Archief | Tour de France RSS feed for this section

De hoofdprijs die eigenlijk niet voor mij bedoeld was

19 mrt
Claude Brasseur

Prognostieken heb ik geleerd te waarderen in de Tour de France van 1979, mijn eerste volledige Tour na een driedaagse in 1978 als leerschool. Er werd van mij als volger/journalist verwacht dat ik elke morgen een geel briefje invulde met daarop mijn voorspelling van de eerste vijf renners van de dagetappe. Dat briefje kon ik bemachtigen door ‘Piet Pernod’, een man met een pet en een sierlijke snor, aan te klampen dan wel een van zijn assistenten. Hoe Piet Pernod echt heette ben ik nooit te weten gekomen, gewoon een rijzige man die van de Tour-directie namens sponsor Pernod Ricard en Longines de pronostique mocht verzorgen.

De eerste keer dat ik meedeed, was het meteen raak. Ik had de uitslag (de eerste vijf) als enige bijna goed voorspeld (Gerrie Knetemann won de proloog in Fleurance, vóór de Noor Knut Knudsen) en mij viel aldus de eerste prijs ten deel. Een beroemde Franse (film)acteur, Claude Brasseur, overhandigde mij een fles Pernod en nog iets onbestemds. Dat was een paar dagen later in het casino van Pau. Zeker een reden voor mij om elke ochtend vóór het begin van de etappe een geel briefje bij Piet Pernod te halen en dat in te vullen.

Omdat ik zowat elke dag de uitslag bijna goed voorspelde bleef ik hoog ik het algemeen klassement staan, naast coryfeeën op dat gebied en oude getrouwe deelnemers én winnaars als Pierre Chany (eminent auteur voor organisatiekrant l’Equipe), Roger Bastide (van mede-organisator Le Parisien), Serge Lang (prominente verslaggever voor allerhande Zwitserse kranten), Walter Grimm (ook een Zwitser), Robert Janssens (Belgische verslaggever voor Het Laatste Nieuws), Jean Nelissen (Nederlandse verslaggever), Rino Negri en Dante Ronchi (Italianen), vooral bestuursleden van de internationale associatie van wielerjournalisten (AIJC) en andere oud-gedienden. Maar ook jonge, vooral Franse, verslaggevers. Kortom, als debutant wist ik gelijke tred te houden met gerenommeerde kenners en winnaars van de Pronostique Pernod/Longines. En dat klassement stond elke dag in een van de Franse organisatie-kranten. Hoe trots kon je je voelen!

Waar andere voorspellers al snel ten einde raad hun toevlucht zochten in dagprijzen, voelde ik langzaam aan dat ik winnaar van het klassement kon worden. Ik won tussendoor ook nog weleens een dagprijs, een vaantje of nota bene een fles Pernod dan wel een stevige handdruk van Piet Pernod.

Ik bleef boven in het klassement staan en dreigde in Parijs op het podium te komen, én met foto in een van de organiserende kranten, l’Equipe en Le Parisien.

Serge Lang

In Dijon, na een tijdrit op de voorlaatste dag, werd ik echt nerveus. Nederlandse collega’s verhoogden de druk op mij en meenden dat ik zowaar kansrijk was tegen de anciens die jaar in jaar uit de hoofdprijzen mochten verdelen. Ik holde op die late zaterdagmiddag, na de tijdrit, vanuit mijn persruimte (een pit op het autocircuit) en ging op zoek naar Piet Pernod. Onderweg liep ik de boomlange, forse gestalte van Serge Lang tegen het lijf en schreeuwde hem toe, wijzend naar het gele briefje in zijn hand: ‘Hé wat is dat, nu pas inleveren, de tijdrit is al afgelopen, te laat? Zo doe jij dat dus. Vuilspeler (in mijn beste Frans)’.

Lang reageerde verbouwereerd. Hij stond tweede achter mij (ik was de klassementsleider) en liet me spontaan zijn gele briefje zien. Het was zowaar het briefje met de voorspelling voor de laatste rit, met finish op de Champs Elysées. In een oogwenk zag ik zijn uitslag. Hij voorspelde dat zijn landgenoot en sprinter Gilbert Glaus zou winnen. Ik noteerde dezelfde uitslag als Lang. Dan kon hij tenminste niet beter scoren, dus van mij winnen. Ik leverde mijn briefje in, wetende dat ik dezelfde uitslag als Lang voorspelde. Geen vuiltje aan de lucht, toch?

Bernard Hinault won de etappe, omdat hij medevluchter Joop Zoetemelk in een sprint á deux versloeg – het circus was compleet. Op grote afstand won Didi Thurau de sprint van het peloton. Glaus en de andere door Lang en mij voorspelde sprinters waren nergens te bekennen. Kortom, ik werd dus ‘gewoon’ winnaar van het klassement Pernod/Longines.

Onder aanvoering van mijn beste supporters Jean Nelissen (sigaar in zijn mond) en een andere Nederlandse collega liepen wij naar Piet Pernod om mijn hoofdprijs af te halen. Piet schudde zijn hoofd en zei dat er eerst nog zorgvuldig moest worden gerekend en dat hij rekening moest houden met eventuele protesten, van wie dan ook.

Een paar uur na de finish kwam Piet de perszaal (een tent op de Champs Elysées) binnen. De enige journalisten die er nog zaten waren Nederlanders en een enkele buitenlander die wel wat anders te doen had dan naar Piet Pernod te luisteren

Maar goed. Piet maakte bekend dat ik (monsieur Guus van Holland) in het algemeen klassement als eerste was geëindigd. En monsieur Serge Lang als tweede. Onder luid applaus van het vijftal nog aanwezige Nederlandse journalisten overhandigde Piet mij de hoofdprijzen: een fles Pernod, een ‘gouden’ horloge van Longines en vier Louis d’Ors. Ik hield de prijzen omhoog en dat werd met een bijzondere ‘bravóó’ van onder meer Jean Nelissen en Mart Smeets begroet. “Wij Nederlanders’ hadden gewonnen van de Franse anciens.

Ik droeg het (dure) horloge met trots. Na enige maanden stond hij stil. Nieuwe batterijtjes kregen geen plaats omdat het horloge niet meer was open te krijgen. Ik heb hem nog wel, evenals de gouden munten die volgens een verzamelaar in totaal nog geen honderd euro waard zijn. De fles is ooit leeggedronken. We hebben toen een toost uitgebracht op Piet Pernod en de Tour de France die ik nog vijftien keer zou volgen zonder dat begeerlijke gele briefje.

Het laboratorium van de Tour

29 jun

 

americas-top-cyclist-entering-the-tour-de-france-has-been-using-a-portable-brain-stimulator-to-try-to-gain-an-edge-and-he-says-it-actually-works

De Amerikaan Andrew Talansky traint met zijn Halo Neuroscience koptelefoon

De euforie is gedempt, het feestgedruis verstomd. De Ronde van Italië is al een maand voorbij. Tom Dumoulin is weer even onder de stervelingen, mogelijk – en voor velen hopelijk – op weg naar een nieuwe piekervaring. We kunnen ons als wielerliefhebbers opmaken voor een volgende spannende episode in de wielersport van 2017, de Tour de France. Welk drama wordt ons dit keer voorgeschoteld? Zonder Dumoulin, zonder Nederlandse favorieten.

We kennen ze wel, de favorieten: de Engelsman Chris Froome, de Australiër Richie Porte, de Colombianen Nairo Quintana, Esteban Chaves en Rigoberto Uran, de Italiaan Fabio Áru, de Spanjaard Alberto Contador, de Fransen Romain Bardet en Thibaut Pinot en meer. Maar kennen we hun fysieke en mentale conditie? Van hun talent zijn we doordrongen, maar wat kunnen ze meer dan een ander in de drie belangrijkste wielerweken van het jaar, in de Tour de France? Hoe je het ook wendt of keert het hoogtepunt van het wielerseizoen.

Wat voor krachten hebben ze de afgelopen maanden opgedaan, op verre hoogtestages, in windtunnels en laboratoria? Hebben ze nieuwe trainingsmethoden aangewend, hun voedselpatroon aangepast, hun gewicht bijgesteld, hun spieren versterkt, hun longinhoud vergroot, hun bloed verrijkt, hun fietsen in een nieuwe vorm gegoten, hun kleding beter gestroomlijnd (streepje of bobbeltje meer hier en daar), hun voedingssuppletie veranderd, andere gelletjes gekregen, een nieuw nog niet verboden (of te vinden) pepmiddel in hun lijf.

,,Het is oneerlijk verdeeld in de maatschappij”, verzuchtte Gerrie Knetemann, de wereldkampioen van 1978, eens in een interview terwijl hij naar het nachtkastje keek waar naast filosofisch getint leesvoer ook sprookjesboeken lagen. Hij had die dag de longen uit zijn lijf geperst, zag na de massage nog dikke aderen over zijn benen lopen en herinnerde zich een lotgenoot die vele minuten eerder over de eindstreep was gekomen en er nog fris en vrolijk uitzag. ,,Wat moet ik nou beginnen tegen die anderen die veel sneller een berg oprijden? Ik heb daar de benen niet voor, niet de longen en misschien wel niet het hart. Ieder zijn eigen talent. Ik de mijne. Nou, het is harken, hoor, als je minder talent hebt. Links en rechts een slimmigheidje, een beetje bluffen en je redt het weleens. Maar het is niet eerlijk. Het zou leuker zijn als iedereen gelijk was, gelijke kansen had. Maar ja, zo heeft God het niet gewild en de directeur van de Tour de France zeker niet.”

Topsport is een ongelijke strijd, de ene strijder is beter toegerust, ouder, jonger, wijzer, sterker, genetisch bevoorrecht of beschikt over een grotere ‘motor’ – laat staan een snellere fiets. En toch wordt het aanwenden van medische suppletie verboden genoemd en niet het gebruik van andere middelen zoals beter materiaal (ovale tandwielen), technologie (wattage- en hartslagmeters, gps, transponders), elektronica en mentaal versterkende methoden (een slimmere ploegleider, sportpsychologie, antidepressiva, pijnstillers, opwekkende kruiden/olie, acupunctuur).

Als Max Verstappen in een betere auto (een ander merk) stapt, reageert niemand kritisch. Het volk zal bij winst juichen en hem huldigen als een van de beste Nederlandse sportmannen (atleten) aller tijden.

Als Tom Dumoulin in het heetst van de strijd moet poepen, wordt dat niet alleen onprofessioneel maar zowaar menselijk genoemd. Wanneer een renner tijdens of na de koers moet braken, wordt dat als een gebrek aan goede voeding beschouwd. Wanneer de een de ander kan bijhouden, wordt dat de menselijke maat genoemd. Wie sterker is dan een ander wordt al gauw argwanend gevolgd – zeker als het onverwacht is. Wat heeft die nu weer in zijn lijf gespoten? Zeker als het een buitenlander is. Dat is toch niet ‘normaal’.

Van immer alerte wielerjournalisten wordt verwacht dat ze met een kritische blik vooral de buitenlandse concurrentie volgen. Wat van buiten komt roept argwaan op. Gebruik van verboden middelen en methoden dient aangetoond te worden, is doorgaans de algemene opinie. Wat niet mag, dat mag niet. Het volkstribunaal zal oordelen wat menselijk is en wat niet. De journalist zal er (misschien wel tegen zijn zin) naar moeten luisteren – of weigert en volgt zijn eigen weg.

Nieuwsgierig kijk ik uit naar de komende Tour de France. Laat daar geen misverstand over bestaan. Ik volgde zelf als journalist zestien keer de Tour en heb zowel verwachte als onverwachte ontwikkelingen (rampzalige valpartijen, plotselinge soms onverklaarbare ziektes, dopingdrama’s en even onvoorspelbare als ondoorgrondelijke combines) meegemaakt. Vandaar dat de kans op mijn verbazing klein is. Hoezeer ik ook naar opwinding verlang. Ongelijke strijd wekt mijn nieuwsgierigheid. Je weet nooit wat mensen doen (de mens is even kwetsbaar als veranderlijk, van de ene seconde op de andere), zeker als de klimatologische omstandigheden onvoorzien zijn en de wegen naar de finish bezaaid zijn met onvoorziene steenslag en andere obstakels die niet door de wetenschap berekend kunnen worden.

Hoe zal bijvoorbeeld de Amerikaan Andrew Talansky zich houden in de afmattende wedstrijd van drie weken? De renner van de ploeg Cannondale-Drapac werd al eens tiende en elfde in de Tour de France, vijfde in de Ronde van Spanje en won in 2014 de Dauphiné Libéré. Hij geldt als kandidaat voor een plaats bij de eerste tien. Zeker nu hij zich gesteund weet door een nieuw (niet verboden) middel: een draagbare hersenstimulator. Talansky maakt in navolging van spelers uit het American Football, het Amerikaanse honkbal, Amerikaanse mariniers en enkele Amerikaanse olympiërs, sinds december vorig jaar gebruik van Halo Neuroscience, neurowetenschappelijke technologie. Hij traint via een Halo Sport app op zijn smartphone met een koptelefoon, luistert intussen naar muziek en voelt door lichte sensaties in zijn hoofd dat zijn hersens (elektrische) prikkels naar zijn spieren sturen. Na de sessie gloeit zijn hoofd nog even door. Vaak gebruikt hij ‘het middel’ ongeveer twintig minuten (gemiddeld 3 à 4 keer per week) en traint hij met de nagloeiende effecten een uur door. Volgens Talansky maakt hij inderdaad vorderingen en voelt hij zich sterker geworden. De 28-jarige Amerikaan hoopt dat met name tijdens de komende tijdritten in de Tour aan te tonen.

europlasticity, zo wordt de methode genoemd. De hersenen (de mindset) zijn elastisch en kunnen veranderd worden door oefening. Zo weet ik bijvoorbeeld dankzij mijn eigen ervaringen met allerhande vormen van psychotherapie en ‘alternatieve’ geneeswijzen. Of lees een eerdere bijdrage op mijn weblog:  ‘Muhammad Ali en de kracht van de grote mond’ https://guusvanholland.com/2016/06/10/muhammad-ali-en-de-kracht-van-de-grote-mond/ (de kracht van intentie, noemt wetenschapsjournaliste Lynn McTaggart de in Canada en de Verenigde Staten beproefde methode EMG – electromiografie).

Ook Talansky’s Franse ploeggenoot Pierre Rolland maakt er gebruik van. Of het allemaal tot het gewenste resultaat leidt, is nog maar de vraag. Duidelijk is dat de wetenschap nog veel in petto heeft om topsporters te ondersteunen. Veel van wat al wordt aangewend, is nog geheim – niet alleen van medische stimulantia. Wielrenners (en hun wetenschappelijke begeleiders) zullen niet nalaten zo snel mogelijk te zoeken naar nieuwe wegen om beter te kunnen presteren. Als het niet door middel van een pilletje of een gelletje is, een injectie of een infuus, een hoogtestage of een bloedzak, een electrode hier en een electrode daar, dan wel door nieuw materiaal en nieuwe technologie.

De vraag is wat voor mens straks de Tour de France wint. De wielrenner met aan perfectie grenzende menselijke eigenschappen, de meeste aanleg (een natuurtalent?) of de wielrenner met de meest geavanceerde materialen en technologische hulpmiddelen. De tijden dat wielrenners op pure menselijke kracht (soms versterkt door een hallucinerende pil of toverdrank) onmenselijke verzetten trapten, hun lekke bandjes zelf plakten, defecten aan hun ijzeren fiets zelf repareerden, zelf hun voeding samenstelden, zonder helm reden, een wollen trui droege en als menselijk wrak de eindstreep bereikten, zijn al een eeuwigheid voorbij. Op weg naar oneindige roem, glorie en gele trui is Tourrenners niets te gek. Dromen van een Tourzege stopt nooit.

Dit artikel is gepubliceerd op de website http://www.sportenstrategie.nl

De Tour, Sky en Froome: fascinerend in alle facetten

26 jul

Met een bloedstollende massasprint werd afgelopen zondag de Tour de France afgesloten. Zoals het mij als sport- en wielervolger het liefst is. Ik was langzaam onbewust(?) wakker geworden na mijn nogal vermoeiende middagloopje in de warmte, in de hoop dat het laatste half uur mij zou brengen waarnaar ik verlangde. De slotkilometers op de Champs Elysées brachten het wedstrijdverloop dat mij al jaren bekend is. Uitlooppogingen van renners die een massale aankomst wilden voorkomen, lekke banden van favoriete sprinters en amechtige pogingen van uitgemergelde renners om tot de eindstreep erbij te blijven. Niets nieuws, maar toch weer spannend. Mijn vrouw, die tot dan toe weinig had meegekregen van de Tour, leefde volop mee.

(AP Photo/Christophe Ena)

(AP Photo/Christophe Ena)

Zo ongeveer, in die stemming, heb ik de Tour de afgelopen weken gevolgd. Bijna niets nieuws, toch bijna altijd spannend. Gewoon, zoals ik sinds 1978 beroepsmatig mijn eerste Tour volgde en de laatste jaren als ervarings- en verslavingsdeskundige. Niet verwend, allerminst volgevreten, gewoon benieuwd naar wat zich dit keer zou aandienen. Misschien meldde zich wel een nieuwe held, een nieuwe klimmer en nieuwe sprinter, zowaar een nieuwe eindwinnaar, zag ik nieuwe strategieën, nieuwe technologieën, ongekende taferelen en nog niet vertoonde drama’s. Misschien kwam er niets nieuws. Misschien bleef de Tour gewoon de Tour, met alle mogelijke ontwikkelingen die een aanslag kunnen doen op mijn natuurlijke hartritme.

Met een mengeling van verbazing, aanvaarding en nieuwsgierigheid las en hoorde ik de kritische commentaren, in de kranten, op de radio en de televisie en onvermijdelijk op de sociale media. Men wilde nog meer. Meer strijd, meer aanvallen, meer beklimmingen, meer afdalingen, meer tijdritten, meer demarrages, meer Nederlandse triomfen, meer sensatie, meer chaos en rumoer. Er werden vergelijkingen gemaakt met de Ronde van Italië en de Ronde van Spanje. Wat is er veel gepraat. Het was niks of het moest anders. In elke spelonk werd wel een ‘analyticus’ gevonden die oeverloos kan analyseren. Urenlang analyseren, of mensen er nu verstand van hebben of niet. Zonder publieke analyse kan geen sport meer worden bedreven.

In deze krankzinnige doorgedraaide maatschappij wordt al snel iets als saai gekwalificeerd. Twee tellen geen sensatie en we zappen weg. Zo las ik een reactie van een ook al verbouwereerde collega. Zeuren over niet genoeg, vervlakking en verandering duidt naar mijn idee op innerlijke onvrede. Of dan toch maar weer doping toestaan, zoveel mogelijk liefst – vallen er tenminste doden.

Mensen willen altijd meer, dat is mij intussen bekend. De begeerte is grenzeloos geworden. Als ze geen mooier huis willen, een mooiere auto, een groter televisiescherm of een snellere (duurdere) fiets, dan is het wel een sportheld die onoverwinnelijk is. Liefst een uit eigen land, als de ultieme vorm van sportbegeerte. Is die sportheld een buitenlander dan is het oordeel gauw minachtend. Hij zal wel doping nemen, hij zal wel meer geld hebben, hij zal wel meer hebben dan ‘wij’ hebben. Of hij is te saai om een held te zijn.

joop-zoetmelk
Ik heb Joop Zoetemelk, Bernard Hinault, Laurent Fignon, Greg LeMond, Stephen Roche, Pedro Delgado en Miguel Indurain van nabij de Tour zien winnen. Saai was wat betreft uitstraling misschien vooral de Nederlander Zoetemelk, die in 1980 door de furieuze Raleighploeg (Jan Raas, Gerrie Knetemann, Henk Lubberding, Cees Priem, Johan van der Velde en vooral ploegleider Post) moest worden opgezweept om toch op z’n minst één keer (en dan vooral voor de ploeg en de sponsor) de Tour te winnen.

In zijn spoor als ‘saaie’ wielrenner komt de buitenlander (want Spanjaard) Miguel Indurain in aanmerking, maar die won de Tour wel vijf keer. Saai is naar mijn smaak geen enkele Tour en geen enkele winnaar. Het is niet meer dan de angst voor voorspelbaarheid, dat robotten de wedstrijd gaan domineren. Dat de spanning niet groot genoeg is om ons uit de dagelijkse (saaie) sleur te bevrijden. De organisatoren voelen die mengeling van angst en behoefte aan, en handelen er vanzelfsprekend uit commerciële motieven naar. Het parcours wordt elk jaar zodanig veranderd in de hoop dat het koersverloop minder voorspelbaar wordt. Liefst nóg slopender voor de favorieten. Niet weer dezelfde winnaar, niet wéér Chris Froome. Hij wordt al zo saai gevonden, niet mediageniek vooral.

Wat de organisatoren ook voor de afgelopen Tour hadden bedacht, Froome won toch weer. En hoe! Op momenten dat niemand hem verwachtte (in een afdaling, in een waaier met de allerminst saaie Peter Sagan) sloeg de Brit toe, zijn concurrenten in vertwijfeling achterlatend. Dat was een ongekend staaltje topsport. Froome had meer dan voorheen de beschikking over een ploeg die hem tot in de hoogste graad van perfectie van dienst was. Is dat saai?

In het verleden genoot zelfs de grote Merckx de steun van plichtsgetrouwe knechten in zijn ploeg, Molteni. Lance Armstrong dwong bij US Postal en Discovery Channel zijn ploeggenoten tot het uiterste – chantage en ontslag waren zijn machtsmiddelen. Zoetemelk werd gered door Raas, Knetemann, Lubberding en vooral Van der Velde (ongeveer zoals Wout Poels nu bij Froome deed). In dat jaar, 1980, was ik getuige van elf overwinningen (exclusief eindoverwinning) van Raleigh, de ploeg van Zoetemelk. Ik hoorde en las nergens het begrip saai. Hoewel de grote favoriet, de Fransman Bernard Hinault, toch na drie etappezeges na afloop van de twaalfde etappe in de gele trui de strijd staakte. Niemand viel Zoetemelk daarna nog aan. Als stonede kraaien volgden de concurrenten zijn spoor, zo schreef ik destijds in de Volkskrant tot woede van veel abonnees. Met tienduizenden tegelijk waren Hollanders naar Parijs gereisd om de ‘saaie’ Zoetemelk (in gezelschap van premier Dries van Agt) toe te juichen en er de polonaise te lopen.

Saai? Het is niet meer dan ver doorgevoerde ploegdiscipline. Wie niet meewerkt, verdient niets of wordt ontslagen. Zo was het ook bij Raleigh. De perfectie die Armstrong zichzelf en zijn ploeg oplegde mag dan naar de achtergrond zijn gedrongen door de ophef over gebruik van onreglementaire medicatie, ze lijkt veel op de werkwijze van Sky. De Britse ploeg beschikt over bijna alle middelen die een wielerploeg ten dienst kunnen staan. Wetenschappelijke kennis (technologie, training, materiaal, sportpsychologie en vooral voeding), afkomstig uit alle sporten, vooral mogelijk gemaakt door het kolossale budget (35 miljoen euro) – dat dan weer wel. Het enige oneerlijke aan de methode van Team Sky is mogelijk het surplus aan financiële middelen.

Te grote dominantie wordt als saai ervaren. Het is maar wat je onder saai verstaat. Zoetemelk zei nooit iets opzienbarends, los van zijn legendarische credo ‘Parijs is nog ver’. Miguel Indurain zat bewegingloos op zijn fiets, zijn gezicht toonde geen emotie, zijn benen maalden zoals ze maalden.Toen hij uiteindelijk na vijf Tour-overwinningen instortte, was iedereen verrast. Indurain was indrukwekkend, omdat hij ogenschijnlijk zonder emotie en zonder spierkracht won. Dat is fascinerend. Zo zie ik ook de overwinning van Team Sky met Froome, fascinerend in alle facetten. Hoe komt dat toch? En waarom missen we dat bij andere ploegen én wielrenners? Geen geld genoeg? Geen goed beleid? Geen ploegdiscipline? Dat zijn vragen die me bezig houden.

Het zijn dezelfde vragen die andere fenomenen in de sport opwerpen. Waarom was mijn idool voor het leven Michael Jordan zo indrukwekkend goed, en waarom wonnen Muhammad Ali, Pelé, Fausto Coppi, Eddy Merckx, Bernard Hinault, Johan Cruijff, Diego Maradona, Carl Lewis en Tiger Woods, en winnen Lionel Messi, Dafne Schippers en Epke Zonderland? Mogelijk een combinatie van talent (fysiek, maar ook en vooral mentaal), gedrevenheid, trainingsmethoden, perfectie en begeleiding. Of is het gewoon de natuurlijke aanleg (de genetische erfenis?) die doorslaggevend is?

Uitgemergeld en uitgeput rolden de overgebleven renners zondag over de laatste finishstreep. Nog magerder dan bij de start. Nog magerder dan vroeger toen voedingsmethoden en fysieke voorbereiding nog onderontwikkeld waren. Eindelijk was de langdurige stress voorbij. Wat doet drie weken stress met Tour-renners? De spanning om niet te verliezen en niet te vallen. De angst dat het getrainde lichaam op het belangrijkste moment niet voldoet. De angst dat het (bewust) graatmagere lijf de vederlichte fiets niet in evenwicht kan houden. En de angst om niet veroordeeld te worden door de menigte en de media.

De Belgische tv-commentator José De Cauwer zei dat hem was opgevallen dat renners elkaar na de finish in Parijs feliciteerden. Bijzonder, aldus de man die zelf vier keer de Tour uitreed (een keer gaf hij de strijd op). Die observatie zegt (mij) veel over wat de renners de afgelopen drie weken hebben doorgemaakt. En dan nog verlangen de wielerliefhebbers meer. What you see is what you get.

Dit artikel is in verkorte vorm gepubliceerd op de website http://www.sportenstrategie.nl

Steven de Jongh moet Alberto Contador goede gevoel geven

9 jul

Ploegleider zijn van wielrenners, is dat niet vanuit de ploegleidersauto schreeuwen, aanvuren, kalmeren, opdragen en bijstaan wanneer de renner zich geen raad weet met de situatie in de wedstrijd? Is dat niet de commandant achter het stuur van de vol met reclame geplakte auto, die namens de financiële investeerders dwingende opdrachten verstrekt aan de werknemers op de fiets? Schreeuwlelijken, boemannen, mannen die het wiel opnieuw hebben uitgevonden? Clowneske types wellicht voor buitenstaanders die wielrennen in het bijzonder en topsport in het algemeen vanuit een cynisch oogpunt wensen te beschouwen?

Maar, drijf niet de spot met deze mannen die hun hart laten spreken. Wielrennen is hun leven. Wielrennen vúlt hun leven. Vaak eerst als wielrenner en vervolgens – door hun rennerservaring – als ploegleider. Ik heb er veel van nabij gevolgd, ploegleiders, mannen die hadden geleerd hoe de koers in elkaar steekt, hoe de verhoudingen tussen ploegen en renners liggen, wie kwetsbaar is en wie sterk, wie te manipuleren is, wie alleen aan zichzelf denkt, wie dienstbaar is. Tjonge, wat was ik gefascineerd door Lomme Driessens, Peter Post, Cyrille Guimard, Davide Boifava, Giancarlo Ferretti, Maurice Demuer, Manolo Saiz, Jose Miguel Echavarri, Patrick Lefevere, Jan Raas, Bjarne Riis, Johan Bruyneel en andere, soms innoverende ploegleiders, mannen die naast hun ervaring als wielrenner de almaar voortschrijdende technische, psychologische en medische wetenschap omarmden.

Steven de Jongh geeft Alberto Contador advies

Steven de Jongh geeft Alberto Contador advies

Het is een opmaat voor een schildering van Steven de Jongh (41), een Nederlandse oud-wielrenner die sinds dit voorjaar verantwoordelijk ploegleider is van een van ’s werelds beste wielrenners én favoriet voor de eindzege in de Tour de France, de Spanjaard Alberto Contador. De Jongh, niet eens zo bijzonder succesvol als wielrenner, werd door de vermogende Russische eigenaar en doorslaggevende geldschieter van de ploeg Tinkoff-Saxo, Oleg Tinkov, aangesteld om de Spaanse ronderenner Contador en de Slowaakse sprinter/klassieker- en eendagspecialist Peter Sagan te coachen.

In de opportunistische wereld van de commerciële topsport liggen aanstelling en ontslag dicht bij elkaar. Bjarne Riis, toch een man met reputatie, intelligentie, inzicht en ervaring met wat zich in het wielerpeloton afspeelt, werd uit de weg geruimd door Tinkov, een puissant rijke ondernemer. Riis’ plaatsvervanger werd Steven de Jongh. Een ex-wielrenner, een collegiale en sociaal betrokken sportman die op handen werd gedragen door zijn voormalige, succesvolle, Belgische ploegleider Patrick Lefevere (‘ik wou dat ik acht Steven de Jonghs had in mijn ploeg’) en bij de Britse ploeg van Sky had geleerd hoe wielrenners zich op wetenschappelijke basis (dus ook op gebied van voeding, levensinstelling, sociale betrokkenheid en psychologische kennis en training) kunnen verbeteren. Dat hard fietsen niet alleen een kwestie is van hard doorfietsen. Fysieke training, de succesformule van vroeger, is al lang niet toereikend meer.

Tinkov, eigenaar van Tinkoff Credit Systems, moet zeker hebben willen weten hoe hij de door hem zwaar betaalde renners tot het uiterste kan drijven. De 47-jarige Rus was in zijn jonge jaren wielerkampioen van Siberië en stond te boek als een bikkelharde sportman. Totdat de militaire dienstplicht hem dwong met wielrennen te stoppen. Als eigenaar van de wielerploeg wordt hij nu vaak een slavendrijver genoemd, een man die louter ter meerdere eer en glorie van zijn onderneming Tinkoff en zichzelf mensen laat strijden. Egomanie is niet ver meer. Tinkov (let op: zijn naam wordt in de commerciële Engelse vertaling Tinkoff) zocht en meende de beste mensen te hebben gevonden om zijn imperium te vergroten. Zo vond hij Steven de Jongh, niet nadat hij – vanzelfsprekend – de antecedenten van de Nederlander had nagetrokken. Hij vernam uit alle hoeken en gaten dat Steven de Jongh de beste was om de ploeg te coachen.

Steven de Jongh kent dus het wielrennen. Hij reed voor TVM, QuickStep en Rabobank. Hij weet waarom je wint en waarom je niet wint. Waarom stimulerende middelen worden genomen, waarom je ertoe wordt gedwongen, waarom je niet meer weet waarom en voor wie je moet presteren, waarom iedereen doet wat je eigenlijk niet zou moeten doen. Wat het nut is, waarvoor je het doet, de snelste willen zijn, anderen helpen om de snelste te zijn. Mensen leren kennen.

Stevendejonghwint

Hij won niet de grote klassiekers, daar schoot hij in tekort. Dat is ook een leerproces. Leren waar je grenzen liggen. Wel als een beest te boek staan, een wielrenner die zich onder de slechtste weersomstandigheden staande houdt – zeg maar zich in zijn element voelt – maar niet Parijs-Roubaix of de Ronde van Vlaanderen wint. Dan maar vrede hebben met overwinningen in de E3-Prijs en Kuurne-Brussel-Kuurne. En de mooiste overwinningen laten aan vrienden die meer in hun mars hebben. Vrienden helpen is ook en vooral een grote kwaliteit in de topsport, waar egocentrisme hoogtij viert.

Topsport is niet zomaar een harde leerschool. Wielrennen gaat over fysieke en mentale grenzen. De een vraagt te veel van zichzelf en vindt zichzelf terug in de goot of in of een of andere afkicklocatie, herstellend van overmatig gebruik van zijn talenten, laat staan van middelen die hij meende te moeten aanwenden om beter te worden dan zijn natuurlijke ik. De ander blijkt sterker dan hij vermoedde en put daar vertrouwen uit: dit kan ik dus ook, er is meer dan ik heb gevoeld en mij is verteld. Mensen die een oorlog hebben overleefd, bleken over meer krachten te beschikken dan zij vermoedden.

Steven de Jongh heeft geen échte oorlogen overleefd. Hij heeft niet meer overleefd dan mensen die getroffen zijn door lichamelijk en psychisch leed en tekortkomingen van medemensen. Hij verloor op vroege leeftijd zijn vader, een man wiens genen hem als wielrenner hebben bevrucht. Hij zat een nacht in een Franse gevangenis, samen met ploeggenoten van TVM, nota bene omdat de Franse justitie hem en zijn collega’s verdachten van het gebruik van verboden stimulerende middelen. Zo gek gaat de samenleving om met beroepssporters. En Steven de Jongh scheidde van zijn vrouw. Om wat voor reden ook. Dat kan gebeuren.

Steven de Jongh wordt in de Tour van 1998 gearresteerd door de Franse politie

Steven de Jongh wordt in de Tour van 1998 gearresteerd door de Franse politie

Maar hoe overleef je beschuldigingen over gebruik van doping? Eerst het zwijgen, zodat je niet wordt gestigmatiseerd als crimineel. Dan blijven zwijgen. Dan ontkennen. Dan met je gezin en je familie durven delen dat je inderdaad middelen hebt genomen om een betere wielrenner te worden, aan hen te laten zien hoe goed je was, hen te tonen dat je echt een goed mens was en niet voor niets zo hard trainde. ‘Papa en mama, kijk eens: ik ben de beste, zonder handen aan het stuur!’ Zo was het dus niet helemaal.

Hoe afschuwelijk is het niet om uiteindelijke te bekennen dat je puur natuur niet zo geweldig bent. Sky, de Britse ploeg die hem eerder als ploegleider aanstelde, vroeg hem op de man af eerlijk over zijn verleden te zijn. Hij moest een handtekening zetten onder een verklaring waarin stond dat hij nooit met doping in aanraking was geweest. Hij kon het niet en bekende schuld. Ook hij had zijn toevlucht genomen tot versterkende middelen. Was hij dom geweest? Was hij een crimineel? Het spookte in zijn hoofd, duivels en engelen vochten als gezworen vijanden. Nachtenlang. Hij keek om zich heen en zag andere mensen, andere wielrenners. Wie waren zij? Wie was hij nog? Steven de Jong, een Noord-Hollander die de trappers was kwijtgeraakt, zoals velen in deze samenleving waar prestaties meer en beter worden beloond dan nederigheid.

En toen kwam Bjarne Riis, een Deense oud-wielrenner en oud-Tourwinnaar die uiteindelijk ook had bekend dat hij (heel veel) doping had genomen. De Jongh was een man met ervaring. Hij had bij Sky de wetenschap, de integriteit en de transparantie ontdekt. Zelfs Alberto Contador vond hem. Een wielrenner die won zoals hij dat wilde, maar toch niet vond wat hem voldoende bevredigde. En als hij won, dan was er de argwaan die steeds meer is gaan heersen rondom de wielersport. Contador zocht naar een bondgenoot, een vertrouwenspersoon die door middel van levenservaring en aangetoonde sociale betrokkenheid hem nóg beter kon maken.

Contador is een overlever. Sinds hij in zijn jonge jaren op de rand van de dood heeft geleefd, als gevolg van een gesprongen ader in zijn hoofd met een   (positief uitgevallen) schedellichting tot gevolg, is winnen een obsessie. Overwinnen. Alles winnen wat binnen zijn mogelijkheden ligt – ook wat niet binnen zijn mogelijkheden ligt. Steven de Jongh kan hem helpen, door ervaring, aan de hand van wetenschappelijke analyses en door communicatie. Open zijn, transparantie, ervaringen delen, emoties doorgronden, vragen en nog eens vragen. Wat voel je? Wie ben je nog? Wat wil je? Kun je dat? Waarom wel of waarom niet?

Steven de Jongh gaat te rade. Hij praatte met Ajax-coach Frank de Boer over zijn ervaringen, over voeding en dieet, over bewegen en rustmomenten, en met andere coaches in welke sport dan ook, over elk facet dat er in topsport toe doet. Hij opent zijn hart voor de wielersport. Hij zegt niet zoals ploegleiders uit een ver verleden wat moet, ter meerdere eer en glorie van de sponsor. Hij vraagt en is benieuwd. Rondom staan geschoolde specialisten uit Rusland, België, Denemarken, Italië en de Verenigde Staten hem bij.

Steven de Jongh geflankeerd door zijn medewerkers

Steven de Jongh geflankeerd door zijn medewerkers

Steven de Jongh is niet zomaar een ploegleider. Hij is manager, supervisor, de man met de grootste ogen, de grootste oren en de gevoeligste zintuigen. Als hij de verwachtingen nu maar kan waarmaken, vooral Alberto Contador na de triomf in de Giro ook naar een triomf in de Tour loodsen. In de commerciële topsport tellen niet alleen menselijke eigenschappen. Maar dat weet De Jongh intussen als geen ander.

Dit portret is gepubliceerd in NLcoach, juli 2015

Feest van blijheid, hoop en ongebreideld chauvinisme

2 jul

De Tour de France past geen bescheidenheid. Kijk dus niet op van de kermissfeer rondom de start van dit sportevenement in Utrecht. Ze is van alle tijden en zal in de komende jaren vast en zeker groeien. Zodra de Tour een stad aandoet gaan op alle huizen, gebouwen en pleinen de vlaggen uit. De Tour is meer dan sport, meer dan wielersport. De Tour is een feest, een zomerfeest waarin niet alleen wielrenners willen stralen.

De Tour van 2014 in Engeland

De Tour van 2014 in Engeland

Over gigantisme als een woekerend abces, waar de Tour-directie twee decennia geleden nog angstvallig voor waarschuwde, wordt nauwelijks meer gesproken. Integendeel. Mogelijk straks als de Tour voorbij is. Wie zich nu in Utrecht begeeft of straks langs de wegen naar Zeeland, België en Frankrijk wil staan, wordt overweldigd door blij, uitzinnig volk. Het is alsof de Tourkoorts, onlangs zo indringend door Peter Ouwerkerk (sinds 1971 Tour-verslaggever/chroniqueur) beschreven in ‘Bidon, een leven lang de Tour’, zich alleen maar uitbreidt. Zeker nu in Nederland, waar niemand kan ontkomen aan dit verslavende virus.

Ik herken de verslaving. Twee decennia lang was ik wielerverslaggever en kon ik niet buiten de Tour de France. Geen voorjaar (tijd van verlangen en honger) en zomer (tijd van overgave) zonder de opwindende reis door Frankrijk, langs boeiende landschappen, over prachtige bergen, langs vervaarlijke ravijnen, in verschroeiende hitten, in dagenlange regenbuien, in armoedige én chique hotels, in verstikkende perszalen en langs kuddes verdwaasde toeschouwers die nauwelijks wisten waarom ze langs de weg stonden. De onafgebroken discussies met collega’s na afloop in het restaurant en nog later op het avondterras of aan de bar.

Ik droomde elke nacht van wielrenners. Zelfs weken na afloop van de Tour, zat het wielrennen nog in mijn hoofd en mijn hart. Daar hielp geen heerlijk Grieks strand of natuurwandeling in de Alpen als afkickproces tegen. De Tour zat in mijn systeem en ging er maar moeizaam uit. Om mijn liefdesrelatie gezond te houden (wat niet lukte) en mijn sociale netwerk te onderhouden, was dat wel nodig.

De afkickverschijnselen na jaren verslaggeving in de Tour de France voelden zwaar, de adrenaline begon op stille, ongewenste momenten weer te spuiten. Mijn hart sloeg op hol, omdat het vroeg naar de Tour, het onbezonnen, opwindende, avontuurlijke leven. Mijn hart was een Tourhart. Mijn hart klopt nu aangenaam, vrij rustig. Mijn dagelijkse meditatie en contemplatie helpen me daarbij. Er is meer in het leven. De verwondering overheerst nu.

Het is dus nu weer tijd voor het feest van blijheid en hoop. Tijd voor uitgelatenheid, bespiegelingen en identificatie met oude en jonge helden. Op sociale media bestoken supporters, volgers en anderen elkaar van ’s morgens vroeg  tot ’s avonds laat verslaafd en verdwaasd met ronkende meningen, vaak uit de onderbuik maar ook uit het hart.

Het is dus weer voor ongebreideld chauvinisme. Vooral in thuisland Frankrijk. Fransen hunkeren naar Franse helden, Italiaanse naar Italiaanse, Belgische naar Belgische, Spaanse naar Spaanse en Nederlandse naar Nederlandse. Pas op, het is elk land raak, zodra de lokale helden op kop rijden. Op de voorpagina’s van kranten, magazines en talrijke boeken (de handelsgeest tiert welig) worden de lokale helden voorgesteld als favorieten. Terwijl de Tour de France toch een wedstrijd is met favorieten uit vele landen. Wie waren ook weer Fausto Coppi, Eddy Merckx, Jacques Anquetil, Miguel Indurain, Bernard Hinault, Lance Armstrong en Joop Zoetemelk? Wie?

Eens was een start- of etappeplaats van de Tour de France buiten Frankrijk door de organisatoren bedoeld als verspreiding van de Franse cultuur. Die ambitie is overvleugeld door commercie en consumentisme (geld en begeerte). Alleen de namen zeggen iets over het oorspronkelijke Franse karakter van de ronde. De start in Utrecht heet Le Grand Départ. De doorkomst in Zeeland en aankomst op Neeltje Jans wordt Tour de Zélande genoemd. En zo zijn er meer Franse etiketten. Maar vooral ook regels die door de lokale organisatie streng dienen te worden nageleefd. Gelukkig gaan niet alle tradities op de schop.

De Tour is geglobaliseerd en gemondialiseerd. De favorieten zijn niet langer Fransen. Een Brit vooral, een Italiaan, een Spanjaard en een Colombiaan – een Australiër, een Pool? – zullen hoogst waarschijnlijk strijden om de eindzege. Geen kopman uit Frankrijk, nota bene, of uit België en Nederland. Zij zullen zich tevreden moeten stellen met een topklassering of zich moeten richten op een overwinning in een etappe of tijdrit. Tevreden? Het Nederlandse volk (de televisie voorop) zal exploderen wanneer een landgenoot op kop rijdt en vooral wanneer hij wint – waar of hoe dan ook. Je voelt het aan de atmosfeer, opgejaagd door de ontketende media, die geen maat kennen. Relativering is uit den boze.

Voel je druk? Het is de meest gestelde vraag aan Tom Dumoulin, een 24-jarige Nederlandse renner die allerwegen is bestempeld als dé kanshebber voor de openingstijdrit in Utrecht. Hoe zou zijn antwoord luiden? Wat als zijn lichaam onder de immense druk bezwijkt en ‘onze Tom’ ziek is – of die dag niet goed genoeg, dan wel domweg valt? Een tv-verslaggever vroeg aan een Nederlandse favoriet voor een hoge klassementsklassering, Bauke Mollema, wie hij graag de tijdrit zag winnen. Mollema antwoordde: ‘Fabian Cancellara’. Zijn Zwitserse ploeggenoot. ‘Echt waar? Niet Dumoulin?’ Nee, zijn ploeggenoot in het Amerikaanse team Trek, Cancellara dus, moest winnen. Dat wielrenners niet per definitie nationalistisch denken bevreemdt niet. Zij zijn domweg professional. Zij worden door een internationale firma betaald en rijden samen met renners uit alle landen.

Zo gaat het in elk land. In de periode dat ik de Tour versloeg, stoorden wij Nederlandse journalisten ons aan het grensoverschrijdende chauvinisme van de Franse media. Hoe elke dag de Franse kranten werden geopend met uitzinnige kretologie over Franse renners. Hoe Fransen alleen nog Fransen willen kennen. Natuurlijk waren wij betrokken bij de Nederlanders Joop Zoetemelk, Hennie Kuiper, Peter Winnen, Johan van der Velde, Steven Rooks en Erik Breukink. Maar zoals de Fransen? Nee. Toen Zoetemelk in 1980 de Tour won kwamen duizenden Nederlanders naar Parijs om hem als winnaar toe te juichen. Het was rustig vergeleken bij wat zich jaren daarna in hysterische zin op Alpe d’Huez (de Nederlandse berg) ging afspelen en nu rondom Utrecht en Zeeland gaat gebeuren. En wacht op de dag dat Alpe d’Huez beklommen gaat worden. De gekte zal grenzenloos zijn.

Ploegenpresentatie Tour in Utrecht.  Foto Jeroen Wielaert

Ploegenpresentatie Tour in Utrecht.
Foto Jeroen Wielaert

Ze komen in de hoop iets van de kanshebbers Christopher Froome, Alberto Contador, Vincenzo Nibali en Nairo Quintana te zien, liever om de Nederlanders Tom Dumoulin, Bauke Mollema, Steven Kruijswijk, Laurens Ten Dam, Twan Poels, Wilco Kelderman, Lars Boom en Robert Gesink aan te moedigen, liefst aan te raken. Want dat is wielrennen nog steeds: je kunt de renners van nabij zien (met alle gevaren van dien), hun massageolie ruiken, hun hightech-fiets bewonderen en – zo las ik al – om de hotels waar de renners verblijven te aanschouwen. Verdwazing? Gekte? Het gebeurt nu eenmaal. Het is in geen andere sport het geval.

Hoewel alweer de eerste berichten over nieuwe verboden middelen opduiken (de Duitse dopingexpert Perikles Simon liet al weten dat het nieuwste middel alle oude middelen overtreft), blijft de wielersport aantrekkingskracht uitoefenen. Of juist daardoor. Niet dat het grote publiek gelooft in schone sport. Het gaat om bewondering en verwondering. Om de sensatie. Het evenement als spektakel, als sportief amusement. In Nederlandse kranten wordt zelfs nog (alweer) uitgelegd hoe het spel gespeeld wordt. Even bijpraten! En dat na honderd jaar Tour de France. Zoals ‘De Tour de France voor dummies’ in het Algemeen Dagblad. Gerrie Knetemann, een filosofische renner die zich interesseerde voor geschiedenis, voorspelde het me begin de jaren tachtig in een interview in De Volkskrant: ‘Pas op: We gaan qua opwinding de Romeinse tijden nog eens overtreffen.’

Dat Nederlanders kunnen meestrijden om een etappeoverwinning en een hoge eindklassering versterkt vanzelfsprekend de aantrekkingskracht. Dat is wel anders geweest, zeker na de dopingonthullingen rondom de Amerikaan Lance Armstrong en zowaar en massaal in de Nederlandse Rabo-ploeg, nota bene. Veel mensen zullen de Tourkaravaan in Frankrijk gewoon blijven volgen. Mollema, Ten Dam, Dumoulin en Gesink gaan de druk voelen. Hoe onaangenaam die druk ook is, het is een droom die uitkomt: aangemoedigd en toegejuicht worden door een massa landgenoten. Dat is toch waar ze als jongetje van droomden? Dat is toch wat iedere sportman wil? Afzien en bewonderd worden. Dan maar druk, dan maar overtollige aandacht. Een wielrenner zonder Tour is geen wielrenner.

Wie zich afwendt van dit spektakel, mist veel. Je kunt enerzijds met chagrijn en tegenzin kijken, ‘omdat het er toch niet sportief aan toe gaat’. Je kunt je ook verwonderen over wat mensen drijft om de Tour te rijden, waarom zoveel mensen er door opgewonden raken. Nieuwsgierigheid, als een quasi-wetenschappelijk onderzoek. Mogelijk is dat alles een luchtspiegeling die afleidt van het als deprimerend ervaren leven. Het verdooft de pijn en somberheid waaraan we maar niet lijken te ontkomen. Door toe te geven aan verleidende prikkels (winkelen [neuroshopping], materiële rijkdom, mooie snelle auto’s, televisie, smartphones, sportevenementen, amusement, drank en drugs) stijgen we even op uit het bestaan waarin we het vermoeden hebben voortdurend tekort te schieten. Het leven is niet wat we wensen. De vraag is: wat wensen we eigenlijk? Daarom worden we graag high, al is het maar even. Zo is het bij mij althans, nog steeds.

Als straks Contador, Froome, Nibali en Quintana op de flanken van de bergen elkaar aftroeven in kracht en uithoudingsvermogen die ze opdeden in ellenlange trainingsritten en hoogtestages, veer ik op. Alweer. Ik wel. Wie niet? Die mannen dienen wat mij betreft zeker niet louter sceptisch gevolgd te worden, omdat ze het spel mogelijk niet eerlijk spelen. Ze verdienen ook bewondering. Ik begrijp die selectieve afkeer niet. Waarom wel bewondering voor voetballers, tennissers, hardlopers en schaatsers en niet voor wielrenners? Doping? Doping is toch inherent aan (commerciële) topsport. Wie aan sport doet wil winnen, wie aan topsport doet gaat over grenzen, overtreedt spelregels. Zo is het nu eenmaal.

Ik kijk uit naar de strijd, de strijd om de eindzege, de strijd om de etappeoverwinningen. De strijd om welke titel en trui dan ook. Wat mensen doen om de beste in hun sport te zijn. Dat is fascinerend. Dat andere mensen zich ermee willen vereenzelvigen is even fascinerend. Een paar weken feest. De vlaggen gaan uit. Gek doen. Dat mag best weleens.

Deze column is gepubliceerd op de website van http://www.Sportenstrategie.nl

Jeroen Wielaert, de creatieve geest achter de Tour-start

3 mei

Nee, de God van Utrecht is hij nog niet genoemd. Het had de afgelopen maanden in de aanloop naar Le Grand Départ in Utrecht zo maar gekund. In de almaar toenemende euforie was er immers steeds de alles omvattende vraag naar duiding van deze Utrechtse gangmaker. Wie is toch die onstuitbare man die de directie van de Tour de France ervan wist te overtuigen dat ’s werelds grootste wielersportevenement in Utrecht van start moest gaan? Un fou romantique, een romantische gek? Nee, dat is te gemakkelijk. Daar doe je Jeroen Wielaert tekort mee. 

Jeroen kijkt me aan, als ik tegenover hem in een Utrechts café over God begin. Nou ja, als dat zou kunnen. Willen we dat allemaal niet? God zijn. En enige trots is hem vanzelfsprekend niet vreemd. We kennen elkaar al ruim dertig jaar. Kwamen we elkaar niet voor het eerst tegen in de Ronde van Zwitserland, 1987? Hij als debutant, ik al zo’n tien jaar ervaren met de wielersportverslaggeving. Of was het eerder? We deden immers ook jarenlang aan judoverslaggeving. Hoe dan ook: we voelden elkaar meteen aan.

jeroen
Waarom? We komen uit dezelfde streek. ‘Boertjes’ die toch maar het avontuurlijke leven in de Tour de France hebben mogen leren kennen. Afkomstig uit een streek bovendien waar het godsbesef overal voelbaar is, waar spiritualiteit in de lucht lijkt te hangen: er moet toch iets meer zijn in dat platte leven.

Zo suist ook dezelfde soort muziek door onze hoofden. Blues en rockmuziek, van Cuby + Blizzards (Somebody will know someday) tot U2 (Bullet the blue sky), laat zich moeiteloos verweven met de wielersport – voor wie het aanvoelt. Jeroens boeken over de wielrenners en de bluesvertolkers van weleer spreken voor zich. En dan nog zijn andere boeken en radioreportages over velerlei kunstenaars, zoals dichters en andere spirituele geesten. Hij is benieuwd naar het leven.

Over het fenomeen wielersport hebben zich vele filosofen en psychologen gebogen, meer dan over welke sport ook. Over lijden en afzien. Jeroen is er zelf een. Hij blijft zoeken. Zal hij ooit het antwoord vinden? Niet moraliseren, zoals tegenwoordig gebruikelijk is, nee, gewoon kijken, voelen en ervaren. Wat het me je doet, wat het leven met wielrenners doet. Als straks (de vierde en vijfde juli) de Tour de France de bevolking van Utrecht en omstreken aanraakt, moet iedereen proberen te voelen wat Jeroen Wielaert al sinds zijn eerste contact met de Tour in 1967 (hij was elf jaar) heeft geboeid. 

Dit is nou wielrennen! Dit is de Tour. Dit is wat hij meekreeg van de toenmalige NOS-commentator Fred Racké, van renners als Gerben Karstens, Jos van der Vleuten, Guido van Reybrouck en Charly Grosskost, en kort daarna van Jan Janssen en Eddy Merckx. Allemaal opgeslagen in de plakboeken van zijn puberteit.

Al die vragen en vraaggesprekken over hoe het allemaal zo gekomen is, Het Grote Vertrek, heeft hij al beantwoord. Zonder tegenzin, geen moment. Enthousiasme en de vurige, onstuitbare wil om mensen te vertellen en te laten zien waar zijn hart naar uitgaat. Bij het binnengaan van het Utrechtse café wordt hij staande gehouden, in het café wordt hij herkend. Hij oogt vermoeid van waarmee hij dagelijks bezig is, strijkt door zijn haar, kijkt ongeduldig om zich heen. Schichtig soms. Maar hij gaat door waar hij begonnen is. Zo is hij nu eenmaal. Bezielen, zijn ziel overbrengen op anderen, op mensen die nog niet begeesterd dan wel betoverd zijn door de wielersport, de Tour de France in het bijzonder.

O, dit is een interview voor een blad dat vooral wordt gelezen door coaches en in coaching geïnteresseerde mensen? Weer eens wat anders. Snel zoekt hij naar een invalshoek die hij nog niet heeft kunnen of mogen uiten in al die media die hij bereidwillig en enthousiast te woord heeft gestaan. Neem nu het moment, zo begint hij, in die kroeg dat hij samen met zijn maatje Jan Fokkens op bierviltjes uittekende hoe een Tour-start er in Utrecht uit zou kunnen zien. In 2002, dat was niet ver van het etablissement waarin we nu van de wijn drinken – sous le Dom. ,,Een droom werd een obsessie. Gewoon, dit kan gewoon. Hoe kunnen wij mensen inspireren en zo ver krijgen deze droom te verwezenlijken? Toen brak het moment van coachen aan. Hoe breng je een idee over op anderen.’’

De stad, de toenmalige burgemeester Annie Brouwer en de toenmalige wethouder Hans Spekman werden geraakt door het plan. Zo vreemd was dat niet. Jeroen liet zich gelden in Parijs, drong gemakkelijk door tot het brein van de Tourdirecteuren. Eerst van Jean-Marie Leblanc, een Nordiste, een beetje Hollander, een beetje Vlaams, en voormalig ploeggenoot (bij Pelforth) van Nederlands eerste Tourwinnaar Jan Janssen. En vervolgens van Leblancs opvolger Christian Prudhomme. Wie de assertiviteit kent waarmee Jeroen zich onbeschaamd aan renners achter de finish opdrong en vragen stelde, begrijpt dat Leblanc en Prudhomme deze innemende, geestdriftige en wielerminnende Tourvolger gauw in de armen sloten.

Er is weleens minachtend gelachen om die amechtige, zwetende man die met microfoon en nagra honderden meters renners achterna holde ten einde een kreet van euforie of frustratie te ontfutselen. Wat konden ze nog uitbrengen? Waar hadden ze nog zin in na zoveel kilometers zware koers? Maar ja, hoor. Daar stond hij weer, zwetend en hijgend, tegenover afgepeigerde renners, die hem vervolgens weleens met een ‘lullig’ antwoord afscheepten. Dat vereist niet alleen onbeschaamdheid maar vooral doorzettingsvermogen én incasseringsvermogen. Om dan ook wel trots tot in zijn tenen met een ‘primeur’ terug te keren bij de andere verslaggevers. Uiteindelijk dwong hij daarmee ook respect af, bij de renners en bij de ploegleiders. En niet in het minst bij collega-journalisten.

Zoals Leblanc en Prudhomme dat ook moeten hebben gevoeld. ,,’Ayez patience, Jerome,’ zei Leblanc tegen me.’’ Jeroen was met wijlen Fedor den Hertog, de oud-wielrenner, in Vaison-la-Romaine toevallig bij een optreden van de Tour-jazzband van Leblanc beland. Overal zocht en vond Jeroen een gelegenheid om te stoken. Maar geduld? Wat is dat? Utrecht in 2010, of zelfs later? Dan pas? Nou, vooruit.

Ik zag hem rommelen en stoken bij de start van een Touretappe. Terwijl burgemeester Ivo Opstelten van Rotterdam (nota bene voormalig burgemeester van Utrecht) zich in een strak kostuum wereldvreemd in de Tour de France liet fêteren door Tourcoryfeeën als Bernard Hinault (‘aardige man, die man, o, is dat Bernard Hinault?’) – zoals honderden burgemeesters vóór hem – schuimde Jeroen Wielaert langs en door het peloton, waarvan iedereen hem kende. Die onvermijdelijke man in spijkerpak met een microfoon in zijn knuisten en een zonnebril op zijn hoofd, die iedereen die hij in de ogen keek aansprak.

Opstelten zou winnen van Utrecht, zeg maar van Wielaert. Dat was een slag in het gezicht, niet in het minst in dat van de Utrechtse notabelen.

Hij had zich kunnen neerleggen bij het oordeel van Prudhommes beslissing van november 2008. Maar toen kwam de vechtlustige coach in Jeroen Wielaert boven. Waar Utrecht verslagen reageerde, gooide Jeroen er als kenner en beschrijver van de Franse cultuur en historie (lees zijn boeken zoals ‘Het Frankrijk van de Tour’) een kreet van Charles de Gaulle tegen aan: ,,Nous avons perdu la bataille, mais pas la guerre.’’ Kortom: we hebben niet verloren, we hebben gewoon nog niet gewonnen. Of: we zijn nu van Rotterdam verlost, die hebben hem al, nu wij, een tegenstander minder.

Jeroen ging er hard in: ,,Mijn taak was bezielen. Er is niets meer te verliezen. Zij, de Utrechters, wisten het even niet. Ik moest doorgaan. Hoe hebben wij het kunnen verliezen van die rot Fransen? Daar schiet je niks mee op. Hoe kunnen we onze hartstocht blijvend houden? Veerkracht, maar dat dan vooral tonen tegenover de Tourdirectie. Prudhomme dus. Stoken, bestoken en laten zien wat we willen, en hoe we het willen. En begrijpen dat de Tour ons nodig heeft. Zij hebben Utrecht nodig, ze willen wereldwijd gaan, ze willen enthousiaste kandidaten.’’

jeroen wielaert 2014
Hij moest twijfel weghalen bij de betrokkenen, bij de lokale pers die graag de criticaster uithangt. Hij moest zoeken naar nieuwe wegen, oude kennis en ervaring. ,,De mentaliteit van volharding en overbrenging van kennis.’’ De tegenslagen mochten niet doorslaggevend zijn. De wielersport die in een kwaad daglicht kwam te staan door verregaande dopingonthullingen en -bekentenissen, ook van Nederlandse renners. Nota bene de hoofdsponsor van het geplande Tour-spektakel en tegelijkertijd sponsor van Nederlands belangrijkste wielerploeg, Rabobank, haakte mede daarom af. Het imago van de bank stond op het spel. ,,Rabo was dus niet de gedroomde spits. We moesten verder zoeken, naar sponsoren en andere geldschieters en geïnteresseerden.’’

Het moet een hels karwei zijn geweest. Door te dringen tot het brein van gemeentebestuurders, politici, partners, sponsors, media en managers – en niet in de laatste plaats tot de geest van de Tourdirectie, Christian Prudhomme in het bijzonder. Naar ideale plekken, straten en pleinen zoeken waar wielrenners moesten rijden. Liefst bij de Dom. Graag onder de Dom, natuurlijk. Zoals nu gebeurt. Zonder de Dom geen Utrecht.

Diezelfde Prudhomme zweepte Jeroen Wielaert op: Continuez, continuez. En elke keer weer toog hij naar Frankrijk, naar de Tour, naar de Tourvolgers, naar de Tourrenners van weleer. Boeken en geschriften volgden elkaar op. Interviews op radiozenders met mensen uit de Tour gingen door. Alleen de NOS, de omroep die jarenlang volop van zijn kennis profiteerde, wilde niet meer dan hij verder ging in de Tour. Wielrennen was doping, wielrennen had niets te maken met historie, romantiek, cultuur, sociologie en filosofie (zoals Jeroens illustere televisie-voorganger Jean Nelissen dat verwoordde). In Hilversum koesterden ze Jeroens verworven inzichten niet langer, hoewel zijn directe collega’s van Radio Tour de France hem er graag bij houden. De NOS is platvloers geworden. Scoren, juichen om doelpunten, overwinningen en medailles vooral van Nederlanders. Meer mag er niet zijn om over te praten. En dat doet Jeroen en zijn geestverwanten pijn.

Elke keer als ik op de radio hoor wat Nederlandse sporters presteren, verlang ik naar chroniqueurs als Jeroen Wielaert. De gesproken columns vanaf een Frans terras. Bar-Tabac-le-Sport. Waar is naast het verslag het historisch besef, het menselijke en filosofisch aspect? Het is toch niet alleen goud wat er blinkt. Er is toch meer dan de wereld van winnen en verliezen, er zijn toch de verhalen vertolkt en weergegeven door verslaggevers met kennis van zaken en historisch besef. Mensen zoals Jeroen Wielaert die er voor gezorgd hebben dat de Tour de France in juli van dit jaar zijn Grand Départ beleeft.

Jeroen Wielaert wijst Tour-directeur Christian Prudhomme de weg in Utrecht Jeroen Wielaert wijst Tour-directeur Christian Prudhomme de weg in Utrecht

Er spoelde een golf van vreugde door Nederland en de Nederlandse wielersport toen in november 2013 bleek dat Tourdirecteur Prudhomme had gebeld omdat hij had toegezegd dat Utrecht de Tourstart in 2015 mocht organiseren. Het was nu definitief. Een eerder gerucht was met moeite door de nerveuze burgemeester Aleid Wolfsen binnenskamers gehouden. De bezoeken aan Utrecht, de locaties, de mensen, de fietsen, de jeugd en de dromen van Jeroen waren doorslaggevend was geweest. Al die mensen die door Wielaert waren ‘aangestuurd’, liever geïnspireerd, vlogen elkaar in de armen.

Jeroen Wielaert ziet van afstand hoe het bedrijfsleven, de bevolking, de politici en de sportliefhebbers zijn idee gretig omarmen. Utrecht zal worden overstroomd door wielrenners en hun begeleiding en aanhang, door cultuurevenementen, met kinderen en kunstenaars, met fiets- en ander typisch Nederlands gedoe. Utrecht wordt een stad van wielrenners, fietsers en andere nieuwsgierigen. Eén miljoen bezoekers? Het zou zo maar kunnen. Hij slaat op zijn brede borst. ,,Er lopen nu veel mensen in Utrecht die zeggen dat ze het allemaal hebben verzonnen. Succes heeft vele vaders. Velen hebben het voorelkaar gekregen, maar er is maar één die het heeft bedacht. En dat ben ik, in de kroeg met Jan Fokkens.’’

Jeroen Wielaert is niet bescheiden. Dat siert hem. Wie hem begin deze eeuw voor gek (un fou romantique) heeft verklaard, dient zich te haasten zich bij hem te verontschuldigen. Jeroen zelf wenst niettemin te vermelden dat hij dit initiatief vooral aan Dick Heuvelman te danken heeft. De Groningse wielerjournalist haalde in 2002 de Giro d’Italia naar Groningen en in 2009 de Vuelta naar Assen. Om de Giro binnen te halen bracht hij zelfs een bezoek aan de paus. Verder kan een enthousiaste geest nauwelijks gaan.

Jeroen Wielaert toont net als Heuvelman aan dat sportverslaggeving verder kan gaan dan kritiek en afstandelijk oordelen. Het zit hem toch meer dan gedacht in de fascinatie voor de sport, in het historisch besef en het in het stand houden van de sport waar we met zijn allen van blijken te houden. Pim Mulier, Joris van den Bergh en anderen. Maar ook Dick Heuvelman en Jeroen Wielaert. Dat rijtje van creatieve geesten.

Dit interview is gepubliceerd in NLcoach nummer 2 – 2015

Opgeven? Nooit, godver, nooit

25 jul

Een artikel van mij van 6 december 1997 in NRC Handelsblad
Dopingsleur van de wielersport

Waarom mogen concertpianisten wel slikken en drinken wat ze willen en beroepswielrenners niet? Vorige week werd de PDM-ploegarts Wim Sanders beschuldigd van dopingpraktijken. Over drog en diarree. ‘Zonder drama heeft wielrennen weinig overlevingskansen.’

Vroeger, toen gebruikten de renners nog spuiten, van die hele grote. En die staken ze er zo van achteren in, als ze op de fiets zaten, midden in de koers. Toen namen ze ook pillen, handenvol tegelijk, van die zwarte pillen. Dan zag je aan hun ogen dat ze tot over hun oren vol zaten. Hun haren stonden rechtovereind. En als die renners over de streep kwamen, reden ze gewoon door. ’s Nachts konden ze niet slapen, dan tierden ze door. Dan dronken ze een fles wijn leeg en sliepen ze vol van de drank en de ‘drog’ in. En als ze dan de volgende ochtend pijn in hun hoofd of hadden, slikten ze net zo makkelijk weer een paar van die dingen. Stoere verhalen, sterke verhalen, verhalen over een andere wereld, ver van de beschaving.

Wie zijn oor te luisteren heeft gelegd bij die verhalen van oude wielrenners, zal hebben genoten. Maar hij zal zich ook hebben verbaasd. Dat ze nog leefden? Met een mengeling van respect en afgrijzen hoorde je de anekdotes over ‘de koers’. Over de honderden kilometers die ze door de brandende zon, door de venijnige koude, door regen, sneeuw, hagel en mist hadden moeten fietsen. Over de verschrikkelijke beklimmingen van de cols in de Alpen, Pyreneeën en Dolomieten. Dat het hun zwart voor de ogen was geworden, maar dat ze toch waren doorgereden. Altijd waren ze doorgereden.

Ik kende een wielrenner die nooit een held is geworden. Ik zag Jaak Verbrugge voor het eerst voor de start van een Alpen-etappe in de Tour de France, eind jaren zeventig. Zijn ogen stonden flauw, zijn gezicht was bleek. Hij was al dagen aan de diarree. Maar hij moest en zou de Tour uitrijden. Op de top van de eerste col besloten we op hem te wachten. Maar hij kwam maar niet. Beneden ons, een paar haarspeldbochten lager, zagen we hem in de berm zitten, broek naar beneden, omringd door mensen. Hij klom weer op de fiets en zette zijn lijdensweg voort. Toen hij bij ons aankwam, stapte hij af, liet zich tegen onze auto vallen en begon te vloeken, te slaan en te huilen. Hij stonk als een mestkar. Van zijn fiets dropen dikke bruine druppels. Opgeven? “Nooit, godver, nooit.”Hij wilde de eindstreep halen, die achter twee andere cols, de Galibier en Alpe d’Huez lag. Hij wilde Parijs halen.

Ten einde raad stapte hij besmeurd met zijn eigen vuil in de inmiddels gearriveerde ambulance. Hij huilde. Ze hadden hem misschien nog een paar druppeltjes opium kunnen geven, een paar maar om de ergste buikloop te stoppen. Ze hadden hem een pilletje kunnen geven. Ze hadden hem een nachtje aan het infuus met een of ander middel kunnen leggen. Een hormoonkuurtje had wonderen gedaan.

Zeg nooit dat wielrennen een sport is voor zachte mannen. Ik heb wielrenners in de Ronde van Italië (Amerikanen, Italianen, Fransen, Belgen, Nederlanders) meer dood dan levend over de eindstreep zien rollen. Ze hadden meer dan acht uur door een sneeuwstorm gefietst (onder meer op de Passo di Gavia). Sommigen op last van hun ploegleider in korte mouwen, om de sponsor te behagen, nadat ze de dagen ervoor ook al urenlang door sneeuw en regen hadden gereden. Verdwaasd en bevroren lieten ze zich opvangen in dekens, minutenlang werden ze door verzorgers door elkaar geschud om weer op temperatuur te komen. Ze kregen warme drankjes, thee met cognac of een ander brouwsel van de soigneurs en dronken die als getrainde aapjes op – wisten zij veel wat ze naar binnen sloegen.

Sommigen deden rillend en stotterend hun verhaal voor een microfoon en een camera. Een microfoon? Een camera? Anderen werden naar een podium gesleept waar ze bloemen in hun armen geduwd kregen. Als zombies staken ze plichtmatig hun handen en de bloemen omhoog, verdwaasd en verdoofd door de extreme koude. Ze hadden zichzelf naar de rand van de dood geduwd en leefden zowaar nog. Zelfs dat beseften ze niet meer.

’s Avonds gingen we naar de hotels van de renners. Uit op onderzoek. De gangen stonken naar massage-olie en andere luchtjes. Hotels waren noodhospitalen geworden, waar een enkele kamer zelfs gelijkenis vertoonde met een intensive-care-ruimte. Wie brutaalweg een kamer binnenliep trof steevast een wielrenner aan die zich uitgeput en ontbloot op een bed had gestort, ogen die niet meer spraken, levenloos. Soms opende je de deur van een kamer en trof je een renner op een massagetafel, soms zelfs een renner aan een infuus. Met een klap werd dan de deur weer dicht gesmeten.

Aha, doping! Spanjaarden aan het infuus, Italianen, Fransen, Belgen aan het infuus, maar ook Joop Zoetemelk en zelfs Erik Breukink. Wie lag er niet aan het infuus. Ze lagen toch allemaal aan het infuus? Ik hoorde verhalen over toediening van voedingssupplementen en vitamines. Kom nou, iedereen in het peloton wist toch dat een infuus te maken heeft met doping. Of niet soms?

Wie de volgende morgen hetzelfde hotel binnenkwam, liep kokhalzend door de gangen. De stank was niet te harden. Het hotelpersoneel riep dat het nooit meer wielrenners in huis wilde hebben. Wc’s, badkuipen en wastafels waren bevuild, handdoeken en lakens waren gebruikt als dweil. Er waren journalisten die in prullenbakken ampullen vonden met vreemde namen. Ze namen de resten mee en lieten ze onderzoeken in een laboratorium. Amfetaminen. Doping dus! Zie je nu wel.

Verzorgers, de zogenoemde soigneurs die zowel kunnen masseren als injecties toedienen, waren doorgaans schimmige mannen. Vriendelijke mannen, dat wel. Want een journalist die was getroffen door een stevige verkoudheid of een kater kon van een soigneur een pilletje krijgen waarmee hij vrolijk fluitend de dag doorkwam.

Altijd hing rondom deze zorgzame mannen, de vertrouwenspersonen van de renners, de voorlopers van de sportpsychologen, een waas van geheimzinnigheid. Nooit (vertrouwenspersonen, nietwaar) waren ze duidelijk in hun antwoorden wanneer iets gevraagd werd over middelen, ziekten of lichamelijke dan wel geestelijke stoornissen van hun renners. Die magiërs uit Spanje. Die Mexicaan die altijd bij Greg LeMond was, die Franse dierenarts die furore maakte in de paardensport door de dieren met vreemde kruidenelixers in te spuiten, daar was weggevlucht en nu rondom Bernard Hinault was gesignaleerd.

De soigneurs kregen naar verloop van tijd hulp van medicijnmannen, acupuncturisten, haptonomen, chiropraktors, kruidendokters en de meisjes van 7Eleven, de Amerikaanse soigneuses (met de lieftallige Shelley Verses waarop iedere man in de wielerkaravaan geilde; ze werd het liefje van de Australische wielrenner Phil Anderson) die de renners van de Amerikaanse ploeg vertroetelden.
Spontane meiden in deze mannenwereld.

Toen kwam het peloton echte artsen, de mannen die het ‘beter’ wisten druppelden een voor een de wielerwereld binnen. Elke arts die zich in het peloton wielrenners waagde was op slag verdacht. Ze meldden zich met hun grote ego in de verziekte wereld als wereldverbeteraars. De meesten vertrokken weer snel. Want een medicus die zich in de Tour wil houden aan beroepsethiek, komt in conflict met de renners, de ploegleiding, de sponsors èn met zijn geweten.

Sportarts en arts van de Nederlandse roeiploeg Gé van Enst zei eens tegen me in een interview: “Wie als arts naar de Tour gaat, verliest zijn zin voor realiteit. Die laat zich meeslepen in de tragiek van halfdode renners en kan zich niet meer verantwoorden. Hij wordt door niemand beschermd. Niet door zijn collega’s, door niemand. Hij staat er alleen voor. Een arts die naar de Tour gaat is gek. Mij moeten ze nooit vragen.” Een infuus op een hotelkamer, zei hij, dat mag volgens de medische ethiek niet eens. ,,Maar, ja, ze doen het, de artsen, omdat ze wel moeten. ze hebben een contract met de ploeg en sponsor, en moeten te allen tijde de renners gezond zien te houden. Nee, daar zal ik me als arts niet aan wagen.”

Maarten Ducrot, profwielrenner en Tour-etappewinnaar in de jaren tachtig, vertelde me jaren later hoe groot de spuit was die in zijn bil werd gejaagd teneinde hem een week voor het slot van de Tour de France uit zijn lijden te verlossen. Maar de renner die al de totale uitputting nabij was, werd er nog zieker van. IJlend lag hij ’s nachts in zijn bed. Wat hij gekregen had? Nou, dat moest wel erg gemeen spul zijn. Een injectie weigeren was er niet bij. De ploegleider is de baas en het ploegbelang staat voorop.

Er zijn dopingreglementen. Wie zijn toevlucht neemt tot stimulerende middelen kan worden betrapt bij een dopingcontrole en vervolgens gestraft. Ik heb renners gesproken die waren betrapt, zoals Zoetemelk. We stonden met alle Nederlandse wielerjournalisten aan zijn hotelbed, 200 kilometer van ons eigen hotel ergens in de Pyreneeën. Zoetemelk wist van niets. Hij begreep er niets van, zei hij. Wie begreep het dan wel? Zijn ploegarts, zijn ploegleider? Het was de schuld van de dopingcontroleurs, riepen de renners in koor. Die controles deugen niet, zeiden ze. Ik had het maar te geloven. Joop was een aardige man, hij was geen slikker, hij was eerlijk, hij was onze Joop, nietwaar?

Sinds de Italiaanse professor Francesco Conconi zich in de jaren tachtig met wetenschappelijk onderzoek in duursporten is gaan bezighouden, maakt de wielersport een enorme ontwikkeling door. Conconi ontwierp nieuwe trainingsmethoden, die onder meer leidden tot ongekende prestaties van Francesco Moser. Een renner naar mijn hart, mijn favoriet, die op latere leeftijd nog het werelduurrecord brak, Milaan-Sanremo en de Ronde van Italië won. Vooral door de nieuwe bevindingen kende de Italiaanse wielersport een enorme opleving. Medewerkers van Conconi verspreidden zich, met als gevolg een hausse aan Italiaanse triomfen.

Zoals altijd worden overwinningen in de wielersport toegedicht aan nieuwe dopingmethoden. Bloeddoping en aanverwante methoden (zoals toediening van het middel EPO dat de zuurstofopname in het bloed vergroot) konden wel eens de oorzaak zijn geweest van de Italiaanse successenreeks.

Wie wint, heeft iets nieuws ontdekt. Iedereen in het peloton denkt het, niemand zegt het hardop. Ja, ’s avonds aan de bar als de sterke verhalen over ‘drog’ de ronde doen. Wie als journalist schreef dat in het peloton doping en omkoping schering en inslag waren, kon op een woede-uitval of erger van de betrokkenen rekenen.
Als wielerverslaggever dien je het eigen nest niet te bevuilen. We dienden de renners te steunen en positief over hun daden te schrijven. We leefden in dezelfde wereld en maakten met z’n allen deel uit van de Tourkaravaan. Zoals we als Nederlandse volgers in 1991 ons vertrouwen schonken aan Erik Breukink, een prachtige pedaleur die zich onderscheidde door zijn bescheidenheid en intelligentie. Hij zou wel eens de Tour de France kunnen gaan winnen, hoopten wij. Zijn ploegleider Jan Gisbers zei het, de volgers en het volk van Nederland geloofden het.

Gisbers was een man met vakkennis. Hij was als amateurploegleider succesvol geweest met een wereldtitel van de tijdritploeg, Jan van Houwelingen, Guus Bierings, Bart van Est en Bert Oosterbosch, ‘rooie Bertje’ die ik op de pedalen heb zien stampen als amateur en als prof, een lieve jongen met de kracht van een monster in zijn benen. Hij zou later sterven. Er wordt gezegd door de methoden van Gisbers of later Peter Post. Het is nooit bewezen.

Gisbers wist wat wel en niet mocht. Hij gaf tegen mij ook toe dat hij experimenteerde met middelen. Hij meende dat er maar één manier in de wielersport is om te winnen: grenzen overschrijden. In het voorjaar van 1988 voerde hij onder medische begeleiding met renners van zijn ploeg PDM experimenten uit met testosteron, een hormoon dat uitgeputte renners weer op de been kon helpen. Hij ging ver, maar niet verder dan anderen, beweerde Gisbers altijd. Ik geloof dat hij de waarheid sprak.

Gisbers was ploegleider van Pedro Delgado, eens Tourwinnaar, van Gert-Jan Theunisse, die ook meedeed aan de testosteron-experimenten en later een paar keer werd betrapt op te veel testosteron, van Steven Rooks, Sean Kelly, Jean-Paul van Poppel en Erik Breukink.

Zomaar van de ene op de andere dag in de Tour van 1991 werd de hele ploeg van Gisbers ernstig ziek. We besloten de hele nacht de wacht te houden in het rennershotel, zoals het journalisten betaamt. Door de gangen zagen we wandelende lijken schuifelen. Het waren renners die ziek waren geworden van het middel intralipid. Het werd in ziekenhuizen gebruikt, maar was nog onbekend in de wielersport. Het middel was bedorven geraakt. Alle wielrenners hadden dezelfde injectie gekregen, sommige hadden zelfs in de hotelkamer aan het infuus van ploeg-, huis- en sportarts Sanders gelegen.

De Oostduitse renner van PDM Falk Boden mompelde tegen mijn Duitse tv-collega Klaus Angermann (gevlucht uit de DDR) dat hij bang was om dood te gaan. Het was duidelijk, hij ging dood. Ervaren Tour-verslaggevers zoals ik wisten niet wat ze zagen. EPO, dat volgens geruchten al eerder door Italianen was aangewend, werd genoemd, een middel dat bij veelvuldig en ondeskundig gebruik levensgevaarlijk is. Intralipid, zo werd door onafhankelijke medici verteld, zou als transportmiddel (via het infuus) voor EPO of een ander bijzonder nog in het peloton onbekend middel gebruikt kunnen worden.

Bekend is dat sommige renners vrij onschuldige geneesmiddelen krijgen toegediend die het gebruik van verboden middelen maskeren. Gisbers vertelde een verhaal over bedorven gehaktsaus. Ik geloofde het niet. Maar wat moet je wel geloven in deze wereld van list en bedrog?

Wielersport en doping zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Ik heb het gemerkt, ik heb het gelezen in alle geschiedenisboeken van de wielersport. Alcohol en cocaïne, zo las ik, waren in de negentiende eeuw zeer populaire stimulantia in alle sporten, vooral duursporten. Toen de wielersport begin van de twintigste eeuw populair werd, namen wielrenners alles tot zich wat ze wilden. Brouwsels met grote hoeveelheden cafeïne vonden gretig aftrek. Maar ook ether, nitroglycerine, strychnine en cocaïne werden gebruikt. Wegrenners kregen van alcohol een enorme kick en konden zo uren doorgaan, drinkend en fietsend.

Henri Desgrange, de man die de Tour de France bedacht, vond dat het nemen van stimulantia erbij hoorde. Tenzij de renners het zelf betaalden. Het idee om een dopingreglement in te voeren was dan ook niet afkomstig uit de wielerwereld.

De behoefte aan dopingcontroles ontstond in de sport in de jaren vijftig. In de eerste plaats door het wantrouwen van de Westerse autoriteiten over de prestaties van atleten uit de landen van het Oostblok, die sport in toenemende mate als prestigemiddel hanteerden. Daarnaast waren er de acties van sportartsen die hun monopolie op de uitoefening van de geneeskunde wilden beschermen tegen de niet-medisch geschoolde soigneurs die zich op terreinen bewogen die zij voor zichzelf gereserveerd hadden.

Pierre Dumas was zo’n arts (of was hij zoals werd beweerd niet meer dan een fysiotherapeut met iets meer kennis van zaken?). Behalve zijn part time aanstelling als Tourarts had hij geen enkele band met de wielersport. In zijn eerste jaar als ‘Tourdokter’ in 1955 werd hij geconfronteerd met een aantal gevallen van gedrogeerde renners. Hij kon maar net de Franse renner Jean Malléjac van de dood redden. Dumas belegde tot afkeer van de Tour-directie een persconferentie waarop hij verklaarde dat hij bereid was een aanklacht wegens poging tot moord in te dienen.

Pas in 1966 werd in Frankrijk een wet van kracht die controles op stimulerende middelen bij sportwedstrijden mogelijk maakte. De Tourrenners protesteerden onder aanvoering van Tourwinnaar Jacques Anquetil. De eerste die tijdens de stakingsactie weer op de fietst stapte, was Tom Simpson. Een jaar later reed de Engelsman zichzelf in de brandende hitte op de Mont Ventoux de dood in, zijn door bacterierijk bronwater (langs de kant van de weg uit bergbeekjes op fonteinen gedronken) geteisterd lichaam vol met drugs en cognac.

Het zijn de verhalen die precies passen bij de verhalen die oud-wielrenners mij ’s avonds aan de bar van net hotel vertelden.

Dopingcontroles werden strenger. Eind jaren zeventig ging men ook controleren op hormoonpreparaten. Maar minder geslikt en gespoten werd er bepaald niet. Dopingcontroles werden met trucjes omzeild. Soigneurs en ook artsen bleven de markt afstropen op zoek naar nieuwe, nog onbekende middelen. In de urine van Didi Thurau, een aimabele en zeer talentvolle Duitse renner werden sporen van nicotine gevonden, hoewel hij nooit rookte. Een Duitse journalist van Der Spiegel had ontdekt dat Thurau voordat hij naar de dopingcontrole ging zijn blaas leegde en er dan via een katheter urine van een ander in liet brengen. Ik heb het later meer gehoord. Een van de vele trucjes. Zelfs de grote Eddy Merckx zou het hebben gedaan. Ik wil het niet geloven.

Maar waarom zouden profrenners niet alles in het werk stellen om aan de macht van de dopingcontrole te ontkomen? Wielrennen is hun werk. Ze hebben er recht op zich te verzorgen zoals ze dat willen, beweren ze. Waarom concertpianisten, artiesten en acteurs wel en wielrenners op tournee niet? Ze hebben wel een beetje gelijk. Maar noem beroepswielrennen dan nooit meer sport.

Wat is dit voor waanzin

22 jun

Hoe doe je verslag van de waanzin van de Tour? Meegaan met de journalistieke mores of je afvragen waarom dit gebeurt met mensen? Dilemma’s van een Tourverslaggever.

Tour zwaar
Gefascineerd door zoveel ellende, onrecht en mensenschennis keek ik toe hoe de Zwitser Uli Sutter besmeurd met stof, modder en bloed in 1979 na een Tour-etappe over het middenterrein van de wielerbaan van Roubaix slofte. Zijn fiets achter zich aan slepend. Hij zocht. Nee, hij zocht niet. Hij was verdoofd en verdwaasd, hij doolde.

Op zijn shirt was nog net te zien tot welke ploeg hij behoorde: TI-Raleigh. Hij was de kopman, nota bene, van dit alom bewonderde team onder leiding van de beste zakenman onder de ploegleiders, Peter Post. Mijn afschuw sloeg om in woede. Dat wielrenners zichzelf dit aandoen. Dat wielrenners zich als reclamezuilen laten gebruiken door organisatoren als Jacques Goddet en Félix Lévitan. Beulen zijn het, die directeuren!

Ik wilde naar huis, weg van dit mensonterende circus. Op weg naar Brussel, waar na een eerste voor een debutant wereldschokkende Tourweek mijn vriendin op mij zou wachten, schold ik mijn collega’s de huid vol. Wat is dit voor waanzin? Willen mensen dit zien? Schrijven jullie hier over? Zonder een vorm van mededogen? Zonder kritiek op de organisatie voor wie slechts één belang telt: commercie? Hun evenement moet verkocht worden, ongekende kijkcijfers scoren, hun kranten moeten abonnees werven.

Waar zijn jullie principes, mannen, of doen we blindelings mee met dit populisme?

Was ik naïef, een romanticus die veronderstelt dat de sportwereld een symbool is van de integere wellust, van een eerlijke competitie en van het gezonde leven – vrij van zonden? Ja, ik was nog naïef. Dit hoort erbij, dit is de Tour de France, dit is de wielersport. Dit is wat de mensen willen.

Tom Simpson wordt tevergeefs gereanimeerd
Tom Simpson wordt tevergeefs gereanimeerd

Er zou mij nog veel meer wachten. Sportmensen die zich (bewust of onbewust) te gronde richten, in de hoop onschendbaar, onsterfelijk of heilig te worden. Jaren later leerde ik dat het bereiken van de top van Alpe d’Huez of nog beter de Mont Ventoux, waarop de Engelse beroepswielrenner Tom Simpson zijn leven verloor door te veel opwekkende middelen en overdreven ambitie, mensen een gevoel van superioriteit geeft. Mensen, vooral topsporters, gaan door het stof om zichzelf te bewijzen. Waarom begreep ik dat in 1979 nog niet? Hoewel ik al aanvoelde dat iets niet deugde aan de offers die Sutter en de zijnen brachten.

Eerder tijdens mijn eerste Tour de France zag ik Jacques (Jaak) Verbrugge voor de start van een Alpen-etappe. Zijn ogen stonden flauw, zijn gezicht was bleek. Hij was al dagen aan de diarree. Op de top van de eerste col besloten we hem op te wachten. Maar hij kwam maar niet. Een paar haarspeldbochten lager zagen we hem in de berm zitten, broek naar beneden, omringd door nieuwsgierige mensen. Hij klom weer op de fiets en zette zijn lijdensweg voort. Toen hij bij ons aankwam, stapte hij af, liet zich tegen onze auto vallen en begon te vloeken, te slaan en te huilen. Hij stonk als een mestkar. Van zijn fiets dropen dikke bruine druppels. Opgeven? ,,Nooit, godver.” Hij wilde de eindstreep halen, die achter twee andere cols, de Galibier en Alpe d’Huez lag.

Ten einde raad stapte hij besmeurd met zijn eigen vuil in een ambulance. Hij huilde. Ze hadden hem wat druppeltjes opium kunnen geven, een paar maar om de ergste buikloop te stoppen. Ze hadden hem een pilletje kunnen geven. Ze hadden hem een nachtje aan het infuus met een of ander wondermiddel kunnen leggen. Doping doet overleven, doping doet wonderen, doping maakt van mensen helden.

Mijn ervaren collega’s namen foto’s en noteerden wat hij zei. Ik deed niks, ik stond er bij, vertwijfeld, en vroeg me af of deze wielrenner niet meer verdiende dan platte, meedogenloze onderzoeksjournalistiek. Compassie of zo. Niet jagen op primeurs of het sensationele verhaal willen schrijven over een mens dat naar de klote gaat of nota bene doping heeft gebruikt. Gewoon: helpen – en niet scoren. Donder op met de journalistieke mores, voelde ik diep in mijn hart. Gewoon: afvragen waarom dit gebeurt met mensen.

Ik ging de volgende jaren op zoek naar het hoe en waarom van deze commerciële hellevaart. Ik raakte verward, zag hoe renners, ploegleiders en soigneurs met een wijde boog om mij heenliepen, zich furieus afwendden als ik te dichtbij kwam en te veel vragen stelde. Hoe ze heimelijk probeerden succes te behalen, door middel van omkoping, ongekende medicaties en andere malversaties. Ze hielden me voor de gek.

Ik werd overtuigd door de visie van de grondlegger van de olympische gedachte, Pierre de Coubertin, dat sportbeoefening slechts op twee manieren kon worden verstoord. Door het consumeren van ‘onnatuurlijke’ middelen om beter en sterker te worden of door te veel trainen. Een uurtje per dag was prima, maar een sportman die dag in dag uit vele uren per dag trainde, was volgens De Coubertin een bedrieger. Waar ligt dus de norm?

Ik probeerde hen te begrijpen. Ik had hen de hemel in geprezen, omdat ik hen mocht als mens, omdat ik hen vertrouwde. Ik werd uitgenodigd op hun partijtjes, werd er onthaald op loftuitingen en zei op mijn beurt dat zij ‘geweldig’ waren. Wat doe je als je je ex-vrouw die je bedrogen heeft, op een feest zoent en en passant toefluistert dat je haar faux-pas wel begrijpt? Je bent wel bedrogen!

Op de ploegpresentatie van Panasonic in Brussel had Peter Post besloten mij als kritische verslaggever mild te stemmen door mij de hoofdprijs van de tombola te gunnen. Maar er ging iets mis met het opzetje, waardoor de prijs naar een vreemde ging. Post was laaiend op mij omdat zijn Japanse sponsor de fout had ontdekt. Toen ik er (en nog meer louche zaken) over schreef, beloofde hij brandbommen in mijn voortuin. Zo ben ik (en mijn gezin) vaker geïntimideerd door ploegleiders en renners omdat mijn berichtgeving slecht was gevallen.

Ze lachen nu verontschuldigend, omdat ik het wel begrijp. Ja, vast wel. Weet je nog, leuke tijd was het, toen je me nog geloofde? Alsof dat afdoende is. Johan van der Velde maakte als een der weinigen excuses, nadat hij uit de gevangenis was ontslagen. Hij zei dat hij niet anders kon dan mij voorliegen, anders had hij zijn status verloren. De anderen slaan mij nog steeds op de schouder en zeggen dat ,,we altijd vrienden zijn gebleven”. Hoezo, altijd?

Ik begrijp hen. Het zijn mensen. Ook ik raakte verstrikt in mijn ambitie. Erbij horen voelde gemakkelijker en leidde mogelijk tot meer informatie dan op afstand volgen, kritiek leveren, speculeren en renners veroordelen om hun beroepsopvatting. Ik wist niets, had alleen een sterk vermoeden. Zodra ik op onderzoek uitging werd mij hardhandig de toegang ontzegd, omdat ik mij als een verrader gedroeg.

In 1989 zag ik in Corvara Erik Breukink aan het infuus liggen na een bergetappe in de Giro d’Italia. Op de laatste klim van de dag, de Campolongo, had hij de aansluiting met Laurent Fignon verloren door een ‘hongerklop’. Hij verloor zes minuten op de latere Franse eindwinnaar.  Na afloop van de rampzalige Dolomietenetappe werd ik ’s avonds van de kamer geschopt. Ik vroeg niet verder, hoewel ik het tafereel verdacht vond. Gewoon: suppletie, glucose, testosteron, epo, bloedtransformatie… Toch?

De betrokkenen gaven geen antwoord. Waarom ook? Ga een beetje vertellen dat je doping gebruikt of een koers hebt verkocht. Kom op zeg! Het was hun verantwoordelijkheid, hun leven, hun beroep. Inderdaad, het was/is niet mijn leven. Sport wordt zodra het amusement/commercie is grenzeloos. Wie wil scoren gaat over grenzen. Om met Johan van der Velde te spreken: ,,Als je hun niet flikt, flikken ze jou. Je moet meedoen, anders verlies je.’’

Erik Breukink in de PDM-camper nadat hij in de Tour heeft opgegeven./Erik Breukink in de PDM-camper nadat hij in de Tour heeft opgegeven. 16-07-1991
Erik Breukink in de PDM-camper nadat hij in de Tour heeft opgegeven. 16-07-1991

In mijn geheugen gegrift staan de taferelen die zich in de Tour van 1991 rond de renners van de PDM-ploeg afspeelden. Een voor een daalden ’s avonds de renners van de hoteltrap af, meer dood dan levend. Wij keken toe en zagen Erik Breukink, Sean Kelly, Jean-Paul van Poppel, Uwe Raab, Falk Boden en alle andere renners lijkbleek, rillend, breekbaar, zwijgend als zombies voorbijgaan. Mijn Duitse collega Klaus Angerman van het ZDF had eerder zijn landgenoot Falk Boden (net als Raab en Angermann ex-DDR) al gezien en mompelde dat Boden op sterven lag. Hun ploegleider Jan Gisbers en hun ploegarts Wim Sanders vertelden iets over bedorven gehaktsaus. We gingen op onderzoek uit, maar werden voorgelogen en geïntimideerd.

Was het experiment mislukt met de hele PDM-ploeg mislukt? Ploegleider Gisbers wist dat zonder medische experimenten succes niet haalbaar was. Want iedereen experimenteerde. Dit experiment mislukte, omdat er fouten met medicaties (herstelmiddel intralipid) waren gemaakt.

Gisbers verzweeg de waarheid, zoals Peter Post en al die andere ploegleiders, soigneurs en artsen. Ze verzwegen hun waarheid, hun ambitie, hun manier van bestaan. Stel eens voor dat ze niets hadden verzwegen, dat ze alles hadden verteld – hoe de koers echt was verlopen, wie wie had omgekocht, wat ze slikten of inspoten.

Vanaf mijn eerste kennismaking met de Tour de France, einde jaren zeventig, besef ik dat de professionele wielersport niet anders is dan het leven. Mensen doen alles om succesvol te zijn. Topsport is niet meer dan een afleiding van het werkelijke leven. Wie geen vrede heeft met zijn leven zoekt afleiding, meer en nog meer.

Topsport zou door perfecte mensen beoefend moeten worden, is een oprukkende mening. Alsof er ooit een perfecte mens zal bestaan. Een robot misschien?

Topsporters worden als heiligen, afgoden beschouwd. Er mag geen smet aan kleven. Ze moeten supergezond zijn. Zodra ze zich als mensen gedragen, worden ze veroordeeld. Wie een kampioen wordt of domweg de Tour wint, wordt geëerd als de perfecte mens. Wie op slinkse manier succes afdwingt, wordt verbannen naar de galg.

Ik ben sinds mijn eerste Tour de France niet langer naïef. Ik probeer te begrijpen dat mensen door het slijk willen gaan om te worden gewaardeerd. Dat doping of domweg stimulerende middelen daartoe worden aangewend, is menselijk. Topsport en vooral de Tour de France verdwazen. Zonder excessen, zoals omkoping en doping, is er geen opwinding. Sex, drugs and rock ‘n’ roll. Ik wil geen wielrennen zonder verbazing. Ik wil emoties.

Vals spelen doen we allemaal weleens als we de weg kwijt zijn.

Dit artikel stond in de NRC-bijlage van 22 juni 2013 ‘100x Tour de France: Helden en bedriegers’, met verder bijdragen van Peter Ouwerkerk, Wilfried de Jong, Peter Winnen, Hugo Camps, Steven Derix, Dolf de Groot, Peter Vermaas en Derk Walters

Wat vond ik van Lance Armstrong, toen in 2000?

13 feb

In het jaar 2000, 13 jaar geleden, schreef ik van afstand onderstaand portret over Lance Armstrong in NRC Handelsblad.
Ik bezat toen nog niet de wijsheid en kennis van nu. Was ik (nog) dom, onwetend en naïef? Dat zou best eens kunnen.

LANCE ARMSTRONG
Bewonderenswaardige passant
Een man van 28 jaar die kanker heeft overwonnen en vervolgens de Tour de France twee keer wint, is een hele bijzondere man. Op anderhalve bal tweemaal de zwaarste sportwedstrijd winnen, dat is uitzonderlijk. Zeker wanneer menig ervaringsdeskundige beweert dat de Tour zonder herstelbevorderende of stimulerende middelen nauwelijks te volbrengen is. Wanneer we voetstoots aannemen dat deze man geen toevlucht neemt tot onreglementaire stiumulantia, wat heeft hij dan wel in zijn mars wat andere Tourrenners niet hebben?
Lance Armstrong heeft de dood in de ogen gezien, zeggen de romantici onder de psychologen. Hij heeft leren vechten, hij heeft aan de andere kant van zijn fysieke en psychische grenzen kunnen kijken. Want wie wie door een hel is gegaan, geeft zich niet zo gauw meer over, die heeft ervaren dat de dood niet altijd dreigt. Mensen die op de vlucht voor de dood zijn geweest, weten dat zij tot meer in staat zijn dan de mensen die hun dagen in weelde doorbrengen.
Wie Armstrong ziet en hoort, ziet en hoort een man met een zeldzaam sterk ontwikkelde vechtlust. Hij wordt verschrikkelijk boos wanneer hij pijn voelt, wanneer iets of iemand hem in de weg zit. Kritiek ondergaat hij niet als een kampioen, maar als een verongelijkte zoon die ondanks zijn inzet en prestaties maar niet het schouderklopje van zijn vader krijgt waar hij zo naar verlangt. Een terugkerend fenomeen bij sportkinderen die zoals Armstrong hun vader kwijt zijn en hem niet meer (mogen of willen) zien.
Armstrong is boos op iedereen, op de wereld, op zijn rivalen, op zijn criticasters, op de bergen, op de hitte, de kou en de regen, en op de kilometers. Voortdurend is hij op zoek naar vijanden en bondgenoten, bivakkerend tussen de goeden en de kwaden. Alsof hij bondgenoten zoekt die de kankergezwellen in zijn hoofd en zijn teelbal voorgoed kunnen bezweren. De fiets is bondgenoot zolang hij het verzet kan trappen dat hij wil, de ploeggenoten zijn bondgenoten zolang ze kunnen helpen, zijn ploegleider is bondgenoot zolang hij zijn goede wil toont. Wee degene die hem niet steunt – of zoals Pantani na de zege op de Mont Ventoux – zijn ‘goddelijke’ gestes niet waardeert. Die zal lang van hem moeten horen dat hij idioot is.
Je ziet het meer bij wielrenners die de Tour hebben gewonnen. Bernard Hinault, de man die als ceremoniemeester elke dag op het erepodium Armstrong een hand gaf, was er zo een. Een man die de koers en alle volgers nar zijn hand zette. Een bijna kwaadaardige geest heerst in het hoofd van dergelijke mannen. Territoriumdrift in extreme vorm, altruïsme ter meerdere eer en glorie van het Grote Ik. Hinault gebruikte niet alleen zijn spierkracht en zijn verbale kracht, maar ook zijn vuistkracht om gezag af te dwingen. Hinault had in Cyrille Guimard een slimme ploegleider, maar hij was niet zo sterk afhankelijk van hem, zoals Armstrong van Johan Bruyneel.
Hinault had veel meer talent dan Armstrong. Hinault kon sprinten, tijdrijden en klimmen. Vergeleken bij Hinault is Armstrong slechts een bewonderenswaardige passant, een man die dankzij een geoliede Amerikaanse pr-machine en dankzij een heroïek ondermijnende intern-communicatiesysteem van overdreven vechtlust afgehouden wordt. Armstrong is een moderne Tourwinnaar, een man uit een soap. Armstrong lijkt ondanks zijn levenservaring geen man die luistert naar Seven steps to heaven van Miles Davis. Hij luistert alleen naar zijn eigen hartslag en zegt: ‘Hoor mij toch eens slaan, dat ik dat toch weer kan.’

Dit portret is in 2002 verschenen in een bundel van 100 portretten van sporters. ‘Sportportretten op maandag’, met tekeningen van Siegfried Woldhek.