Tag Archives: Peter Post

Maartens bulderende lach zal blijven weerklinken, overal

1 mei

We kenden elkaar sinds we beiden als wielerverslaggever de amateurwielrenners volgden. Maarten Noppen, groot, sterk, gewapend met een innemende lach, als verslaggever voor het Algemeen Dagblad. Ik, verlegen, klein en meelachend, als verslaggever voor De Volkskrant. We volgden de amateurs vooral in Nederland of bij een wereldkampioenschap in het buitenland. Op het WK van 1986 in Colorado Springs moest ik niet voor het eerst en niet voor het laatst om zijn paniekreactie lachen; Maarten in paniek?

Er hing een dikke wolk boven Colorado, het onweerde onheilspellend en het regende hard. Van de amateurkoers om de wereldtitel zagen de journalisten vrijwel niets, vooral omdat er geen televisiehelikopter in de lucht hing die iets van het wedstrijdverloop kon laten zien. We probeerden iets van de wedstrijd te volgen in de ‘veilige’ perszaal en zagen af en toe dankzij de vaste camera renners in de finishstraat. Wij ontwaarden zowaar veel grijze truien (DDR-renners) aan het front. Maar dat was geen verrassing.

Dat een grijze trui won was voorspelbaar. Dat werd daarom ook een DDR-renner, Uwe Ampler. Maar we zagen ook twee oranjetruien passeren, zij werden tweede en derde. Wij holden daarom de perszaal uit op zoek naar de oranjerenners, want we wisten niet wie dat waren. We klommen over de hekken op weg naar de finish. Maarten deed me na, met deelnemerslijst en bloknoot met wat aantekeningen in de hand.

Hij had er geen rekening mee gehouden dat er nog achtergebleven renners zouden arriveren. Want er waren alleen Nederlanders die ons interesseerden, toch? Maar er kwamen nog renners aangereden, zoals een renner in een groene trui – een Ier dus. Ik keek om en zag de Ier op Maarten botsen en vallen. De Ier vloekte en schold op de ongelukkige journalist die alleen maar riep: ‘My papers, my papers, my papers. Sorry, my papers‘. Wat was er nou belangrijker? Toen Maarten zijn dwarrelende papieren bij elkaar geraapt had, strompelde hij op mij af en vroeg wie toch die Nederlanders waren en wat ze gezegd hadden. Wist ik veel!

Die Nederlanders bleken John Talen en Arjan Jagt te zijn. Ze zeiden eigenlijk weinig, hoorden we. Maar wij (Maarten en ik) wisten genoeg. We werkten voor een ochtendkrant en hadden nog maar vijftien minuten (het was in Nederland half één ’s nachts) om ons verslag te schrijven. Dus holden we terug naar de perszaal om te gaan schrijven. Dat lukte aardig, maar toen moesten we nog telefonisch verbinding leggen met de redactie in Nederland (Rotterdam en Amsterdam) om ons verslag door te bellen (dus aan de dictafonist of stenograaf ons stuk voorlezen in die tijd). Na veel gedoe (collect call) en een slechte lijn lukte dat uiteindelijk, hoewel ik daarbij voortdurend in de lach schoot over de botsing van Maarten met die Ier: My papers, my papers, my papers etc.

Gelukkig kwamen onze verslagen net op tijd in de krant, met de juiste namen van de renners die op het erepodium stonden.

(Foto Paulien van de Loo)

Zo maakten we altijd wat mee met Maarten, twinkelende ogen, altijd humor – eerst bij de amateurs, later bij de profs. Hoe hij brullend van het lachen tien ‘grote mariniers’ (grandmariniers) bestelde aan de bar van ons hotel in Chianciano Terme (etappeplaats in Tirreno-Adriatico). Hoe hij ploegleider Peter Post weer eens in niet mis te verstane bewoordingen uitkafferde omdat diens ploeg ‘gefaald’ had. Post schold terug, maar zei uiteindelijk rustig: ‘Maar Maarten, begrijp jij eigenlijk wel hoe de koers in elkaar steekt?’ Maarten trok zich er niets van aan en ging door met foeteren. Om even later grote vrienden met Post te worden. Zo was er altijd wat. Alleen Jan Raas bleef in Maarten een vijand zien en liet dat ook merken.

Maarten kon echt brullen, als hij boos was of als hij lachte, hij liep voortdurend rood aan als hij boos was en trok zich niets aan van wat men van zijn kritiek vond. Dat lazen ze wel de volgende dag in het AD: bombastische woorden, veel gebrul en veel kritiek. Daarin blonk hij uit.

Peter Post luistert naar Maarten (Foto Willy Wauthlé)

Eens zat hij in de perszaal een van zijn keiharde verslagen te schrijven. Met een rood, aangezwollen gezicht tikte hij driftig zijn verslag én een commentaar vol met bombastische woorden van kritiek. Plotseling werd hij op zijn schouder getikt door een adjunct-hoofdredacteur van het AD die hem tijdens zijn bezoek aan Alpe d’Huez wilde begroeten. Maarten wist niet wie hem op zijn schouder tikte en sloeg hem van zich af, recht in diens gezicht. ‘Donder op. Zie je niet dat ik aan het werk ben?’ Alsof Maarten het tegen een binnengeslopen supporter had.

De man trok zich angstig en langzaam terug, overtuigd van Maartens beroepsernst en bevlogenheid. Totdat Maarten zag wie de man was. Hij verontschuldigde zich zoals hij alleen dat kon en zei: ‘Godverdomme. Wegwezen jij. We drinken straks wel wat, als ik klaar ben.’ En zo gebeurde. Maarten en diens adjunct-hoofdredacteur gingen samen lachend naar de bar en dronken een paar biertjes.

In het begin was ik een beetje bang voor hem. Grote mond, brullen en gewoon zeggen waar het op stond. Recht door zee. Daar hadden veel collega’s volgens mij last van. Maar de kolossale Maarten had nooit iets kwaads in de zin. Echt niet. Hij schold iedereen uit als het hem uitkwam en toverde daarna zijn mooiste lach tevoorschijn. Soms ontwaarde ik een traan in zijn ogen. Hij was zeer emotioneel, zo bleek. Vooral na het overlijden van zijn Ellie, zo’n tien jaar geleden. En hij kon de beste vrienden met je worden, en laten zien dat hij van je hield.

Aan de vooravond van Tirreno-Adriatico, in Rome, begin jaren tachtig..
(Foto Frits Widdershoven)

Jarenlang hebben wij wielerkoersen gevolgd, alle klassiekers, meerdaagse ronden, wereldkampioenschappen in verschillende landen. Op het WK in Praag in 1981 baarde hij opzien door in een overvolle bar te zingen en niet zomaar: Who’ll stop the rain van Creedence Clearwater Revival klonk echt, alsof hij de oorspronkelijke versie wilde overtreffen – en dat ook deed. Want Maarten was een kenner van ‘goede’ muziek.

Maarten is overleden, helaas. Op Facebook gaf hij onomstotelijk blijk dat hij supporter van Feyenoord was (‘Mijn Club’). Hij had zich daarom zo verheugd naar de Coolsingel te gaan om het kampioenschap van zijn club mee te vieren. Helaas. En hij toonde als een chef de cuisine op een foto wat hij die avond bereid had. En dan vroeg hij aan zijn Facebook-vrienden welk gerecht hij op de foto had gezet. Altijd maakte hij zijn favoriete maaltijden klaar. Vaak nodigde hij vrienden, vriendinnen en (oud-)collega’s (uit het wielrennen, uit de tennissport, van het AD) uit om bij hem van het diner te genieten. Dat werd altijd gezellig, met een lach en een traan. Want Maarten kon mooi, meeslepend en overtuigend vertellen.

Maarten met zijn ‘kleinkind’ Isa

Onvermijdelijk waren de foto’s met zijn ‘kleinkind’, Isa, de grote hond van zijn dochter Chris, als deze op bezoek was. Dat was weer lachen, elke keer, voor ons en voor hem. En voor Chris.

En zo bleek Maarten Noppen, die in de nacht van 25 april naar 26 april op 71-jarige leeftijd overleed, een bijzondere, markante persoon wiens stemmingen allerminst angstwekkend waren zoals zij zich voordeden. Hij had heel veel humor en wist mensen (en collega’s) snel voor zich te winnen met zijn twinkelende ogen. Hij wist hoe hij zich behoorlijk kon gedragen tegenover anderen. Hij begroette me altijd met een bulderende lach: ‘Hee Guuske. Boeddhist!’.

En zijn lach bulderde voort. Nog steeds. Overal.

Richard Bukacki, de Koning van de Kermiskoersen

23 mrt
Richard Bukacki (links) wint in 1970 de sprint in Buggenhout, voor Kisner, Verbeeck en Steevens

Het is alsof we op zoek zijn naar de bossen van Noord-Oost-Vlaanderen. Mochten die er zijn. Hier zal het zijn, nee toch niet. Waar dan wel? Sint-Gillis-Waas, dat ligt toch ergens bij St. Niklaas, bij Antwerpen, onder Zeeuws-Vlaanderen?

Richard Bukacki had het nog zo goed proberen uit te leggen aan de telefoon. Een vrolijke stem die in het Vlaams haarfijn probeert uit te leggen waar hij woont. Welk huis, welke straat. Maar, waar ligt dat dorp dan?

Ik moest aan Ivan Heylen denken, die ooit zijn geliefde wilde boerendochter in de sparrenbossen bij Oost-Eeklo bezong. Maar dat was niet hier. Dat was verderop. Waar woonde die Bukacki nou, die vergeten wielrenner?

Richard Bukacki, een vergeten wielrenner? Een man die gezien zijn sterke sprint zomaar wereldkampioen had kunnen worden.

Richard moet erom lachen als we samen met zijn vriendin Marieken in zijn huiskamer in Sint-Gillis-Waas uiteindelijk terugkijken op zijn bijzondere wielercarrière in de jaren zestig en zeventig, en begin jaren tachtig . ‘Jazeker, had gekund’, beaamt hij. ‘Maar, Joop Middelink, de bondscoach, en de andere mannen van de KNWU zagen mij niet staan denk ik.’

‘Ze hebben me laten stikken. Als je dát bedoelt met vergeten’, zegt Richard Bukacki met Vlaamse tongval. Hij haalt nog even aan dat hij als jongeling met de nationale selectie naar Saarland  ging en daar (natuurlijk) won. En aan vier selectiewedstrijden waaraan hij mocht meedoen. Twee keer won hij, beide waren het ploegentijdritten, een keer met Gerard Vianen; in de derde wedstrijd, een gewone koers, moest hij opgeven, door bronchitis. Vervolgens mocht hij meedoen aan de Ronde van Tsjechoslowakije, maar toen moest hij afzeggen omdat hij naar school moest.

‘Daarna heb niks meer gehoord. Ja, ik woonde al vanaf 1970 in België en was lid was van Het Vliegend Wiel in Evergem, in België. Kan er mee te maken hebben. ’t Zal wel.’

Nog steeds boos? ‘Ach, nee hoor, ik weet het toch: ik heb een mooie tijd gehad. Die neemt niemand me meer af. Nooit.’  

Zijn Belgische vriendin (‘We kennen elkaar nu vijf en een halfjaar’, zegt Richard) kijkt hem aan en voelt met hem mee. De verliefdheid staat in hun ogen en gebaren te lezen. De handen van Marieken raken die van Richard. ‘En hij won toch heel veel!’, voegt Marieken eraan toe. ’36 koersen’, vult Richard droog aan. ‘Ze zeggen wel 36 kermiskoersen. Maar ik won ze wel. Dankzij mijn sprint. Noem de renners maar op, ik versloeg ze allemaal.’

Het is na vijf minuten al tijd voor koffie. ‘Kom Guust’. Richard, met een prachtige stekelkop boven zijn glunderende gezicht, gaat me voor naar de tafel, waarop een bord vol gebak staat. Marieken laat meteen blijken dat zij het gezellig vindt: een journalist uit Nederland die haar vriend naar zijn vroegere leven vraagt.

Marieken komt uit een gezin waar haar broers ook coureur waren. Dat verklaart een en ander. En dat ze nu voor ‘Woutje’ is. Ze lacht een beetje beschaamd. ‘Wout van Aert, ja.’

Alles ziet zij op televisie, alles leest zij in wielerboeken. Een dag na onze ontmoeting stuurt ze een bericht over het nieuwe boek van Thomas Dekker dat zij juist binnen heeft gekregen, met foto’s. Marieken kijkt weer naar haar vriend die zojuist heeft gezegd dat hij alle wielerboeken (‘wel drieduizend’) heeft, daar in de schuur. ‘Maar gelezen heeft hij ze niet. Ik wel. Álles’, vertelt zijn vriendin trots.

Richard en Marieken in 2022

Richard en Marieken vormen een intiem paar (‘We hebben een geregistreerd partnerschap sinds 2017’). De intimiteit straalt er vanaf. Ze kijken elkaar aan zoals verliefden elkaar kunnen aankijken. Ze bevestigen elkaars verhalen. Ze spreken elkaar nooit tegen. Soms kijkt Marieken naar ‘haar’ Richard als hij iets nieuws vertelt. Zoals over zijn afkomst.

‘Ja’, begint hij. ‘Mijn vader was een Pool, mijn moeder kwam van Axel. Ze zagen mekaar tijdens de bevrijding van Axel. Ik werd hun zoon. Mijn naam is dus eigenlijk Bukatsjki, op z’n Pools. Dat heb je goed door. Maar vanaf toen ik een klein jongetje was noemden ze mij Bukakkie. Het is omdat gij daarom vraagt. Het zal wel, maar ge hebt gelijk.’

Het verhaal van zijn Poolse afkomst gaat verder. ‘Mijn vader is mijn moeder trouw gebleven. Heel goed van die man. Hij bleef in Axel bij haar. Hij is niet meegegaan met de Polen na de verovering van Zeeuws-Vlaanderen en Noord-Vlaanderen tot aan Antwerpen aan toe. Hij is 92 jaar geworden. Ik ben nog vaak bij hem geweest. Een man met een enorm dramatisch verleden, net als zijn familie die allemaal zijn gestorven door de Russen. Mijn moeder stierf eerder. Mijn vader is er jarenlang in zijn eentje blijven wonen. Eens per jaar ga ik naar Axel om de bevrijding te vieren. Dat is altijd heel emotioneel voor mij. Vorig jaar was er een hele Poolse pantserdivisie. Binnenkort komt er zelfs een boek uit over wat er met mijn familie is gebeurd in Siberië en daarna.’

Maar dat koersen van hem? Richard laat soms even zijn bescheidenheid vieren. Soms wordt hij aangevuld door Marieken. Richard was eerder getrouwd. Elke morgen (’s middags maakt hij geen afspraak voor zoiets als een interview) gaan ze naar de sportschool (Richard is 76 jaar, Marieken is ongeveer 10 jaar jonger, gaat met hem mee). Een uur, anderhalf en dan een fruitsapje. ‘Laatst trapte hij de fiets kapot’, lacht zijn huisgenote. Waarop Richard antwoordt: ‘Ik wilde effe sprinten. En ja, toen brak de fiets.’

Als ze samen op de elektrische fiets op pad gaan moet zij hem tot de orde roepen: ‘Hé, Richard, wacht op mij!’ Richard verontschuldigt zich: ‘Ja, ik moet altijd hard fietsen. Altijd gedaan. Ik moet eigenlijk een vrouwenfiets hebben, ik heb nu moeite met opstappen.’

Marieken: Je merkt aan zijn billen dat hij goed kan trappen, nog altijd harde spieren.’

En zo is het altijd gegaan. Richard glundert. Hard op kop rijden ‘en de rest aan mijn wiel’.

Zat hij mee in een kopgroep, dan won Richard. ‘Ik zette aan, ik wist waar dat moest, en dan won ik.’ Zo begint hij. Maar dan: ‘Dan kwamen ze naast me rijden. Of ik niet aan de anderen dacht, of ik die ook wat gunde. Peter Post van Raleigh kwam naast me rijden, toen we met zijn renner van Raleigh met z’n tweeën van voren reden. Hij zei: ‘Als je zo doorrijdt, dan komt Tabak niet meer op kop. Ik zei: wat schuift het? Zo kreeg ik veertig criteriumcontracten via hem en nog wat. En Tabak won natuurlijk. Dat had ik goed begrepen.’

‘Andere coureurs belden me vaak op: kom es bij ons rijden. Dat deed ik. Ik wist wie er zou moeten winnen. De eerste die, de tweede die, de derde die. Langs de kant had ik mannen staan. Ik riep op wie ze moesten gokken, dat vertelde ik: die gaat winnen, omdat ik dat wist. En dan won die en zo verdeelden we de pot. Altijd wist ik wie zou winnen, dat werd altijd tevoren afgesproken. Zo kon ik veel geld verdienen.’

Altijd kon hij rekenen op zijn sprint. ‘Ik was al weg voordat de anderen wisten wat ik kon doen. Mijn kracht was de sprint. Die had ik al van jongs af aan. Ik had niks te vrezen. Met mij in de kopgroep was het eigenlijk al gauw beslist.’

Een kwestie van goed onderhandelen en afspreken, zo gaat dat. Richard maakt er geen geheim van. ‘Ik kende koers. Ik wist hoe de afspraken waren, ik kende de renners. Zo kon ik mijn plan maken.’

Waarom dan niet deelnemen aan de échte grote koersen, zoals de klassiekers? ‘Inderdaad, ik voelde me thuis op kasseien. Maar ik wist dat de klassiekers niet voor mij waren. Ik beschouwde ze eigenlijk als trainingskoersen. Daar kon ik me voorbereiden op mijn koersen, de koersen die ik kon winnen, ja, de kermiskoersen.’

Maar hij won ook belangrijker koersen, zoals Gullegem Koerse, de Grote Prijs Raf Jonckheere en dan Temse, tweemaal Memorial Fred De Bruyne. ‘Pas op.’ En dan nog veel koersen als amateur en junior.

Richard, nog altijd in bewondering door Marieken gevolgd in zijn herinneringen, vertelt hoe hij als jonge wielrenner met onder meer Cees Rentmeester, Wim de Waal en Jo de Roo, en af en toe Albert Van Vlierberghe en Johan De Muynck (dien woonden in de buurt) Zeeland en Noord-Vlaanderen doorkruiste. Hij herinnert zich de route: van Eeklo, naar West-Kapelle, Breskens, Terneuzen, Antwerpen en weer terug. ‘Altijd minimaal 120 kilometer, vaak wel 250. Ik werd erdoor gehard, zij reden mij er niet af. Die sprint zat al in me. Dat was kennelijk mijn kracht.’

Al die ploegen (minimaal tien) waar hij deel van uitmaakte, deden hem niet zoveel. Hertenkamp, Caballero, HB, Ormas-Sharp, Masta: ‘Ik ging mijn eigen gang. Ik kon sprinten, ik versloeg Karstens, Sels, Kisner, Verbeeck. Er was geen lead-out, zoals ze dat nu noemen. Ik sprintte al vanaf 400 meter. En ze zaten allemaal aan het wiel. Met zo’n lead-out is het toch veel gemakkelijker. Ik deed het alleen. Als ik won kreeg ik tienduizend frank, nu vangt Philippe Gilbert acht miljoen.’

Aan de muur van zijn kamer hangt een puntentrui uit de Vuelta van 1969. ‘Ik won er de eerste twee etappes. Toen moest ik opgeven. Ik ging met de boemeltrein naar huis. Maanden later kreeg ik voor de start van een koers een enveloppe 1500 franc, terwijl ik had gedacht dat ik 50 duizned had verdiend. Zo ging dat. Ik koerste liever in Zuid-Afrika, alles goed verzorgd, hotels, goede ontvangst, vette prijzen en zo voort. Daar wil ik nog een keer naar toe, al is mijn vriend en fantastische wielrenner Alan van Heerden intussen overleden, verongelukt in 2009. Alan won een rit in de Giro van 1979. En ja, Marieken wil niet graag zo ver vliegen.’

Richard Buckacki als winnaar bij de nieuwelingen in Breendonk

Richard wilde vooral koersen om te winnen. Hoe hij dat ook deed. Maar vooral dankzij zijn heftige sprint die niemand kon volgen. Geen klassiekers, wel de proloog van Parijs-Nice (weliswaar een ploegentijdrit met Caballero). Zomaar. Hij viel zelden, zegt hij. Omdat hij gejudood had in zijn jonge jaren en vooral ‘omdat ik altijd op kop reed.’ Hij zegt nog even dat hij zestien jaar heeft gekoerst, ‘en ik ben maar vijf keer gevallen. Pas op, hè?’

Marieken schenkt nog eens koffie in, de gebakjes blijven onaangeroerd. Richard legt nog eens uit: ‘Al die ploegen die mij wilden zeiden dat ik voor de ploeg moest rijden. Ik wilde winnen, omdat ik wist dat ik dat kon en hoe dat moest.’

Er is iets in zijn leven veranderd. Dat leven bestaat niet meer uit wielrennen, hoewel hij alles (samen met Marieken) op televisie ziet, wil lezen en naar wielerbeurzen gaat. In de kamer staat een jukebox, een echte Wurlitzer. Marieken stort zich op het apparaat en legt uit hoe het ding werkt. ‘Laat de buren het maar niet horen’, roept Richard. Hij leidt mij naar zijn kamertje. Zeker duizend boeken over wielrennen. Zo op het eerste gezicht ontbreekt geen enkel boek, Frans, Belgisch, Nederlands. En dan: ‘Ik voel de wielrenner in mij. Zeker ook door Marieke. Ik voel alles, ik weet alles. Maar nee, ik ga niet meer naar die bijeenkomsten van oud-wielrenners. Ik ben een wijnliefhebber. Dan ga ik over mijn grens en word ik aangehouden.’

Richard doet mij uitgeleide. Marieken had veel meer willen vertellen over haar relatie met de ‘Koning van de Kermiskoersen.’ Ze wonen samen sinds 5,5 jaar, en dat stemt beiden ogenschijnlijk tevreden en gelukkig. Met dat gevoel ga ik terug naar huis vanuit Sint-Gillis-Waas, net over de grens bij het Zeeuws-Vlaamse Axel.

Dit verhaal is gepubliceerd in De Muur van maart 2023

,

Hoeveel geld kost een zege in de Tour de France?

13 jul

Laatst las ik dat een echte Tour-racefiets minimaal 10.000 euro kost – tussen de 10.000 en 15.000 euro. Dat deed bij mij de vraag rijzen wat het hele budget van een Tour-ploeg zou kunnen zijn. Ergens rond de miljard euro, hoorde ik een verslaggever van het Belgische tv-programma Sporza zeggen over de nieuwe ploeg van Patrick Lefevere en kopman Remco Evenepoel: Lotto/Quick-Step etc. Dat is heel veel geld, zeker als je het vergelijkt met de budgets van ’s werelds rijkste voetbalclubs.

Daar kijken we dus elke dag naar, in de Tour de France, naar renners die worden gesponsord door grote bedrijven/banken en Arabische sponsors. Renners die niet voor niets ‘hun klote’ afdraaien om de ploeg aan een Tourzege dan wel een etappe of een of ander klassement te helpen winnen. Nog los van de wedstrijdorganisatie die veel geld nodig heeft om een dergelijk evenement te organiseren.

Terug naar de wielersport. Wat zou een goede ploeg kosten? Wat kost een kopman, wat kosten knechten, enzovoort? Dan moeten ze wel over een sponsor en co-sponsors beschikken die heel veel geld uittrekt. Voor bijvoorbeeld fietsen (op z’n minst een paar per renner), voor ander materiaal, voor kleding (voor en na de koers), voor voeding, voor auto’s, bussen, trainingskampen, laboratoria, computerinzichten (via universiteiten), voor al die renners, ploegleiders, mécaniciens, verzorgers, trainers, artsen en ploegleiders. Van alles wil de ploeg het beste, meest geavanceerd. Nietwaar? Want ze moeten wel winnen of in ieder geval veel prijzengeld binnenhalen. Zonder veel publiciteit heeft een ploeg geen bestaansrecht. Wijlen ploegleider Peter Post zei het al: ‘Publiciteit is publiciteit. Als ze maar over je lullen. Beter dat men over je fiets lult dan over je lul fietst.’ En zo voort.

Heel vroeger werd in een voorbeschouwing nog wel eens een artikel gepubliceerd met inkomsten en uitgaven van een Tour-organisatie, laat staan wat een ploeg met renners kost. Die informatie ontgaat mij nu, kennelijk omdat mij en andere Tour-volgers het belang daarvan ontgaat. Wij willen koers (strijd), wat het ook kost, welke financiële belangen er ook spelen. En geldt dat ook niet voor voetbalclubs en die autoraces? Dat de rijksten vaak winnen. Als het maar spannend is, vinden wij (een crash of een valpartij raakt ons diep).Terwijl we toch zeker menen te weten dat de rijkste bijna altijd wint. Of het nu Real Madrid, Barcelona, Manchester City, Paris St. Germain, dan wel de autoracers met de beste en snelste motoren zijn of Jumbo-Visma dan wel UAE of Ineos Grenadiers is.

De Tourorganisatie moet daarnaast ook over veel geld beschikken. Een stad die de start of finish wil, moet daarvoor heel veel geld betalen – dat is op zich al een wedstrijd. De organisatie moet geldprijzen ter beschikking stellen, voor ritzeges, klassementen, leiderstruien, auto’s en meer. Ze betaalt hotelkosten voor de ploegen, en dan nog de reiskosten. Ze sluit contracten af met media, zoals tv-kanalen. Want wie deelgenoot wil zijn en de supporter wil bedienen, moet betalen.

Dus als we vandaag of morgen weer naar de televisie kijken en de strijd om de gele trui zien losbarsten, zouden we ons kunnen afvragen wat voor kapitaal daarmee gemoeid is. Dat doen we liever niet. We maken en vereren helden, bestempelen (opportunistisch als we zijn) helden van de ene op de andere dag als verliezers en berichten daarover in de media en denken nauwelijks welke belangen er daadwerkelijk meespelen – vooral financiële belangen.

Dan komen we uit bij de reden waarom wielerwedstrijden worden georganiseerd. Vooral in de beginfase waren kranten (media) mede-organisator. Hoe meer er over heldendom, winst en verlies werd geschreven, hoe meer belangstelling er voor de wedstrijden ontstond. En zo is het nog steeds. Ik hoor commentatoren en analisten moord en brand schreeuwen als een renner uitblinkt. En ik hoor ze op min of meer dezelfde toon uitroepen dat een renner (toch een mens, hoe bijzonder ook) niet aan de verwachtingen beantwoordt. En dan de reclame voor mooie landstreken, als toeristische attractie. Ook een verdienmodel.

Het is meeleven met renners en ploegen, liefst gevoed door de media vanuit een chauvinistische invalshoek. Steeds meer media dringen ons chauvinisme op, trap er niet in. Commentatoren en analisten worden ingehuurd om hun inzichten prijs te geven. Wat ze ook zeggen, het wordt gevreten. Speculaties voeren de boventoon, omdat het gespreksstof oplevert. Het leidt tot felle discussies, eigenlijk nietszeggend. Kennelijk is er niets anders om je in te verdiepen. Liever niet.

Ik schrijf dit omdat ik jarenlang sportverslaggever ben geweest, waarvan ik ruim 15 jaar de wielersport zoals de Tour de France van nabij als verslaggever heb gevolgd. Ik kijk en volg het nu op de televisie en in de kranten met meer afstand, zonder me helemaal los te kunnen maken van de wedstrijdspanning. Want ik (ook ik) vind het echt nog vaak opwindend, net zoals vroeger. Het is en blijft verleidelijk om erin mee te gaan en een favoriet te kiezen.

Toch mis ik tussendoor steeds meer bepaalde overdenkingen. Zoals het waarom van deze wedstrijd, de financiële ongelijkheid en de waarde van de menselijke factor van de deelnemende sporters. De deelnemers, met welk talent ze ook zijn geschapen, zijn sowieso mensen. En ook: helden rijden niet op een fiets, helden zijn mensen die anderen helpen en geen mensen die op persoonlijke eer of die van hun ploeg (dat is ook geld verdienen) uit zijn.

Mijn vragen gelden dan ook de financiële ongelijkheid (wat kost de ene ploeg, wat de andere), de menselijke factor en waarom dergelijke evenementen worden georganiseerd. ‘Waarom nu, als de zomer begint en niet in de winter?’, vroeg iemand die niets van de Tour, de organisatie en dergelijk sportgedoe begreep laat staan van het fenomeen topsport. ‘Ach’, antwoordde ik. ‘Het is zomer, mensen hebben niets te doen, ze zijn toe aan een verzetje. En dat beseffen organisatoren en sponsors maar al te goed.’ Dus, was het antwoord, wordt straks de finale van de Champions League in de zomer gespeeld. Mijn tegenwerping: ‘Als het maar wat oplevert. Daarom is de Sportzomer bedacht.’

Ik vond het leuk dat een vrijwel onbekende Sloveen de afgelopen twee jaar de Tour won. Een onbekende Sloveen? Alsof de organisatie daar baat bij had. Een kennis stelde toen voor dat ik het bericht lanceerde dat de sponsor van de winnaar, een oliesjeik, de gedoodverfde winnaar een immens bedrag toe heeft gezegd om niet winnen. Provocatief deed ik dat vervolgens. De reacties waren meestal opzienbarend en soms zelfs angstaanjagend, zoals: ‘Hoe durf je te suggereren dat geld invloed heeft op het eindresultaat?’ Ik beweer niet dat dat zo is, maar waarom zou het niet kunnen? Wie rijdt er op de beste fiets? Wie heeft de beste arts? Wie geeft het meeste geld uit om de Tour te winnen?

We weten het toch: De wortel van alle kwaad is geldzucht. Of het nu een Bijbelse uitdrukking is of niet, ik zie het zeker terug in de commerciële sport. Alles draait om geld en begeerte.

De Tour, Sky en Froome: fascinerend in alle facetten

26 jul

Met een bloedstollende massasprint werd afgelopen zondag de Tour de France afgesloten. Zoals het mij als sport- en wielervolger het liefst is. Ik was langzaam onbewust(?) wakker geworden na mijn nogal vermoeiende middagloopje in de warmte, in de hoop dat het laatste half uur mij zou brengen waarnaar ik verlangde. De slotkilometers op de Champs Elysées brachten het wedstrijdverloop dat mij al jaren bekend is. Uitlooppogingen van renners die een massale aankomst wilden voorkomen, lekke banden van favoriete sprinters en amechtige pogingen van uitgemergelde renners om tot de eindstreep erbij te blijven. Niets nieuws, maar toch weer spannend. Mijn vrouw, die tot dan toe weinig had meegekregen van de Tour, leefde volop mee.

(AP Photo/Christophe Ena)

(AP Photo/Christophe Ena)

Zo ongeveer, in die stemming, heb ik de Tour de afgelopen weken gevolgd. Bijna niets nieuws, toch bijna altijd spannend. Gewoon, zoals ik sinds 1978 beroepsmatig mijn eerste Tour volgde en de laatste jaren als ervarings- en verslavingsdeskundige. Niet verwend, allerminst volgevreten, gewoon benieuwd naar wat zich dit keer zou aandienen. Misschien meldde zich wel een nieuwe held, een nieuwe klimmer en nieuwe sprinter, zowaar een nieuwe eindwinnaar, zag ik nieuwe strategieën, nieuwe technologieën, ongekende taferelen en nog niet vertoonde drama’s. Misschien kwam er niets nieuws. Misschien bleef de Tour gewoon de Tour, met alle mogelijke ontwikkelingen die een aanslag kunnen doen op mijn natuurlijke hartritme.

Met een mengeling van verbazing, aanvaarding en nieuwsgierigheid las en hoorde ik de kritische commentaren, in de kranten, op de radio en de televisie en onvermijdelijk op de sociale media. Men wilde nog meer. Meer strijd, meer aanvallen, meer beklimmingen, meer afdalingen, meer tijdritten, meer demarrages, meer Nederlandse triomfen, meer sensatie, meer chaos en rumoer. Er werden vergelijkingen gemaakt met de Ronde van Italië en de Ronde van Spanje. Wat is er veel gepraat. Het was niks of het moest anders. In elke spelonk werd wel een ‘analyticus’ gevonden die oeverloos kan analyseren. Urenlang analyseren, of mensen er nu verstand van hebben of niet. Zonder publieke analyse kan geen sport meer worden bedreven.

In deze krankzinnige doorgedraaide maatschappij wordt al snel iets als saai gekwalificeerd. Twee tellen geen sensatie en we zappen weg. Zo las ik een reactie van een ook al verbouwereerde collega. Zeuren over niet genoeg, vervlakking en verandering duidt naar mijn idee op innerlijke onvrede. Of dan toch maar weer doping toestaan, zoveel mogelijk liefst – vallen er tenminste doden.

Mensen willen altijd meer, dat is mij intussen bekend. De begeerte is grenzeloos geworden. Als ze geen mooier huis willen, een mooiere auto, een groter televisiescherm of een snellere (duurdere) fiets, dan is het wel een sportheld die onoverwinnelijk is. Liefst een uit eigen land, als de ultieme vorm van sportbegeerte. Is die sportheld een buitenlander dan is het oordeel gauw minachtend. Hij zal wel doping nemen, hij zal wel meer geld hebben, hij zal wel meer hebben dan ‘wij’ hebben. Of hij is te saai om een held te zijn.

joop-zoetmelk
Ik heb Joop Zoetemelk, Bernard Hinault, Laurent Fignon, Greg LeMond, Stephen Roche, Pedro Delgado en Miguel Indurain van nabij de Tour zien winnen. Saai was wat betreft uitstraling misschien vooral de Nederlander Zoetemelk, die in 1980 door de furieuze Raleighploeg (Jan Raas, Gerrie Knetemann, Henk Lubberding, Cees Priem, Johan van der Velde en vooral ploegleider Post) moest worden opgezweept om toch op z’n minst één keer (en dan vooral voor de ploeg en de sponsor) de Tour te winnen.

In zijn spoor als ‘saaie’ wielrenner komt de buitenlander (want Spanjaard) Miguel Indurain in aanmerking, maar die won de Tour wel vijf keer. Saai is naar mijn smaak geen enkele Tour en geen enkele winnaar. Het is niet meer dan de angst voor voorspelbaarheid, dat robotten de wedstrijd gaan domineren. Dat de spanning niet groot genoeg is om ons uit de dagelijkse (saaie) sleur te bevrijden. De organisatoren voelen die mengeling van angst en behoefte aan, en handelen er vanzelfsprekend uit commerciële motieven naar. Het parcours wordt elk jaar zodanig veranderd in de hoop dat het koersverloop minder voorspelbaar wordt. Liefst nóg slopender voor de favorieten. Niet weer dezelfde winnaar, niet wéér Chris Froome. Hij wordt al zo saai gevonden, niet mediageniek vooral.

Wat de organisatoren ook voor de afgelopen Tour hadden bedacht, Froome won toch weer. En hoe! Op momenten dat niemand hem verwachtte (in een afdaling, in een waaier met de allerminst saaie Peter Sagan) sloeg de Brit toe, zijn concurrenten in vertwijfeling achterlatend. Dat was een ongekend staaltje topsport. Froome had meer dan voorheen de beschikking over een ploeg die hem tot in de hoogste graad van perfectie van dienst was. Is dat saai?

In het verleden genoot zelfs de grote Merckx de steun van plichtsgetrouwe knechten in zijn ploeg, Molteni. Lance Armstrong dwong bij US Postal en Discovery Channel zijn ploeggenoten tot het uiterste – chantage en ontslag waren zijn machtsmiddelen. Zoetemelk werd gered door Raas, Knetemann, Lubberding en vooral Van der Velde (ongeveer zoals Wout Poels nu bij Froome deed). In dat jaar, 1980, was ik getuige van elf overwinningen (exclusief eindoverwinning) van Raleigh, de ploeg van Zoetemelk. Ik hoorde en las nergens het begrip saai. Hoewel de grote favoriet, de Fransman Bernard Hinault, toch na drie etappezeges na afloop van de twaalfde etappe in de gele trui de strijd staakte. Niemand viel Zoetemelk daarna nog aan. Als stonede kraaien volgden de concurrenten zijn spoor, zo schreef ik destijds in de Volkskrant tot woede van veel abonnees. Met tienduizenden tegelijk waren Hollanders naar Parijs gereisd om de ‘saaie’ Zoetemelk (in gezelschap van premier Dries van Agt) toe te juichen en er de polonaise te lopen.

Saai? Het is niet meer dan ver doorgevoerde ploegdiscipline. Wie niet meewerkt, verdient niets of wordt ontslagen. Zo was het ook bij Raleigh. De perfectie die Armstrong zichzelf en zijn ploeg oplegde mag dan naar de achtergrond zijn gedrongen door de ophef over gebruik van onreglementaire medicatie, ze lijkt veel op de werkwijze van Sky. De Britse ploeg beschikt over bijna alle middelen die een wielerploeg ten dienst kunnen staan. Wetenschappelijke kennis (technologie, training, materiaal, sportpsychologie en vooral voeding), afkomstig uit alle sporten, vooral mogelijk gemaakt door het kolossale budget (35 miljoen euro) – dat dan weer wel. Het enige oneerlijke aan de methode van Team Sky is mogelijk het surplus aan financiële middelen.

Te grote dominantie wordt als saai ervaren. Het is maar wat je onder saai verstaat. Zoetemelk zei nooit iets opzienbarends, los van zijn legendarische credo ‘Parijs is nog ver’. Miguel Indurain zat bewegingloos op zijn fiets, zijn gezicht toonde geen emotie, zijn benen maalden zoals ze maalden.Toen hij uiteindelijk na vijf Tour-overwinningen instortte, was iedereen verrast. Indurain was indrukwekkend, omdat hij ogenschijnlijk zonder emotie en zonder spierkracht won. Dat is fascinerend. Zo zie ik ook de overwinning van Team Sky met Froome, fascinerend in alle facetten. Hoe komt dat toch? En waarom missen we dat bij andere ploegen én wielrenners? Geen geld genoeg? Geen goed beleid? Geen ploegdiscipline? Dat zijn vragen die me bezig houden.

Het zijn dezelfde vragen die andere fenomenen in de sport opwerpen. Waarom was mijn idool voor het leven Michael Jordan zo indrukwekkend goed, en waarom wonnen Muhammad Ali, Pelé, Fausto Coppi, Eddy Merckx, Bernard Hinault, Johan Cruijff, Diego Maradona, Carl Lewis en Tiger Woods, en winnen Lionel Messi, Dafne Schippers en Epke Zonderland? Mogelijk een combinatie van talent (fysiek, maar ook en vooral mentaal), gedrevenheid, trainingsmethoden, perfectie en begeleiding. Of is het gewoon de natuurlijke aanleg (de genetische erfenis?) die doorslaggevend is?

Uitgemergeld en uitgeput rolden de overgebleven renners zondag over de laatste finishstreep. Nog magerder dan bij de start. Nog magerder dan vroeger toen voedingsmethoden en fysieke voorbereiding nog onderontwikkeld waren. Eindelijk was de langdurige stress voorbij. Wat doet drie weken stress met Tour-renners? De spanning om niet te verliezen en niet te vallen. De angst dat het getrainde lichaam op het belangrijkste moment niet voldoet. De angst dat het (bewust) graatmagere lijf de vederlichte fiets niet in evenwicht kan houden. En de angst om niet veroordeeld te worden door de menigte en de media.

De Belgische tv-commentator José De Cauwer zei dat hem was opgevallen dat renners elkaar na de finish in Parijs feliciteerden. Bijzonder, aldus de man die zelf vier keer de Tour uitreed (een keer gaf hij de strijd op). Die observatie zegt (mij) veel over wat de renners de afgelopen drie weken hebben doorgemaakt. En dan nog verlangen de wielerliefhebbers meer. What you see is what you get.

Dit artikel is in verkorte vorm gepubliceerd op de website http://www.sportenstrategie.nl

Golfer Gerben Karstens wil vooral eerlijk spelen

8 jun

Hij is op zijn fiets naar de golfbaan in Rijen gereden, op een kilometer van zijn huis. Vier ‘stokjes’ heeft hij nog kunnen vinden. Zijn echte golfset staat in de locker in Oosterhout, waar hij lid is. Hier op Brabant Golf, de golfbaan van zes holes, is eigenlijk zijn thuis. Want de grond is van hem, verhuurd aan de golfclub. Dit is dus eigenlijk zijn baan. ,,De enige en oudste zesholes-baan van Nederland’’, zo begint hij met zijn typische humor.

GerbenKarstens_19hr

Foto Anneke Hymmen

Gerben Karstens, van halverwege de jaren zestig tot 1980 een van ’s werelds beste wielrenners, praat honderduit als we omringd door bestuursleden in het clubhuis zijn sportieve leven doornemen. Schaatsen, waarmee hij tot de nationale kernploeg doordrong (in de tijd van Henk van der Grift en Rudie Liebrechts), en met Ard Schenk en Kees Verkerk wedstrijden uitvocht op natuurijs. Wielrennen, waarmee hij in klassiekers en etappekoersen successen behaalde. Zeezeilen, in ruim 35 jaar 75.000 zeemijlen over vrijwel alle zeeën en oceanen. Veldtoertochten, op zondagmorgen tussen de 45 en 50 kilometer, al 25 jaar, het afgelopen halfjaar 24 – een record! En sinds 25 jaar golfen, af en toe, als hij tijd heeft. ,,Golfen is voor mij gewoon een spelletje, geen wedstrijdsport’’, verduidelijkt ‘De Karst’.

Maar dat betekent niet dat hij een ‘spelletje’ golf niet serieus neemt. ,,Ik ben een ouwehoer, maar ik kan goed tellen, ook de slagen van een ander. Het is fijn om te zien dat anderen eerlijk spelen. En dan heb je nog eerlijke spelers, maar die kunnen niet tellen. Dat doe ik wel voor ze.’’

Zo blijkt later, als we met z’n drieën de baan ingaan. Karstens verontschuldigt zich voor zijn ‘mislukte’ slagen omdat hij ,,die stok niet gewend is”, maar hij houdt goed de tel bij. ,,Vroeger legden we die bal meteen op de green. Ach ja, vroeger.’’ Hij geniet niettemin, praat graag en vertelt tussen de slagen door anekdotes. Soms over golf, soms over wielrennen (vooral over zijn ploegleiders Kees Pellenaars en Peter Post), maar vooral over zeezeilen. Soms kijkt hij uit over de baan, zijn grond die hij na zijn wielercarrière kocht als belegging. Hij begon er een boomkwekerij. Zijn plan om er een agrarisch bedrijf met opstallen op te beginnen liep vast op vergunningsregels. Toen is hij er maar een golfbaan begonnen, hoewel hij zelf het golfen nog niet vaardig was.

Karstens nu 74 jaar, is nog altijd op zoek naar avontuur. Onlangs werd hij geconfronteerd met fysiek ongemak, maar dat weerhoudt hem er niet van opnieuw aan een zeiltocht te beginnen. Op het moment van het verschijnen van dit verhaal, vaart Karstens met een vriend ergens tussen Turkije en Gibraltar. Twee maanden blijft hij weg. Misschien heeft hij een golfsetje mee en huurt hij onderweg een fiets. Want je weet maar nooit. Dicht bij een haven kan een golfbaan zijn. ,,Als je zoals ik heb gedaan, zes maanden op zee ben, dan wil je weleens wat afwisseling. Daarom heb ik weleens gegolfd en ben ik gaan fietsen.’’

Door een Ierse vriend kwam hij met golf in aanraking. De Ier dacht dat het wel wat voor Karstens was. Gewoon een keertje naar de driving range kan het vuurtje doen ontbranden. ,,We gingen naar Gran Canaria, hij golfen, ik meelopen. De tweede dag heb ik het ook geprobeerd. Ik sloeg meteen drie pars, echt waar. Mijn vriend vroeg: ‘Ga je nu golfen?’ Nee, toch maar niet, gewoon niet spannend genoeg.’’

Toch wilde hij het leren. Rond 1990. ,,Ik kreeg les van een man hier op Brabant Golf. Nee, niet van een echte pro. En dat ging goed. Hoewel ik geen aanleg heb. Het is leuk zo. In 1992 haalde ik mijn GVB. Vraag me niet naar mijn handicap. Ik was wel wereldkampioen putten. Er zijn mensen die zo gedreven zijn en hun handicap fanatiek omlaag proberen te krijgen. En dan zie je dat ze oneerlijk spelen, een balletje even met de voet beter leggen en zo. Ik wil wel goed spelen, eerlijk vooral. Maar als het niet gaat, dan gaat het niet. Zo was het ook bij wielrennen. Als je je dag niet hebt, dan heb je je dag niet. Met wielrennen kun je nog vechten, demarreren, hopen dat het dan gaat, iets afdwingen. Ja, soms door oneerlijk gedrag. Maar dat is wielrennen. Daar schiet je met golfen niks mee op. Rustig blijven en zien of het goedkomt.’’

Wielrennen en schaatsen zijn toch heel anders. ,,Daarbij komt het op uithoudingsvermogen aan. Gaan tot je niet meer kunt. Als je toch een vergelijking met golf wilt maken: ik heb inzicht. Vroeger als het gevroren had, zag ik meteen of het ijs goed was. Als wielrenner zag ik wanneer je moest demarreren, weg zijn en niet meer moest omkijken, erin geloven. Of weten wanneer je de sprint moet beginnen. Weten op wie z’n wiel je moet zitten. Dan koos ik het wiel van de snelste sprinter, Patrick Sercu bijvoorbeeld, en dan erover heen. Noem het koersinzicht, vergelijkbaar met coursemanagement met golf, weten hoe de baan loopt, afstanden inschatten en weten waar en hoe je moet slaan.’’

Afzien, dat heeft Gerben Karstens altijd graag gedaan. Als schaatser en wielrenner. En als zeezeiler. Die keer in 2001 dat hij in z’n eentje door de Golf van Biskaje voer, 58 uur alleen in vreselijke stormen en door enorme golven. Jaren later had hij even geen zin meer in zeilen, oud, altijd van huis, ver van zijn vrouw, zoon en kleinkinderen. ,,En al die verhalen, over piraten, verdwenen zeilboten, eigenlijk niet leuk meer. Maar ja, de mooie herinneringen blijven. Aan die keren dat hij haaien zag, walvissen en dolfijnen, ver weg in het Verre Oosten. Soms is het rustig, soms te rustig. Maar je weet nooit wat er gebeurt. Je moet altijd alert zijn.’’

GerbenKarstens_09hr

Foto Anneke Hymmen

Als we in de baan van Brabant Golf zijn, kijkt Gerben Karstens alvorens hij de gewenste stok van het gras opraapt naar boven. Naar de dreigende lucht, waaruit straks vast en zeker een buitje zal vallen. ,,Buiten zijn is zo heerlijk. Vroeger schaatsen in de vrieskou op de Kagerplassen. Wielrennen in de regen. Zeilen als het stormt, dan weer in de felle zon. Fietsen door het veld, door modder en gras. Golfen in de natuur.’’

Gerben Karstens is een pratende golfer, een gezellige golfer. Alsof hij op elke slag commentaar moet leveren. ,,Stoor je er niet aan. Het is toch gewoon een spelletje?’’ Eenmaal op de green, schuift hij de bal zomaar in de hole. ,,Ja, dat kan ik goed. Ik was toch wereldkampioen putten!’’
—————————————————————————————————
GERBEN KARSTENS (Voorburg, 1942) is een oud-wielrenner. Als amateur won hij samen met Eef Dolman, Jan Pieterse en Bart Zoet de gouden medaille op de Olympische Spelen van 1964 in Tokio op de 100 kilometer ploegentijdrit. Hij werd in 1965 prof bij Televizier en reed achtereenvolgens voor Peugeot in Frankrijk, Goudsmit-Hoff, Rokado, Bic en Gitane in Frankrijk, TI-Raleigh en de Vleeschmeesters. In de Tour de France van 1974 droeg hij twee dagen de gele trui. Hij won zes etappes in de Tour de France, 14 etappes in de Ronde van Spanje, één etappe in de Ronde van Italië en etappes in onder meer de Dauphiné Libéré, Ronde van Zwitserland, Ronde van België en Ronde van Nederland. Hij won Parijs-Tours twee keer (in 1974 gedeclasseerd) werd tweede in Milaan-Sanremo, de Amstel Goldrace en de Ronde van Lombardije (in 1969 gediskwalificeerd), en zesde in de Ronde van Vlaanderen. In 1980 stopte hij als wielrenner, ging zeezeilen en begin jaren negentig golfen. In de jaren zestig maakte Karstens deel uit van de nationale schaatsploeg. Een van zijn bijnamen was ‘de Leidse notariszoon’. Zijn vader en zijn broer waren notaris in Leiden.

Dit interview is gepubliceerd in GolfersMagazine 4 in de serie Mijn nieuwe sport

Soigneur Ruud Bakker was vooral een gever

2 feb

Raleigh Ruud Bakker

Foto Cor Vos

Ruud Bakker, die vandaag op 72-jarige leeftijd aan de gevolgen van een auto-ongeluk overleed, was meer dan een soigneur, meer dan een verzorger van wielrenners, meer dan een masseur, meer dan verstrekker van aansterkende en versterkende middelen. Hij was ook een biechtvader. ,,Vooral een echte gever’’, zegt zoon Reem op de dag dat Bakker (drie dagen na het ongeval) door hersenletsel stierf.

In de tijd (jaren zeventig en tachtig) dat professionele medische en psychologische begeleiding van wielrenners nog aan de handen en het inzicht van soigneurs werden toevertrouwd, zocht Bakker naar de beste middelen om mensen te helpen in hun begeerte naar triomf en glorie. Mede dankzij hem, de al even bevlogen mecanicien Jan le Grand en de perfectionistische ploegleider en organisator Peter Post vierde de wielerploeg Raleigh en later – in mindere mate – Panasonic ongekende triomfen in de wielersport. Jan Raas, Gerben Karstens, Johan van der Velde, Joop Zoetemelk, Hennie Kuiper, Henk Lubberding, Peter Winnen, Cees Priem, Teun van Vliet, Theo de Rooy, José De Cauwer, Leo van Vliet, Eddy Planckaert, Eric Vanderaerden, Gerrie Knetemann, Roy Schuiten, Bert Oosterbosch (de laatste drie zijn overleden) en vele anderen kunnen getuigen.

Zoon Reem verwijst – als eerbetoon aan zijn zojuist overleden vader – naar het fatale ongeluk. ,,Na de botsing is mijn vader uit zijn auto gestapt en naar de automobilist die hem aanreed gelopen om te vragen hoe het met hem ging. Het ging hem niet om zijn eigen leven. Drie dagen later was hij zelf dood. Dat is mijn vader: altijd betrokken bij anderen. Zorgen voor anderen. Kijken en luisteren naar anderen. Ieder moment van de dag. Het was niet zijn beroep, het was compassie met wat mensen doormaken, waarom ze lijden. Mijn vader had al besloten zijn lichaam na zijn dood ter beschikking te stellen van de wetenschap. Doordat het sterfproces te langzaam ging, kan dat niet doorgaan.’’

Ruud Bakker

Eind november 2015, Tilburg: Ruud Bakker (rechts) vertelt anekdotes aan Johan van der Velde en Joop Zoetemelk over de Tour de France van 1980, die Joop won, tijdens de presentatie van het boek De Speer van Rijsbergen door John van Ierland -over het turbulente leven van Van der Velde. (Foto Petra Huysmans Fotografie)

Ruud Bakker wilde mensen begrijpen. Toen ik hem kort geleden weer zag, steunend op een wandelstok (het gevolg van zware operaties aan een lekkende aorta), informeerde hij naar mij: ‘Maar hoe is het nou met jou?’ Het was eind november ter gelegenheid van de presentatie van een boek over Johan van der Velde, die hij in de jaren tachtig als soigneur begeleidde. Met Johan ging het mis. Doping, euforievergrotende middelen en verkeerde inschatting van menselijke mogelijkheden deden Van der Velde in de gevangenis belanden. Johan was zichzelf kwijt geraakt. Wie was hij eigenlijk nog?

Bakker zocht Johan op in de gevangenis, hield hem op de been toen hij weer vrij kwam en was tijdens de presentatie van het boek ‘De Speer van Rijsbergen’ (geschreven door John van Ierland)  aanwezig om Johan te belonen voor zijn doorzettingsvermogen. Johan was tot tranen geroerd.

Zoon Reem kent meer voorbeelden van het altruïsme van zijn vader. ,,Hij nam het op voor gevallen sporthelden, tot aan zijn dood. Hij was er 24 uur mee bezig. Het was zijn thrill: is er nog iemand die ik hulp kan bieden? Mensen die niet meer wisten hoe verder te leven, na hun sportcarrière, en mensen die zich miskend voelden. Toen wielrenner Bert Pronk overleed, ving hij diens kinderen op. Toen Didi Thurau, de Duitse vedette bij Raleigh, door allerlei toestanden in problemen raakte, nam mijn vader Thurau in huis. Didi was een halve broer van me. Toen Thurau na zijn loopbaan financieel vastliep in zijn makelaardij, ging mijn vader naar Duitsland om hem te helpen.’’

Ruud Bakker nam het op voor judoka Wim Ruska, tweevoudig goudenmedaillewinnaar op de Olympische Spelen van 1972 en tweevoudig wereldkampioen, in 1967 en 1971. Vorig jaar overleed Ruska. Bakker ging op bezoek bij diens weduwe Liza. Vergeefs deed hij pogingen om Ruska alsnog te eren met de Carrièreprijs, de Fanny Blankers-Koenprijs. ,,Het lukte mijn vader niet om Ruska alsnog te laten eren. Ruska had een strafblad en een criminele achtergrond, dat vond NOC*NSF ongepast.  Mijn vader had gevoel voor miskenning en onrecht.”

En zo waren er meer ontheemde helden. Zoals Yuri van Gelder, die zijn toevlucht zocht in euforievergrotende middelen zoals cocaïne, verslaafd aan aandacht was, niet meer wist wie hij was geworden en hoe zijn leven zin te geven. Bakker luisterde naar hem, zoals Ruud voor iedereen een luisterend oor: ‘Hoe gaat het nu met je?’

Ruud Bakker zocht en zocht. Altijd vond hij nieuwe middelen. Zo introduceerde hij vloeibare suikers, een elektrostimulator en ultrasoongeluid. En eendenvet als bescherming van de benen tegen kou en regen. Ruud Bakker vond vast veel meer en diende meer toe dan hij ooit heeft willen vertellen. In de tijd dat hij zoekende was via allerlei wetenschappelijke studies naar de beste en sterkste middelen (én voeding, samen met dr. Wim Saris van de Universiteit van Maastricht) om zijn ‘mannen’ naar uitzonderlijke hoogten te helpen, vond hij ook haptonomie. Bakker merkte dat wielrenners tijdens hun massage een uitlaatklep nodig hadden. Zodra zij werden aangeraakt, gingen zij praten. Haptonomie leerde hem dat aanraking mensen verleidt tot ontboezeming. Mede daarom begon hij na zijn loopbaan als soigneur een praktijk massage en haptonomie.

Ruud Bakker was een grote man. Je kon niet om hem heen. Hij was zeer luid en zeer duidelijk. Na een zware nacht met alcohol stopte hij mij een stevig medicijn toe. De toevoeging was verhelderend, niet bestraffend: ‘Je weet hopelijk waarom ik je deze pil geef.’ Om dan een paar uur later onverwacht te vragen: ‘Hoe gaat het met je?’.

Ruud Bakker, Hagenaar van geboorte, was dertig jaar lang soigneur. Peter Post ontdekte hem en vroeg Bakker met hem een ploeg op te bouwen, dat werd in 1974 Raleigh. Hij was nog even een half jaar (op aandringen van Thurau) in dienst van IJsboerke  in België, maar keerde vol heimwee terug bij Raleigh en bleef Post trouw bij Panasonic. Jan Raas, die in Bakker zijn enige vertrouwensman zag, vroeg hem mee te gaan naar een nieuwe ploeg, Kwantum Hallen. Bakker weigerde, hij bleef bij Post. Aan hem had hij veel te danken. Bakker had nadat Raas zich in zijn Zeeuwse dorp had afgezonderd van de wielersport als een der weinigen nog intens contact met de Zeeuw.

Ruud Bakker was alom aanwezig, groot en luidruchtig als hij was. Een hartelijke man die niet alleen het lijden in de samenleving doorzag maar vooral het lijden in de harde sportwereld. Na zijn zware hartoperaties verhuisde Ruud Bakker van zijn appartement aan de strandboulevard van Scheveningen naar Woerden, om samen met zijn vrouw Til dichter bij zijn zoon Reem en zijn familie te kunnen zijn. Reem heeft in Woerden een chiropractiepraktijk. Zijn andere zoon Thierry is osteopaat.

Ruud Bakker was vooral betrokken bij gevallen helden, zoals Reem verwoordt op de sterfdag van zijn vader. ,,Mijn vader voelde wat mensen bewoog. Hij gaf ze vertrouwen. Je bent wie je bent, zeg het maar. Hij heeft geleerd wat spieren zeggen. En hij heeft geleerd wat mensen drijft, zonder veroordeling. En dat is heel knap in deze tijd.’’

Deze necrologie is op 3 februari 2015 in kortere vorm gepubliceerd in NRC.Next en NRC Handelsblad

Ruud zwaait

Een bijschrift invoeren

 

Erik Breukink: Als je golft sta je er helemaal alleen voor

10 sep

Foto Janus van den Eijnden

Foto Janus van den Eijnden

Erik Breukink heeft eigenlijk altijd al de rust uitgestraald die hij nu op het terras toont. Eerst als de begenadigde wielrenner, vervolgens als de beheerste ploegleider. Zijn geruststellende glimlach als iedereen in paniek raakt omdat de wereld in brand staat, is gebleven. Rust en controle over de situatie. Hij zou zomaar een goede golfer kunnen zijn.

‘Ja, ik denk dat het spelletje wel bij mij past’, bekent hij. Als hij geen wielrenner was geworden, vooral omdat zijn vader als directeur van Gazelle van wielrennen hield, zou hij best weleens een goede golfer geworden kunnen zijn. Hij zegt het niet met stelligheid, zo is Erik Breukink niet. Maar, vooruit. Hij heeft er tot nu toe nog niet over nagedacht, maar nu het hem gevraagd wordt, acht hij het niet uitgesloten. Typisch Erik.

Zijn vader Wim was een fanatieke sportman: tennis, wielrennen en vanaf zijn zestigste – toen hij meer tijd kreeg – golfen. Erik is ook altijd ‘een spelletjesman’ geweest. Thuis werden met het gezin aan tafel altijd spelletjes gedaan. ‘Ik was bloedfanatiek, in alles, ik kon niet tegen mijn verlies. Mijn vader leek rustig, maar ook hij wilde altijd winnen. Hij liet me ook zien hoe je moest golfen. We woonden aan de IJssel, bij Rheden. Mijn vader sloeg dan de bal zo ver mogelijk de weilanden in en de hond moest hem dan ophalen. Dat moest ik ook leren, zei hij. Maar zover was ik nog niet.’

Erik was meer met voetbal bezig, als een opkomende verdediger die eerst alles overziet om dan met een sprint langs de zijlijn ten aanval te trekken. Maar uiteindelijk ging zijn voorkeur uit naar wielrennen. Hij bleek een talent, een stilist die vooral in tijdrijden uitblonk. Golfen, dat hij pas ging doen toen hij in 1998 stopte met wielrennen, vergelijkt hij met tijdrijden. ‘Je staat er echt alleen voor, het gaat om focus en concentratie, niet forceren, rustig blijven, luister naar je lichaam, let op je bewegingen en weet waar je mee bezig bent.’

Vergis je niet in zijn temperament. Zoals hij al aangaf in zijn herinnering aan de spelletjes in huize Breukink. Bloedfanatiek. ‘Ik stopte in 1997 met wielrennen en werd toen gevraagd eens mee te gaan golfen. Bij mij in de buurt op Wouwse Plantage. Ik nam meteen lessen, wilde meteen mijn GVB halen. Binnen een paar jaar had ik handicap 21. Ik had tijd zat, wat moest ik anders? Een paar keer in de week ging ik met mijn tas naar de driving range. Vijf jaar was ik fanatiek bezig, ik had niets anders dan bij de NOS samen met Mart Smeets commentaar geven. Toen werd ik ploegleider bij Rabo, acht jaar lang. Ik had en nam geen tijd meer om te golfen. Achteraf jammer.’

Hooguit eens per jaar staat hij nog op de golfbaan, op uitnodiging of gewoon omdat zijn collega-ploegleiders bij Roompot, Michael Zijlaard en Jean-Paul van Poppel zin hebben. Dan merkt hij: ‘Je verleert het niet. Je weet na een paar slagen hoe het zit. De basisdingen, de grip, de houding, het hoofd, de focus, de ademhaling.’

Die andere ploegleider, Michael Boogerd, houdt zich verre van golf. ‘Dat is niks voor hem, zegt hij. Inderdaad, Michael wil altijd maar gaan, altijd aanvallen, zo was hij als renner, zo is hij als mens: rusteloos, te veel willen. Van Poppel is een man van de power, ja, een sprinter. Wachten en knallen. Mooi, dat je aan het karakter ziet of het spel bij hen past. Je kunt fanatiek zijn, zoals ik, maar je moet je ook kunnen beheersen. En dat kan ik geloof ik wel goed.’

Je moet ook vertrouwen hebben in wat je kunt, heeft Breukink als wielrenner ervaren. ,,Mijn ploegleiders, Ben van Erp, Peter Post, Jan Gisbers en Manolo Saiz wezen mij daar altijd op: je weet wat je kunt, vertrouw daarop. Zo is ook met golf. Weten met welke stok je een bepaalde afstand kunt slaan, niet forceren, gewoon de stok nemen die bij je past. Gewoon een zeventje. Ik kan wel zo’n joekel pakken, maar dat doe ik liever niet. Het spel is al zo moeilijk. Die obstakels, dat water, dat hoge gras, die bomen, die bunkers die je als monsters aankijken. In het begin dacht ik nog, dat doe ik wel even. Maar dat viel zwaar tegen. Wat ik al zei: het is net tijdrijden, niet over je grenzen gaan.’

Is golfen niet een sport voor wielrenners om tussen de talrijke koersen door tot rust en bezinning te komen? Even afleiding. De vraag stemt hem tot overpeinzing. ‘Ja, dat zou echt mooi zijn. Maar’, voegt hij er snel aan toe, ‘je moet wel les hebben gehad, een beetje kunnen golfen, anders heeft het geen zin. Je kunt niet maar zo tegen je ploeg zeggen: volgende week gaan we samen een dag golfen. En dan nog: wielrenners houden niet van slenteren, je fietst, je traint of je rust, liggen dus.’

De rust op het terras aan de rand van het natuurgebied overheerst. Erik Breukink richt zijn blik op een groot grasveld en speelt met zijn gedachten. ‘Ja, ik geloof dat dat spelletje wel bij mij past. Niet de stress van de koers, niet links en rechts aanvallen om je heen. Alleen zijn met jezelf. Ik denk nu terug aan al die tijdritten. Je staat op het startpodium. Je hebt nog zoveel seconden, je kijkt naar je voeten op de pedalen, naar de stand van je versnelling, naar je benen, je schouders, je hoofd en je armen. Je loopt alles na. Je richt je blik naar voren, focus, je ademt in en uit, en dan ga je, alleen. Je kijkt op en je gaat, zoals je met golf de bal ziet gaan. Je vertrouwt en je hoopt. Mooi.’
——————————————————————————————————————————————————————–
Erik Breukink (1964) was een van Nederlands succesvolste wielrenners. Hij werd in 1985 beroepsrenner, eindigde in de Ronde van Italië (Giro) van 1988 als tweede (hij won toen ook de etappe over de besneeuwde pas van de Gavia). In de Ronde van Frankrijk (Tour de France) van 1990 werd hij derde en in de Ronde van Spanje (Vuelta) van 1993 zevende. In al die rondes won hij een of meer etappes, zoals in 1989 de proloog (openingstijdrit) van de Tour. In 1993 werd hij Nederlands kampioen. Ook won hij belangrijke koersen als de Ronde van het Baskenland, de Ronde van Nederland en het Internationaal Wegcriterium (2x). Na zijn actieve rennerscarrière was hij vijf jaar commentator voor de NOS, en vanaf 2004 ploegleider en vervolgens directeur van de Rabowielerploeg. Nu is hij ploegleider van Roompot Oranjepeloton.

Dit interview is gepubliceerd in GolfersMagazine 7 in de serie ‘Mijn nieuwe sport’. Eerder verschenen in deze serie Femke Dekker (ex-roeister), Robert Eenhoorn (ex-honkballer), Kristie Boogert (ex-tennisster), Kenneth Perez (ex-voetballer), Gijs van Lennep (ex-autocoureur) en Barry Hughes (ex-voetbalcoach)

Steven de Jongh moet Alberto Contador goede gevoel geven

9 jul

Ploegleider zijn van wielrenners, is dat niet vanuit de ploegleidersauto schreeuwen, aanvuren, kalmeren, opdragen en bijstaan wanneer de renner zich geen raad weet met de situatie in de wedstrijd? Is dat niet de commandant achter het stuur van de vol met reclame geplakte auto, die namens de financiële investeerders dwingende opdrachten verstrekt aan de werknemers op de fiets? Schreeuwlelijken, boemannen, mannen die het wiel opnieuw hebben uitgevonden? Clowneske types wellicht voor buitenstaanders die wielrennen in het bijzonder en topsport in het algemeen vanuit een cynisch oogpunt wensen te beschouwen?

Maar, drijf niet de spot met deze mannen die hun hart laten spreken. Wielrennen is hun leven. Wielrennen vúlt hun leven. Vaak eerst als wielrenner en vervolgens – door hun rennerservaring – als ploegleider. Ik heb er veel van nabij gevolgd, ploegleiders, mannen die hadden geleerd hoe de koers in elkaar steekt, hoe de verhoudingen tussen ploegen en renners liggen, wie kwetsbaar is en wie sterk, wie te manipuleren is, wie alleen aan zichzelf denkt, wie dienstbaar is. Tjonge, wat was ik gefascineerd door Lomme Driessens, Peter Post, Cyrille Guimard, Davide Boifava, Giancarlo Ferretti, Maurice Demuer, Manolo Saiz, Jose Miguel Echavarri, Patrick Lefevere, Jan Raas, Bjarne Riis, Johan Bruyneel en andere, soms innoverende ploegleiders, mannen die naast hun ervaring als wielrenner de almaar voortschrijdende technische, psychologische en medische wetenschap omarmden.

Steven de Jongh geeft Alberto Contador advies

Steven de Jongh geeft Alberto Contador advies

Het is een opmaat voor een schildering van Steven de Jongh (41), een Nederlandse oud-wielrenner die sinds dit voorjaar verantwoordelijk ploegleider is van een van ’s werelds beste wielrenners én favoriet voor de eindzege in de Tour de France, de Spanjaard Alberto Contador. De Jongh, niet eens zo bijzonder succesvol als wielrenner, werd door de vermogende Russische eigenaar en doorslaggevende geldschieter van de ploeg Tinkoff-Saxo, Oleg Tinkov, aangesteld om de Spaanse ronderenner Contador en de Slowaakse sprinter/klassieker- en eendagspecialist Peter Sagan te coachen.

In de opportunistische wereld van de commerciële topsport liggen aanstelling en ontslag dicht bij elkaar. Bjarne Riis, toch een man met reputatie, intelligentie, inzicht en ervaring met wat zich in het wielerpeloton afspeelt, werd uit de weg geruimd door Tinkov, een puissant rijke ondernemer. Riis’ plaatsvervanger werd Steven de Jongh. Een ex-wielrenner, een collegiale en sociaal betrokken sportman die op handen werd gedragen door zijn voormalige, succesvolle, Belgische ploegleider Patrick Lefevere (‘ik wou dat ik acht Steven de Jonghs had in mijn ploeg’) en bij de Britse ploeg van Sky had geleerd hoe wielrenners zich op wetenschappelijke basis (dus ook op gebied van voeding, levensinstelling, sociale betrokkenheid en psychologische kennis en training) kunnen verbeteren. Dat hard fietsen niet alleen een kwestie is van hard doorfietsen. Fysieke training, de succesformule van vroeger, is al lang niet toereikend meer.

Tinkov, eigenaar van Tinkoff Credit Systems, moet zeker hebben willen weten hoe hij de door hem zwaar betaalde renners tot het uiterste kan drijven. De 47-jarige Rus was in zijn jonge jaren wielerkampioen van Siberië en stond te boek als een bikkelharde sportman. Totdat de militaire dienstplicht hem dwong met wielrennen te stoppen. Als eigenaar van de wielerploeg wordt hij nu vaak een slavendrijver genoemd, een man die louter ter meerdere eer en glorie van zijn onderneming Tinkoff en zichzelf mensen laat strijden. Egomanie is niet ver meer. Tinkov (let op: zijn naam wordt in de commerciële Engelse vertaling Tinkoff) zocht en meende de beste mensen te hebben gevonden om zijn imperium te vergroten. Zo vond hij Steven de Jongh, niet nadat hij – vanzelfsprekend – de antecedenten van de Nederlander had nagetrokken. Hij vernam uit alle hoeken en gaten dat Steven de Jongh de beste was om de ploeg te coachen.

Steven de Jongh kent dus het wielrennen. Hij reed voor TVM, QuickStep en Rabobank. Hij weet waarom je wint en waarom je niet wint. Waarom stimulerende middelen worden genomen, waarom je ertoe wordt gedwongen, waarom je niet meer weet waarom en voor wie je moet presteren, waarom iedereen doet wat je eigenlijk niet zou moeten doen. Wat het nut is, waarvoor je het doet, de snelste willen zijn, anderen helpen om de snelste te zijn. Mensen leren kennen.

Stevendejonghwint

Hij won niet de grote klassiekers, daar schoot hij in tekort. Dat is ook een leerproces. Leren waar je grenzen liggen. Wel als een beest te boek staan, een wielrenner die zich onder de slechtste weersomstandigheden staande houdt – zeg maar zich in zijn element voelt – maar niet Parijs-Roubaix of de Ronde van Vlaanderen wint. Dan maar vrede hebben met overwinningen in de E3-Prijs en Kuurne-Brussel-Kuurne. En de mooiste overwinningen laten aan vrienden die meer in hun mars hebben. Vrienden helpen is ook en vooral een grote kwaliteit in de topsport, waar egocentrisme hoogtij viert.

Topsport is niet zomaar een harde leerschool. Wielrennen gaat over fysieke en mentale grenzen. De een vraagt te veel van zichzelf en vindt zichzelf terug in de goot of in of een of andere afkicklocatie, herstellend van overmatig gebruik van zijn talenten, laat staan van middelen die hij meende te moeten aanwenden om beter te worden dan zijn natuurlijke ik. De ander blijkt sterker dan hij vermoedde en put daar vertrouwen uit: dit kan ik dus ook, er is meer dan ik heb gevoeld en mij is verteld. Mensen die een oorlog hebben overleefd, bleken over meer krachten te beschikken dan zij vermoedden.

Steven de Jongh heeft geen échte oorlogen overleefd. Hij heeft niet meer overleefd dan mensen die getroffen zijn door lichamelijk en psychisch leed en tekortkomingen van medemensen. Hij verloor op vroege leeftijd zijn vader, een man wiens genen hem als wielrenner hebben bevrucht. Hij zat een nacht in een Franse gevangenis, samen met ploeggenoten van TVM, nota bene omdat de Franse justitie hem en zijn collega’s verdachten van het gebruik van verboden stimulerende middelen. Zo gek gaat de samenleving om met beroepssporters. En Steven de Jongh scheidde van zijn vrouw. Om wat voor reden ook. Dat kan gebeuren.

Steven de Jongh wordt in de Tour van 1998 gearresteerd door de Franse politie

Steven de Jongh wordt in de Tour van 1998 gearresteerd door de Franse politie

Maar hoe overleef je beschuldigingen over gebruik van doping? Eerst het zwijgen, zodat je niet wordt gestigmatiseerd als crimineel. Dan blijven zwijgen. Dan ontkennen. Dan met je gezin en je familie durven delen dat je inderdaad middelen hebt genomen om een betere wielrenner te worden, aan hen te laten zien hoe goed je was, hen te tonen dat je echt een goed mens was en niet voor niets zo hard trainde. ‘Papa en mama, kijk eens: ik ben de beste, zonder handen aan het stuur!’ Zo was het dus niet helemaal.

Hoe afschuwelijk is het niet om uiteindelijke te bekennen dat je puur natuur niet zo geweldig bent. Sky, de Britse ploeg die hem eerder als ploegleider aanstelde, vroeg hem op de man af eerlijk over zijn verleden te zijn. Hij moest een handtekening zetten onder een verklaring waarin stond dat hij nooit met doping in aanraking was geweest. Hij kon het niet en bekende schuld. Ook hij had zijn toevlucht genomen tot versterkende middelen. Was hij dom geweest? Was hij een crimineel? Het spookte in zijn hoofd, duivels en engelen vochten als gezworen vijanden. Nachtenlang. Hij keek om zich heen en zag andere mensen, andere wielrenners. Wie waren zij? Wie was hij nog? Steven de Jong, een Noord-Hollander die de trappers was kwijtgeraakt, zoals velen in deze samenleving waar prestaties meer en beter worden beloond dan nederigheid.

En toen kwam Bjarne Riis, een Deense oud-wielrenner en oud-Tourwinnaar die uiteindelijk ook had bekend dat hij (heel veel) doping had genomen. De Jongh was een man met ervaring. Hij had bij Sky de wetenschap, de integriteit en de transparantie ontdekt. Zelfs Alberto Contador vond hem. Een wielrenner die won zoals hij dat wilde, maar toch niet vond wat hem voldoende bevredigde. En als hij won, dan was er de argwaan die steeds meer is gaan heersen rondom de wielersport. Contador zocht naar een bondgenoot, een vertrouwenspersoon die door middel van levenservaring en aangetoonde sociale betrokkenheid hem nóg beter kon maken.

Contador is een overlever. Sinds hij in zijn jonge jaren op de rand van de dood heeft geleefd, als gevolg van een gesprongen ader in zijn hoofd met een   (positief uitgevallen) schedellichting tot gevolg, is winnen een obsessie. Overwinnen. Alles winnen wat binnen zijn mogelijkheden ligt – ook wat niet binnen zijn mogelijkheden ligt. Steven de Jongh kan hem helpen, door ervaring, aan de hand van wetenschappelijke analyses en door communicatie. Open zijn, transparantie, ervaringen delen, emoties doorgronden, vragen en nog eens vragen. Wat voel je? Wie ben je nog? Wat wil je? Kun je dat? Waarom wel of waarom niet?

Steven de Jongh gaat te rade. Hij praatte met Ajax-coach Frank de Boer over zijn ervaringen, over voeding en dieet, over bewegen en rustmomenten, en met andere coaches in welke sport dan ook, over elk facet dat er in topsport toe doet. Hij opent zijn hart voor de wielersport. Hij zegt niet zoals ploegleiders uit een ver verleden wat moet, ter meerdere eer en glorie van de sponsor. Hij vraagt en is benieuwd. Rondom staan geschoolde specialisten uit Rusland, België, Denemarken, Italië en de Verenigde Staten hem bij.

Steven de Jongh geflankeerd door zijn medewerkers

Steven de Jongh geflankeerd door zijn medewerkers

Steven de Jongh is niet zomaar een ploegleider. Hij is manager, supervisor, de man met de grootste ogen, de grootste oren en de gevoeligste zintuigen. Als hij de verwachtingen nu maar kan waarmaken, vooral Alberto Contador na de triomf in de Giro ook naar een triomf in de Tour loodsen. In de commerciële topsport tellen niet alleen menselijke eigenschappen. Maar dat weet De Jongh intussen als geen ander.

Dit portret is gepubliceerd in NLcoach, juli 2015

De Raas – van de lach, de vloek en de vergetelheid

9 mrt

Door Guus van Holland (uit De Muur 48)

‘Alles wordt aangetast door het waas van het vergeten: hoe weinig blijft er over van degenen die we hebben liefgehad.’

Deze zin, van de Tsjechische (mijn favoriete) schrijver Milan Kundera uit ‘Het boek van de lach en de vergetelheid’, schiet me te binnen, nu ik terug moet grijpen naar ruim dertig jaar geleden.

Zin en titel passen bij Jan Raas. Een indrukwekkende wielrenner in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw. Een man met een speciale lach die zichzelf in de vergetelheid heeft gewrongen en die daar, getuige zijn afwerende houding tegenover de wereld buiten zijn dorp, liever niet meer uitkomt.

Laat mij nou maar.

Om dan zijn kont te draaien en zich op te sluiten in zijn eigen sop.

Raas heeft daarvoor zijn redenen; die moeten we aanvaarden. Een mens, zelfs een beroemd mens, heeft recht op intimiteit. Ook een legende. Velen hebben zich gepijnigd met de vraag wat zich in dat hoofd en in die ziel nu afspeelt. Toe, Jan, vertel nou eens. Maar de cocon laat zich niet openen. Waarom zouden we dat ook willen?

Laat hem nou maar.

Die man, nu 62 jaar, die bewondering afdwong door vijfmaal (een record) de Amstel Gold Race te winnen, die de Ronde van Vlaanderen, Parijs-Roubaix, Milaan-Sanremo en tien etappes in de Tour de France won, en nog veel meer. Die wereldkampioen werd en driemaal Nederlands kampioen. Die sportman aan wie alle oudere wielerliefhebbers met weemoed terugdenken. Die ten voorbeeld wordt gesteld aan de renners van nu.

Zoveel kracht, zoveel macht, zoveel strijdlust, zoveel eigenzinnigheid. Zo dient een kampioen te zijn, wordt beweerd na weer een voor Nederland teleurstellend verlopen Amstel Gold Race. Hadden wij chauvinisten er nog maar zo een. Zo’n geweldenaar. Zo een die ‘godverdomme’ zegt. Niet zachtjes, niet mompelend. Nee, uit de grond van zijn hart. Als een hartenkreet. Niet eenmaal, maar net zo vaak tot iedereen begrijpt dat er maar een is. En dat is hij.

,,En godverdomme, jij ook, godverdomme.”

Wat een baas!

Eigenlijk heeft Raas zich altijd in een waas van geheimzinnigheid bewogen. Er speelde van binnen meer dan hij toonde, hoe hard schreeuwend ook, hoe bulderend ook. Hoe ogenschijnlijk extravert. Die mysterieuze lach. Die samengeknepen ogen, verborgen achter dat brilletje. Dan weer die schaterende lach, die niet altijd gul leek, meer cynisch. Dan weer die aanvallen van woede die letterlijk als een donderslag bij heldere hemel kwamen. Had je hem net in je armen gesloten, als vriend, had je een paar biertjes met hem gedronken, als drinkebroers, sloeg hij zomaar uit het niets van zich af. En met veel venijn.

Dan herinnerde hij zich vast iets uit Het Boek dat hij nauwgezet, obsessief bijhield. Dat fictieve boek dat diep in zijn geheugen stond gegrift. Dat boek waar hij voortdurend mee dreigde, in en buiten het peloton. Dat boek waaruit hij zijn mentale veerkracht putte. Waarmee hij zijn tegenstanders om de oren sloeg.

Neem die onvoorstelbare spierkracht die hij naast zijn mentale kracht ten toon spreidde. Die poten, die kont, die kop. De manier waarop hij versnelde, als een jachtluipaard – maar dan bonkiger. Waarop hij tekeer ging tegen ploegmaten, medevluchters en zelfs toeschouwers. En vooral de manier waarop hij won. Die explosie van vreugde, één hand van het stuur, gebald en ermee zwaaiend ten teken dat hij al zijn vijanden had vernietigd, met huid en haar vermorzeld. Allemaal, godver. Misschien was, wanneer hij op de fiets zat, iedereen wel zijn vijand.

Zonder vijanden geen winst. Zonder vijanden geen leven? Nee toch?

,,Raas zoekt vijanden”, meent oud-wielrenner Maarten Ducrot, sociaal-psycholoog, organisatie-adviseur en televisie-commentator. Ducrot fietste als collega van Raas en reed onder hem toen Raas ploegleider was geworden. ,,Vijandigheid creëren om kracht uit jezelf te halen. Vijanden zoeken om adrenaline aan te kunnen maken. Lance Armstrong deed dat ook. Een conflict als drijvende kracht. Maar adrenaline is gif. Die adrenalinekraan kan niet altijd openstaan. Doseren dus. Anders brand je op, dat heet een burn out. Die voortdurende zoektocht naar vijanden en conflicten, strijd. Dat werkt als een boemerang. Ik vrees dat Raas daar langzaam onder is gaan lijden. Te lang op adrenaline geleefd, te lang vijanden nodig gehad om uit te blinken.”

Misschien heeft Jan Raas nu zijn rust gevonden, meent Ducrot. Opgebrand, wetend dat hij zich vooral niet meer druk moet maken. Dat boek moet toch een keer dicht. ,,Dat beseft Jan ook wel, maar hij weet misschien niet hoe. Dus houdt-ie zijn kop.”

Henk Lubberding was jarenlang zijn trouwste vazal. Ze reden nog samen bij de amateurploeg van Jan van Erp en deelden toen al vaak de kamer. Hij leidde Raas in 1979 naar de wereldtitel in Valkenburg. ,,Die dag zal ik nooit vergeten. Hoe Jan me na afloop kneep en kneep. Hij kneep me haast dood, zo blij was hij. Hij bleef maar vloeken. Hij was zo ongelooflijk gelukkig en bleef me maar omhelzen en knijpen. Ik werd er bang van. Wat moet dat diep hebben gezeten, die wil om wereldkampioen te worden. Eng gewoon. Wát een agressie.”

jan-raas-7
Een jaar eerder was bij Raas de vurige wil ontstaan om in Valkenburg wereldkampioen te worden. Gerrie Knetemann had zojuist op de Nürburgring de regenboogtrui voor de neus van Francesco Moser weggekaapt. ,,Jan en ik reden samen terug naar het hotel. Hij was alleen maar aan het vloeken”, weet Lubberding nog. ,,Godverdegodver, volgend jaar word ik wereldkampioen. En zo ging dat maar door. En jaar lang brandde dat vuur in zijn hoofd. Wereldkampioen worden in Valkenburg. Wat de Kneet kon, moest hij ook kunnen. Hij explodeerde in Valkenburg. Iedereen kreeg er na afloop van langs. Mart Smeets en de NOS, die hadden laten zien hoe wij Jan duwtjes hadden gegeven. Godver, riep hij tot diep in de nacht. We moesten hem kalmeren. Maar dat ging niet. Hij was volkomen over zijn toeren. Hij was de beste, godverdomme. Die explosie bleef maar nadreunen.”

Over explosiviteit. Die razernij. Die keer in Meerssen, nadat Raas alweer de Amstel Gold Race had gewonnen, begin jaren tachtig. In een woonkamer van een normaal huis, nabij de eindstreep, verzamelden de wielerjournalisten zich voor de persconferentie met de winnaar rond de eettafel (met een mooi, ouderwets geweven tafelkleed). Wat zich daar afspeelde behoort tot de herinneringen die alle aanwezigen nog graag koesteren en zouden willen herbeleven.

Raas had gewonnen. En hoe!

Het was weer zo’n machtige demarrage of eindsprint geweest. En Raas had die gevierd met een uitbundigheid die generaals wel tonen wanneer ze triomfantelijk terugkeren uit de oorlog. Stuurs kwam hij binnen. Toen lachte hij, opluchting alom. Maar hij lachte niet, hij grijnsde met een sardonische trek op zijn gezicht. Nadat de gebruikelijke vragen waren gesteld, ontwaakte in hem plotseling het beest – of toch de duivel?

De verslaggever die hem een paar weken eerder nog had bekritiseerd, kreeg de volle lading. Van de verslaggever ernaast herinnerde Raas zich plotseling ook een kritisch artikel. Het ging vast over voorgaande klassiekers die hij ondanks zijn favorietenrol niet had kunnen winnen. Raas wist zijn vijanden te vinden.

Degene die tijdens de scheldkanonnade in de knusse Limburgse woonkamer gniffelde, mogelijk verlegen met de situatie, kreeg er ook van langs. En jij ook, en jij ook. Of hij de artikelen ooit had gelezen, weten we niet. Maar gezien zijn punctuele arbeidsopvatting – Raas wist alles, van alle concurrenten, van hun gezondheid en hun familieleven – kon hem de teneur van de wielerverslagen niet zijn ontgaan. Het stond allemaal in zijn boek.

Hein Groothuis was in die periode wielerverslaggever van De Stem. De krant werd verspreid in Noord-Brabant en Zeeland, waar Raas woonde. Hij kreeg in die huiskamer als eerste de toorn van de winnaar van de Amstel Gold Race over zich heen. Want wat Groothuis een paar weken had geschreven vond Raas bepaald niet lovend. ,,Met Raas viel voor mij niet meer te praten. Uiteindelijk heeft Jean Nelissen, destijds niet alleen NOS-verslaggever maar ook chef sport van De Limburger waarin mijn stukken ook werden gepubliceerd, een gesprek geregeld in een wegrestaurant in Gilze-Rijen. Toen was Jan wat redelijker, op het gezellige af. Maar hij bleef de pik op mij hebben.”

Peter de Jonge, wielerverslaggever van de Provinciale Zeeuwse Courant, was de volgende die een woedeuitbarsting over zich heen kreeg. De Jonge was wel wat gewend. ,,Het begon al in zijn juniorentijd. Ik was er ooit getuige van dat de jury tijdens een criterium in Goes een fout maakte. De bel voor de laatste ronde werd geluid, maar het rondebord gaf nog twee ronden aan. Raas sprintte de volgende doorkomst naar de zege, dacht hij, en ontdekte toen dat de jury nog een ronde liet rijden. Na de echte finish kreeg hij van zijn broer Giel zijn ‘goeie’ bril die hij wisselde voor zijn sportbril. Maar in plaats van ’m op te zetten gooide hij hem vloekend en tierend op de straat te pletter en ging hij ook nog eens scheldend de jurywagen op. Hij vloekte ze stijf.”

Vrienden, wielrenners en wielerjournalisten die eerder samen met hem van hun jaarlijkse vistocht op de Zeeuwse wateren hadden genoten en er heel veel met hem hadden gedronken, en er de andere, poëtische maar ook scabreuze kant van Raas hadden leren kennen, kregen er van langs als zijn pet scheef stond. Vrienden voor het leven? Nou, dat kon zomaar anders zijn.

rrrraaaasss
Die goedmoedige, allervriendelijkste, charmante man werd onberekenbaar als de adrenaline ging spuiten. Wie hem dwars zat, zag de duivel in hem ontwaken. Maar die duivel kon zich snel weer terugtrekken. Dan sloeg hij je vol excuses op de schouders. Gemeend, echt waar. Dan klonk het luidkeels: ,,Biertje? Kom op, zuipen!”

Lees het verhaal verder in De Muur 48.

Verder in de editie van maart 2015 (nu in de winkel) verhalen, portretten, interviews en overpeinzingen van Rik van Walleghem (De Gold Race als oer-Vlaamse koers), Wiep Idzenga (Every picture tells a story 14, over Frans Maassen), Michel Wuyts (De berg van Gilbert), Herman Chevrolet (Een Poolse mijnwerker in Limburg, over Jean Stablinksi) en Rob van den Dobbelsteen (Monsieur AGR, over de eerste organisator van de Amstel Gold Race, Herman Krott)

Verder Morton Okbo (Lance, de bedreiging voor alles; twee Denen lopen een paar dagen mee met Lance Armstrong en leren zo zijn vrienden, zijn dagelijkse leven én zijn golfspel kennen), Mart Smeets (The tears of a clown, over Gerrie Knetemann), Lidewey van Noord (750 gulden, dat moest Arie delen met de ploeg; over Arie den Hartog), Willie Verhegghe (De magie van de koersnostalgie) en Nando Boers (Beroep: wielrenner deel 14 Lars Boom)

Wat is dit voor waanzin

22 jun

Hoe doe je verslag van de waanzin van de Tour? Meegaan met de journalistieke mores of je afvragen waarom dit gebeurt met mensen? Dilemma’s van een Tourverslaggever.

Tour zwaar
Gefascineerd door zoveel ellende, onrecht en mensenschennis keek ik toe hoe de Zwitser Uli Sutter besmeurd met stof, modder en bloed in 1979 na een Tour-etappe over het middenterrein van de wielerbaan van Roubaix slofte. Zijn fiets achter zich aan slepend. Hij zocht. Nee, hij zocht niet. Hij was verdoofd en verdwaasd, hij doolde.

Op zijn shirt was nog net te zien tot welke ploeg hij behoorde: TI-Raleigh. Hij was de kopman, nota bene, van dit alom bewonderde team onder leiding van de beste zakenman onder de ploegleiders, Peter Post. Mijn afschuw sloeg om in woede. Dat wielrenners zichzelf dit aandoen. Dat wielrenners zich als reclamezuilen laten gebruiken door organisatoren als Jacques Goddet en Félix Lévitan. Beulen zijn het, die directeuren!

Ik wilde naar huis, weg van dit mensonterende circus. Op weg naar Brussel, waar na een eerste voor een debutant wereldschokkende Tourweek mijn vriendin op mij zou wachten, schold ik mijn collega’s de huid vol. Wat is dit voor waanzin? Willen mensen dit zien? Schrijven jullie hier over? Zonder een vorm van mededogen? Zonder kritiek op de organisatie voor wie slechts één belang telt: commercie? Hun evenement moet verkocht worden, ongekende kijkcijfers scoren, hun kranten moeten abonnees werven.

Waar zijn jullie principes, mannen, of doen we blindelings mee met dit populisme?

Was ik naïef, een romanticus die veronderstelt dat de sportwereld een symbool is van de integere wellust, van een eerlijke competitie en van het gezonde leven – vrij van zonden? Ja, ik was nog naïef. Dit hoort erbij, dit is de Tour de France, dit is de wielersport. Dit is wat de mensen willen.

Tom Simpson wordt tevergeefs gereanimeerd
Tom Simpson wordt tevergeefs gereanimeerd

Er zou mij nog veel meer wachten. Sportmensen die zich (bewust of onbewust) te gronde richten, in de hoop onschendbaar, onsterfelijk of heilig te worden. Jaren later leerde ik dat het bereiken van de top van Alpe d’Huez of nog beter de Mont Ventoux, waarop de Engelse beroepswielrenner Tom Simpson zijn leven verloor door te veel opwekkende middelen en overdreven ambitie, mensen een gevoel van superioriteit geeft. Mensen, vooral topsporters, gaan door het stof om zichzelf te bewijzen. Waarom begreep ik dat in 1979 nog niet? Hoewel ik al aanvoelde dat iets niet deugde aan de offers die Sutter en de zijnen brachten.

Eerder tijdens mijn eerste Tour de France zag ik Jacques (Jaak) Verbrugge voor de start van een Alpen-etappe. Zijn ogen stonden flauw, zijn gezicht was bleek. Hij was al dagen aan de diarree. Op de top van de eerste col besloten we hem op te wachten. Maar hij kwam maar niet. Een paar haarspeldbochten lager zagen we hem in de berm zitten, broek naar beneden, omringd door nieuwsgierige mensen. Hij klom weer op de fiets en zette zijn lijdensweg voort. Toen hij bij ons aankwam, stapte hij af, liet zich tegen onze auto vallen en begon te vloeken, te slaan en te huilen. Hij stonk als een mestkar. Van zijn fiets dropen dikke bruine druppels. Opgeven? ,,Nooit, godver.” Hij wilde de eindstreep halen, die achter twee andere cols, de Galibier en Alpe d’Huez lag.

Ten einde raad stapte hij besmeurd met zijn eigen vuil in een ambulance. Hij huilde. Ze hadden hem wat druppeltjes opium kunnen geven, een paar maar om de ergste buikloop te stoppen. Ze hadden hem een pilletje kunnen geven. Ze hadden hem een nachtje aan het infuus met een of ander wondermiddel kunnen leggen. Doping doet overleven, doping doet wonderen, doping maakt van mensen helden.

Mijn ervaren collega’s namen foto’s en noteerden wat hij zei. Ik deed niks, ik stond er bij, vertwijfeld, en vroeg me af of deze wielrenner niet meer verdiende dan platte, meedogenloze onderzoeksjournalistiek. Compassie of zo. Niet jagen op primeurs of het sensationele verhaal willen schrijven over een mens dat naar de klote gaat of nota bene doping heeft gebruikt. Gewoon: helpen – en niet scoren. Donder op met de journalistieke mores, voelde ik diep in mijn hart. Gewoon: afvragen waarom dit gebeurt met mensen.

Ik ging de volgende jaren op zoek naar het hoe en waarom van deze commerciële hellevaart. Ik raakte verward, zag hoe renners, ploegleiders en soigneurs met een wijde boog om mij heenliepen, zich furieus afwendden als ik te dichtbij kwam en te veel vragen stelde. Hoe ze heimelijk probeerden succes te behalen, door middel van omkoping, ongekende medicaties en andere malversaties. Ze hielden me voor de gek.

Ik werd overtuigd door de visie van de grondlegger van de olympische gedachte, Pierre de Coubertin, dat sportbeoefening slechts op twee manieren kon worden verstoord. Door het consumeren van ‘onnatuurlijke’ middelen om beter en sterker te worden of door te veel trainen. Een uurtje per dag was prima, maar een sportman die dag in dag uit vele uren per dag trainde, was volgens De Coubertin een bedrieger. Waar ligt dus de norm?

Ik probeerde hen te begrijpen. Ik had hen de hemel in geprezen, omdat ik hen mocht als mens, omdat ik hen vertrouwde. Ik werd uitgenodigd op hun partijtjes, werd er onthaald op loftuitingen en zei op mijn beurt dat zij ‘geweldig’ waren. Wat doe je als je je ex-vrouw die je bedrogen heeft, op een feest zoent en en passant toefluistert dat je haar faux-pas wel begrijpt? Je bent wel bedrogen!

Op de ploegpresentatie van Panasonic in Brussel had Peter Post besloten mij als kritische verslaggever mild te stemmen door mij de hoofdprijs van de tombola te gunnen. Maar er ging iets mis met het opzetje, waardoor de prijs naar een vreemde ging. Post was laaiend op mij omdat zijn Japanse sponsor de fout had ontdekt. Toen ik er (en nog meer louche zaken) over schreef, beloofde hij brandbommen in mijn voortuin. Zo ben ik (en mijn gezin) vaker geïntimideerd door ploegleiders en renners omdat mijn berichtgeving slecht was gevallen.

Ze lachen nu verontschuldigend, omdat ik het wel begrijp. Ja, vast wel. Weet je nog, leuke tijd was het, toen je me nog geloofde? Alsof dat afdoende is. Johan van der Velde maakte als een der weinigen excuses, nadat hij uit de gevangenis was ontslagen. Hij zei dat hij niet anders kon dan mij voorliegen, anders had hij zijn status verloren. De anderen slaan mij nog steeds op de schouder en zeggen dat ,,we altijd vrienden zijn gebleven”. Hoezo, altijd?

Ik begrijp hen. Het zijn mensen. Ook ik raakte verstrikt in mijn ambitie. Erbij horen voelde gemakkelijker en leidde mogelijk tot meer informatie dan op afstand volgen, kritiek leveren, speculeren en renners veroordelen om hun beroepsopvatting. Ik wist niets, had alleen een sterk vermoeden. Zodra ik op onderzoek uitging werd mij hardhandig de toegang ontzegd, omdat ik mij als een verrader gedroeg.

In 1989 zag ik in Corvara Erik Breukink aan het infuus liggen na een bergetappe in de Giro d’Italia. Op de laatste klim van de dag, de Campolongo, had hij de aansluiting met Laurent Fignon verloren door een ‘hongerklop’. Hij verloor zes minuten op de latere Franse eindwinnaar.  Na afloop van de rampzalige Dolomietenetappe werd ik ’s avonds van de kamer geschopt. Ik vroeg niet verder, hoewel ik het tafereel verdacht vond. Gewoon: suppletie, glucose, testosteron, epo, bloedtransformatie… Toch?

De betrokkenen gaven geen antwoord. Waarom ook? Ga een beetje vertellen dat je doping gebruikt of een koers hebt verkocht. Kom op zeg! Het was hun verantwoordelijkheid, hun leven, hun beroep. Inderdaad, het was/is niet mijn leven. Sport wordt zodra het amusement/commercie is grenzeloos. Wie wil scoren gaat over grenzen. Om met Johan van der Velde te spreken: ,,Als je hun niet flikt, flikken ze jou. Je moet meedoen, anders verlies je.’’

Erik Breukink in de PDM-camper nadat hij in de Tour heeft opgegeven./Erik Breukink in de PDM-camper nadat hij in de Tour heeft opgegeven. 16-07-1991
Erik Breukink in de PDM-camper nadat hij in de Tour heeft opgegeven. 16-07-1991

In mijn geheugen gegrift staan de taferelen die zich in de Tour van 1991 rond de renners van de PDM-ploeg afspeelden. Een voor een daalden ’s avonds de renners van de hoteltrap af, meer dood dan levend. Wij keken toe en zagen Erik Breukink, Sean Kelly, Jean-Paul van Poppel, Uwe Raab, Falk Boden en alle andere renners lijkbleek, rillend, breekbaar, zwijgend als zombies voorbijgaan. Mijn Duitse collega Klaus Angerman van het ZDF had eerder zijn landgenoot Falk Boden (net als Raab en Angermann ex-DDR) al gezien en mompelde dat Boden op sterven lag. Hun ploegleider Jan Gisbers en hun ploegarts Wim Sanders vertelden iets over bedorven gehaktsaus. We gingen op onderzoek uit, maar werden voorgelogen en geïntimideerd.

Was het experiment mislukt met de hele PDM-ploeg mislukt? Ploegleider Gisbers wist dat zonder medische experimenten succes niet haalbaar was. Want iedereen experimenteerde. Dit experiment mislukte, omdat er fouten met medicaties (herstelmiddel intralipid) waren gemaakt.

Gisbers verzweeg de waarheid, zoals Peter Post en al die andere ploegleiders, soigneurs en artsen. Ze verzwegen hun waarheid, hun ambitie, hun manier van bestaan. Stel eens voor dat ze niets hadden verzwegen, dat ze alles hadden verteld – hoe de koers echt was verlopen, wie wie had omgekocht, wat ze slikten of inspoten.

Vanaf mijn eerste kennismaking met de Tour de France, einde jaren zeventig, besef ik dat de professionele wielersport niet anders is dan het leven. Mensen doen alles om succesvol te zijn. Topsport is niet meer dan een afleiding van het werkelijke leven. Wie geen vrede heeft met zijn leven zoekt afleiding, meer en nog meer.

Topsport zou door perfecte mensen beoefend moeten worden, is een oprukkende mening. Alsof er ooit een perfecte mens zal bestaan. Een robot misschien?

Topsporters worden als heiligen, afgoden beschouwd. Er mag geen smet aan kleven. Ze moeten supergezond zijn. Zodra ze zich als mensen gedragen, worden ze veroordeeld. Wie een kampioen wordt of domweg de Tour wint, wordt geëerd als de perfecte mens. Wie op slinkse manier succes afdwingt, wordt verbannen naar de galg.

Ik ben sinds mijn eerste Tour de France niet langer naïef. Ik probeer te begrijpen dat mensen door het slijk willen gaan om te worden gewaardeerd. Dat doping of domweg stimulerende middelen daartoe worden aangewend, is menselijk. Topsport en vooral de Tour de France verdwazen. Zonder excessen, zoals omkoping en doping, is er geen opwinding. Sex, drugs and rock ‘n’ roll. Ik wil geen wielrennen zonder verbazing. Ik wil emoties.

Vals spelen doen we allemaal weleens als we de weg kwijt zijn.

Dit artikel stond in de NRC-bijlage van 22 juni 2013 ‘100x Tour de France: Helden en bedriegers’, met verder bijdragen van Peter Ouwerkerk, Wilfried de Jong, Peter Winnen, Hugo Camps, Steven Derix, Dolf de Groot, Peter Vermaas en Derk Walters