Tag Archives: roberto baggio

Waarom gaan topsport en boeddhisme niet samen?

2 nov

Of sport en boeddhisme samengaan? Het is een vraag die kan leiden tot veel discussies. Wat is tegenwoordig belangrijker, sport of het naleven van boeddhistische voorschriften? Helaas, maar dat zegt mijn gevoel, lijkt het erop dat sport nog altijd – of steeds meer – aan de winnende hand is. Dat vind ik een pijnlijke ontwikkeling, zeker gezien de toename van de interesse voor topsport – en alle uitwassen die daartoe behoren, zoals verruwing, corruptie, vandalisme en fraude.

Minder schuldig, maar even minder boeddhistisch zou men trots, liegen, begeerte, vernedering en streling van het ego kunnen noemen. Of kwaad (negatief) spreken over anderen, wat steeds meer in zwang raakt – zeker in de op kijk- en luistercijfers beluste audiovisuele media. Veel mag zeker niet, vooral wanneer wij proberen te leven volgens de voorschriften van welke stroming van boeddhisme dan ook. Maar dat laten wij liever over aan Justitie en tuchtcommissies.

Los van genoemde gedragingen is mindfulness in de begeleiding van topsporters aan een opmars begonnen. Het is een moderne versie van meditatie, zoals dat vanuit het boeddhisme wordt beoefend. Het betekent niet meer en niet minder dan rust in je hoofd brengen, concentreren en focussen. Vrijwel alle topsportcoaches en topsporttalenten bedienen zich ervan, met als resultaat vaak triomfen en medailles. Al ligt de nadruk bij mindfulness op het proces en niet op instant-succes c.q.-resultaat. Wie niet beter, sneller of hoger kan probeert zich daar bij neer te leggen – dat zou gedurende het trainingsproces gebleken moeten zijn.

Weinig topsporters zullen toegeven dat zij (eigenlijk) op een boeddhistische manier sport bedrijven: ‘Zo zweverig ben ik niet.’ Dan zouden ze tevens moeten bekennen dat hun levenshouding in strijd is met wat boeddhisme (het ‘edele achtvoudige pad’) van hun vraagt. Geen begeerte, geen verlangen naar eeuwige roem, glorie en erkenning: niet trainen om kampioen te worden of een medaille te halen. Wanneer je dat nalaat heb je geen succes – en succes daar draait het toch om?

De mens in het algemeen is overigens bij voortduring bezig zijn verlangens te bevredigen. Het besef van dit verlangen doet steeds als een gevoel van gemis aan. En dat betekent lijden, véél lijden. Bijna niemand wil lijden. Zo ongeveer drukt Jan de Leeuw het uit. De Leeuw was docent aan de opleiding SPECO en Johan Cruyff Academy van Fontys van de Economische Hogeschool Tilburg, en doceerde onder meer sportbusiness en ethiek.

Hij schreef over mindfulness in 2016 toen dit zijn intrede deed vooral door middel van de Academie voor Mindfulness in Sport. Men zoekt, weet De Leeuw, naar middelen om dat lijden te vermijden. Dus zoekt men naar amusement (entertainment, verduidelijkte een boeddhistische leraar mij eens tijdens een stilteretraite), zoals genot van voedsel, alcohol, drugs, seks, muziek, sport, televisie – afleiding dus. Of naar pijnstillers.

Pas op, sport wordt per definitie niet afgewezen. Zo waarschuwt Paul van der Velde, hoogleraar Aziatische religies zoals hindoeïsme en boeddhisme aan de Radboud Universiteit te Nijmegen. Maar dan sport en niet prestatiesport. Hij weet uit verschillende overleveringsgeschriften dat ook de Boeddha (wat men ook over hem fantaseren wil) zich fysiek probeerde te harden. Sportieve oefeningen (zowaar in wedstrijdvorm) leidden bij hem door worstelen, boogschieten en paardrijden of cricket tot rugpijnen en ander fysiek ongemak. Maar topsport (een manier om een ander te overwinnen, dus beter en sterker te zijn) is volgens Van der Velde niet bekend uit de tijd waarin de Boeddha heeft geleefd.

‘Het is maar net wat je mindset is’, zegt Van der Velde die graag kritisch kijkt naar wat boeddhisme in relatie tot sport behelst (lees zijn boek In de huid van de Boeddha). ‘Het is wat je lichaam aankan. Daar moet je het mee doen. Meer wensen lijdt tot schade, mogelijk meer dan jij of je lichaam aankan. Dat is de uitdaging. Het is jouw keus om te voelen wat er met je gebeurt wanneer je je overgeeft aan uitdagingen zoals fysieke inspanningen.’

Net als Van der Velde kijkt De Leeuw naar de voor- en nadelen van fysieke inspanning. ‘Wat is je zingeving? Waar houdt verdwazing op?’ De Leeuw verwijst naar zijn eigen jeugd. ‘Er zijn reserves geweest tegen bijvoorbeeld sport op zondag. Waar kies je voor? Zondagmiddag hadden wij als katholieken het lof, de aanbidding van onze god. Maar tegelijkertijd werd er ook gevoetbald. Dat is een lastige keus geweest.’ En dan wil hij ook kijken naar volkeren waar boeddhisme als belangrijk wordt ervaren. ‘Waarom zijn bepaalde Aziatische landen, zoals Indonesië, Thailand, Sri Lanka, India, Bhutan en andere minder in kwaliteit van topsport. Heeft dat te maken met hun boeddhistische invloed?’

Een belangrijke factor in mijn interesse voor boeddhisme was de manier waarop de meest succesvolle sportcoach van de afgelopen jaren, basketbalcoach Phil Jackson (hij won met de Chicago Bulls zes wereldtitels en met de LA Lakers vijf) te werk ging. Jackson werd The Zenmaster genoemd, mede omdat hij volgens boeddhistische weg zijn teams begeleidde. Jackson legt in een van zijn boeken ‘Sacred Hoops, Spiritual Lessons of a Hardwood Warrior’ uit hoe hij zijn team (met sterspeler Michael Jordan) leerde mediteren in een speciaal daarvoor ingerichte ruimte in het trainingscentrum. Wierookstokjes werden gebruikt om zijn sterspelers te leren begrijpen waar meditatie toe kan leiden. Zoals (zelf)beheersing, samenwerking, samen een doel te bereiken. Niet alleen door het uitzonderlijke talent van topscorer Michael Jordan, maar door samenwerking: zoiets als de lamme helpt de blinde (wat hij bijvoorbeeld doceerde door de spelers onder andere The Wizard of Oz te laten lezen).

Phil Jackson, The Zenmaster

Jackson leerde ook van de boeken en leringen van Shunryu Suzuki, zijn Zenmeester. Ik had hem tijdens onze ontmoetingen graag gevraagd wat hij (of Suzuki) vond van vernederen. Zo vaak hebben Jackson en zijn spelers van de Bulls en de Lakers tegenstanders immers ‘vernederd’. Helaas, is hij mij het antwoord schuldig gebleven. Mogelijk is hij stil blijven staan bij: hoe winnen wij? Dat is zijn goed recht, maar toch vind ik dat mijn vraag op een bevredigend antwoord wacht. Jackson (77, in retraite) laat mij vooralsnog in het ongewisse.

Het blijft daarom gissen naar wat boeddhistisch georiënteerde prestatiesporters beweegt om de beste te worden. Zijn ze er wel? Of houden ze zich liever afzijdig van die cultuur? We kennen wel de bekende bokster Lucia Rijker en de ex-voetballer Roberto Baggio, beiden boeddhist volgens de (Japanse) traditie Nychirin. Ze zijn volgers van Soka Gakkai, een traditie die ervan uitgaat het beste uit jezelf te halen, mede door meditatie en chanten. Leden van SGI beoefenen de leer van Nichiren Daishonin, een priester die in 1222 in Japan werd geboren. Hij onderwees dat het reciteren van Nam Myo-Ho Renge Kyo, de titel en essentie van de Lotussoetra, de beoefening is die mensen in staat stelt verlichting te bereiken. ‘Een van de grote doelen van het boeddhisme is dat alle levende wezens gelukkig worden en dat de mens zich bewust wordt van de onschendbaarheid en respectwaardigheid van het leven zelf’.

Zo kan het verschillende kanten op. Waarin ik zou kunnen geloven doet mij twijfelen. Wat ik zeker besef is dat boeddhisme nog ver verwijderd is van wat wij mensen willen bereiken. Paul van der Velde zegt dat ook, meen ik: ‘Er is nog een lange weg te gaan’. Wat hij precies bedoelt weet ik niet. Mogelijk gaat het om competitie. Waarom zouden we doorgaan met de strijd om de beste te zijn, in wat dan ook? Omdat dit in de mens zit?

Dit artikel is gepubliceerd in het Boeddhistisch Dagblad van 2 november 2022

Joost Steenkamer wil alleen nog als een kunstenaar golfen

29 apr

Joost


Foto: Golfers Magazine

Joost Steenkamer is net terug van een driedaagse retraite in Drenthe, met tien andere mannen én een sjamaan. Het kruid dat hij daar kreeg aangereikt en in de vorm van thee tot zich nam, gloeit nog na in zijn systeem. Gisteren voelde hij het effect nadrukkelijk: ‘Ik was heel erg in het hier en nu. Geen afleiding, gewoon dit. En niet ook dat. Het is als met meditatie. Je kunt gaan zweven, dromen en hopen. Maar je kunt ook zitten, met je ogen open en gewoon kijken naar wat er is. En dat is gewoon goed. De boog kan niet altijd gespannen zijn, ook in de wedstrijd niet.’

Het gesprek zou over golf moeten gaan. En daar gaat het ook over, maar dan dieper, analytischer, hartgrondiger, kwetsbaarder en menselijker. Elke zenuw krijgt aandacht. Het gaat niet zomaar over het spel, de techniek, de talrijke toernooioverwinningen die Steenkamer behaalde, over zijn eenmalige deelname aan het Britse Open (in 1997) of over zijn uitzonderlijke golftalent dat hij niet heeft kunnen waarmaken of succesvol heeft kunnen afronden. Over de bunkerblues, de klaagzang van iedere golfer. Als Joost Steenkamer zijn hart lucht en zijn hersens en zijn ziel de vrije loop laat, besef je niet alleen dat golf ‘best een heftig spelletje’ is, maar dat het meer kan doen met een gedreven speler dan wordt verondersteld. The rise and fall zoals die van Tiger Woods en al die andere golftalenten kent veel ervaringsdeskundigen.

JK2

De kunstwerken van Joost Steenkamer

Buiten, in zijn tuin, hangt boven een schutting aan een vanaf de buren overhangende boomtak een netje. Ongeveer tien meter daarvoor liggen balletjes op een matje klaar om geslagen te worden. Het stilleven staat symbool voor het proces dat Joost Steenkamer doormaakt. Buiten lonkt het verleden, binnen praat een zoekende man van 51 jaar over het heden, het waarom van aanwezig zijn, over de verleidingen en over zichzelf vinden. Het boekje ‘Bedankt voor het Spelen – over inspiratie, gemoedstoestand en succes’ dat hij in 2009 schreef, blijkt een opmaat voor zijn worsteling die hij hier (in zijn huis) en nu probeert te verklaren. Het is alsof golf hem de ogen (zijn hart en zijn hoofd) heeft geopend. Er is altijd meer! Maar waarom toch?

Soma (een ayurvedisch stofje in het kruid dat hij van de sjamaan kreeg aangereikt) leert je dingen, zegt Steenkamer. ‘Het haalt iets bij je weg, bij je pijnappelklier. Klieren hebben veel invloed op je waarneming en het bewustzijnsniveau. De waarneming wordt scherper. Die laat je dingen zien. Zoals de vrouwelijke kracht die in je huist, naast je mannelijke kracht. Aanvaard wat in je zit of er niet in zit. Het dient zich wel aan, je hoeft het niet na te streven. Zoals: kom op, nog eens 25 jaar golfen, tot je met pensioen gaat, wie weet ga je nog beter een bal slaan. Niet dus. De vraag is gewoon: wat wil jij? Net als met die slang met kundalini-yoga, die wil niet voortdurend zijn kop opsteken, die wil ook weleens gaan liggen. Die wil terug naar zijn oorspronkelijke energie. Omdat hij dat wil, terug liggen. Het is vooral doen wat je leuk vindt. Al is het niks.’

Nee, golfen was niet écht leuk. Het was een worsteling, een gevecht met en tegen zichzelf. Wie zijn boek leest huivert of vindt herkenning. Van de Nederlandse sportpsycholoog Jan Huijbers, de Belgische meridiaantherapeut en acupuncturist Wouter Abraham, taoïsme, tai chi, kung fu, hatha yoga tot NLP (Neuro Linguïstisch Programmeren), SW (Systemisch Werken), OGW (Oplossingsgericht Werken), nichiren daichonin-boeddhisme en sjamanen. In al die ‘oplossingsmethoden’ is hij bedreven geraakt – hij volgde onder andere een opleiding als Hatha Yoga Teacher en heeft een diploma in Sports NLP-Hypnosis Psychology. Maar hij is nog steeds niet bedreven genoeg. Wat huist toch in zijn ziel? Waar treft hij zijn ware ik, de slang in zichzelf die zijn kop opsteekt en weer gaat liggen als hij dat zelf wil?

Altijd al was hij geïnteresseerd in Indiërs, de cultuur van India. Hun vormen van zoeken. ‘Allemaal via het centreren, het openen van de holte in je wervelkolom. Daar zit voor mij je core. Je stuitje, contact met de aarde, tot voorbij je fontanel. Als baby staat je fontanel open, maar bij ons westerlingen groeit hij dicht. Met dat medicijn, het soma, kwam ik dingen tegen. Zoals, dat ik ooit was gevallen op mijn stuitje. En dat er dan iets kan gebeuren waardoor je energie niet verder kan groeien. Daar kwam ik achter in die trance, tijdens de retraite. Het was me aangeraden door Bouke de Boer, oprichter van het trainingsinstituut NLP. Hij wist dat het wel iets voor mij was. De sjamaan vertelde over de vijfde dimensie. We moeten voorbij het oordelen, gewoon zelf voelen.’

JK1

Kunstwerken van Joost Steenkamer

Op een gegeven moment gaat het lichaam iets vertellen, weet Joost Steenkamer. ‘Ik heb het Brits Open gespeeld, 15 keer het KLM Open en wat Nederlandse toernooitjes gewonnen. Allemaal leuk en aardig. Maar ik heb de lat vrij hoog gelegd. Ik heb op mijn 47ste niet gehaald wat ik wou, en ik ben nu 51. Ik heb het niet gehaald, niet op die manier. Maar ik weet: er zit nog een major-overwinning in mij, bij de seniors. Ok dus, wat ga je daarvoor doen? Mijn techniek was altijd kansloos, kut. Ik heb alleen op wilskracht gegolfd. Sommigen noemen het werkgolf. Het was niet mooi. Die bal moest en zou in zo min mogelijk slagen in de hole. Maar die batterij loopt zo wel langzaam leeg. Omdat je eigenlijk alleen maar werkt.’

Steenkamer wipt van zijn ene bil op zijn andere. Zijn handen vertellen een verhaal, zijn mond staat niet stil: onrust, rusteloosheid. Het moet eruit, hij moet en zal het overbrengen. ‘Begrijp je dat? Gelukkig, je herkent het. Fijn.’

Zo vertelt Steenkamer dat hij werd gevraagd als coach voor de Nederlandse Golf Federatie. Steenkamer deed het tien jaar. Maar ja: traditie, golf zoals het hoort, begaanbare paden. Het was niet wat hij ‘diep van binnen’ wilde. Misschien de Senior Tour, maar dat kon pas na zijn vijftigste. Hoe overbrug je die periode? Er kwam maar niks.

Joost ging mediteren. Hij kwam in contact met het nichiren daichonin-boeddhisme, waar enkele andere (ex-)topsporters ook in belandden, zoals vechtsportster Lucia Rijker en voetballer Roberto Baggio. Voortdurend chanten, zoals: namu myöhö rengekyö. Een harde manier van boeddhisme beoefenen, vindt Steenkamer. ‘Er kwam via Facebook een oude vriend op mijn pad, met wie ik in Amerika had gestudeerd. Ik leerde daardoor veel van wat sport betreft: in plaats van dat we eerst met onze voeten over de lat gaan, gaan we me ons hoofd over de lat.’

Steenkamer realiseerde zich dat hij als mens geen machine is. Het is altijd een gok. Hij herinnert zich enkele lezingen op De Haagsche, De Kennemer, De Rosendaelsche en andere golfclubs. ‘Ik stond daar te vertellen dat geen impact hetzelfde is, dat je er honderden keren acht uur per dag op kunt oefenen, dat elke teaching pro of coach je vertelt hoe het moet, maar dat ik in 25 jaar professioneel golf nooit vertrouwen heb kunnen krijgen in welke blauwdruk dan ook. Elke teaching pro zegt iets, het is bij iedereen anders. Het slaat allemaal nergens op. Niemand reageerde, het was doodstil. Dat is toch niet erg beleefd naar een gastspreker? Eén collega kwam naar me toe en zei: Dit is dus het einde van coachen. Ja, antwoordde ik, misschien.’

Hij wist het niet meer. ‘Ik kwam in een burn out terecht. Ik ben echt ziek geweest. Zwaar depressief. Ik kon helemaal niks meer. Overal een branderig gevoel. Ik zat hier op de bank naar tv-series te kijken. Dat zegt mijn dochter, ik weet er niks meer van. Ik was lam en blind, bevroren. Ik kon geen kant meer op. Ik was gewoon leeg, zwart leeg. Wel eng. Geobsedeerd door de dood, ook door een neef die zelfmoord pleegde. Ik zat in een hele lage energie. Ik zei tegen mezelf: zeg ja tegen dat verhaal in je hoofd en je lichaam, ga er dieper in. Het werd steeds enger. Ik kon niet meer slapen. Dat heeft anderhalf jaar geduurd, tot mijn 51ste. Toen kwam het bij me op: ik ga nog één keer proberen me te plaatsen voor de Senior Tour. Dat was drie maanden geleden. Ik moest toch ergens geld mee verdienen. Op de PGA Holland Tour kun je geen boterham verdienen. Er waren vijf plaatsen voor 250 gasten. Het was in Portugal, ik ging met Alan Saddington. Na zes rondjes moest ik op de laatste hole een hole-in-one halen om mijn kaart te halen. Mislukte. Eigenlijk zei het universum: nee, je zit niet in het veld, jij hebt geen bestaansrecht, jij kunt geen toernooien spelen. Dan maar terug naar de Challenge Tour? Kom op zeg. Dat heeft nooit goed gevoeld. Steeds maar met een sponsor lopen. Je geeft het geld alleen maar terug. Nee, niet doen. Dat wordt een kwelling.’

Hij en Saddington zaten in Portugal op het terras naast de achttiende hole te kijken naar al die binnenkomers. ‘Alan zei: je moet ervan houden, tachtig procent van je tijd ben je jezelf aan het martelen. Zo is het. Je moet een autist zijn, schizofreen. Het is 90 procent shit. De slagen gaan niet zoals je wilt. Ik zag laatst Phil Mickelson winnen, voor mij een goeroe. Vijf jaar niks winnen en dan ineens weer wel. Veel mensen zijn dromers: je wilt winnen. Dat is je ego. Ik dacht: wat doe ik hier nou, een beetje tegen een balletje slaan, wat is de toegevoegde waarde? Helemaal naar Portugal, je neemt je caddie mee, verblijft daar in een mooi huis. Waarom, voor wie, voor je gezin, voor de samenleving?’

Zijn ervaringen lopen door elkaar, de verwarringen over zijn nabije verleden zijn nauwelijks te overzien. Nergens was er licht. Iemand vroeg hem of hij les wilde geven. ‘Wat nou? Ik? Ik was zo nerveus bij die eerste les, man, man. Ik stond te trillen als een rietje. Ik had nul grounding, maar niemand zag het aan mij. Mensen zeiden dat ik het zo goed deed. Het deed me niks, helemaal niks. Ik was niemand. Dit was zeker ik niet.’

Steenkamer meldde zich bij uitzendbureau Randstad en kwam daar een vrouw tegen die de oud-hockeysters Sylvia Karres en Arlette van der Meulen goed kende. Zij beheren het instituut De Sportmaatschappij, waar oud-sporters kunnen leren hoe ze na hun sportieve carrière (verder) kunnen leven. Hij werd uitgenodigd voor een workshop. En daar zei een gepensioneerd headhunter, zelf een golfer die vaak van de golfer Steenkamer had gehoord: Joost, je bent een ambachtsman. ‘Ambacht? Inderdaad, ik was vaak met mijn handen bezig, ik klooide veel en graag aan mijn clubs. Dat vond ik altijd leuker dan het golfen zelf. Langzaam begon het kwartje te vallen. Tijdens mijn zoektocht had ik door Kung Fu al kennis gemaakt met de elementen water, hout, metaal, vuur en aarde. Zou dat echt in me zitten? Mijn handen moesten leven, niet mijn hoofd.’

JK3

Een kunstwerk van Joost Steenkamer

Hij ging schilderen, verfwerk eigenlijk, binnen en buiten. ‘Als je een goede schilder wilt zijn moet je ook met hout kunnen werken, je moet je ondergrond kennen: metaal, kunststof, daar kun je heel erg in verdiepen.’ Zo ontstond zijn eenmansbedrijfje ‘De Swingende Kwast’. Verdiende hij tenminste nog zijn boterham.

Nog steeds doet hij dat graag. Maar er is meer. Binnen in hem ontdekte hij zijn creativiteit, dingen die hij echt leuk vond. Kunst maken dus, zich uitdrukken, zijn gevoel uitbeelden. Hans van de Bovenkamp, een 85-jarige sculptor die in de Verenigde Staten woont, liet hem een kunstwerk van steen zien met de tekst: What you seek is seeking you. Dat was het dus. Kunst maken, helemaal vanuit jezelf werken. Kunst zocht en vond Joost Steenkamer.

Hij kan niet wachten om zijn nieuwe levensinvulling te tonen. Boven heeft hij zijn kamertje. Daar staat en hangt zijn kunst, klaar en niet klaar – er kan altijd wat bij of af. Kunst en boeddhisme, daar ligt nu zijn passie. ‘Soms heb ik een klus. Leuk om dat te doen en ik verdien er geld mee. En af en toe geef ik nog les. Ik kon coach worden. Ik ben in gesprek gegaan en kwam er achter dat daar mijn hart niet ligt. De chemistry is er niet meer. Als je iets in opdracht doet, kan het zo zijn dat het eigenlijk niet meer leuk is. Het moet vanuit je hart komen.’

Dit interview is gepubliceerd in het mei-nummer 2018 van Golfers Magazine

Het levenslange gevecht van Paul Gascoigne 

6 mrt

Vanuit hun verschillende invalshoeken voeren Raf Willems en Guus van Holland een wekelijkse briefwisseling met elkaar in deze rubriek Social Football Lab 2020 Histories, op http://www.socialfootballab2020.com

Brief 4

Vriend Raf,

Ik ben je dankbaar voor je brief over Roberto Baggio. Al toen hij nog voetballer was prikkelde hij mijn zinnen. Zijn bewegingen, zijn gezicht, zijn glimlach – gewoon Baggio. Ik spreek zijn naam uit en ik voel tederheid. Het kan geen toeval zijn hij zich wijdde aan de zorg voor mensen die het niet getroffen hebben. Dat hij het boeddhistisch pad vond, zegt veel over Roberto Baggio.

paul gazza
Ik zou willen dat Paul Gascoigne hetzelfde pad had gevonden. Een man in grote nood, door zijn mogelijk niet te genezen alcoholverslaving. Je kent hem van onder meer hetzelfde WK 1990 in Italië waarop Baggio uitblonk. Je herinnert je de tranen die Gascoigne liet nadat Engeland in de halve finale was uitgeschakeld door Duitsland. Twee minuten voor tijd, bij de stand 1-1, kreeg Gascoigne een gele kaart na een wilde tackle. Eenzelfde soort tackle die hij zelf al meermalen in deze wedstrijd van Duitsers had moeten ondergaan. Zelden heeft een Engelsman op een titeltoernooi zo goed en typisch Brits gespeeld. Door die boeking zou hij de finale missen.

Gary Lineker probeerde Gascoigne te troosten en waarschuwde coach Bobby Robson: let op hem, hij stort in. Engeland verloor na strafschoppen. Gascoigne liet zijn tranen de vrije loop. Zelden heb ik een topvoetballer zo emotioneel zien instorten. Heel Engeland sloot ‘Gazza’ in de armen. Maar Gascoigne kon het niet aan. Hij had gefaald, zijn droom was niet uitgekomen. Hij ging nog meer drinken dan hij al deed. Hij slikte pillen, snoof cocaïne en vrat zich dik, om vervolgens een vinger in de keel te steken. „Want als je dik bent, schelden supporters je uit voor fat bastard’’, wist hij uit ervaring.

Elke dag zoek ik op internet naar nieuws over Gascoigne. Een paar weken geleden zat hij in een televisieprogramma. Hij was van de drank af. Hij vertelde over de nieuwe liefde, over solliciteren en andere plannen. Hij zag er goed uit, met zijn sikje. Kort daarna werd hij ‘betrapt’ door een fotograaf (heeft die man niks anders te doen?) terwijl Paul een plastic winkelzakje droeg waarin tussen andere koopwaren een fles gin leek te zitten. The Mirror, die hem al jaren stalkt, vond het nodig de foto te plaatsen, met de titel Is Gazza back on the booze?

Paul Gascoigne was de meest getalenteerde Engelse voetballer aller tijden. Na Duncan Edwards? Tussen 1988 en 1998 schitterde hij voor Newcastle United, Tottenham Hotspur, Lazio Roma, Glasgow Rangers en 57 maal voor het Engelse elftal. In 1990 werd hij door de BBC verkozen tot Sportpersoonlijkheid van het jaar.

Ik schrik van mensen die meedogenloos (onmenselijk) reageren op de drankzucht van Gascoigne: Hij moet eens een kerel worden, gewoon sterk zijn. Het zijn uitingen van mensen die niet weten hoe zwaar het is van een (alcohol)verslaving verlost te worden, hoe zwaar het is jeugdtrauma’s te verwerken. Ze kennen hem niet. Een ster die moest leren omgaan met trauma’s, met veel roem en veel geld, én camera’s, waarmee hij een haat-liefde-verhouding ontwikkelde. Hij werd paranoïde. Je mag mensen niet in de steek laten. Hoe dwars en onberekenbaar ze ook zijn (geworden). Verslaving zoals hij het beleeft, is een ernstige ziekte, vaak met de dood tot gevolg.

Paul-Gascoigne-scores-during-Euro96
Er zijn wel mensen die hem willen helpen. De spelersvakbond, oud-voetballers zoals Gary Lineker, Alain Shearer en Vinnie Jones, coaches als Harry Redknapp. Met geld en mentaal. Vooral door hem aandacht te geven, niet los te laten. Of het helpt? De media zitten hem op zijn huid. Aan de andere kant is ‘Gazza’ ook verslaafd aan aandacht en aan wraak: hij wil laten zien wie hij echt is wat hij echt kan. Dat een leraar op school tegen hem zei: ‘Jij wordt nooit voetballer, niet in een miljoen jaar’. Waarom hij naar de Spurs ging en niet naar Manchester United. Sir Alex Ferguson wilde niet dat de club een huis voor zijn familie kocht. Daar was hij niet goed genoeg voor. Spurs deed dat wel. Fuck Ferguson.

Ja, Raf. Het leven van de geweldige voetballer Gascoigne was allerminst gemakkelijk. Vanaf zijn jongste jeugd. Juist door zijn doorzettingsvermogen heeft hij veel bereikt. Maar een keer breekt de draad. Negen jaar geleden bekende Gascoigne in The Times dat hij twee dagen lang had gehuild nadat hij het manuscript van het boek ‘Being Gazza: My Journey to Hell and Back’ (2006) had uitgelezen. Geschreven door zijn psychotherapeut John McKeown. Het is een gedetailleerd verslag (in dialoog) van de therapiesessies die zij een jaar lang hadden. Gascoigne beschreef zijn leven eerder in ‘Gazza: My Story’. Maar dat was een stoer mannenboek vol drinkescapades. Toen hij in het therapeutische verslag van McKeown de echte feiten en herinneringen las, en de oude pijn beleefde, brak zijn weerstand. Was hij zo’n groot menselijk wrak? Ja dus.

Gascoigne heeft vanaf zijn jeugd veel leed moeten doorstaan. Van het ene trauma in het andere, van de ene ziekelijke obsessie in de andere, van de ene verslaving vluchtend in de andere, van depressies naar zelfvernietiging. Zo vaak als hij de clown uithing, zo vaak was hij het onbegrepen kind. Schreeuwend van geluk, huilend van ongeluk.

being gazza

In het boek van McKeown worden we teruggevoerd naar Gazza’s jeugd in een arbeiderswijk in Gateshead. Om te beginnen met de dood van een broertje van een vriend. Paul was tien jaar, het jongetje op wie hij moest passen acht. Terwijl ze in een snoepwinkel waren, rende het jongetje naar buiten naar een ijscokar. Een auto greep het kind, dat meteen overleed. Als Gascoigne jaren later zijn ogen sloot, hoorde hij weer de moeder van het jongetje schreeuwen, terwijl hij zich over het kind boog.

Kort na de begrafenis ging Gascoigne stotteren en kreeg hij zenuwtrekken in het gezicht. Hij ging al op zijn tiende in therapie. Maar van zijn vader mocht dat niet meer: onzin. Later werden de tics gerelateerd aan het syndroom van Gilles de la Tourette. Tijdens de therapiesessies met McKeown werd duidelijk dat hij toen de eerste tekenen van dwangneurose vertoonde. Hij raakte geobsedeerd door het nummer 5, sloot elke deur en deed overal het licht uit. ,,Deed ik dat, dan zou alles goed gaan.’’

Zijn vader had een hersentumor en kreeg vaak attaques, zijn moeder had drie baantjes om vier kinderen en een zieke man te onderhouden. Paul, de oudste, hield met clownesk gedrag de stemming erin. Intussen was hij niet bij gokmachines weg te slaan. Zijn eerste verslaving. Op zijn vijftiende verloor hij bij een val van een bouwstellage zijn beste vriend die hij had gevraagd hem te helpen bij de bouw van een huis voor zijn oom.

Hij kon goed voetballen. Daarin zag hij een vluchtroute en een manier om zijn familie te steunen. Op zijn zestiende verjaardag kreeg hij een contract als leerling-voetballer bij Newcastle United. Van de meedogenloze manager Jack Charlton (niet bepaald een man met psychologisch inzicht, blijkt uit het boek van Paul en zijn toenmalige psychotherapeut) moest hij binnen twee weken afvallen. Gascoigne begon een vinger in zijn keel te steken om over te kunnen geven en af te vallen. Boulimia.

Alcoholisme volgde, toen hij de druk van roem en prestaties niet aankon en zijn huwelijk kapot ging. Hij slikte amfetaminen en slaappillen. De stemmingswisselingen, paniekaanvallen en depressies volgden. Hij ging steeds meer zuipen, sloeg zijn vrouw en huilde nachtenlang na een nederlaag. Hij sloot zichzelf op in hotelkamers om te drinken, te slikken en te snuiven. Hij kreeg er psychoses, aangewakkerd door drugs- en drankgebruik.

gazza drunk

Hij bezocht op aandringen van zijn vader en zijn vrienden door de jaren heen een handvol rehabclinics. De therapiesessies liet hij varen. Nieuwe therapieën volgden, maar tot nu toe tevergeefs. Gascoigne (47) leeft nog, al zijn de foto’s die worden gepubliceerd afschuwwekkend. Decorumverlies van een man die de voetbalwereld op zijn kop zette door zijn acties, goals en clowneske kunsten. Maar nu staat hij zelf al jaren op zijn kop.

Ja, Raf, when you’re on the losing end.

Het is te gemakkelijk hem alleen zelf de schuld van zijn vernietiging te geven. Dit kan iedere voetballer overkomen, vooral voetballers die veel geld willen verdienen, roem willen vergaren en uiteindelijk niet meer weten wie ze zijn. Hopelijk zijn er in die wereld vol begeerte nog mensen die niet alleen denken aan titels, niet aan spelers kopen of het handelswaar is. Het ís handelswaar. Clubs (hun eigenaars, bestuurders, sponsors, trainers) denken aan kampioenschappen, deelname aan Champions League, Europa League, bekers, play offs.

Als ik aan Paul Gascoigne denk, denk ik: wie is de volgende?

Wie stopt de verdwazing Raf? Roberto Baggio en zijn geestverwanten?

Ik kijk uit naar je antwoord,

Guus
Voorgaande brieven:

Brief 1: https://guusvanholland.com/2015/02/06/op-6-februari-denk-ik-aan-de-busby-babes/

Brief 2: https://guusvanholland.com/2015/02/20/leonardo-een-kind-en-prooi-van-voetbalhandelaars/

Brief 3: https://guusvanholland.com/2015/02/27/bij-de-verjaardag-van-roberto-baggio-een-boeddhist/

Bij de verjaardag van Roberto Baggio, een boeddhist

27 feb

Vanuit hun verschillende invalshoeken voeren Raf Willems en Guus van Holland een wekelijkse briefwisseling met elkaar in deze rubriek Social Football Lab 2020 Histories, op http://www.socialfootballab2020.com

Brief 3:

Waarde Guus,

Ik ken en waardeer je gepassioneerde interesse voor het boeddhisme. Daarom schrijf ik je nu graag over mijn favoriete Italiaanse voetballer – dat verrast je, want je weet dat ik niet van het calcio hou – Roberto Baggio (1967). Hij vierde op 18 februari zijn 48ste verjaardag. Men noemt hem ‘Il Divin Codino’, de goddelijke paardenstaart.

robertobaggio
Baggio opende vorig jaar in Milaan de grootste boeddhistische tempel van Europa. Hij bekeerde zich in 1988 tot de spirituele stroming van het Soka Gakkai Buddhism. Na intensieve gesprekken met een boeddhistische vriend startte hij reeds op zijn 21ste zijn zoektocht naar de staat van geluk ‘via vrede, vrijheid en mededogen’. Wist je dat hij op die wijze probeerde de prestatiestress uit het hoofd te counteren en de bevelen van dwangmatige coaches uit het lichaam?

De speler Roberto werd geëerd om zijn vrije geest en smaakte het applaus van de tegenstander én de publieke opinie bij zijn gedurfde, aparte en tegendraadse keuzes op het veld: 317 doelpunten in 697 matchen tussen 1983 en 2004. Ik haal graag enkele onnavolgbare bewegingen voor de geest. In 1987 besloot hij tot een inspirerende wandeling over het veld van San Siro. Hij scoorde namens La viola – Fiorentina – tegen de rossoneri van Ruud Gullit en Franco Baresi. Na een seconde van verstomming uitte het publiek van… AC Milan zijn dankbaarheid voor zoveel schoonheid. Met zijn superbe slaloms voelde hij zich thuis tussen de renaissancekunst van Florence, Guus.

Maar toen het bestuur van Fiorentina hem in 1990 voor onaanvaardbaar veel geld veilde aan Juventus stond de stad wel in rep en roer: volksopstand met gewonden en arrestanten. Een jaar later weigerde hij zelfs een penalty te trappen tegen ‘zijn paarsen’. De vervanger miste, de Fiorentinafans zongen Baggio de hele match toe tot zijn coach hem uit doffe ellende wisselde. Tegen alle conventies in verliet hij als Juvespeler het veld met een purperen sjaal om de hals. De tifosi van de bianconeri kropten hun wrok op tot hij zich met intelligente goals ook in hun harten speelden tijdens de gewonnen UEFA Cupfinale tegen Borussia Dortmund in 1993.

De bekroning volgde met de uitverkiezing tot Europese Gouden Schoen. Het beste moest nog komen. Zijn intellectuele toets vermengde zich met de wetenschappelijke systematiek van de vernieuwende bondscoach Arrigo Sacchi. Hij bedacht voor hem de vrije, zwervende rol en de Amerikaanse Wereldbekerzomer van 1994 werd die van Roberto Baggio. Aanvankelijk nog controlerend en calculerend, vervolgens dominerend met vijf beslissende doelpunten. In de finale legde hij het Braziliaanse spel aan banden met subtiele variaties in positiespel en balcirculatie. Dat hield hij 120 minuten vol in de verzengende hitte van de Rose Bowl in Los Angeles.

BAGGIO
Bij de laatste trap liet zijn mentale meesterschap over de bal hem in de steek. Il Divin Codino schoot de strafschop hoog over en zocht nadien de eenzaamheid op. Soms is het beeld van de mislukking in de sport mooier dan dat van het succes, Guus.

De passage paste in het scenario van zijn leven. De bewegingen van Baggio stroomden over van energieke harmonie. De ‘goddelijke paardenstaart’ wendde zich tot de ‘kale dalai lama’. Met meditatie, met mildheid bij het menselijke falen, dat was de kern van het door hem omarmde boeddhisme. Niet om de eigen dwalingen goed te praten, Guus, maar om ze een plaats te geven in het panorama van een levensloop. Na zijn loopbaan in 2004 opteerde hij voor sociaal engagement. Hij aanvaardde het ambassadeurschap van de ‘Food Camp; Agriculture Organisation’ van de Verenigde Naties en zette zich in voor allerlei campagnes. Hij ijverde vooral vol genegenheid voor de vrijlating van Aung San Suu Kyi.

baggio prijs
De mensenrechtenactiviste uit Birma/Myanmar won in 1991 de Nobelprijs voor de Vrede maar zuchtte sinds 1989, na de zege van haar partij in de verkiezingen, onder het huisarrest en andere domme dwangmaatregelen van de militaire machthebbers. Voor zijn inzet voor haar werd hij in 2010 in Hiroshima uitgeroepen tot ‘Man of Peace’. Hij omhelsde haar uiteindelijk op 28 oktober 2013 toen hij haar het ereburgerschap van Rome mocht overhandigen. Wist je Guus, dat hij toen volgende woorden sprak: ,,Dear Aung, your strong determination made me think of my Master Daisaku Ikeda: ‘the decisions of human beings determine not only their fate, but also that of the rest of the world.’ Your example and your courage, your non-violent struggle for freedom, dear Aung, have changed the destiny of your people and have also improved our lives.

Roberto Baggio reageerde vol ontroering op deze ontmoeting. Ik denk dat Il Divin Codino stiekem de vrije vrouw Aung San Suu Kyi ten dans wilde vragen, Guus. Ik gun hem deze dans. De ‘goddelijke paardenstaart’ gaf het wereldvoetbal uiteindelijk een menselijker gelaat. Benieuwd naar je reactie.

Met vriendelijke groet,

Raf

Brief 1: https://guusvanholland.com/2015/02/06/op-6-februari-denk-ik-aan-de-busby-babes/

Brief 2: https://guusvanholland.com/2015/02/20/leonardo-een-kind-en-prooi-van-voetbalhandelaars/

Door sport heb ik boeddhisme leren kennen

23 mrt

Deze column staat in verkorte vorm op de voorjaarsuitgave (2014) van de website van De Vrienden van het Boeddhisme: http://www.vriendenvanboeddhisme.nl/

Er woedde een strijd in mij, zeker als mens die beroepshalve over sport schreef. Vanwaar toch die fascinatie voor strijd, competitie, rivaliteit en vaak daaruit voortvloeiende animositeit? Dat de één beter is dan de ander. Dat ik beter wilde zijn dan een ander. En dus ook niet minder wilde zijn. Dat gevoel werd naarmate ik ouder werd en er meer over schreef steeds heviger – onaangenamer ook.

Aanvankelijk ging ik de drijfveren van mensen onderzoeken, in het bijzonder van mensen die wedstrijdsport bedreven. Interview na interview schreef ik. Niet alleen met topsporters maar ook met sportpsychologen, sportsociologen en sportfilosofen. Denkers. Dieper en dieper. Tja, het was the survival of the fittest. Zo was het nu eenmaal.

Zo’n 35 jaar geleden zei mijn eerste psychische hulpverlener, ‘spiritueel psychotherapeut’ Yde Lansen: ‘Guus, je denkt dat je in interviews op zoek bent naar de drijfveer in anderen. Maar je bent op zoek naar jezelf. Anderen zullen niet begrijpen wat je zoekt in hen. Zij kunnen jouw verhaal niet vertellen. Dat moet je zelf doen.’ Terzijde: in 1992 verscheen van Yde Lansen (samen met zijn ex-vrouw Mieke Bello het boek ‘Je gaat niet zomaar dood’ en in 1997 ‘De verstopte mens; hoe de goden en ons goddelijke lichaam weer zichtbaar kunnen worden’.

De zoektocht stemde maar niet tot tevredenheid, tot vrede met mezelf. Het leek inderdaad om mijn eigen zucht naar strijd te gaan. Wat ik om mij heen zag was projectie. Het was een nogal vermoeiend proces, uitputtend zelfs. Was er dan echt geen vreedzamer leven, elders?

Boeddhisme dan maar. Daar moest ik me in verdiepen. Had ik niet vaak verlangd naar een verblijf in een klooster? Rust en vrede, overal. Was ik niet eens bijna toegetreden tot de volgelingen van Bhagwan Shree Rajneesh, en sannyasin geworden? Ik las en herlas zijn boek: ‘Mijn weg de weg van de witte wolk’. Nee, geen volledige overgave aan een goeroe. Niet naar Poona. Niet in oranje over straat. Geen uniform. Ik wil wel autonomie.

Het leven voelde niet goed. De fascinatie voor sport was vaak ook een last. Ik leidde een dubbelleven.

Phil Jackson


Phil Jackson

Toeval kon het niet zijn dat ik begin jaren negentig bij een reportage over sportbeleving in de Verenigde Staten werd geconfronteerd met Phil Jackson, basketbalcoach van de Chicago Bulls, wereldkampioenen, het team van een van de beste sporters aller tijden, Michael Jordan. Een ‘sportspiritueel’ familielid, Frank Heckman, met Steven de Bie schrijver van ‘De Reis van de Held’ (de basis van de Nederlandse olympische sportsuccessen in de laatste jaren), wees mij bij mijn bezoek aan Chicago op het boek Sacred Hoops, Spiritual lessons of a hardwood warrior. Het was geschreven door Phil Jackson.

Het boek was een openbaring. Een sportcoach die spelers liet kennismaken met Indiaanse rituelen, sprookjes liet lezen als The Wizard of Oz (over de goeden en de kwaden), die vertelde over zenboeddhisme en hun leerde mediteren. Jackson, zoon van ouders die beiden dominee waren van de Pinkstergemeente, had als jonge student en basketbalspeler marihuana gerookt en lsd gebruikt. Niet ter vermaak, beweerde hij, maar om zijn perceptie te doorgronden. Hij had zich verdiept in politicologie, sociologie, filosofie en antropologie, en werd geraakt door de wijsheden van zenleraar Shunryu Suzuki, wiens lezingen hij regelmatig bezocht.

jordan
De Amerikaanse media noemden Jackson met een mengeling van cynisme en verwondering The Zenmaster. Hij liet mannen met een groot ego, zoals sterspeler Michael Jordan, ervaren hoe het voelde wanneer zij zich met anderen vergeleken. Jordan mocht dan met meer talent zijn gezegend, met anderen zou hij nog beter presteren. Jordan leerde dat hij zich niet beter en groter moest voelen dan zijn medespelers. Ieder zijn eigen talent. ‘Door de meditatiesessies van Jackson heb ik mezelf in relatie tot anderen leren zien. Ik werd er een betere speler door,’ gaf Jordan later toe.

De boeken van Jackson boden mij het inzicht dat wedstrijdsport en boeddhisme niet met elkaar hoeven te botsen. Dat ze kunnen samengaan, zelfs verhelderend en versterkend kunnen werken. Ik kon verder met mijn zoektocht. Ik probeerde te mediteren, las meer boeddhistische boeken – van alle stromingen. Toch bleef die verdomde strijd en competitie mij belasten. Ik moest en zou winnen, de beste zijn. Het leidde tot alweer een burn out.

Deelname aan een weekeinde Dharma Art met de Amerikaanse Shambhala-leraar David Schneider leidde tot nieuw inzicht. Toen Schneider de aanwezigen vroeg iets te vertellen over zichzelf en over het doel van hun deelname, durfde ik openlijk te zeggen dat ik sportjournalist was en moeite had met competitie. Naast me hoorde ik een vrouw diep zuchten. Was dat een teken van afwijzing?

In de theepauze vroeg Schneider mij of ik wist dat die dag het Nederlands voetbalelftal een belangrijke wedstrijd moest spelen. En of ik de uitslag wist. Wat? Deze boeddhist was in voetbal geïnteresseerd? Ik rende naar buiten, zette de autoradio aan en wachtte tot ik de tussenstand hoorde. Teruggekeerd kon ik Schneider melden dat Nederland met 1-0 voorstond. En zo kon het gesprek over sport en boeddhisme verder gaan. Terwijl anderen zich bogen over de mogelijkheden van een verlichte samenleving.

Mijn fascinatie voor competitie leek niet ongepast. Jaren later stuurde ik Schneider een email met een vraag over boeddhisme en strijd. Ik wilde er een verhaal over schrijven, misschien wel een boek. Schneiders antwoord was kort maar krachtig. ‘Je moest eens weten hoeveel strijd de Boeddha heeft moeten leveren.’

Roberto-Baggio-01
Topsporters die een boeddhistische levenswijze volgen, zijn dun gezaaid. Ik ken Tiger Woods en zijn worstelingen. En de Nederlandse boksster Lucia Rijker, de voormalige Italiaanse stervoetballer Roberto Baggio (zie foto boven) en golfer Joost Steenkamer, allen volgelingen van het Nichiren Daishonin-boeddhisme. Baggio was in de jaren tachtig een van de mooiste voetballers ter wereld. Een zachtaardige, technisch begaafde speler die voor het Italiaanse nationale elftal uitkwam. Voetballer naar mijn hart. Hij droeg zijn lange krullen in een paardenstaart. Ze noemden hem ‘Il Divin Codino’, de goddelijke paardenstaart, mede omdat hij vaak over boeddhisme sprak.

baggio
Ook door de vele blessures (allergisch voor pijnstillers) die hij als voetballer opliep, ging hij op zoek naar de zachte kant van het leven. Hij maakte kennis met het Nichiren-boeddhisme. Baggio werd aanhanger van Soka Gakkai, een Japans boeddhistische organisatie die zich inzet voor vrede, cultuur en onderwijs. In 2010 kreeg hij van het Nobelprijscomité voor de vrede de Peace Summit Award (op de foto naast Aung San Suu Kyi) http://www.dailymail.co.uk/news/article-1328024/Italian-footballer-Roberto-Baggio-honoured-peace-award-Burma-democracy-efforts.html, voor zijn wereldwijde inzet. Op zijn website niets actueels over voetbal, maar wel vooral beelden van hem omringd door mensen (kinderen) die hij wil helpen en heeft geholpen, en van hem in meditatie.

Niet dat sport Baggio niet meer boeit. Maar zijn strijd is voorbij. Twee jaar geleden legde hij zijn functie als technisch directeur bij de Italiaanse voetbalbond na twee jaar neer. Zijn doel om in samenwerking met de ook door boeddhisme geïnspireerde bondscoach Cesare Prandelli creatief voetbal te bevorderen en de jeugd enthousiast te maken voor het voetbal als spel en bron van plezier, was tot mislukken gedoemd. Baggio en Prandelli (beiden afkomstig van de voetbalclub Fiorentina) stonden aan de basis van het nieuwe positivisme in het Italiaanse voetbal. Maar nadat de Italiaanse bond Baggio’s vernieuwingsplan had genegeerd, besloot Baggio zijn liefde voor mensen elders in praktijk te brengen. Hij wilde niet meer winnen, hij wilde delen. In harmonie leven met anderen, niet meer in wedijver.

running
Mijn leraar is Sakyong Mipham, zoon van Chögyam Trungpa Rinpoche die het Shambhala-boeddhisme in het Westen verspreidde. Sakyong is een sportman. Hij was een fervent boogschutter en ruiter, en speelt golf. Hij heeft ervaren dat naast meditatie en zelfstudie ook lichaamsbeweging zijn geest verrijkt. Onlangs verscheen van hem het boek Running with the mind of meditation, waarin hij als fanatiek marathonloper de overeenkomsten tussen hardlopen en meditatie uitlegt.

Mede dankzij hem kom ik nu dagelijks op het kussen mezelf tegen. Ik adem, voel, beleef en zie de strijd in en tegen mezelf. Langzaam wordt de strijd minder. Misschien is het de woede die milder wordt, het verongelijkte gevoel dat ik niet beter ben dan anderen – ook niet minder. Ik hoef niet altijd meer de beste te zijn. Winnen is niet langer noodzakelijk. Het is de kunst van het loslaten die ik me probeer eigen te maken. Dat is zwaar. Misschien vecht ik (nog) te veel. Strijd zit ingebakken. Strijd kan, maar ik wil toch weer te graag winnen – al is het van mezelf.

sakyong-running-shoes
In ‘Meester over je eigen leven’ schrijft Sakyong Mipham: ‘Wedijver stelt ons niet in staat te bereiken wat we willen. Hij geeft ons alleen maar de prikkel om winst te behalen ten koste van anderen. We zijn zo goed als we zijn, en anderen omlaaghalen maakt het er voor ons niet beter op’.

Die woorden helpen me verder. Wat als sport, strijd en competitie mij nooit een rusteloos gevoel hadden gegeven, mij niet hadden uitgeput en soms ziek gemaakt? Dan had ik mogelijk nooit de lessen gekregen van Phil Jackson, David Schneider, Roberto Baggio en Sakyong Mipham. Door sport heb ik boeddhisme leren kennen.

Guus van Holland was 35 jaar sportjournalist voor de Volkskrant en NRC Handelsblad. Sinds enkele jaren is hij vriend van de Shambhala-sangha Leiden.

http://www.vriendenvanboeddhisme.nl/2014/column.html

Ook voor junioren is voetballen meer dan een spelletje

11 dec

,,Stel’’,  zo richtte de clubvoorzitter zich tijdens de discussiemiddag naar aanleiding van het grensrechterdrama tot een twintigtal C-junioren, ,,je krijgt een schop van een tegenstander. Wat doe je dan?’’ Het antwoord liet niet lang op zich wachten. ,,Terugschoppen’’, riep een 14-jarig spelertje. ,,In het veld, maar niet na de wedstrijd’’, voegde hij er haastig aan toe. Met een mengeling van verwarring en begrip hoorden voorzitter, jeugdleiders, trainers, een jeugdscheidsrechter en ouders de hartekreet in het clubhuis aan. Een jeugdleider probeerde het gepassioneerde voetballertje op het hart te drukken dat hij beter even zijn wraakgevoelens kon beheersen om later zijn revanche met doelpunt te halen.

Tja, doe dat maar eens in het vuur van de strijd.

Het is de mores van het voetbal in het bijzonder en de sport in het algemeen. Ingesleten tot op het bot, tot in de jongste leeftijdscategorieën. Winnen willen ze, winnaars willen ze immers zijn. Zonder winnen geen euforie. Titels, medailles, bekers, foto’s en triomfstukken in de krant, huldigingen omringd door uitgelaten supporters die bewonderend de winnaars zingen. Opgezweept door geëxcalteerde trainers die roepen: ,,Wij zijn de besten van de wereld.’’ Waarom zou een junior dan bedenken dat voetbal maar een spelletje is?

Zelfs voor het overkoepelende sportorgaan NOC*NSF telt alleen winnen. Er wordt vooral geld uitgetrokken voor sporters en sportbonden met de meeste medaillekansen. Breedtesport, recreatie, plezier, aandacht voor de verliezers en minder getalenteerde sporters zijn van ondergeschikt belang. Wie wint krijgt een erepodium, wie verliest wordt verstoten als een melaatse. Verliezen is een besmettelijke ziekte geworden. Zo kortzichtig zijn de sportbonden en hun leiders. Alsof bij de beste tien sportlanden van de wereld behoren, tot iets leidt wat permanent zinvol is voor de (Nederlandse) samenleving leidt. Topsport maakt meer stuk dan je lief is. België en Zwitserland halen nauwelijks medailles. Is het daar dan zo slecht leven?

Begeerte is de drijfveer. Winnen, nog meer willen hebben, nog meer winnen. Hebben, hebben, hebben. Hebzucht. Het is nooit genoeg.  Lees ‘Identiteit’ van de Belgische psycholoog en psychoanalyticus Paul Verhaeghe en je komt tot andere inzichten. Sport, vooral winnen, is van levensbelang geworden. Het wordt tijd dat verliezen ook geaccepteerd wordt en gewaardeerd wordt. Ook in voetbal. Maar het zoals wijlen Bill Shankly, manager van een van de grootste volksclubs Liverpool, al in de jaren zeventig al zei: ,,Some people believe football is a matter of life and death, I am very disappointed with that attitude. I can assure you it is much, much more important than that.’’

In het weekend dat in Nederland de doodgeschopte grensrechter werd herdacht, verloren de meest fanatieke supporters van het Duitse voetbal, die van Borussia Dortmund, hun zelfbeheersing. Een arbitrale beslissing van de internationale scheidsrechter Wolfgang Stark leidde tot een thuisnederlaag. Hij gaf Borussia-speler Marcel Schmelzer een rode kaart wegens vermeend hands op de doellijn. De Borussen schreeuwden het uit van verontwaardiging en verongelijktheid. Niettemin strafschop: 1-1. Na afloop gaf Stark zijn fout toe, de televisiebeelden gaven hem ongelijk. Maar het publiek had zich al laten gelden en eiste dat ‘die zwarte (de scheidsrechter) werd opgehangen’. De Borussia-spelers verloren de greep op de wedstrijd en op zichzelf. Borussia verloor met 3-2. De landstitel is definitief uit het zicht. De spelers kregen van trainer Jürgen Klopp een interviewverbod. Je wist maar nooit wat ze zouden zeggen. Klopp hield zich vrij kalm en sprak over een hard oordeel van de scheidsrechter.

Zo hard kan voetbal zijn, zo hard komt een (onterechte) nederlaag aan in Dortmund. De club met de grootste, trouwste en sportiefste supportersschare van Duitsland (elke thuiswedstrijd 80.000 toeschouwers), tevens de club met de meest onderscheiden fansbegeleiding en sociale projecten, met de sociaal bewogen Klopp als trainer, kan ook deze sportieve tegenslag niet hanteren. Vandaar ook dat in Duitsland, waar de Sozialprojekte juist grote waardering en aandacht krijgen in de media, de discussie weer hoog is opgelaaid. Lees: http://www.11freunde.de/node/258218

Voetbal en geweld. Voetbal werd ongeveer 150 jaar geleden op Engelse kostscholen (Eton, Harrow, Rugby) bedacht om de agressie van jongens te kanaliseren. De scholieren mochten zich op een grasveld uitleven in het ruwe spel dat al sinds de middeleeuwen  op straat werd uitgevochten en waarin schoppen en slaan geoorloofd was. Hopelijk hadden ze dan geen energie meer voor nóg gevaarlijker dingen. Na enige tijd werd voetbal verboden. De kostschooldirecties voelden zich genoodzaakt spelregels in te voeren. Voor de aanhanger van rauwe sport het sein om hun eigen sport uit te vinden: rugby. Het is de sport die nu ten voorbeeld wordt gesteld aan voetbalspelers, omdat daar (wel) respect voor tegenstander en scheidsrechters heerst. Wat hij ook beslist, de scheidsrechter is de baas.

De bondscoach van Italië, Cesare Prandelli, lanceerde als trainer van Fiorentina Viola Fair  (Sportief Paars, de kleur van Fiorentina). Hij stelde een paar jaar geleden voor dat het verliezende elftal na afloop een erehaag voor het winnende elftal zou vormen en applaudisseerde. Na een verloren thuiswedstrijd tegen Inter Milaan stelde Prandelli zich inderdaad op in de rij van zijn spelers en klapte hij mee voor de winnaars. De andere clubs van de Serie A en Serie B zegden toe het voorbeeld van de trainer van La Viola te volgen. Hhet gebruik is intussen toch verwaterd. Maar Prandelli ging door met zijn missie. Hij stelde als bondscoach in samenspraak met de technisch directeur van de Italiaanse bond Roberto Baggio, eens een prachtige voetballer met een boeddhistische levensovertuiging (http://www.robertobaggio.com/en/) , vervolgens regels van fatsoen op. Daarnaast nam zij zich voor een opvoedende taak te verrichten, hoe oud, volwassen en doorgewinterde professionals de internationals ook mogen zijn. Zo maakte de nauwelijks te temmen recalcitrante Mario Balotelli als international al regelmatig kennis met de erecode van Prandelli en werd international Daniele De Rossi vorige maand door de bondscoach drie wedstrijden uit de nationale selectie gezet omdat hij in een competitiewedstrijd van AS Roma tegen Lazio een tegenstander in het gezicht had geslagen. Commentaar Prandelli: ,,Ik heb De Rossi straks op het WK in 2014 hard nodig, hij is als aanjager onmisbaar in mijn ploeg, hij zal nu hopelijk leren zich te beheersen, zodat we over anderhalf jaar van hem kunnen profiteren.”

Prandelli is zich bewust van de voorbeeldfunctie van profvoetballers. Zo was al langer Laureano Ruiz, de oprichter van de cantera, de veel geroemde jeugdopleiding van Barcelona.  Begin jaren zeventig won hij met de jeugd vijf titels op rij, wat nog niet vertoond was. Hij was in 1976 even hoofdtrainer, van Johan Cruijff en baarde opzien met sportief en attractief samenspel. Het is de leer van Ruiz die nog altijd klinkt in La Masía, de naam van het opleidingscentrum. Ruiz (en niet Cruijff) legde de basis voor het spel waarmee Barcelona, eerst met coach Johan Cruijff, later met coach Pep Guardiola,  triomfen viert. Voornaamste regel voor de jeugd: Fair play. Verbod op bekritiseren van scheidsrechter en tegenpartij; zelfs al heeft de speler gelijk, dan volgt onmiddellijke schorsing; de trainer zwijgt langs de lijn en mag alleen in de kleedkamer zijn kritiek verbaal spuien; en te alle tijde nederigheid ten opzichte van elkaar.

Winning isn’t everything, it’s the only thing, zo werd Ruiz geconfronteerd met de Amerikaanse mentaliteit toen hij daar later zijn Soccer Academy oprichtte. Zo schrijft de Belgische schrijver Raf Willems in zijn boek over de geschiedenis van het droomvoetbal van Barcelona. De Bask Ruiz haastte zich de Amerikanen ervan te overtuigen dat die mentaliteit slechts tot agressief gedrag leidt, jegens de tegenstander en de scheidsrechter. De vreugde voor het spel staat voorop, meende Ruiz. En wie als amateur en junior Barcelona de laatste jaren heeft zien spelen kan niet anders dan vaak een voorbeeld nemen aan deze voetballers. Met triomfen, loftuitingen en steeds meer bewonderaars tot gevolg. Hoewel ook zij in het vuur van de strijd weleens hun sportieve vaak vergeten. Maar dat is nu eenmaal voetbal, een contactsport bovendien, nog steeds doordrenkt van emoties en agressie. En dat zal zo blijven.

Dit artikel verscheen in verkorte vorm in NRC Handelsblad van 10 december jl.

Hoe mijn zintuigen mijn (eigen) mening vormden

2 jul

Geen sport maakt zoveel primaire reacties los als voetbal. Eén mooie actie of één mooi doelpunt van een speler kan al leiden tot een ongekende euforie. Met impulsieve kwalificaties als ‘nog nooit vertoond’ of ’de beste aller tijden’. Overwinningen, nederlagen, acties, bewegingen, combinaties, doelpunten, overtredingen, titels, eliminaties, coaching. Urenlang wordt er over gepraat, in de huiskamer, in het café, in de televisiestudio, voor de radiomicrofoon. Je hoeft er geen verstand van te hebben om mee te praten en zowaar zinnige dingen te zeggen – hoe primair ze ook zijn.

Voetbalbeleving is subjectief. Vooral een kwestie van smaak. Het is niet of nauwelijks een kwestie van verstand of kennis. Wie een andere mening cq smaak heeft dan de meerderheid heeft er al gauw geen verstand van. Wie niet meegaat met de kudde, wordt tot domoor of zelfs vijand verklaard. Wie in Nederland niet voor Oranje is of een overwinning van Oranje niet verdiend vindt of het spel niet kan waarderen, die hoort er niet bij. Die wordt in het café overgeslagen, uitgescholden of erger. Dat is de voetbalmores. Vreemd, over muziek en kunst mag je alles zeggen, zonder dat je vijandig wordt bejegend.

In die sfeer heeft de afgelopen maand het Europees kampioenschap plaatsgehad. Niet dat ik die sfeer afwijs. Het is zoals het is. Ook ik oordeel en veroordeel graag. Ik heb immers ook smaak én een mening. Ik heb mijn eigen zintuigen, mijn eigen ogen, mijn eigen gevoel, mijn eigen hart, mijn eigen voorkeur. Waarom ik zo ben, weet ik niet precies. Het is nu eenmaal zo. Soms wil ik anders zijn dan ik ben, wil ik iets anders voelen dan ik voel en iets anders zien dan ik zie. Een therapeut heeft me in mijn diepste identiteitscrisis eens gevraagd waarom ik me niet bij de kudde (de meerderheid) aansloot: lekker veilig, omringd door gelijkgestemden. Hoezo? Ik wil mezelf zijn. Hoe lastig dat ook is: mezelf zijn, met mijn eigen smaak en mening. Ik ben ik.

Ik (ik) hou dus van solisten in de sport, ook in teamsporten als voetbal. Spelers, atleten, wielrenners, basketballers, hockeyers, golfers, die anders zijn, die zich onderscheiden door hun eigen acties, hun eigen gedrag, hun eigen (uitzonderlijke) vaardigheden. Ze kunnen lastpakken zijn, onbegrepen talenten, Einzelgänger, loners en losers, sporters die in hun eentje de wereld proberen te veroveren. Ja, ik heb dus de afgelopen weken ook genoten van de in Italië om zijn huidskleur al jarenlang verguisde Mario Balotelli, al schitterde hij maar anderhalve wedstrijd met drie fraaie doelpunten. Opmerkelijk gegeven: Balotelli liep in 2006 stage bij de jeugd van Barcelona op La Masía. Hij verhuisde naar Barcelona met zijn Italiaanse pleegouders. Hij schitterde er en scoorde in een wedstrijd zelfs vijf keer. Hoewel hij indruk maakte in Barcelona, wilde de club de toen 16-jarige Italiaan niet, omdat ze liever Spaanse talenten een contract gaven. Dit las ik zaterdag in de Spaanse krant El Mundo Deportivo. Met bevestigende reacties van oud-spelers en trainers. Niet alleen daarom hoopte Balotelli in de finale tegen Spanje te scoren. Balotelli, van loser en loner tot teamplayer

Wat te denken van die andere oud-speler van Barcelona, Zlatan Ibrahimovic? Ik genoot soms ook van hem, nors, gemeen, onberekenbaar  en met een winnaarsmentaliteit. Van oorsprong een rebellerende loner, nu aanvoerder van het Zweedse team. Ik genoot van Andrea Pirlo omdat hij anderen beter kan laten voetballen, en in het heetst van de strijd met een stiftje (cucchiaio in het Italiaans, een lepel) een strafschop  maakt . Dat is durf, het avontuur zoeken. Zoals ik van Andres Iniesta kan houden, omdat hij in zijn eentje een aanval opzet, een ander daar in betrekt en zelf de aanval afrondt. En hoe de doorgaans spijkerharde Sergio Ramos liet blijken echt goed te kunnen voetballen en de beste verdediger van het toernooi werd met zowaar slechts een handvol overtredingen.

Ik heb getreurd met Mesut Özil. Ik zag in zijn ogen het verdriet van een voetballer die maar niet kon spelen én winnen zoals hij en heel Duitsland wilde. Ik raakte onder de indruk van de oude doelman Gianluigi Buffon die zoals altijd uit volle borst en diep geroerd het Italiaanse volkslied meezong. De reden? Omdat zijn grootouders in de Tweede Wereldoorlog zijn omgekomen. Ook hij wilde sterven voor Italië. Zo had hij al eerder verklaard. Er was zoveel leed, verdriet en blijdschap dat ik zintuigen te kort kwam om het allemaal te verwerken. Het voetbal was niet altijd boeiend. Spanje speelde tot de finale niet zoals ik hoopte en verwachtte, vaak te plichtmatig, een beetje te veel zaalvoetbal. Hun spel in de finale maakte heel veel goed, al waren de Italianen toch duidelijk te vermoeid om weer te vlammen.

Gezien hoe de Italiaanse coach Cesare Prandelli zijn diep teleurgestelde spelers een voor een opraapte en tussendoor de Spanjaarden feliciteerde? Prandelli heeft ooit als coach van Fiorentina voorgesteld na afloop voor de tegenstander te applaudisseren. Gezien hoe Prandelli na afloop op Balotelli inpraatte en diens hoofd in zijn handen nam en zei: ,,Jij hebt de afgelopen weken laten zien dat je als mens bent gegroeid. Je doet er echt toe, ga zo door.”?  Wat een humane coach, zo zie ik er maar weinig in het hedendaagse voetbal.  Samen met mijn idool van vroeger Roberto Baggio (boeddhist) heeft hij het Italiaanse spel willen veranderen, aanvallender, avontuurlijker, plezieriger om naar te kijken, humaner ook, liefst zonder overtredingen. Baggio is technisch directeur van de Italiaanse voetbalfederatie. Baggio besteedt op de eigen website overigens enkel aandacht aan de Europese reis van Aung San Suu Kyi, de voormalige Birmese oppositieleidster en winnares van de Nobelprijs voor de Vrede. Baggio zette zich de voorbije jaren sterk in voor haar vrijlating: lees  www.robertobaggio.com

Veel is de afgelopen maand gesproken over de mentaliteit van spelers, over de teamgeest of het ontbreken ervan, en over ego’s. Nog lang nadat Oranje was uitgeschakeld en de spelers al woedend en verdwaasd op het strand lagen, werd zoals het in een praatcafé betaamt door zogenaamde deskundige analisten op televisie en radio gediscussieerd over de oorzaak van het falende Nederlands elftal. Over spelers die te veel met zichzelf bezig waren, vooral zelf wilden schitteren, maling aan coach Bert van Marwijk hadden of niet in de vereiste lichamelijke conditie verkeerden, uitgeblust dus. Urenlang lag ik op mijn bank te luisteren naar weer een ongefundeerde mening. Inderdaad, zoals ze het in de kroeg doen. Veel meningen en smaken, maar niemand die het echt weet. Alle kranten suggereerden het lek te weten, nota bene zonder bronvermelding.  Wie niet publiekelijk (met naam en toenaam) uit durft te komen voor zijn mening is ongeloofwaardig. Dus ook het medium/krant. Dus wat moet ik ermee? Roddeljournalistiek dus. Dat vind ik. Maar wat is de (echte) waarheid? Over een coach zonder gezag, over spelers die elkaar niets gunden, over privileges, over ego’s. Ja, vast wel, niets nieuws.

Vreemd dat ik niets heb gehoord of gelezen over de afwezigheid van een sportpsycholoog bij Oranje. Een man die al sinds bijvoorbeeld het WK in 2010 de groepsdynamiek had kunnen begeleiden, spelers en coaches met elkaar had laten praten en denken over Het Doel. Hoe ze dat kunnen bereiken, hoe ze met stress en tegenslag kunnen leren omgaan. Een die de coach bijstaat en een speler leert zichzelf te coachen. Dus niet pas een psycholoog in de begeleiding opnemen vlak voordat het toernooi gaat beginnen. Gewoon een man die al jaren steevast tot de technische/medische staf behoort. Een procesbegeleider. Zoals bij de Duitsers, de Engelsen, de Italianen en bij de Spanjaarden. Niet dat dan succes is verzekerd, maar veel leed tussen doorslaande ego’s zou voorkomen kunnen worden of gehanteerd.

Spelers met een ego heb je in elk team. Dus ook bij de Italianen en de Spanjaarden. Ieder mens heeft een ego, op boeddhistische monniken na die jarenlang hebben geoefend zich los van hun ego te maken door dagenlange meditaties. Het hele team van Spanje bestaat uit spelers met (een) ego. Een voetballer zonder ego haalt niet de top, dus ook niet het nationale team. Wie niet in zichzelf gelooft, het beste uit zichzelf haalt, veel met zichzelf bezig is en met zijn ego is begaan, dus ijdel is, die wordt niet kampioen, ook niet met een team. De kunst van  de coach in samenwerking met bijvoorbeeld (sport)psychologen is van al die spelers met een (te groot) ego een hecht team te maken. Natuurlijk hebben Xavi en Iniesta een ego. Net zoals Ramos, Casillas, Xabi Alonso (en de Argentijn Messi). Wie niet? We wil niet het beste voor zichzelf? Zij hebben geleerd ermee om te gaan en hun ego te delen met een ander. Wie alleen een goed linkerbeen heeft, vraagt hulp bij iemand met alleen een goed rechterbeen. Wie het niet goed kan zien, zoekt iemand die je kan helpen het wel goed te zien. Dat vraagt veel oefening, en ook oefening in nederigheid, oefening in je verplaatsen in anderen, oefening in krachten bundelen. Discipline, als een boeddhistische monnik bijna. Moeilijk, inderdaad. Om met Johan Cruijff te spreken: ,,Je ziet het pas als je het door hebt.”

Zo heb ik op mijn eigen manier kunnen genieten van het EK voetbal. Ik leefde op mijn eigen manier mee met wat ik zag en voelde bij een bepaalde actie of doelpunt. Zo zou ík het hebben gedaan, dat had ík anders gedaan, zo zou ík het nooit hebben gekund. Dat is wat mij in topsport aanspreekt: die mensen (voetballers, wielrenners, hardlopers en golfers) doen iets (een bijzondere vaardigheid) wat ik niet beheers. Daar ben ik te beperkt voor, net als al die andere miljoenen liefhebbers die in het stadion, in de huiskamer, in het café of voor een scherm op het marktplein toekijken. Ieder zijn talent, ieder zijn beperking. Dat onderkennen maakt naar topsport kijken boeiend.

De nieuwe Duitse voetbalcultuur, dankzij Joachim Löw

27 jun

Morgen spelen de teams van Duitsland en Italië tegen elkaar in de halve finale van het Europees kampioenschap. Ik weet niet voor welk land ik  in dit geval ben. Ik ben al mijn halve leven gek op Italianen, op Italiaans voetbal en op Italiaanse spelers. Van AC Milan dat in 1963 de Europa Cup won, met mijn eerste idool Gianni Rivera (die ik in 1995 nog eens als parlementslid interviewde).  Van Giancarlo Antognoni, Bruno Conti, Mario Corso, Roberto Baggio, Gaetano Scirea tot Paolo Maldini en Andrea Pirlo – en de heerlijke, gepassioneerde Roberto Baggio, die nu de inspirator is van het nieuwe Italiaanse voetbal, en van bondscoach Cesare Prandelli. Nu mag Italië van mij weer winnen, alleen al omdat  Prandelli zo’n geweldig mens is – met bovendien Italiaanse uitstraling.

Duitsland mag van mij winnen, omdat de nieuwe Duitse voetbalcultuur me aanspreekt. Ik ben geraakt door de manier waarop bondscoach Joachim Löw de Duitsers nieuw leven heeft ingeblazen. Een man zonder groot ego. Löw is bescheiden. Zo blijkt, wanneer je Duitsland ziet spelen, de boeken leest over de nieuwe Duitse voetbalcultuur (de biografie van Löw: Joachim Löw und sein Traum vom perfekten Spiel) en getuige bent geweest van wat zich de laatste jaren in Duitsland afspeelt.

Ik ben altijd een bewonderaar geweest van Günter Netzer, in de jaren zestig en zeventig. Nu geniet ik van Mesut Özil, ook bescheiden en een speler die als weinig anderen fijnzinnig kan voetballen. Duitsland is meer dan voetbal op het veld. Duitsland ademt voetbalcultuur. Duitsland heeft het voetbal opnieuw uitgevonden. En zeker niet met dank aan de Nederlanders, zoals ik hardnekkig kortzichtig hoor en zie vertellen op de Nederlandse televisie (altijd weer die Nederlandse hoogmoed). In Duitsland leeft voetbal, zowel binnen en buiten de stadions. Met dank aan Berti Vogts, Jürgen Klinsmann en vooral Joachim Löw. Zij overtuigden zowel de Duitse voetbalbond als de Duitse regering ervan dat voetbal alle mensen verbindt. Door attractief, aanvallend voetbal en door activiteiten waar alle mensen in Duitsland plezier aan beleven. Activiteiten waardoor mensen elkaar leren begrijpen, georganiseerd door voetbalinstituten, voetbalstichtingen, voetbalclubs en voetbalsupporters, alle aangestuurd door de Deutscher Fussball Bund.

Klinsmann en Löw gaven de aanzet in 2004. Klinsmann vond dat Duitsers zich moesten openen, de héle wereld moesten leren kennen. Löw zocht naar een speelstijl waar mensen plezier aan beleefden. Aanvallender, opener, frisser, vrijer, artistieker, sportiever, minder grof, met minder overtredingen, met jonge spelers die plezier aan voetbal beleefden. Hij analyseerde Braziliaanse, Spaanse, Franse, Engelse, Italiaanse, Zwitserse en natuurlijk ook Nederlandse speelstijlen en keek wat er bij Duitsers paste. Zo ontstond Das schöne Spiel, het voetbal dat overal in Duitsland gespeelde diende te worden. Het werd statutair vastgelegd. Alle Duitse clubs en opleidingen moesten Das schöne Spiel hoog in het vaandel hebben staan. En dat is nu het geval, al sputtert Bayern München onder leiding van manager Uli Hoeness tegen. Die club heeft geld en koopt bij voorkeur spelers van andere (Duitse) clubs. Daarom is het goed dat Borussia Dortmund al twee keer achterelkaar landskampioen is geworden, de club met de meeste supporters, het leukste voetbal en de meest enthousiaste trainer, Jürgen Klopp. Veel Duitsers waren niet eens teleurgesteld dat Bayern de finale van de Champions League verloor. Bayern is een van de meest gehate clubs van Duitsland.

Ook is statutair vastgelegd dat elke Bundesligaclub een sterk sociaal element in zijn visie op voetbalbeleving moet naleven. De Deutscher Fussball Bund DFB (http://team.dfb.de/de/unsere-welt-/trainieren-wie-wir/taktik/technik/spielphilosophie/page/1016.html?1340786719&32&32), met zes miljoen leden de grootste sportbond ter wereld, werkt nauw samen met de Bondsregering en probeert in alle geledingen van de samenleving te infiltreren. Campagnes tegen racisme, geweld, discriminatie, homofobie en druggebruik worden gevoerd, met voetbal als bindmiddel. Toernooien in straatvoetbal, gehandicaptenvoetbal, werklozenvoetbal, muziek- en filmfestivals, en lezingen over integratie  zijn schering en inslag. Voetbal leeft overal als kunst van samenspel en verbroedering.

De DFB-Kulturstiftung organiseert wekelijks een festival of evenement, waarin de relatie voetbal-kunst-maatschappij centraal staat. Opvallend fenomeen is het nationale schrijverselftal, die Autorenmannschaft. Voetballende schrijvers en dichters, geen schrijvende voetballers dus, spelen eens per jaar voor een goed doel tegen een ander gelegenheidselftal, bestaande uit bijvoorbeeld politici. Dankzij de Kulturstiftung gaf bondscoach Löw een lezing op de Frankfurter Buchmesse van 2011 over integratie. Aanwezig waren Turkse en Afrikaanse Bundesliga-voetballers.

En dan is er de Deutsche Akademie für Fussball-Kultur (http://fussball-kultur.org/), dat kantoor houdt in Neurenberg. Wekelijks organiseert zij lezingen en thema-avonden over voetbal in relatie tot kunst, politiek en maatschappij. Er zijn avonden georganiseerd over homofobie, het Duitse voetbal in de Tweede Wereldoorlog en over de zin en onzin van een EK in Polen en Oekraïne. Begin mei werd door wetenschappers, voetballers, politici en nabestaanden aandacht besteed aan relatie tussen Duitsland en Israel. Op een avond in het Dokumentationszentrum in Neurenberg, het voormalige Reichsparteitagsgelände, bleek dat voetbal, voetballers en trainers deze landen begin jaren zestig weer tot elkaar had gebracht.  Tranen vloeiden bij mensen die de oorlog hadden meegemaakt toen de Israëlische voetballer van FC Nürnberg Almog Cohen zei dat hij zo goed was opgevangen bij een Neurenbergs gastgezin. En ook toen de  bejaarde voorzitter van de Israëlische cultuurvereniging tenslotte opstond en zei: ,,Als de mensen die dit gebouw neerzetten wisten dat hier nu een Israëlische voetbalinternational discussieert, zouden zij zich als ventilatoren in hun graf omdraaien.’’

Betrokkenheid, het bewustzijn van datgene wat voetbal teweegbrengt en kan betekenen voor de samenleving. Voetbal is meer dan voetbal in Duitsland. Ollivier Tietz van de DFB-Kulturstiftung vertelde over het Fanprojekt van Borussia Dortmund. ,,Uit eigener beweging is een supportersclub naar een monument gegaan dat is opgericht ter nagedachtenis aan Joodse slachtoffers in de Tweede Wereldoorlog’’, zei hij na de vertoning van een documentaire over het bezoek van Duitse jeugdinternationals en het nationale vrouwenelftal aan Jeruzalem. Trots toonde Birgitt Gloeckl van de Akademie mij de jaarverslagen, waarin de jaarlijkse prijzen staan vermeld. Voetbalboek van het jaar 2011:  Der FC Bayern und seine Juden van Dietrich Schulze-Marmeling. Het boek van ‘Louis van Gaal, biografie en visie’, eindigde als elfde. En dan zijn er prijzen voor het beste Fanprojekt, de meest originele uitspraak van een trainer of speler, het mooiste spandoek en de Kulturpreis, de Walther Bensemann-Preis, bestemd voor een persoon die veel betekend heeft voor het voetbal in de wereld. Dit keer was het Bobby Charlton, oud-speler van Manchester United. Vorige winnaars waren onder meer Franz Beckenbauer, Alfredo Di Stefano en Cesar-Luis Menotti.

Cultuurprijzen zijn er meer in Duitsland, uitgeloofd door de Sepp Herberger Stiftung, de Uwe Seeler Stiftung en andere stichtingen. En wat te denken van de Robert Enke Stiftung. Deze stichting probeert profvoetballers te helpen die lijden aan depressies omdat ze de druk van het voetballersleven niet aankunnen, met als prioriteit het leed dat doelman Enke twee jaar geleden overkwam (zelfmoord) te voorkomen. Ollivier Tietz van de DFB-Kukturstiftung is er nauw bij betrokken. Hij zei: ,,We krijgen veel vragen van voetballers die zich niet meer kunnen handhaven in de mannencultuur en de prestatiemaatschappij die in het voetbal heerst. Het is schrikbarend hoeveel overspannen voetballers en trainers we nu kunnen helpen. Enke is het symbool van de vereenzaming aan de top. Niemand durft het te zeggen. Niemand wil zwak zijn, voetbal is een harde maatschappij. We kennen homoseksuele voetballers, we kennen nu mentaalzwakke mannen die geweldig kunnen voetballen maar zich niet begrepen voelen.’’

Aan het einde van een bewogen avond in Neurenberg vielen harde mannen elkaar in de armen. Hans Meyer, oud-coach van FC Twente en lid van de  Akademie für Fusball Kultur,  zei. ,,Ik ben van de DDR. Ik ken de onderdrukking, ik ken het oude Duitse voetbal – wat mijn voetbal is. Maar wat zich in Duitsland ontwikkelt is van een hoog intelligent niveau. Ik mag nu overal van voetbal houden, ik mag meedenken. Ik lees over voetbal wat ik nog nooit heb gelezen omdat ook intellectuele schrijvers begaan zijn met dat rare fenomeen voetbal. Ik zie Turken opbloeien omdat Mesut Özil in het Duitse elftal en bij Real Madrid een fenomeen is. Özil is een sierlijke voetballer. Wij hadden ze ook vroeger, maar ze werden niet gezien, omdat het niet paste in het Duitse voetbal. Klinsmann en Löw moeten een Kulturpreis voor het leven krijgen. Zoals Sepp Herberger, de wereldkampioen van 1954.’’

Maar Herberger, wiens uitspraak vóór de WK-finale van 1954 tegen Hongarije ‘Wir sind elf Freunde’ mythologische vormen heeft aangenomen, was toch meer van het adagium ‘Nur ein Sieg zählt’. Zoals dat jaren door de Duitse voetbalgemeenschap werd nageleefd – en met succes gezien de vele titels. De Duitse voetbalbond lanceerde na samenspraak met de Bundesliga en de Bondsregering een nieuw motto. En dat is gelukt, gezien de successen op de WK’s van 2006 en met name 2010, én de groeiende amusementswaarde van de Bundesliga. Das schöne Spiel is nu het basisgevoel. Herbergers motto is vervangen door Wir singen auch bei Niederlagen, denn es kommen wieder bessere Tagen

%d bloggers liken dit: