Tag Archives: Jim Morrison

Passie pensioneert nooit

21 okt

Interview met mij op de website Passie pensioneert nooit

Wat is mijn grootste passie?

Ik schrijf graag over wat mijn hart me vertelt. Ik golf omdat ik plezier beleef aan speelse uitdagingen. Ik doe aan hardlopen (van tien kilometer tot halve marathons) en racefietsen om mijn lichaam te testen. En ik mediteer veel, vrijwel dagelijks twintig minuten, omdat ik me daar comfortabel bij voel en het mij verrijkt.

Wat is mijn idee van ultiem geluk?
Het ultieme geluk heb ik nooit ervaren. Wel momenten van euforie als ik liefde en vriendelijkheid ervoer óf (in triviale zin) als ik had ‘gescoord’. Maar het blijven momenten waarnaar ik zo min mogelijk probeer te streven: het is zoals het is, soms dient zich geluk aan, vaak niet. Let it be.

Wat is mijn grootste angst?
Niet meer (h)erkend te worden als mens, vergeten en overgeslagen te worden, en dat ik anderen niet meer (her)ken. En als ik niets meer kan delen met anderen.

Waar houd ik het meest van in mijn werk?
Ik ben 68 jaar en sinds vijf jaar gepensioneerd, dus heb ik geen werk meer. Ik schrijf vooral omdat ik het graag doe en omdat ik er waardering voor krijg. Toch overkomt mij soms het gevoel dat ik weer werk, als ik iets doe (schrijf) wat een ander van mij verlangt: ‘Want je kunt het zo goed!’ Een valkuil.

Wat is mijn minst aantrekkelijke eigenschap?
Ongeduld, plotselinge (niet meteen verklaarbare) woede, te veel aandacht vragen en te veel (willen) praten, vertellen en schrijven. Vroeger was dat over anderen oordelen, liefst veroordelen. Moraliseren ook. Dat probeer ik af te leren, sinds ik mij bezighoud met boeddhisme en mediteer: wees vriendelijk voor jezelf als ook voor alle andere levende wezens; moge alle levende wezens gelukkig zijn en vrij zijn van lijden – net als ik.

Wat is mijn grootste valkuil?
Spontaan en gretig te veel ‘werk’ aannemen, anderen plezieren en mijn mogelijkheden overschatten. En dan écht depressief te worden, omdat ik ‘het allemaal’ niet aan kan.

Wanneer zou ik liegen?
Als ik bang ben anderen te kwetsen.

Welk rolmodel heeft de grootste invloed op mij gehad? 
Jim Morrison vroeger, en Neil Young. Later Leonard Cohen, vooral zijn door boeddhisme (hij vertoefde enige tijd in een klooster) geïnspireerde teksten. En zeker mijn boeddhistische leraar Sakyong Mipham en (via zijn boeken en geschriften) zijn overleden vader Chögyam Trungpa, beiden van de (Tibetaans) boeddhistische traditie Shambhala – een sociale zienswijze en beleving met boeddhistische uitgangspunten.

Waar houd ik het minst van in mijn werk?
Doen wat een ander (de baas, opdrachtgever) van me verlangt/eist.

Waar en wanneer was ik het meest gelukkig met mijn werk?
Bij grote internationale sportevenementen, zoals de Tour de France en wanneer ik met grote sportmensen sprak zoals basketballer Michael Jordan, basketbalcoach Phil Jackson, de wielrenners Bernard Hinault, Greg LeMond, Francesco Moser en Jan Raas, skiër Alberto Tomba, kunstrijdster Katarina Witt en de voetballers Sir Stanley Matthews, Gianni Rivera, Eusebio en Alfredo Di Stéfano. Schrijven over wat ik erbij voelde, als dat mocht. Naarmate mijn leeftijd vorderde voelde ik mij gelukkiger worden zodra ik eigenzinnig durfde te schrijven over mijn passie en mijn compassie met anderen. Langzaam maar zeker vond ik de stijl die mij past. Toen kreeg ik ook steeds meer waardering, zonder dat het mijn bedoeling was. Het kwam (en komt) steeds meer uit mijn hart, mijn eigen gevoel.

Wat zegt de uitspraak ‘Passie Pensioneert Nooit’ mij?
Dat je altijd naar je hart (je gevoel dus) moet blijven luisteren, wat anderen ook zeggen en hoe anderen er ook over oordelen. Passie is het mooiste wat er is. Als je  je lichaam voelt tintelen, van je voeten tot je kruin, dan leeft er iets, dan leef ik. Het wordt een probleem zodra je hart zwijgt of wordt geblokkeerd.

Wat zou ik aan mezelf willen veranderen?
Meer genieten van het moment, meer geduld, minder aandacht vragen, minder in een slachtofferrol kruipen, me minder door anderen (hun gedrag, houding en oordeel) laten leiden. Dit ben ik, ik voel wat ik voel, wat jij voelt is jouw gevoel. Leven en laten leven. Zo zou ik het liefst willen leven. Maar vooral wil ik vriendelijk zijn voor mezelf: kwetsbaar, ongeduldig, slachtoffer, boos, verdrietig, depressief – het mag allemaal.

Welk beroep zou ik hebben in een volgend leven?
Monnik (voor zover dat een beroep is) of onderzoeker.

Wat is mijn grootste professionele prestatie?
Zestien keer de Tour de France verslaan als verslaggever met (in vergelijking met nu) zeer beperkte communicatiemogelijkheden en veel logistieke problemen. Ik heb zeker meer prestaties geleverd. Wereldkampioenschappen voetbal, wielrennen, judo, ijshockey, skiën. Een stuk of tien Champions League-finales. Vier Olympische Winterspelen. Twee keer The Masters in Augusta, twee keer de Ryder Cup. Interviews met Michael Jordan in Chicago en andere internationale fenomenen als Franz Beckenbauer, Vinnie Jones, Stanley Matthews, Roberto Baggio, Vladislav Tretjak, Alberto Tomba, Sepp Blatter, Jacques Rogge, Prins De Mérode, Prins Albert; reportages in mijn favoriete land Italië. In de Verenigde Staten over de Amerikaanse sportcultuur. In bijna alle landen van de wereld en vooral reportages in Liverpool met nabestaanden van stadionrampen en hun hulpverleners.

vakantie-lucertola-2013-019

Lucertola in Le Marche

Wat is de plek waar ik de beste ideeën krijg, in mijn stad?
Thuis, op de bank, boeken lezend én als ik mediteer thuis op mijn kussen of in het boeddhistisch centrum. Dan wel in mijn huisje op de Veluwe, of daarbuiten, alleen met mezelf in de natuur. Ik houd niet van de stad. Ik ben een plattelandsjongen. Ik bivakkeer het liefst in de reuk van de natuur, met geluiden van dieren, van koeien tot kippen en vogels met rondom rustige, vriendelijke mensen die je nog groeten. Daar durf ik mijn hart het meest te openen. Ver van de drukte, van opdringerige, gejaagde en gestreste mensen, ver van schreeuwerds en mensen met een grote mond, ver van cynisme, ver van de massa, zoals ik die jarenlang in volle, mijn gemoedsrust bedreigende stadions heb geduld. Jarenlang was ik gefascineerd door het immense geluid in bomvolle stadions, ik raakte er door bedwelmd en schreef verdoofd door het lawaai dat mensen maakten rondom voetbalwedstrijden, totdat ik besefte dat ik diep van binnen gewoon bang was in en rond zo’n kolkend stadion. Ik hoop nooit meer een vol stadion te betreden en mij in grote massa’s te begeven. Mijn stad bestaat niet, alleen mijn dorp en mijn buitenhuisje in de natuur. Daar krijg ik de beste ideeën, daar ben ik op mijn gemak.

Wat is mijn favoriete plek om te eten en te drinken, in mijn stad?
Heb ik niet, liefst drink en eet ik thuis. Een favoriet restaurant heb ik niet, alleen in restaurants in Italië met Italianen en mijn gezin.

Wie is mijn grootste fan/sponsor/partner in crime?
Mijn vrouw Maddy, die mij aanzet iets te doen wat ik nog niet heb aangedurfd (bijvoorbeeld over iets en iemand schrijven) en die mij ook aan de grond houdt als ik eufoor dreig te worden. Daarnaast vind ik het heel waardevol als mijn pleegzoon Robin mij complimenteert: ‘Goed gedaan, pa.’ Dan ervaar ik een groot moment van geluk. Heerlijk om me even in te wentelen.

Met wie zou ik in de toekomst graag willen werken?
Met mijn boeddhistische leraar Sakyong Mipham, als inspiratiebron.

Naar welk project, in de nabije toekomst, kijk ik uit?
Een boek schrijven over mijn zoektocht naar de zin van leven, mijn manier van beleven en overleven én welke talrijke inspiratiebronnen ik daarvoor heb geraadpleegd en nog steeds raadpleeg. Van lsd en andere hallucinerende en opwekkende middelen via sportbeoefening, -beleving, -studie en -beschrijving, alle vormen van psychotherapie en spirituele ervaringen tot boeddhistische cursussen en trainingen. Met de slotzin: ik ben dan toch uiteindelijk onwetend. Omdat niet-weten waarschijnlijk toch de essentie van mijn bestaan is.

Welk rolmodel zou ik graag willen ontmoeten en spreken?
Basketbalcoach en in mijn beleving meest erudiete en dus beste sportcoach aller tijden, Phil Jackson, zen-boeddhist, overlever en geduldige leermeester van sportmensen met een super-ego zoals Michael Jordan, Shaquille O’Neal, Dennis Rodman en Kobe Bryant.

Ga ik pensioneren van dit werk en leven waar ik van houd? 
Who knows where the time goes.

Boeddhistisch sport beleven

13 aug

Een sportzomer zoals die zich de afgelopen maanden aan mij ontvouwde, heeft mij veel energie gekost. Het was een voortdurende strijd tussen afkeer en overgave. Met terugkerende vragen als: wat gebeurt er toch met mij, wat en waarom raakt het mij zo, waarom reageer ik zo, wat doet mij soms zo afkeren, waarom ben ik tegen die en voor die ander?

Zijn dat vragen die opkomen bij een mens die graag boeddhist wil zijn omdat het jachtige leven hem vermoeit? Gespannen toezien hoe op leven en dood wordt gejaagd op onbegrensde euforie en onherroepelijk succes. Is dat wat mediteren (als observeren van gewaarwordingen) en contempleren (als op zoek gaan naar gewaarwordingen) oplevert na weer zo’n opwindende reportage?

Ik voelde dat mijn lichaam, en zeker mijn geest, mij een onaangenaam gevoel bezorgde. Spanning die leidde tot rusteloosheid. Soms durfde ik niet te kijken. En als ik dan toch keek, maakte zich aanvankelijk bevriezing van mijn zenuwgestel meester. Eigenlijk bevroor ik mezelf eerst. Ik sprak mezelf toe: blijf rustig, er gebeurt niets ernstigs, laat het maar komen, het gaat toch weer weg. Of dan hoorde ik toch weer een stemmetje: toe maar, leef maar mee, het mag, laat je gaan, het voelt echt fijn erbij te horen.

Zo werd de sportzomer een worsteling. Bij de ene sport meer dan bij de andere, al naar mate commentatoren en media de grenzen van opwinding opzochten of overschreden. Analyses beluisterde en las ik al snel niet meer. Op het televisietoestel zette ik het volume uit. Niet meer dat mijns inziens overbodige, mij te subjectieve commentaar. Ik zag het bij de meeste sporten zelf wel, ik kon zelf wel oordelen. Ik wilde het op mijn manier ondergaan. Met de zintuigen die alleen mij toebehoren.

Ik onderging het allemaal. Bezag de taferelen, de jacht en de strijd in betrekkelijke stilte – vaak was ik alleen. Observatie vanuit een uitkijktoren onder een blauwe hemel, geen wolkje te zien. Met een panoramische blik, of helikopterview, die mij meer (iets anders) kon vertellen over het spel en de jachtpartijen op het beeldscherm dan met toegevoegde mededelingen of commentaren. Wat ik zag en beleefde, was alleen van mij.

Ik liet me verrassen, kon me verwonderen, liet het begaan – al bleef het verlangen naar meer aanwezig, zoals naar een fraai doelpunt of een oogstrelende actie bij voetbal, een demarrage of sprint bij wielrennen, een ongekende slag bij golf en tennis, een oogstrelende als een gazelle lopende atlete. Daarom kijk ik immers naar sport, ben ik er door gefascineerd: iets te zien dat mij nog niet eerder is opgevallen, dat me raakt. Wat ik ook graag had willen kunnen. Ja, begeerte. Ondergaan met een verlangen naar nieuwe inzichten en vergezichten vanuit mijn eigen uitkijktoren – in dit geval mijn bank.

Mindful observeren. Zo benoem ik de wijze waarop ik naar sport heb proberen te kijken. Waarop ik sport heb proberen te ondergaan of beleven. Het geeft een nieuwe dimensie aan mijn observaties. Een nieuw geestverruimend middel. Anders zien en horen, anders beleven.

Het herinnert me aan een ervaring met mijn jeugdvriend Marius die in een tuinhuisje naast het woonhuis van zijn broer leefde. We luisterden vaak samen naar muziek. Vaak onder het genot van een waterpijpje hasj om de muziek een andere (extra, mogelijke diepere) dimensie te geven. We gaven ons over aan de muziek. Ook weer op een andere manier luisteren. Op een avond kwam ik weer bij hem op bezoek. Hij had een plaat opstaan. Ik merkte dat de langspeelplaat te langzaam draaide: langzamer dan 33 toeren. Mogelijk door slijtage aan zijn platenspeler. Ik maakte daarover een opmerking, waarop Marius met een mysterieuze glimlach zei: ‘Ja, het is wat anders. Mooi hè?’

Nadat we een uurtje zwijgend hadden geluisterd naar de ‘nieuwe plaat’, keek Marius me bloedserieus aan. ‘Ik weet wat boeddhisme is’, zei hij. Ik had weleens van boeddhisme gehoord, waarschijnlijk op school bij het vak Godsdienst, maar ik had me er nooit vragen bij gesteld. ‘Dit is boeddhisme’, zei hij. ‘Deze gewaarwording.’ En hij gaf een verklaring. Zo naar muziek luisteren, op een andere manier luisteren. Gewoon door de snelheid te verminderen of te verhogen. Ineens liep de platenspeler langzamer, zomaar. Dat gebeurt, zomaar. Eigenlijk iets ondergaan dat niet gebruikelijk is. Iets op een manier ondergaan die je niet is aangeleerd of opgedrongen omdat het moet.

Wat dat nu met boeddhisme te maken heeft, begreep ik niet. Zijn theorie had toch niets met geloven of met religie te maken. ‘Juist wel’, vond Marius. ‘Je gelooft in wat je ziet, hoort of ruikt, wat je beleeft. Je gelooft niet in wat je hebt van horen zeggen. Je vindt het niet mooi, omdat anderen zeggen dat het mooi is. Je vindt het helemaal alleen zelf mooi. Boeddhisme is het ontwikkelen van je eigen geest.’

Zoiets zei hij. En hij haalde er Allan Ginsberg bij, schrijver/dichter en al in de jaren vijftig vertegenwoordiger van de Beat Generation, een homoseksueel (getrouwd met een man), een man die ‘afweek’ door ‘obsceen’ gedrag. Bevriend met Jack Kerouac – en beïnvloed door William Blake (‘The road of excess leads to the palace of wisdom…You never know what is enough until you know what is more than enough’), zoals ook Jim Morrison van The Doors dat was. Ginsberg was in die tijd (eind jaren zestig) al geïnteresseerd in boeddhisme. Later zou hij boeddhist worden. Ginsberg, niet Marius. Want die overleed op jonge leeftijd, mede omdat hij in het ontwikkelen van zijn eigen geest te ver ging.

Marius had evenals Ginsberg een sterke drang om de grenzen van zijn bewustzijn te verkennen, maar kon het niet lang aan. Opmerkelijk dat Chögyam Trungpa Rinpoche, de vader van mijn (shambhala-)boeddhistische leraar Sakyong Mipham, in de jaren zeventig bevriend bleek te zijn geweest met Ginsberg en andere Amerikaanse dichters. Maar dat terzijde.

Allen Ginsberg (links) met Shögyam Trungpa Rinpoche

Allen Ginsberg (links) met Chögyam Trungpa Rinpoche

Marius was geen sporter. Ik herinner me alleen dat hij in een tarzanbroekje in het zwembad verscheen en later vrienden kreeg die iets met oosterse vechtsporten deden. Hij schijnt wel even in een juniorenelftal gevoetbald te hebben. Voetbal volgde hij zeker, vooral de lokale profclub. Hij vond het leuk dat ik een fanatieke voetballer was die het zelfs tot het eerste elftal van mijn plaatselijke club schopte. Hij kwam een keer kijken en zei toen: ‘Goh, jij kunt goed voetballen. Hoe doe je dat toch?’ Dan lachte hij een beetje cynisch.

Dat ik sportverslaggever werd heeft hem niet verbaasd. Verbazing, nee. Hij vroeg zich alleen dingen af. Geen oordeel. ‘Hoe doe je dat dan? Wat doe je dan? Ga je gewoon kijken en schrijf je dan op wat je gezien hebt? Lijkt me leuk. Schrijven wat je gezien hebt. Niet schrijven wat anderen gezien hebben en ervan vinden. Dat zo’n beroep bestaat, sportverslaggever.’

Maar vooral recensent, antwoordde ik. Zoals er ook muziekverslaggevers zijn, literatuur- en kunstverslaggevers. Zij brengen verslag uit van wat zij beluisterd, gelezen en gezien hebben. Verslaggevers die hun eigen inzicht raadplegen en dat op schrift stellen. Zij schrijven net zoals ik dat bij voorkeur doe een recensie, met een analyse en interpretatie – een subjectieve beoordeling dus.

Ik had graag met Marius de afgelopen sportzomer beleefd. Niet gestoord door de stem van een verslaggever die ons opgewonden deelgenoot maakt van zijn kennis en visie. In stilte (zelf) iets ondergaan op een manier die je niet is aangeleerd of wordt opgedrongen. Kijken naar sport alsof je mediteert, alsof je gewaarwordingen slechts observeert, zonder oordeel. Het biedt iets anders, iets nieuws. En het geeft (mij) rust. Marius zou zeggen: ‘Mooi hé? Boeddhistisch naar sport kijken.’

Guus van Holland is vriend van de Shambhala-sangha in Leiden

Deze kwartaalcolumn verschijnt binnenkort op de website van de Vrienden van het Boeddhisme: http://www.vriendenvanboeddhisme.nl/

%d bloggers liken dit: