zijn tentakels heeft. We zijn een piepkleine niche binnen een sportwereld waarin miljarden omgaan.’

Wat te doen tegen zoveel onsportiviteit, zoveel fraude, zoveel begeerte om ten koste van alles de beste te zijn? Ram verweerde zich tegen de criticasters die menen dat zijn bureau en WADA te weinig doen, te weinig succes behalen. WADA wordt een tandeloze organisatie genoemd. Hypocriet zelfs. Tja.

Om duidelijk te maken hoe ingewikkeld de strijd is, refereerde Ram aan het onderzoek van de Nederlandse Doping Autoriteit, naar aanleiding van doping bij de Nederlandse wielerploeg Rabo. Daaruit bleek dat er drie groepen waren: 1.renners die geen zin meer hadden in paranoïa; 2.renners die middelen gebruikten die niet op te sporen zijn en 3.renners die zeiden: ‘ik zal altijd gebruiken als ik daar voordeel bij denk te hebben’. Dat type zal dus blijven zoeken naar mogelijkheden en beschikbaarheid, ook als dat meer risico’s of andere nadelen met zich meebrengt.

Michael Rasmussen

Ex-wielrenner Michael Rasmussen

In Aarhus luisterde ex-Raborenner Michael Rasmussen (hij werd in 2007 uit de Tour de France gezet) in de zaal onverstoorbaar mee. De Deen had eerder tijdens het congres luid en duidelijk gezegd dat hij te allen tijde weer doping (epo, bloedtransfusies, groeihormonen) zou gebruiken als hij opnieuw ging wielrennen. Groep 3 dus.

Dat is het beeld wat Ram en andere dopingbestrijders voor zich zien. Maling aan de spelregels! Onverschilligheid in combinatie met ongeneerde begeerte naar het veronderstelde ultieme geluk. Of het nu individuelen zijn die bij hun honger naar triomf, aandacht en geld alle regels negeren of bonden en naties (overheden en gezagsdragers) die in hun begeerte naar imago en macht manipuleren. Het is eenvoudigweg vals spel. Begrijpelijk is dat arme kinderen en in getto’s verpieterende jongens en meisjes alles in het werk willen stellen om materiële rijkdom te verwerven, zoals hun helden dat (met of zonder doping en fraude) doen. Hoe vertel je kinderen dat doping (of omkoping) niet eerlijk is? Het gaat toch om winnen? Maar…

De Canadese jurist Dick Pound (IOC-lid, oprichter en oud-directeur van WADA) waarschuwde in Aarhus dat topsport steeds meer in handen komt van criminelen. ‘Het probleem rond doping is groter dan mensen weten, zelfs vrezen. We hebben het over vals spelen in de sport, waar het om sportiviteit en integriteit gaat. Er gaat steeds meer geld om in sport, het prijzengeld schiet omhoog, de salarissen en premies stijgen, er is groei van criminalisering, van handelaren die rijk willen worden van de sport.’

En hij wees naar de journalisten: ‘Er is werk te doen, sport is van iedereen, maar die mag niet in handen vallen van handelsgeesten, criminelen en machtswellustelingen zoals politici.’ Om na afloop de Duitse journalist Hajo Seppelt als een welkome bondgenoot in zijn armen te sluiten.

Pound, Ram en vele anderen op Play the Game zagen opnieuw in dat de sport de verkeerde kant op gaat. Vandaar ook sinds eind jaren negentig het Deense initiatief voor dit congres. Eerst waren het wielrenners, nu zijn het atleten, straks golfers, zwemmers, schaatsers, basketballers, honkballers, boksers en zeker voetballers (overvloedig, dus ook schadelijk gebruik van pijnstillers) die de grenzen (afspraken) van sportiviteit hebben overschreden.

Hoe verder?

WADA kan de strijd niet (alleen) aan. Het agentschap wil hulp, niet alleen van doortastende journalisten, onderzoekers en wetenschappers, maar ook van de sportbonden en van de politiek. De jacht gaat voort, zeker als het aan de instanties ligt die integriteit en sportiviteit willen bevorderen. Eerlijkheid en transparantie kunnen veel bijdragen. Een beetje minder begeerte naar titels en medailles ook. Maar hoe krijg je dat voor elkaar zolang mensen, naties, politieke systemen en machthebbers elkaar blijven bestrijden?

Usain Bolt

Hardloper Usain Bolt

Meer geld zou een oplossing kunnen zijn om de strijd tegen doping met meer optimisme te kunnen voortzetten. Maar de overkoepelende sportorganisaties IOC, FIFA, UEFA, IAAF, FINA en kleinere bonden blijven onverstoorbaar steeds winstgevender contracten afsluiten met grote sponsoren, multinationals en televisiemaatschappijen. Hardloper Usain Bolt verdient bijvoorbeeld bijna 20 miljoen(!) dollar per jaar. Sponsoren investeren liever in sporters en sportorganisaties dan in bestrijding van het kwaad. De wortel van alle kwaad is geldzucht, wordt wel gezegd. Mogelijk dat het kwaad ook kan worden uitgeroeid door geld. Wat WADA en andere antidoping-instanties ook ondernemen, zonder meer geld en meer bevoegdheden zijn ze kansloos. Tandeloos.

Dit artikel is gepubliceerd in NLcoach 5, december 2015

Feest van blijheid, hoop en ongebreideld chauvinisme

2 jul

De Tour de France past geen bescheidenheid. Kijk dus niet op van de kermissfeer rondom de start van dit sportevenement in Utrecht. Ze is van alle tijden en zal in de komende jaren vast en zeker groeien. Zodra de Tour een stad aandoet gaan op alle huizen, gebouwen en pleinen de vlaggen uit. De Tour is meer dan sport, meer dan wielersport. De Tour is een feest, een zomerfeest waarin niet alleen wielrenners willen stralen.

De Tour van 2014 in Engeland

De Tour van 2014 in Engeland

Over gigantisme als een woekerend abces, waar de Tour-directie twee decennia geleden nog angstvallig voor waarschuwde, wordt nauwelijks meer gesproken. Integendeel. Mogelijk straks als de Tour voorbij is. Wie zich nu in Utrecht begeeft of straks langs de wegen naar Zeeland, België en Frankrijk wil staan, wordt overweldigd door blij, uitzinnig volk. Het is alsof de Tourkoorts, onlangs zo indringend door Peter Ouwerkerk (sinds 1971 Tour-verslaggever/chroniqueur) beschreven in ‘Bidon, een leven lang de Tour’, zich alleen maar uitbreidt. Zeker nu in Nederland, waar niemand kan ontkomen aan dit verslavende virus.

Ik herken de verslaving. Twee decennia lang was ik wielerverslaggever en kon ik niet buiten de Tour de France. Geen voorjaar (tijd van verlangen en honger) en zomer (tijd van overgave) zonder de opwindende reis door Frankrijk, langs boeiende landschappen, over prachtige bergen, langs vervaarlijke ravijnen, in verschroeiende hitten, in dagenlange regenbuien, in armoedige én chique hotels, in verstikkende perszalen en langs kuddes verdwaasde toeschouwers die nauwelijks wisten waarom ze langs de weg stonden. De onafgebroken discussies met collega’s na afloop in het restaurant en nog later op het avondterras of aan de bar.

Ik droomde elke nacht van wielrenners. Zelfs weken na afloop van de Tour, zat het wielrennen nog in mijn hoofd en mijn hart. Daar hielp geen heerlijk Grieks strand of natuurwandeling in de Alpen als afkickproces tegen. De Tour zat in mijn systeem en ging er maar moeizaam uit. Om mijn liefdesrelatie gezond te houden (wat niet lukte) en mijn sociale netwerk te onderhouden, was dat wel nodig.

De afkickverschijnselen na jaren verslaggeving in de Tour de France voelden zwaar, de adrenaline begon op stille, ongewenste momenten weer te spuiten. Mijn hart sloeg op hol, omdat het vroeg naar de Tour, het onbezonnen, opwindende, avontuurlijke leven. Mijn hart was een Tourhart. Mijn hart klopt nu aangenaam, vrij rustig. Mijn dagelijkse meditatie en contemplatie helpen me daarbij. Er is meer in het leven. De verwondering overheerst nu.

Het is dus nu weer tijd voor het feest van blijheid en hoop. Tijd voor uitgelatenheid, bespiegelingen en identificatie met oude en jonge helden. Op sociale media bestoken supporters, volgers en anderen elkaar van ’s morgens vroeg  tot ’s avonds laat verslaafd en verdwaasd met ronkende meningen, vaak uit de onderbuik maar ook uit het hart.

Het is dus weer voor ongebreideld chauvinisme. Vooral in thuisland Frankrijk. Fransen hunkeren naar Franse helden, Italiaanse naar Italiaanse, Belgische naar Belgische, Spaanse naar Spaanse en Nederlandse naar Nederlandse. Pas op, het is elk land raak, zodra de lokale helden op kop rijden. Op de voorpagina’s van kranten, magazines en talrijke boeken (de handelsgeest tiert welig) worden de lokale helden voorgesteld als favorieten. Terwijl de Tour de France toch een wedstrijd is met favorieten uit vele landen. Wie waren ook weer Fausto Coppi, Eddy Merckx, Jacques Anquetil, Miguel Indurain, Bernard Hinault, Lance Armstrong en Joop Zoetemelk? Wie?

Eens was een start- of etappeplaats van de Tour de France buiten Frankrijk door de organisatoren bedoeld als verspreiding van de Franse cultuur. Die ambitie is overvleugeld door commercie en consumentisme (geld en begeerte). Alleen de namen zeggen iets over het oorspronkelijke Franse karakter van de ronde. De start in Utrecht heet Le Grand Départ. De doorkomst in Zeeland en aankomst op Neeltje Jans wordt Tour de Zélande genoemd. En zo zijn er meer Franse etiketten. Maar vooral ook regels die door de lokale organisatie streng dienen te worden nageleefd. Gelukkig gaan niet alle tradities op de schop.

De Tour is geglobaliseerd en gemondialiseerd. De favorieten zijn niet langer Fransen. Een Brit vooral, een Italiaan, een Spanjaard en een Colombiaan – een Australiër, een Pool? – zullen hoogst waarschijnlijk strijden om de eindzege. Geen kopman uit Frankrijk, nota bene, of uit België en Nederland. Zij zullen zich tevreden moeten stellen met een topklassering of zich moeten richten op een overwinning in een etappe of tijdrit. Tevreden? Het Nederlandse volk (de televisie voorop) zal exploderen wanneer een landgenoot op kop rijdt en vooral wanneer hij wint – waar of hoe dan ook. Je voelt het aan de atmosfeer, opgejaagd door de ontketende media, die geen maat kennen. Relativering is uit den boze.

Voel je druk? Het is de meest gestelde vraag aan Tom Dumoulin, een 24-jarige Nederlandse renner die allerwegen is bestempeld als dé kanshebber voor de openingstijdrit in Utrecht. Hoe zou zijn antwoord luiden? Wat als zijn lichaam onder de immense druk bezwijkt en ‘onze Tom’ ziek is – of die dag niet goed genoeg, dan wel domweg valt? Een tv-verslaggever vroeg aan een Nederlandse favoriet voor een hoge klassementsklassering, Bauke Mollema, wie hij graag de tijdrit zag winnen. Mollema antwoordde: ‘Fabian Cancellara’. Zijn Zwitserse ploeggenoot. ‘Echt waar? Niet Dumoulin?’ Nee, zijn ploeggenoot in het Amerikaanse team Trek, Cancellara dus, moest winnen. Dat wielrenners niet per definitie nationalistisch denken bevreemdt niet. Zij zijn domweg professional. Zij worden door een internationale firma betaald en rijden samen met renners uit alle landen.

Zo gaat het in elk land. In de periode dat ik de Tour versloeg, stoorden wij Nederlandse journalisten ons aan het grensoverschrijdende chauvinisme van de Franse media. Hoe elke dag de Franse kranten werden geopend met uitzinnige kretologie over Franse renners. Hoe Fransen alleen nog Fransen willen kennen. Natuurlijk waren wij betrokken bij de Nederlanders Joop Zoetemelk, Hennie Kuiper, Peter Winnen, Johan van der Velde, Steven Rooks en Erik Breukink. Maar zoals de Fransen? Nee. Toen Zoetemelk in 1980 de Tour won kwamen duizenden Nederlanders naar Parijs om hem als winnaar toe te juichen. Het was rustig vergeleken bij wat zich jaren daarna in hysterische zin op Alpe d’Huez (de Nederlandse berg) ging afspelen en nu rondom Utrecht en Zeeland gaat gebeuren. En wacht op de dag dat Alpe d’Huez beklommen gaat worden. De gekte zal grenzenloos zijn.

Ploegenpresentatie Tour in Utrecht.  Foto Jeroen Wielaert

Ploegenpresentatie Tour in Utrecht.
Foto Jeroen Wielaert

Ze komen in de hoop iets van de kanshebbers Christopher Froome, Alberto Contador, Vincenzo Nibali en Nairo Quintana te zien, liever om de Nederlanders Tom Dumoulin, Bauke Mollema, Steven Kruijswijk, Laurens Ten Dam, Twan Poels, Wilco Kelderman, Lars Boom en Robert Gesink aan te moedigen, liefst aan te raken. Want dat is wielrennen nog steeds: je kunt de renners van nabij zien (met alle gevaren van dien), hun massageolie ruiken, hun hightech-fiets bewonderen en – zo las ik al – om de hotels waar de renners verblijven te aanschouwen. Verdwazing? Gekte? Het gebeurt nu eenmaal. Het is in geen andere sport het geval.

Hoewel alweer de eerste berichten over nieuwe verboden middelen opduiken (de Duitse dopingexpert Perikles Simon liet al weten dat het nieuwste middel alle oude middelen overtreft), blijft de wielersport aantrekkingskracht uitoefenen. Of juist daardoor. Niet dat het grote publiek gelooft in schone sport. Het gaat om bewondering en verwondering. Om de sensatie. Het evenement als spektakel, als sportief amusement. In Nederlandse kranten wordt zelfs nog (alweer) uitgelegd hoe het spel gespeeld wordt. Even bijpraten! En dat na honderd jaar Tour de France. Zoals ‘De Tour de France voor dummies’ in het Algemeen Dagblad. Gerrie Knetemann, een filosofische renner die zich interesseerde voor geschiedenis, voorspelde het me begin de jaren tachtig in een interview in De Volkskrant: ‘Pas op: We gaan qua opwinding de Romeinse tijden nog eens overtreffen.’

Dat Nederlanders kunnen meestrijden om een etappeoverwinning en een hoge eindklassering versterkt vanzelfsprekend de aantrekkingskracht. Dat is wel anders geweest, zeker na de dopingonthullingen rondom de Amerikaan Lance Armstrong en zowaar en massaal in de Nederlandse Rabo-ploeg, nota bene. Veel mensen zullen de Tourkaravaan in Frankrijk gewoon blijven volgen. Mollema, Ten Dam, Dumoulin en Gesink gaan de druk voelen. Hoe onaangenaam die druk ook is, het is een droom die uitkomt: aangemoedigd en toegejuicht worden door een massa landgenoten. Dat is toch waar ze als jongetje van droomden? Dat is toch wat iedere sportman wil? Afzien en bewonderd worden. Dan maar druk, dan maar overtollige aandacht. Een wielrenner zonder Tour is geen wielrenner.

Wie zich afwendt van dit spektakel, mist veel. Je kunt enerzijds met chagrijn en tegenzin kijken, ‘omdat het er toch niet sportief aan toe gaat’. Je kunt je ook verwonderen over wat mensen drijft om de Tour te rijden, waarom zoveel mensen er door opgewonden raken. Nieuwsgierigheid, als een quasi-wetenschappelijk onderzoek. Mogelijk is dat alles een luchtspiegeling die afleidt van het als deprimerend ervaren leven. Het verdooft de pijn en somberheid waaraan we maar niet lijken te ontkomen. Door toe te geven aan verleidende prikkels (winkelen [neuroshopping], materiële rijkdom, mooie snelle auto’s, televisie, smartphones, sportevenementen, amusement, drank en drugs) stijgen we even op uit het bestaan waarin we het vermoeden hebben voortdurend tekort te schieten. Het leven is niet wat we wensen. De vraag is: wat wensen we eigenlijk? Daarom worden we graag high, al is het maar even. Zo is het bij mij althans, nog steeds.

Als straks Contador, Froome, Nibali en Quintana op de flanken van de bergen elkaar aftroeven in kracht en uithoudingsvermogen die ze opdeden in ellenlange trainingsritten en hoogtestages, veer ik op. Alweer. Ik wel. Wie niet? Die mannen dienen wat mij betreft zeker niet louter sceptisch gevolgd te worden, omdat ze het spel mogelijk niet eerlijk spelen. Ze verdienen ook bewondering. Ik begrijp die selectieve afkeer niet. Waarom wel bewondering voor voetballers, tennissers, hardlopers en schaatsers en niet voor wielrenners? Doping? Doping is toch inherent aan (commerciële) topsport. Wie aan sport doet wil winnen, wie aan topsport doet gaat over grenzen, overtreedt spelregels. Zo is het nu eenmaal.

Ik kijk uit naar de strijd, de strijd om de eindzege, de strijd om de etappeoverwinningen. De strijd om welke titel en trui dan ook. Wat mensen doen om de beste in hun sport te zijn. Dat is fascinerend. Dat andere mensen zich ermee willen vereenzelvigen is even fascinerend. Een paar weken feest. De vlaggen gaan uit. Gek doen. Dat mag best weleens.

Deze column is gepubliceerd op de website van http://www.Sportenstrategie.nl

Een zichzelf in de staart bijtend monster

2 jun

Voetbal is religie, zo is vaak geopperd zodra het belang van deze sport om duiding vroeg. Aanbidding van een fenomeen die ons afleidt van het sobere, zware, deprimerende leven. Het stadion als kerk of tempel, waar je je kunt openstellen voor wonderen, gebracht door mannen met uitzonderlijke talenten. Overwinningen worden er opgeslurpt als toverdranken, nederlagen beleefd als bijna-doodervaringen. Maar wat als de scheidsrechter een omstreden beslissing neemt? Wat als de hogepriester niet heilig blijkt, maar zich als een echt mens heeft laten verleiden door macht, geld en andere luxe in de hoop eeuwige glorie te bereiken? Dan stort de wereld in.

Sport wordt door mensen beoefend, voetbal dus ook. Gelukkig maar. Nog geen robots of computergestuurde mannen die precies doen wat de liefhebber wil. Al groeit de behoefte aan volledige (elektronische) beheersing, niet alleen bij trainers maar vooral ook bij mensen die erin investeren. Intussen wordt ook van sport verwacht dat ze schoon is, onschuldiger dan de wereld daarbuiten. Geen smeerlapperij, geen omkoping en doping. Zuiver, sportief, eerlijk. Het moet toch ergens in de wereld vredig toeven zijn.

Zuiver, eerlijk en vredelievend is de sport al sinds haar eerste beleving niet meer. Maar kunnen we op dan op zijn minst verwachten dat de leiders het goede voorbeeld geven? Dat zijn de Blatters, de Havelange’s, de Samaranche’s, de Bachs, de Verbruggens, de Acosta’s, de Cooksons en de Platini’s (om enkele [voormalige] machthebbers te noemen). Jazeker, altijd zullen er mensen opstaan die gezonde sport beloven, en: meer sport, meer wedstrijden, meer bekers, meer titels, meer kampioenschappen, nog meer vermaak. Brood en nog meer spelen.

Vlnr IOC-voorzitter Thomas Bach, de Russische president Vladimir Poetin en FIFA-voorzitter Sepp Blatter

Vlnr IOC-voorzitter Thomas Bach, de Russische president Vladimir Poetin en FIFA-voorzitter Sepp Blatter

Maar dat kost geld. En wie wil of kan dat betalen? Wij, die behoefte hebben aan grenzeloos vermaak? Mensen en bedrijven die rijk zijn? Liefst wel, ja. Daar begint het al: wij geven onze behoefte aan vermaak uit handen. Zonder geld geen vermaak, geen sport, geen stadions, geen wedstrijden, geen kampioenschappen. Toch?

En daar zit hij dan als mens die zich heeft voorgenomen zichzelf te belonen, de wereld te verbeteren, de mensheid te geven waar ze behoefte aan heeft – en daarom macht wil. En geld. Een voordat hij het beseft, voelt hij dat macht corrumpeert. Hij kan het niet alleen, hij heeft medestanders nodig en mensen die bereid zijn in zijn project te investeren. En daarvoor dus iets terugverlangen. Meer dan hij verwachtte, meer dan hij kan waarmaken. Hij wordt een draaikont, hij weet niet meer wat goed is en wat slecht – nou, dan maar slecht. Hij zit vast, hij komt niet meer los. Tenzij hij eruit durft te stappen. Maar dan is hij weer een lafaard, of wel een man die zijn beloften niet waarmaakt. Wat hij ook doet, hoe hij ook wendt of keert, hij is een slecht mens. Altijd al geweest…

Het is een poging om mezelf te verlossen van de duizelingen in mijn hoofd als gevolg van de ontwikkelingen rond de verkiezingscampagne van FIFA-voorzitter Sepp Blatter en de arrestaties van een aantal bestuursleden en betrokkenen. Hoe kan het toch gebeuren dat deze Blatter er nog steeds zit? Terwijl toch (bijna) iedereen weet dat deze 79-jarige Zwitser op slinkse (mogelijk corrumperende) wijze de organisatie bestuurt en zichzelf op de borst blijft kloppen: kijk eens wat ik de mensheid en de voetballiefhebber heb geschonken. En dat is inderdaad veel. Veel te veel. Het is uit de hand gelopen. Voetbal laat zich niet meer beheersen.

Tekenend voor de overdrijving van voetbal, is de verklaring van Michael van Praag, een man die ook graag gezonde sport belooft en zich mede daarom als tegenkandidaat van Blatter opwierp. Eerst trok hij zich terug om in te stemmen met de ogenschijnlijk sterkere kandidatuur van de Jordaanse prins Ali Bin-al Hussein. De lobby leek succesvol te zijn verlopen, totdat bij de stemming bleek dat enkele (belangrijke) landen hun voorkeur hadden bijgesteld. Vervolgens noemde Van Praag in zijn ijdelheid het  – nogal naïef – ‘een schandelijke vertoning’. We moeten vrezen dat ook Van Praag niet begrijpt hoe dit kan gebeuren. Maar mogelijk vermoedt hij wel een en ander, maar acht hij het niet verstandig in zijn functie als voorzitter van de Nederlandse voetbalbond anderen met de vinger te wijzen. Het is beter een pas op de plaats te maken, voordat hij, zijn bond en zijn land de rekening gepresenteerd krijgen. Gaat de angst regeren?

Wie ook voorzitter is van de FIFA, hij zal zich moeten plooien naar de eisen van de investeerders. Er lijkt geen weg terug. De hoofdsponsors en steeds meer de Arabische, Aziatische en Russische miljonairs zijn gebaat bij mee denkende (liever: mee buigende) leiders. Voetbal wordt verkocht aan de hoogste bieders. Steeds meer clubs draaien op geld van dwingende investeerders. Televisiezenders willen steeds hogere kijkcijfers. De liefhebbers willen steeds meer voetbal, wedstrijden en titeltoernooien. Nog meer voetbal, nog meer voetbal in de media (kranten en tv), nog meer praatprogramma’s, nog meer voetbaldocumentaires, nog meer voetbalblaadjes en -boeken, nog meer voetbalspelletjes en -quizjes. En liefst nog meer Messi’s. Alles om het saaie leven te verzachten. Spelers en trainers kunnen steeds meer geld verdienen, handenvol geld. En ze slaan dat nooit af – het komt gewoon niet eens in hun van voetbal bezeten hoofd op. Over grenzeloze, ziekelijke begeerte gesproken.

Wie is er hier eigenlijk ziek?

Jarenlang onderzoek van vooral de journalisten de Britten Andrew Jennings en David Yallop (die al in 1999 het boek Who stole the game/De voetbalmaffia [over de FIFA, Nike en Brazilië] schreef) en de Duitsers Jens Weinreich en Thomas Kistner naar de handel en wandel van de FIFA heeft aangetoond hoe Blatter en co machtswellust exploiteerde en investeerders en sponsors tegemoet kwam. Lees hun talrijke boeken, artikelen en websites. Uiteindelijk vond Jennings steun bij onder meer de FBI, omdat hij zelf niet over justitiële middelen beschikt.

De Amerikanen zijn al jaren met succes bezig sporten te zuiveren. Na de zuivering van het IOC, als gevolg van corruptie bij de toewijzing van Salt Lake City als olympische locatie, volgde de aanpak van het illegale drugsgebruik in de nationale sport honkbal. De FBI zette vervolgens Lance Armstrong (en de hele professionele wielersport) met succes in de beklaagdenbank. Een andere Amerikaanse sport, American Football, werd als gevolg van te grote commerciële invloed (op onder meer speellocaties en scheidsrechters) onder het vergrootglas gelegd. Nu is de belangrijkste sport ter wereld aan de beurt, zeker omdat hoge Amerikaanse bestuurders en investeerders een innige financiële relatie blijken te hebben met de FIFA.

De vraag is of de FBI voldoende macht heeft om van voetbal in al zijn geledingen een gezonde sport te maken. Arrestatie (bestraffing en uitsluiting) van mensen die de sport verkwanselen is niet toereikend. Misschien moeten we het vermaak maar buiten de stadions proberen te zoeken – hoe spannend en aantrekkelijk voetbal ook kan zijn. Daarmee zou je best eens de Blatters kunnen verjagen.

Maar welk vermaak zou dat kunnen zijn? Wat kan de almacht van het voetbal evenaren, laat staan overtreffen?

Deze column is gepubliceerd op 1 juni 2015 op de website http://www.sportenstrategie.nl/

De Raas – van de lach, de vloek en de vergetelheid

9 mrt

Door Guus van Holland (uit De Muur 48)

‘Alles wordt aangetast door het waas van het vergeten: hoe weinig blijft er over van degenen die we hebben liefgehad.’

Deze zin, van de Tsjechische (mijn favoriete) schrijver Milan Kundera uit ‘Het boek van de lach en de vergetelheid’, schiet me te binnen, nu ik terug moet grijpen naar ruim dertig jaar geleden.

Zin en titel passen bij Jan Raas. Een indrukwekkende wielrenner in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw. Een man met een speciale lach die zichzelf in de vergetelheid heeft gewrongen en die daar, getuige zijn afwerende houding tegenover de wereld buiten zijn dorp, liever niet meer uitkomt.

Laat mij nou maar.

Om dan zijn kont te draaien en zich op te sluiten in zijn eigen sop.

Raas heeft daarvoor zijn redenen; die moeten we aanvaarden. Een mens, zelfs een beroemd mens, heeft recht op intimiteit. Ook een legende. Velen hebben zich gepijnigd met de vraag wat zich in dat hoofd en in die ziel nu afspeelt. Toe, Jan, vertel nou eens. Maar de cocon laat zich niet openen. Waarom zouden we dat ook willen?

Laat hem nou maar.

Die man, nu 62 jaar, die bewondering afdwong door vijfmaal (een record) de Amstel Gold Race te winnen, die de Ronde van Vlaanderen, Parijs-Roubaix, Milaan-Sanremo en tien etappes in de Tour de France won, en nog veel meer. Die wereldkampioen werd en driemaal Nederlands kampioen. Die sportman aan wie alle oudere wielerliefhebbers met weemoed terugdenken. Die ten voorbeeld wordt gesteld aan de renners van nu.

Zoveel kracht, zoveel macht, zoveel strijdlust, zoveel eigenzinnigheid. Zo dient een kampioen te zijn, wordt beweerd na weer een voor Nederland teleurstellend verlopen Amstel Gold Race. Hadden wij chauvinisten er nog maar zo een. Zo’n geweldenaar. Zo een die ‘godverdomme’ zegt. Niet zachtjes, niet mompelend. Nee, uit de grond van zijn hart. Als een hartenkreet. Niet eenmaal, maar net zo vaak tot iedereen begrijpt dat er maar een is. En dat is hij.

,,En godverdomme, jij ook, godverdomme.”

Wat een baas!

Eigenlijk heeft Raas zich altijd in een waas van geheimzinnigheid bewogen. Er speelde van binnen meer dan hij toonde, hoe hard schreeuwend ook, hoe bulderend ook. Hoe ogenschijnlijk extravert. Die mysterieuze lach. Die samengeknepen ogen, verborgen achter dat brilletje. Dan weer die schaterende lach, die niet altijd gul leek, meer cynisch. Dan weer die aanvallen van woede die letterlijk als een donderslag bij heldere hemel kwamen. Had je hem net in je armen gesloten, als vriend, had je een paar biertjes met hem gedronken, als drinkebroers, sloeg hij zomaar uit het niets van zich af. En met veel venijn.

Dan herinnerde hij zich vast iets uit Het Boek dat hij nauwgezet, obsessief bijhield. Dat fictieve boek dat diep in zijn geheugen stond gegrift. Dat boek waar hij voortdurend mee dreigde, in en buiten het peloton. Dat boek waaruit hij zijn mentale veerkracht putte. Waarmee hij zijn tegenstanders om de oren sloeg.

Neem die onvoorstelbare spierkracht die hij naast zijn mentale kracht ten toon spreidde. Die poten, die kont, die kop. De manier waarop hij versnelde, als een jachtluipaard – maar dan bonkiger. Waarop hij tekeer ging tegen ploegmaten, medevluchters en zelfs toeschouwers. En vooral de manier waarop hij won. Die explosie van vreugde, één hand van het stuur, gebald en ermee zwaaiend ten teken dat hij al zijn vijanden had vernietigd, met huid en haar vermorzeld. Allemaal, godver. Misschien was, wanneer hij op de fiets zat, iedereen wel zijn vijand.

Zonder vijanden geen winst. Zonder vijanden geen leven? Nee toch?

,,Raas zoekt vijanden”, meent oud-wielrenner Maarten Ducrot, sociaal-psycholoog, organisatie-adviseur en televisie-commentator. Ducrot fietste als collega van Raas en reed onder hem toen Raas ploegleider was geworden. ,,Vijandigheid creëren om kracht uit jezelf te halen. Vijanden zoeken om adrenaline aan te kunnen maken. Lance Armstrong deed dat ook. Een conflict als drijvende kracht. Maar adrenaline is gif. Die adrenalinekraan kan niet altijd openstaan. Doseren dus. Anders brand je op, dat heet een burn out. Die voortdurende zoektocht naar vijanden en conflicten, strijd. Dat werkt als een boemerang. Ik vrees dat Raas daar langzaam onder is gaan lijden. Te lang op adrenaline geleefd, te lang vijanden nodig gehad om uit te blinken.”

Misschien heeft Jan Raas nu zijn rust gevonden, meent Ducrot. Opgebrand, wetend dat hij zich vooral niet meer druk moet maken. Dat boek moet toch een keer dicht. ,,Dat beseft Jan ook wel, maar hij weet misschien niet hoe. Dus houdt-ie zijn kop.”

Henk Lubberding was jarenlang zijn trouwste vazal. Ze reden nog samen bij de amateurploeg van Jan van Erp en deelden toen al vaak de kamer. Hij leidde Raas in 1979 naar de wereldtitel in Valkenburg. ,,Die dag zal ik nooit vergeten. Hoe Jan me na afloop kneep en kneep. Hij kneep me haast dood, zo blij was hij. Hij bleef maar vloeken. Hij was zo ongelooflijk gelukkig en bleef me maar omhelzen en knijpen. Ik werd er bang van. Wat moet dat diep hebben gezeten, die wil om wereldkampioen te worden. Eng gewoon. Wát een agressie.”

jan-raas-7
Een jaar eerder was bij Raas de vurige wil ontstaan om in Valkenburg wereldkampioen te worden. Gerrie Knetemann had zojuist op de Nürburgring de regenboogtrui voor de neus van Francesco Moser weggekaapt. ,,Jan en ik reden samen terug naar het hotel. Hij was alleen maar aan het vloeken”, weet Lubberding nog. ,,Godverdegodver, volgend jaar word ik wereldkampioen. En zo ging dat maar door. En jaar lang brandde dat vuur in zijn hoofd. Wereldkampioen worden in Valkenburg. Wat de Kneet kon, moest hij ook kunnen. Hij explodeerde in Valkenburg. Iedereen kreeg er na afloop van langs. Mart Smeets en de NOS, die hadden laten zien hoe wij Jan duwtjes hadden gegeven. Godver, riep hij tot diep in de nacht. We moesten hem kalmeren. Maar dat ging niet. Hij was volkomen over zijn toeren. Hij was de beste, godverdomme. Die explosie bleef maar nadreunen.”

Over explosiviteit. Die razernij. Die keer in Meerssen, nadat Raas alweer de Amstel Gold Race had gewonnen, begin jaren tachtig. In een woonkamer van een normaal huis, nabij de eindstreep, verzamelden de wielerjournalisten zich voor de persconferentie met de winnaar rond de eettafel (met een mooi, ouderwets geweven tafelkleed). Wat zich daar afspeelde behoort tot de herinneringen die alle aanwezigen nog graag koesteren en zouden willen herbeleven.

Raas had gewonnen. En hoe!

Het was weer zo’n machtige demarrage of eindsprint geweest. En Raas had die gevierd met een uitbundigheid die generaals wel tonen wanneer ze triomfantelijk terugkeren uit de oorlog. Stuurs kwam hij binnen. Toen lachte hij, opluchting alom. Maar hij lachte niet, hij grijnsde met een sardonische trek op zijn gezicht. Nadat de gebruikelijke vragen waren gesteld, ontwaakte in hem plotseling het beest – of toch de duivel?

De verslaggever die hem een paar weken eerder nog had bekritiseerd, kreeg de volle lading. Van de verslaggever ernaast herinnerde Raas zich plotseling ook een kritisch artikel. Het ging vast over voorgaande klassiekers die hij ondanks zijn favorietenrol niet had kunnen winnen. Raas wist zijn vijanden te vinden.

Degene die tijdens de scheldkanonnade in de knusse Limburgse woonkamer gniffelde, mogelijk verlegen met de situatie, kreeg er ook van langs. En jij ook, en jij ook. Of hij de artikelen ooit had gelezen, weten we niet. Maar gezien zijn punctuele arbeidsopvatting – Raas wist alles, van alle concurrenten, van hun gezondheid en hun familieleven – kon hem de teneur van de wielerverslagen niet zijn ontgaan. Het stond allemaal in zijn boek.

Hein Groothuis was in die periode wielerverslaggever van De Stem. De krant werd verspreid in Noord-Brabant en Zeeland, waar Raas woonde. Hij kreeg in die huiskamer als eerste de toorn van de winnaar van de Amstel Gold Race over zich heen. Want wat Groothuis een paar weken had geschreven vond Raas bepaald niet lovend. ,,Met Raas viel voor mij niet meer te praten. Uiteindelijk heeft Jean Nelissen, destijds niet alleen NOS-verslaggever maar ook chef sport van De Limburger waarin mijn stukken ook werden gepubliceerd, een gesprek geregeld in een wegrestaurant in Gilze-Rijen. Toen was Jan wat redelijker, op het gezellige af. Maar hij bleef de pik op mij hebben.”

Peter de Jonge, wielerverslaggever van de Provinciale Zeeuwse Courant, was de volgende die een woedeuitbarsting over zich heen kreeg. De Jonge was wel wat gewend. ,,Het begon al in zijn juniorentijd. Ik was er ooit getuige van dat de jury tijdens een criterium in Goes een fout maakte. De bel voor de laatste ronde werd geluid, maar het rondebord gaf nog twee ronden aan. Raas sprintte de volgende doorkomst naar de zege, dacht hij, en ontdekte toen dat de jury nog een ronde liet rijden. Na de echte finish kreeg hij van zijn broer Giel zijn ‘goeie’ bril die hij wisselde voor zijn sportbril. Maar in plaats van ’m op te zetten gooide hij hem vloekend en tierend op de straat te pletter en ging hij ook nog eens scheldend de jurywagen op. Hij vloekte ze stijf.”

Vrienden, wielrenners en wielerjournalisten die eerder samen met hem van hun jaarlijkse vistocht op de Zeeuwse wateren hadden genoten en er heel veel met hem hadden gedronken, en er de andere, poëtische maar ook scabreuze kant van Raas hadden leren kennen, kregen er van langs als zijn pet scheef stond. Vrienden voor het leven? Nou, dat kon zomaar anders zijn.

rrrraaaasss
Die goedmoedige, allervriendelijkste, charmante man werd onberekenbaar als de adrenaline ging spuiten. Wie hem dwars zat, zag de duivel in hem ontwaken. Maar die duivel kon zich snel weer terugtrekken. Dan sloeg hij je vol excuses op de schouders. Gemeend, echt waar. Dan klonk het luidkeels: ,,Biertje? Kom op, zuipen!”

Lees het verhaal verder in De Muur 48.

Verder in de editie van maart 2015 (nu in de winkel) verhalen, portretten, interviews en overpeinzingen van Rik van Walleghem (De Gold Race als oer-Vlaamse koers), Wiep Idzenga (Every picture tells a story 14, over Frans Maassen), Michel Wuyts (De berg van Gilbert), Herman Chevrolet (Een Poolse mijnwerker in Limburg, over Jean Stablinksi) en Rob van den Dobbelsteen (Monsieur AGR, over de eerste organisator van de Amstel Gold Race, Herman Krott)

Verder Morton Okbo (Lance, de bedreiging voor alles; twee Denen lopen een paar dagen mee met Lance Armstrong en leren zo zijn vrienden, zijn dagelijkse leven én zijn golfspel kennen), Mart Smeets (The tears of a clown, over Gerrie Knetemann), Lidewey van Noord (750 gulden, dat moest Arie delen met de ploeg; over Arie den Hartog), Willie Verhegghe (De magie van de koersnostalgie) en Nando Boers (Beroep: wielrenner deel 14 Lars Boom)

Dopingbestrijding weggegooid geld

7 nov

Wanneer dopingtesten zo weinig resultaat hebben als nu, dan dient er meer en intensiever gecontroleerd te worden. Met die strijdkreet probeerde Dick Pound, IOC-lid en voormalig directeur van het Internationale dopingagentschap WADA, vorige week de toon te zetten tijdens de sportconferentie Play the Game in Aarhus, Denemarken. Niet alleen sportbonden maar vooral overheden moeten zich meer inzetten in de ‘oorlog tegen doping.’ Zo begon de Canadees de openingssessie van de vierdaagse bijeenkomst, waarbij ruim driehonderd wetenschappers, sportleiders en onderzoeksjournalisten uit de hele wereld aanwezig waren.
William_Bock
Pounds oproep kreeg bijval van Bill Bock (zie foto), de openbare aanklager van het Amerikaanse dopingagentschap USADA die Lance Armstrong op de knieën kreeg. Het duo vond elkaar in de beschuldiging aan sportbonden in het algemeen en de internationale wielerunie in het bijzonder dat ze te weinig initiatief nemen. Meer inzet, nog meer geld, nog meer controles is hun credo. Dat er ‘veel te weinig’ sporters worden ‘gepakt’ schreeuwt om een strengere aanpak.

Zowel Pound als Bock toonde zich een ware ‘crimefighter’. Sporters die dope gebruiken zijn misdadigers, zo klonk uit hun tirades. Bock glom nog van zijn geslaagde jacht op Armstrong, een jaar geleden. ,,Denk nog eens aan hoe renners als Floyd Landis en Tyler Hamilton als gevolg van het regime van Armstrong in een hotelkamer in de Pyreneneeën de dood in de ogen zagen door riskante bloedtransfusies.’’ Zo hield hij zijn gehoor voor. En: ,,Denk aan al die Nederlandse renners die dood in hun bed zijn gevonden.’’

Zo zoog Bock in zijn gezwollen tirade als een geboren demagoog uit zijn dikke duim – want dat is nooit gebeurd. Herman Ram, directeur van de Nederlandse Doping Autoriteit gaf na afloop toe dat Bock onzin uitkraamde, althans is dat nooit aangetoond. Maar hij hield zich tijdens de forumdiscussie op de vlakte.

De Duitse dopingonderzoeker van de Gutenberg Universiteit in Mainz, Perikles Simon, en de Amerikaanse leider van de internationale sportersbelangenorganisatie UNI, Walter Palmer, legden aan de hand van statistieken uit dat in het huidige onderzoeksysteem de kans op positieve gevallen vrijwel nihil is en zal blijven: een handvol positieve testen (vooral cannabis nota bene) per jaar op tienduizenden controles, die nota bene duizend dollar per bloedtest en 300 dollar per urinetest kosten. ,,Nog meer controles, nog meer geld is zinloos’’, verklaarde Simon. ,,Als we eindelijk in een laboratorium dichtbij het opsporen van een nieuw product zijn, is er al weer een nieuw product in omloop. De controles tijdens wedstrijden blijken ook nog vier keer zo effectief als controles buiten de wedstrijden. Waarom dan nog out-of-competition controles? Ze werken niet.’’

Er wordt per jaar ruim 300 miljoen dollar uitgetrokken voor dopingcontroles door WADA, wist Simon. ,,Weggegooid geld.’’

Maar Pound en Bock waren in de discussie niet te vermurwen. ,,Dus u wilt dat we stoppen met dopingtesten’’, beet Bock Palmer toe. En Pound: ,,Iedereen wil de straf reduceren. Waarom? De nieuwe, strengere WADA-code is al ontworpen, maar wordt helaas pas in 2015 bekrachtigd’’, zei Pound. ,,De sportbonden nemen hun verantwoordelijkheid niet. Ze ontkennen doping. Klokkenluiders als Landis en Hamilton worden door de bestuurders van de wielerunie nota bene als ‘klootzakken’, verraders dus, neergezet. In de teamsporten wordt helemaal geen actie ondernomen. Uit angst voor imagoverlies.’’

Bock: ,,Dankzij Pound is WADA gekomen, dankzij Pound zijn misdadigers als Armstrong gepakt. Hoe kunnen kinderen aan sport denken zonder dat ze aan chemische steun denken? Alleen strengere straffen en intensiever jagen op dopers heeft zin.’’

Herman Ram van de Nederlandse Doping Autoriteit probeerde in zijn betoog nuance aan te brengen. ,,Waarom wordt doping genomen? Hoe ontstaat een dopingsysteem? Er moet ook naar sociologische achtergronden worden gezocht en naar de criminaliteit van de handelaren.” Hij wees op de diversiteit in culturen en landen. De organisatie van Play the Game hoopte dat Ram uitleg zou geven over het recente Nederlandse onderzoek waarin veel wielrenners werden verhoord en schuld bekenden. Ram zei later: ,,Ik kan niets vertellen omdat het onderzoek nog niet is afgerond.’’

Gerhard Treutlein Gerhard Treutlein

In een andere (doping)sessie van de conferentie in Aarhus kwamen vooral veel Duitse onderzoekers aan het woord. Professor Gerhard Treutlein van de Universiteit van Heidelberg (Zentrum für Dopingprevention) wees op het Duitse dopingprobleem dat al sinds de Tweede Wereldoorlog heerst en vooral door de rivaliteit tussen Oost- en West-Duitsland in omvang toenam. How the west answered to the East German doping practice: ,,Nadat de DDR door het IOC als olympisch lid werd toegelaten, wilde de Bondsrepubliek dat hun sporters sterker en sneller werden. Anabolen werden met medeweten, of zelfs advies van de overheid en artsen aan atleten en wielrenners toegediend. Iedereen in West-Duitsland wilde dat de Bondsrepubliek meer medailles behaalde dan de DDR. De politiek, de artsen, de onderzoekers, de media, het publiek, iedereen. De sporters werden onder grote druk gezet’’
doping
Treutlein toonde een schema van een olympische sporter, een amateurwielrenner. Daarop stonden de aanbevolen doses van middelen als anabolen, testosteron en zo meer. ,,Bij West-Duitse zwemmers werd lucht via de anus ingepompt om sneller te zijn. Wie weigerde of er over sprak kreeg 50.000 mark boete van de bond.’’

De Duitse onderzoeker wees op het gevaar van opgeblazen rivaliteit tussen landen. ,,Rivaliteit zet sportmensen aan tot ongeoorloofde middelen. Nationalisme en zelfs chauvinisme kan gevaarlijk zijn.’’

De Duitse olympische pistoolschutter Marcel Goelde, nu onderzoeker aan de Universiteit van Münster memoreerde aan de onmenselijkheid van out-of-competition-controles. ,,Ik moest omringd door vier mannen in een potje plassen en ze keken allemaal of mijn plas wel uit mijn penis kwam. Tijdens mijn onderzoek onder sporters vertelde een atlete dat ze bij het plassen een spiegel onder haar onderlichaam moest houden zodat de controleur kon zien of ze niet manipuleerde. Sportmensen zijn ook mensen en geen potentiële misdadigers, maar zo worden ze steeds meer behandeld.’’

De organisatoren van Play the Game willen vooral uiteenzettingen en discussies over misstanden in de topsport. Van matchfixing tot seksuele intimidaties, van fraude en corrupties bij sportbonden, van commercialisering tot racisme en homofobie. Van malversaties bij verkiezingen tot transparantie bij toekenning van titeltoernooien.

Play the Game, dat wordt ondersteund door het Deense Instituut voor Sportstudies, wil dat topsport op een eerlijke manier wordt bedreven. Dick Pound kreeg daarom de Play the Game Award, omdat hij het WADA heeft opgezet om doping te bestrijden. Niet iedereen kon zich vinden in deze keuze. Daarvoor is Pound te veel een crimefighter. Topsporters zijn mensen, en geen potentiële misdadigers. Aldus sportersvakbondsman Walter Palmer.

Play the Game: http://www.playthegame.org/home.html.

Was ik maar geen wielrenner geworden

7 nov

Uit november 2012:

Stel: ik ben beroepswielrenner. Ik verdien geld met zo hard mogelijk fietsen. Ik fiets elke dag, in een wedstrijd over tweehonderd kilometer dan wel in een oefenrit over minimaal honderd kilometer. Ik probeer zo gezond mogelijk te leven, te eten en te drinken om zo hard mogelijk te kunnen fietsen. En als ik te vermoeid ben, rust ik, of laat ik me masseren. Wordt mij geen tijd gegund om te rusten, omdat mijn werkgever eist dat ik een wedstrijd rijd om zijn naam uit te dragen en ik mijn werknemerspositie veilig moet stellen, dan eet en drink ik iets extra’s, zoiets als voedingssupplementen, min of meer onschadelijke middeltjes. Zolang ik er niet te veel van neem. Want te veel is te veel mijn jongen, zei mijn moeder altijd

Omdat ik beroepswielrenner ben, moet ik mij manifesteren als een wielrenner met talent, een wielrenner die zo nu en dan een wedstrijd wint of op z’n minst een collega van dezelfde firma helpt te winnen. Ik heb maximaal vijftien jaar om te tonen dat ik het verdien geld te krijgen voor mijn fietskwaliteiten. Als het goed gaat, verdien ik goud, als het slecht gaat, moet ik een ander vak kiezen. Ik train hard, want ik fiets graag, sta graag in de belangstelling en wil graag winnen. Geen dag is zo mooi als de dag waarop ik word gezoend door twee meisjes met gebruinde benen onder hun opwaaiende zomerjurk.

Mijn vrouw zit dan thuis voor de televisie met onze kinderen te glunderen wanneer ik mijn droom beleef, na jaren trainen, fietsen en zo gezond mogelijk leven. Ze ziet niet dat ik in mijn euforie bij een van de meisjes een hand op haar billen heb gelegd. Als ze het had gezien, zou ze het mij niet kwalijk hebben genomen. Ze gunt mij deze schat waarnaar ik na een lange, zware tocht heb gezocht. Naar Paulo Coelho’s De Alchemist zou ze zeggen: ,,Dat is goed. Je hart leeft. Blijf luisteren naar wat het te zeggen heeft.”

Zo is onze relatie, ze kent mijn drijfveer, mijn eeuwige zoektocht naar de schat, mijn droomleven – vaak wars van realiteitszin. Ze schudt me wel eens wakker. Wanneer ik in mijn zoektocht te snel ga, geen geduld heb om te laten komen wat zal komen, krachten wil aanboren die er van nature niet zijn, dan grijpt ze in. Pas op: ‘You can’t get always what you want. ‘ Pas op, bedoelde ze, begeerte doet lijden. Geen gevaarlijke stimulerende middelen die van mij een ander mens maken, wil ze. Ze heeft me echt wel zien jojoën met pilletjes en ampulletjes, ze heeft injectienaalden gezien, doosjes met tabletjes, bloed in de wc. Ze heeft me aangehoord als ik vertelde over middelen waarover in de wielerwereld werd gesproken. Ze hoorde mijn dilemma aan en begreep het. Ze zou me nooit veroordelen als ik daarover een beslissing nam die ik later zou betreuren. Als ik maar gezond bleef. Het was mijn beslissing, mijn verantwoordelijkheid. Ik wist wat goed was, voor mij, voor haar en ons gezin.

Mijn vrouw had eens in een interview met de ex-vriendin van Marco Pantani, de Deense Christina Jonsson, gelezen dat zij zijn arm had vastgehouden terwijl hij er een injectienaald in stak. Liefde, noemde ex-wielrenner Peter Winnen dat. Zover gaat liefde. Dat zou mijn vrouw nooit doen, zo blind is haar liefde voor mij niet. Gelukkig maar, zij probeert mij als een permanent wankelmoedige man overeind te houden in deze wereld. Maar weet zij wat wielrenner zijn is, wat het betekent te moeten presteren, ook omdat de supporters, de radio, de televisie en de firma dat willen? Ja, zij weet wat het is, zij kent mij, zij weet dat ik dromen vervuld wil zien – en dromen van anderen wil vervullen. Ter meerdere eer en glorie van mijzelf. Aandacht, daar verlang ik naar. Altijd. Anders besta ik niet. Ze weet dat ik een man ben als alle mannen – ik moet scoren én winnen. Dat heeft mijn vader mij geleerd.

En toen las ze dat Lance Armstrong werd beschuldigd van jarenlang dopegebruik, dat mensen om hem heen het altijd geweten zouden hebben, dat de ene na de andere renner nu opbiechtte dat hij (weleens) ‘dope’ had genomen en dat daardoor nu ook mijn ploeg onder verdenking staat. Ze belde me in het trainingskamp in Spanje en vroeg hoe ik me voelde. Ik zei dat ik me onzeker voelde, omdat ze ook mij zouden kunnen verdenken. Ze vroeg me of ik zeker wist dat ze me niet konden vangen op het bezit of gebruik van zoiets als doping. Ze wilde weten wat zij zelf kon vertellen bij een eventueel politieverhoor of bezoek van de opsporingsbrigade. Zou ze mogen zeggen waarover onze gesprekken gingen, over mijn dilemma’s, mijn dromen, mijn jojoën met pillen? Ze zei dat ze zeker haar verhoorders zou vragen of zij ook hadden nagedacht over hun eigen beroep, over hun dilemma’s, gezinsleven, drijfveren, ambities, prestatiedrift en hun dromen – en of zij ook Paulo Coelho hadden gelezen.

Geen dag kon zo slecht zijn als toen mijn naam in een krant verscheen, omdat ik verdacht werd omdat ik werd genoemd in een of ander omvangrijk dossier. Andere kranten namen het bericht over, radio- en televisieprogramma’s ook en wilden mijn reactie. Ze vroegen allemaal: ,,Is het waar dat je doping hebt gebruikt? Zo ja, waarom heb je dan altijd gelogen?”

Ik was aangeschoten wild. Ik stond te beven, ik dook diep weg onder dekens, omdat ik me moest verantwoorden. Ik werd door die premiejagers van journalisten die alleen maar met hun ego bezig zijn, als een misdadiger neergezet – nog voordat wie dan ook iets had kunnen bewijzen. Alsof ik een moord had gepleegd en dus een jarenlange gevangenisstraf te midden van gangsters diende te ondergaan. Wat moest ik zeggen? Ik wist het echt niet. Alles wat ik zou zeggen, zou worden uitgelegd als een leugen.

Ik kreeg mijn zoontje en dochtertje aan de telefoon. ,,Papa, ze zeggen dat jij een grote leugenaar bent.” Aldus mijn zoontje van zes. Wie? ,,Nou, de meester op school en mijn vriendjes. Ze pesten me. Waarom dan? Ik begrijp er niks van. Ik mag niet meer met mijn vriendjes spelen van hun ouders. ” Waarom dan? ,,Ze zeggen dat je doping hebt gebruikt. En dat mag niet, zeggen ze.” Wie zegt dat? ,,Iedereen, want het staat in de krant, en ik zag je foto in het journaal. En iedereen vertelde dat het waar was. Pap, ik moet huilen, pap. Je bent toch kampioen geweest, je hebt toch gewonnen.”

Ik probeerde hem te troosten. ,,Wat is dat, doping, pap? Mama zegt dat ze zeggen dat je medicijnen hebt gebruikt die niet mogen. Waarom mogen die dan niet? Ik moet toch ook een medicijn van de dokter nemen als ik beter wil worden?” Ik kon het hem niet uitleggen. Mijn dochter van acht was boos op me. ,,Ze zeggen dat je een verrader bent. Dat stond in de krant, stommerd, stomme papa.”

Ik wist niet wat ik moest zeggen. Ik hoorde haar huilen. Om haar gerust te stellen zei ik dat ik die mensen van de krant en de televisie wel zou aanpakken, omdat ze leugens vertellen over haar papa. Toen zei ze: ,,Je was toch ook kampioen geworden als je geen medicijnen had genomen.”

Het werd een moeilijk gesprek. Ik kon haar nauwelijks geruststellen. ,,Ik hou van je pap. Dat snappen ze niet. Dat ga ik ook tegen mijn vriendinnetjes zeggen. Dat ze leugenaars zijn. Dat die krant die ze lezen een stomme, waardeloze krant is. Je bent toch geen moordenaar.”

Ik hield van mijn kinderen.

Mijn vrouw nam de telefoon van mijn kinderen over: ,,Die kranten, radio en televisie willen alleen maar scoren. Ze denken niet na voordat ze iemand, mensen, beschuldigen. Als ze maar verkopen, als er maar gekeken wordt naar hun programma’s. Iedereen kickt op die stomme programma’s en die stomme kranten. Sensatie, dat is wat wordt verkocht. Mensen moeten kunnen likkebaarden. Toen je kampioen werd en die zware Touretappe won, stond iedereen te juichen. Je was de grootste held. En nu zeggen ze dat jij waarschijnlijk ook… Lieve Guus, wat weet ik niet? We hebben het er toch over gehad?”

Ik schrok. Wat had ik gedaan? Wat had ik verzwegen? Ik had inderdaad bepaalde medicijnen genomen. Maar de dokter van de ploeg heeft me bijna wekelijks getest, bloedwaarden en meer. Niks aan de hand. Ik was gezond. Gelukkig wel, anders was ik meteen met wielrennen gestopt. Ik had wel gehoord dat andere renners middelen namen die misschien beter en gevaarlijker waren. Maar ik had me niet aan verboden middelen vergrepen, ik had de spelregels niet overtreden. Nu word ik beschuldigd, ten onrechte. Hoe kan ik ooit weer door het leven gaan als een sportieve wielrenner? Als een normaal mens. Hoe kunnen mijn vrouw en kinderen verder leven als gezin, zonder te worden nagewezen? Waarom moest ik verdacht worden gemaakt? Omdat andere wielrenners dingen hebben gedaan die niet mochten?

Ik was benieuwd of die krant, en die radio- en tv-programma’s die me nu beschuldigden, ooit zulke grote verhalen over mij zullen schrijven als bewezen is dat ze mij ten onrechte hebben beschuldigd. Nee, natuurlijk niet. Ik wist het zeker. Dat zullen ze nooit doen. Want daar scoren ze niet mee. Dan zouden ze hun fout toegeven. Hypocriete lui. Wat is het nut om mijn naam door het slijk te halen?

Omdat ik een beroepswielrenner was, besefte ik. Beroepswielrenners zijn per definitie verdacht. Wie als wielrenner verdacht is, gaat door het leven als crimineel. Die heeft de samenleving bevlekt. Foei!

Ik zat daar op mijn hotelkamer in Spanje en dacht: ik ben gek geworden, ik heb weliswaar nagedacht, ik heb gewikt, gewogen en gejojood, maar ik heb me waarschijnlijk toch gek laten maken, door mijn prestatiedrift, mijn wens om grenzen te overschrijden, mijn grenzenloze begeerte (veroorzaakt door wat?), ik heb me gek laten maken door mensen die prestaties van mij verlangen, mijn vrienden, mijn familie, mijn supporters, de ongeduldige, hijgerige journalisten, mijn sponsors, mijn landgenoten die opgejaagd door de media wilden dat ik eindelijk de Tour zou winnen. Ze zullen straks aan mijn deur staan, de vertegenwoordigers van de macht en van de ethische schoonheids- en gezondheidscommissie die mij willen straffen. Ik hoop maar niet dat ze me mee zullen nemen, geslagen in handboeien. Dat heb ik zien gebeuren in Italië en Frankrijk. Ik zie het al voor me: journalisten met camera’s, fotografen die een shot van me willen als ik word afgevoerd, om voor veel geld aan de kranten te verkopen. Sensatie!

De wereld is gek geworden. Alleen het woord doping al. Ik heb honderden kilometers getraind, in de bergen, op het vlakke in de wind en de regen, ik heb dagenlang in windtunnels getraind, ik heb aan krachttraining gedaan, ik heb snelle pakken geprobeerd, een snellere lichtere fiets van bijzonder materiaal, ik heb mijn pedaalslag versneld, ik ben wekelijks naar een sportpsycholoog geweest. Om nóg beter te worden, zoals de meeste mensen altijd beter willen worden. Willen we niet allemaal de beste worden, perfect zijn? Maar zodra het woord medicijnen valt, slaat iedereen door. Doping, stimulerende middelen en methoden, mensen weten niet eens wat het is, sterker: waar het over gaat.

Ik had het kunnen weten: wielrenners zijn verdacht. Stel: ik ben beroepsschrijver. Ik doe alles om aandacht te trekken. Morgen staat de politie voor mijn deur. Op verzoek toon ik de inhoud van mijn koelkast, mijn boekenkast, mijn medicijnkastje, mijn boekhouding, mijn emails, de foto’s van maîtresses, mijn pornosites, mijn vibrators,  mijn alcoholvoorraad, mijn waterpijpen en mijn geslachtsdeel. Maar als ik mee naar het bureau zou moeten, zou ik weigeren en roepen: Fuck you all. Als beroepswielrenner zou ik dat niet durven. Ze zouden me meteen straffen, me liefst isoleren in een inrichting, als een gestoorde gek.

Daarom ben ik nooit beroepswielrenner geworden.

Mijn column uit november 2012 in de Standaard (België) en herplaatst in De Muur 39 – 2013 (‘Blijf met met je rotpoten van ons rotwielrennen af’)

rotwielrennen

De fascinatie voor de ondoorgrondelijke wielersport

15 okt

Hoewel ik Lance Armstrong als wielerverslaggever niet of nauwelijks van nabij heb meegemaakt, heeft hij me altijd gefascineerd. Ik was wielerverslaggever vóór het epo-tijdperk. Al zullen in mijn laatste jaren als wielerverslaggever renners (Indurain, veel Spanjaarden en Italianen, Russen, Duitsers en vooral het oprukkende Amerikaanse peloton cowboys, de ploegen van 7-Eleven en Motorola, en natuurlijk ook Nederlanders) vast al bezig zijn geweest. Zo bleek later. Ik heb in al die jaren (vanaf 1976 tot begin jaren negentig volgde ik onder meer 16 keer de Tour) wel wat gezien en gemerkt wat ‘vreemd’ was of naar overtreding van de spelregels riekte (omkoping, combine, doping), maar ik kon nooit doordringen tot de ‘vuile waarheid’. Ik moest verder, verslag doen van alweer de volgende etappe en wedstrijd, van hotel naar hotel reizen, met de karavaan mee, op weg naar de volgende winnaars en verliezers.

Die keren dat ik op onderzoek uitging of mijn sterke vermoedens beschreef in krantenartikelen van De Volkskrant en NRC Handelsblad leidden zelden tot prettige situaties. Het is geen excuus, ik deed wat binnen mijn mogelijkheden lag. Deed ik mijn werk niet goed genoeg? Wie bepaalt dat? Ja, ik werd bang als betrokkenen mij bedreigden. Maar ik deed mijn werk, dag en nacht, obsessief. Peter Post heeft me eens brandbommen in de tuin toegezegd als ik nog iets zou schrijven over zijn verdachte methoden. Nog los van zijn onbeheerste schreeuwpartijen door de telefoon. De Belgische ploegleider Walter Godefroot onderbrak in Parijs-Nice een interview met het Belgische talent Daniel Willems toen ik over ‘soigneren‘ begon, hij wist toch hoe ,,Nederlandse journalisten altijd overal iets achter zochten, jullie zijn negatief”. De ploegleiders Fred Debruyne en Jan Raas hebben mij de hotelkamer afgeschopt toen ik een renner aan een infuus (glucose? so what?) zag liggen. Gerrie Knetemann heeft me bij de keel gegrepen. Soigneur Ruud Bakker(een reus van een vent)  heeft me uitgescholden alsof ik een crimineel was, omdat ik de wielersport (Raleigh, later Panasonic) kapot maakte. De voorzitter van Nederlandse wielrenunie ontzegde me de toegang tot de jaarvergadering vanwege een stuk over doping bij Nederlandse ploegen.

Ik schreef een stuk in NRC over Steven Rooks na zijn bergritzege waarin ik mijn sterke vermoeden uitsprak over zijn merkwaardige vormcurves en zijn vreemde geneeskundige consults (Zwitserse kruiden, arnica, osteopathie, antidepressiva….). De hoofdredacteur kwam de volgende dag bij mijn chef om opheldering vragen. Hoe ik dit durfde te schrijven. Hein Verbruggen belde me op Kerstavond, om me uit te schelden omdat ik tégen hem was en niet wilde begrijpen dat doping echt niet voorkwam – omdat het niet hielp (het lijkt de hypocriete voetbalwereld wel, het wordt niet gebruikt omdat het niet helpt….tja). Kort daarvoor had PDM-renner Peter Stevenhaagen me in een interview verteld dat hij met nog een paar ploeggenoten had meegedaan aan een test bij de psycholoog-fysioloog prof. Joop Hueting in Brussel om te onderzoeken in hoeverre bepaalde middelen ‘werkten’. Verbruggen destijds bestuurslid van de Nederlandse wielrenunie was laaiend, ik had dat niet (in De Volkskrant) mogen publiceren.

Jan Gisbers probeerde me in de Tirreno-Adriatico met zijn auto van de weg te rijden. Ik was getuige van de PDM-affaire (intralipid) in de Tour. Ik zag vermagerde, zieke wielrenners door het hotel in Quimper schuifelen (Erik Breukink, Nico Verhoeven, Sean Kelly, Jean-Paul van Poppel, Raul Alcala, Martin Earley, de Duitsers Uwe Ampler en Uwe Raab) die meer dood dan levend waren. Ploegleider Gisbers en dokter Wim Sanders werden door ons scherp ondervraagd in dat hotel. Wij (Dick Wittenberg en ik, beiden van NRC) hebben de hele nacht gewaakt rond en in het hotel en tot in de vroeg ochtend geschreven, zonder te slapen. Voorpaginastukken werden het. De waarheid? Het ging over bedorven gehaktsaus en nog meer van die verzinsels.  De waarheid? Lees ‘Sultans of Swing‘ van Bart Jungmann en Fred Segaar. Jaren later.

De affaires rond Gert-Jan Theunisse staan nog diep in mijn geheugen gegrift. De verhouding testosteron-épitestosteron was bij hem nogal scheef en wisselde voortdurend én dus verdacht. Het zou om een natuurlijke afwijking gaan. Er bleken meer sportmensen met zo’n ‘natuurlijke afwijking’: veel tennissers en zwemmers, volleyballers, handballers, atleten,  en vooral voetballers. Nooit meer iets over ‘die anderen’ gelezen. Ik ging met NRC-wetenschapsredacteur Wim Köhler naar professor Thijssen, een endocrinoloog (hormoondeskundige) in Utrecht. Er kwamen rechtszaken. Uit onderzoek van Thijssen met dopingdeskundige Douwe de Boer werd duidelijk dat Theunisse een ‘onnatuurlijke’ afwijking had. Doping dus, testosteron( Andriol), cortisonen. Lees hier een interview uit 2001 met Thijssen in de Volkskrant over het destijds  als mysterieus aangeduide geval Theunisse: http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2844/Archief/archief/article/detail/583623/2001/06/23/Tussen-argwaan-en-wijsheid.dhtml

Later zou Thijssen als getuige-deskundige worden gevraagd in een dopingrechtszaak tegen Frank de Boer, destijds voetballer bij Barcelona. Pep Guardiola, de latere zo bewierookte trainer van Barcelona werd in die periode als speler bij het Italiaanse Brescia tweemaal ‘betrapt’ op gebruik van nandrolon, een spierversterkend middel.  Ook de in Italië spelende Jaap Stam (Lazio), Edgar Davids (Juventus), de Portugees Fernando Couto (Lazio) en een achttal spelers van Juventus werden ‘betrapt’, enkelen werden voorlopig geschorst maar uiteindelijk vrijgesproken. Guardiola werd eerst vier maanden geschorst, maar ging na hoger beroep ook vrij uit. De onderzoeksmethoden van het Italiaans Olympisch Comité (CONI) zouden onder meer onbetrouwbaar zijn. Frank de Boer werd vrijgesproken van gebruik van nandrolon. Bewust gebruik was niet bewezen. Het was waarschijnlijk het gevolg van (vervuilde) voedingssupplementen.

Ik heb het er nog weleens met (mijn tegenwoordige vriend) Peter Winnen over gehad, over hoe het vroeger in ‘onze tijd’ ging. Toen ik hem eens vroeg wanneer hij was begonnen met roken, lachte hij: ,,Ik heb altijd gerookt, maar als jullie in de hotelkamer kwamen, werd eerst de rook weg gewapperd en werden de ramen geopend, de pillen werden in het nachtkastje opgeborgen, de prullenbakken werd geleegd.”  Wij (Peter, zijn vrouw Yvonne en ik) lachten ons rot. Jan Raas vertelde in een jolige bui dat hij zijn urine eens over de handen van een dopingcontroleur had verspreid. ,,Hier, houd dat flesje vast, jij met je dopingcontrole.” En hij piste over zijn handen. Zo intimideerde hij de naïeve, bedeesde controleur. ,,Bij mij doping? Ik gebruik niks. Wegwezen! Ik ben beroepsrenner, ik bepaal zelf wat ik doe met mijn lijf. Net als kunstschilders, schrijvers, bankdirecteuren en journalisten.”

Overigens, misschien ben ik niet tegen doping (mijn standpunten wijzigden voortdurend, voortschrijdend inzicht noemt men dat)? Doping is sowieso van alle tijden, de Grieken deden het al met magische kruiden en oliën. Niemand die er aanstoot aannam. De bedenker en eerste organisator van de Tour Henri Desgrange was er nooit op tegen. Hij wilde vooral veel heroïek (bloed, zweet en tranen), op welke manier dan ook verworven. Want dat wilden de toeschouwers en lezer van zijn krant L’Equipe en L’Auto. Zijn assistent en opvolger Jacques Goddet begon te twijfelen. Waarom het in de jaren zestig na de dood van Tom Simpson is verboden, laat zich raden. Doping schond het imago van de wielersport, dat vooral vonden de sponsoren. Alweer die commercie: geld. De sponsoren wilden geen doden. En de wielersport is nu eenmaal slechts afhankelijk van de commercie en de media, al sinds het bestaan van de beroepswielersport, meer dan honderd jaar terug . Nu weer, nog steeds, de wielersport had de Amerikaanse sponsoren en media (televisie) nodig. Zo vond Hein Verbruggen eind jaren tachtig, vandaar zijn drang tot mondialisering. Verbruggen komt uit de marketingwereld, vandaar.

Ik was geen oorlogsverslaggever of onderzoeksjournalist. Ik volgde mijn favoriete sport wel kritisch. Ik heb altijd genoten (naïef en dom?) van Eddy Merckx, Bernard Hinault, Laurent Fignon, Greg LeMond, Pedro Delgado, Stephen Roche, Jan Raas, Roger De Vlaeminck, Johan van der Velde, Peter Winnen, Moreno Argentin, Claudio Chiappucci, Gianni Bugno (ik hield en houd van Italianen) , Miguel Indurain, Frank Vandenbroucke en die fantastische Francesco Moser. Dat ze (mogelijk) slikten, spoten en zoals Moser (Checco) als eerste door professor Francesco Conconi (de leermeester van de omstreden Michele Ferrari en Luigi Cecchini) ) werd geprepareerd met de voorloper van bloeddoping, dat was meegenomen. Anders had ik mogelijk niet van deze bijzondere atleten kunnen genieten. Ik heb nergens spijt van.

Sport is en blijft sport, en altijd met doping. Dat halen we nooit meer weg. Corruptie zit in de mens, die nu eenmaal altijd meer en hoger wil, en alleen maar nog beter wil worden en daarvoor alle middelen wil aangrijpen – ook verboden middelen. Sportiviteit is er alleen nog op zaterdagmorgen bij de hockeyveteranen, hoewel?

Mensen laten zich nu eenmaal betoveren en verblinden door topatleten, supermensen, mensen als Lance, door mensen die zij in hun eigen ellendige gewoonheid, saaiheid en geestelijke armoe, een goddelijke status toedichten. De voortdurende en toenemende (?) aanbidding van mensen die boven ons uitstijgen wat betreft talent en uitstraling, zegt meer over ons dan over supertalenten. Verering van mensen die meer kunnen dan wij ooit zullen kunnen,  is niet alleen eng, maar kan vooral gevaarlijk zijn. Mensen, zoals topsporters, die meer willen bereiken dan binnen hun mogelijkheden ligt, zijn ook riskant bezig. Ze verliezen zichzelf en kennen zichzelf niet meer. Topsport maakt meer kapot dan je (ons?) lief is.

Dat perfectionisme van Lance bijvoorbeeld was niet alleen overweldigend, maar ook eng.  Ik heb hem nauwelijks meegemaakt, zoals ik al schreef.  Maar toch. Ik mocht hem niet zo als mens, vooral sinds ik hem acht jaar geleden in een hotelkamer op een Amerikaanse tv-zender (public television) in een interview van een uur hoorde antwoorden op de vraag ‘waarom ga je niet golfen of kaarten?’  Lance: ,,Ik doe niet mee aan dingen en vooral niet aan sporten waarvan ik niet zeker weet dat ik win’’. Die blik in zijn ogen! Die angstaanjagend killersblik. Echte topsporters zijn killers, maar dit…. Alsof hij de zeer strenge interviewer na afloop ging vermoorden. Kil. Ik werd bang van hem, zo had ik nog nooit iemand uit zijn ogen zien kijken (ja, in een thriller op tv of zoals Anthony Hopkins als Hannibal Lecter in The silence of the lambs). En dan die lichaamstaal IK BEN ONOVERWINNELIJK. IK BEHEERS MIJN WERELD. Mijn vrouw, die meekeek, zei nog:  ,,Die man is gek.’’

Een volgende vraag was: ,,Zijn er mensen die met een man als jij, een bloedfanatieke winnaar, nog kunnen samenleven?” De glimlach op Lance’s gezicht werd een satanische grijns: ,,Natuurlijk, ik ben heel gelukkig met mijn familie.’’  Weer dat IK. En zij? Waren zij gelukkig met hem? De volgende vraag: ,,Waarom moet je alles winnen?’’ Lance: ,,Ik haat verliezen. Vooral sinds mijn ziekte wil ik nooit meer een loser zijn. Ik zal nooit meer verliezen. Dat weet ik zeker.’’ Toen maakte mijn angst voor die man plaats voor begrip, medeleven, zelfs een beetje medelijden.

In mijn selectieve herinnering weet ik nog dat de interviewer besloot met ,,Ik hoop dat je nog veel zult winnen, Lance.’’ Waarop Lance zei: ,,Ik zal je niet teleurstellen.’’ Dat ge-ik, ikke, ik, I, I, I, Me, Me (een uur lang) wees volgens mij op een ziekelijke afwijking… Het ging alleen maar over Us and Them. Megalomanie? Die man leefde (leeft) volgens mij in een kooi, een gekooid mens, dat als een getergde leeuw heen en weer raast. Wat een woede moet in dat lijf zitten.

Ik hoop dat hij nu zijn rust vindt, nu (bijna?) alles voorbij is. Hopelijk geeft hij de strijd met zichzelf en tegen de (hem vijandige) wereld op. Leugendetector? Kom op, Lance, doe jezelf een plezier, gun je zelf een rustig leven zonder strijd. Winnen is voor mij toegeven dat je kwetsbaar bent en nooit volmaakt kan en zal zijn. Blind streven naar perfectionisme is voor onvolgroeide, misschien verstoorde geesten.