Archief | schaatsen RSS feed for this section

Door golf leert schaatsster Carien Kleibeuker beter met tegenslagen omgaan

16 jul

Even een weekendje thuis, tussen twee trainingskampen door, betekent niet meteen stilzitten. Zelfs niet voor een schaatsster in de zomer. Dus wordt er even op zondag gefietst om de spieren soepel te houden. Fris, vrolijk en ontspannen zet langeafstandsschaatsster Carien Kleibeuker zich na haar ochtendlijke fietstraining in de tuin naast haar man Robert Schoonhoven, golfprofessional op de Noord-Nederlandse Golf&Country Club, nabij Groningen. Gewoon een gesprekje over schaatsen en golfen. Of er overeenkomsten zijn, dan wel verschillen. Die zijn er zeker, zo blijkt.

Foto Anneke Hymmen Foto Anneke Hymmen

Ze kennen elkaar van de golfbaan, sinds een jaar of tien, van een feestje na een golfclinic op de golfbaan van Heerenveen, hier om de hoek. Carien was (tijdelijk) gestopt met schaatsen, Robert gaf al jaren golfles. Ze had zichzelf met schaatsen over de kop gejaagd, los van andere dingen die haar destijds dwars zaten. Snel overstuur, snel moe, alleen maar bezig zich overeind te houden in het schaatsteam, het anderen in haar leven naar de zin te maken en vooral niet te doen wat ze zelf wilde. Overtraind, kun je zoiets noemen. Te veel willen, geen grenzen kennen, altijd maar doorgaan. Doodongelukkig werd ze ervan. En eenzaam, zeker als er niets om je heen is waar je nog plezier aan beleeft.

Het is nu eenmaal een karaktertrek, probeert Carien. ,,Ik ben geen vechter, maar ik geef niet zo gauw op’’, verduidelijkt ze aan het einde van het gesprek. Ze kijkt naar Robert. Hij glimlacht, alsof hij het bij haar herkent. Klopt. ,,Ik kan met golfen slecht spelen, maar die bal moet er wel in.’’ Het is een herinnering aan de twee jaar waarin ze competitie speelde. ,,Al was ik dan de laatste die nog moest putten, die bal moest erin.’’

Toch moest golf plaatsmaken voor schaatsen. ,,Golfen was leuk en ontspannend. Maar ik miste het hijgen. Ik miste de inspanning. Niet uren over de baan slenteren en af en toe een bal slaan. Ik was naast een baan als fysiotherapeute inmiddels trainer van een marathonteam geworden. Ik dacht een keer: laat ik eens mijn schaatspak aantrekken en meerijden. Dan ging gemakkelijk. Ik voelde me weer ontspannen. Niets hoefde. Zo kreeg ik het plezier in schaatsen terug. En schaatsen, die beweging, die slagen, dat zwieren en doorgaan tot het uiterste, is toch mijn ding. Ik voel me daar toch het beste bij. Met alle successen tot gevolg.’’

Nu golft ze hooguit nog één keer per jaar, op afspraak met Robert. Die knikt begrijpend. ,,Ze zou wel willen. Maar ze heeft er gewoon geen tijd voor. En schaatsen gaat bij haar voor. Als zij niet beweegt en niet een uitdaging heeft om zichzelf beter te maken dan wordt ze ongelukkig en is ze niet de leukste persoon om mee samen te leven.’’

Carien heeft de overeenkomsten tussen schaatsen en golf zeker ervaren. Misschien heeft ze er wel van geleerd. Zeker. ,,Door golf dacht ik dat ik nerveus was. Focussen is zo ongelooflijk belangrijk. En de rust, de ademhaling voelen. Slag voor slag, net als bij schaatsen. Als je niet in je slag komt bij schaatsen, moet je niet gaan vechten om die slag terug te krijgen. Die komt vanzelf, of die komt niet. Je weet wat je kunt. Zo is het ook met golf. Als het niet gaat, gaat het misschien de volgende hole weer wel. Een andere overeenkomst is, dat het een individuele sport is. Je moet het helemaal alleen doen. Je hebt getraind en geoefend, je weet wat je kan. Gewoon doen en er voor gaan.’’

In haar tweede schaatscarrière trainde Carien nota bene harder dan in haar eerste. ,,Er is iets met me gebeurd. Of ben ik ouder en meer ervaren geworden. Of kan ik beter met tegenslagen omgaan. Dat laatste kan zeker. Ik weet hoe goed ik was en ben in schaatsen. Ik hoef niets te forceren. Ik herken de grenzen. Door golf kun je leren beter met tegenslagen om te gaan. Want het is natuurlijk best een confronterend spelletje. Je kunt moeilijk na vier mindere holes de stokken in de tas gooien en weglopen, zeker niet als je zoals ik in een team speelde.’’

En, zo benadrukt Carien, ze kan nu beter dan vroeger relativeren. Haar liefde voor Robert en hun dochtertje zal daartoe zeker hebben bijgedragen. ,,Vertrouwen hebben in de mensen om je heen, in je trainer, je begeleiders en in wat je allemaal aankan. Zelfvertrouwen en rust. Ik ben nog steeds niet klaar met sport. Ik wil echt nog steeds beter worden. Dat zit in mij. Dus ook niet de moed laten zakken, als het even niet loopt, de tijden wat tegenvallen. De buitenwereld en de media staan gauw klaar met hun oordelen als de tijden nog niet goed zijn. Maar ik weet wat ik kan en wat er in me zit.’’

Straks als ze uitgeschaatst is, gaat ze vast en zeker weer meer golfen, zegt ze bijna als troost tegen Robert.

Vorige maand nog heeft ze voor het laatst gegolft. Te weinig, weet ze, om vorderingen te maken. Een lagere handicap zit er zeker in. Hoe hoog of laag die nu is, moet ze aan Robert vragen. ,,Handicap 17. Of 18, Robert?” Ach, laat maar. Even niet belangrijk. Eerst schaatsen, volgende week weer een trainingskamp in de Ardennen en dan in de verre toekomst op weg naar Pyeongchang, de Winterspelen van 2018. En dan, wie weet, weer golfen. Maar: ,,Als ik golf wil ik wel dat ik het goed doe.’’

———————————————————————-
Carien Kleibeuker (ROTTERDAM, 1978) is een Nederlandse schaatsster die uitkomt op zowel de langebaan als op de marathons. Ze is gespecialiseerd in de lange afstanden, vooral de 5.000 meter. Op die afstand won ze op Olympische Winterspelen van Sotsji in 2014 de bronzen medaille. Na het seizoen 2006/2007 had ze besloten te stoppen met schaatsen, als gevolg van een burn out. Ze koos voor een loopbaan als fysiotherapeute. In 2010 keerde ze terug als marathonschaatsster. In 2012/2013 won ze de Dick van Gangelen Trofee en werd ze uitgeroepen tot Marathonschaatsster van het Jaar. In 2013 keerde ze na zeven jaar terug op de langebaan. Op het Olympisch kwalificatietoernooi won ze de 5.000 meter voor Ireen Wüst. Een jaar later won ze olympisch brons. Het werelduurrecord staat sinds december 2015 op haar naam met 40 kilometer en 569,68 meter.

Dit interview is gepubliceerd in GolfersMagazine nr.5 in de serie ‘Mijn nieuwe sport’
Eerder verschenen: Roeister Femke Dekker, atlete Olga Commandeur, scheidsrechter Mario van der Ende, hockeyster José Poelmans, waterpoloër Marc van Belkum, wielrenner Erik Breukink, voetbaltrainer Barry Hughes, autocoureur Gijs van Lennep en voetballer Kenneth Perez

Claudia Pechstein en haar voor eeuwig geschonden reputatie

3 feb

dopingvorwuerfe-claudia-pechstein

Daar zat ze dan, omringd door onder meer een man die wegens moord vier jaar onschuldig in de gevangenis zat, een moeder wier zoon jarenlang gepest was en zich uiteindelijk van het leven benam, een televisiepresentator die op grond van zijn huidskleur door media was gediscrimineerd en buitengesloten. Claudia Pechstein, succesvol schaatsenrijdster, mocht op dinsdag 27 januari bij Menschen bei Maischberger (ARD) vertellen hoe ze jarenlang heeft gevochten om haar onschuld te bewijzen, en nu dankzij het Oberlandesgericht in München zowaar kans heeft op (verlaat) vrijspraak. Maar nog altijd wordt ze onheus bejegend. Haar reputatie is flink geschonden. En daar komt zij, meent ze, nooit meer van af.

Doping heeft ze nooit gebruikt, beweert ze stellig. Nooit is ze positief getest op doping. Toch werd ze twee jaar (van 2009 tot 2011) geschorst én gebrandmerkt, omdat er schommelende bloedwaardes bij urinecontroles waren waargenomen. Dopinginstanties en het internationale sporttribunaal concludeerden meedogenloos (volgens de letter der wet) dat die afwijking duidt op gebruik van ongeoorloofde middelen. De aard van haar gevecht mag als bekend worden verondersteld, evenals het verhaal over haar eerste man die haar uiteindelijk niet onvoorwaardelijk wilde steunen en mede daarom van haar scheidde, en over haar poging om zich (met haar toenmalige man) ten einde raad van het leven te beroven.

Het zijn de horror stories van een sporter die in een van zijn doorwaakte nachten wenst dat hij nooit aan een topsportcarrière was begonnen. Dit keer is het Sandra Maischberger, een even kritische als empathische interviewster, die probeert te doorgronden wat mensen doormaken als ze ten onrechte (dan wel voorbarig) worden gestraft. Ik denk terug aan Lance Armstrong, die uiteindelijk tegenover Oprah Winfrey zijn bekentenis deed. Ik wacht bij Claudia op tranen, een vleugje schuldbekentenis, op verongelijktheid en meer van die uitingen die bij slachtoffers passen.

pechstein_bd
Maar geen emoties. Ze is sterk. Ja, ze voelt zich slachtoffer. Maar ze vecht verder, Claudia (42 intussen) kan niet anders. Of ze wel dan niet schuldig is, kan ik niet beoordelen. Hoe verbeten Klaas Faber (chemometricus) ook wil en kán aantonen dat Frau Pechstein slachtoffer is van dwalingen in laboratoria, onbetrouwbare dopingwetgeving, en vooral van eigen belang van bonds- en dopingbeambten. Het succes dat Pechstein voor de burgerrechter behaalde, moet voor een belangrijk deel op het conto van de doortastende Faber worden geschreven. Het voelde beter dan al haar vijf gouden olympische medailles.

Ik ben geen jurist die zich moet baseren op feiten en regels. Ik zag en hoorde Claudia Pechstein en de anderen hoe zij door (vooral de media) voor het leven werden beschadigd én gebrandmerkt. Jij deugt niet, want in de kranten staat dat jij niet deugt. Jij bent verdacht. Je bent dan wel vrijgesproken, maar waar rook is is vuur. Zoals de ten onrechte veroordeelde moordenaar moest ervaren: ,,Het wordt stil in de winkel als ik er kom.” En de moeder van de gepeste en overleden zoon: ,,Daar zal hij het wel naar gemaakt hebben. Mensen zwijgen. Niemand steekt zijn hand uit.” Ze worden nog steeds buitengesloten.

Claudia Pechstein kwam uit de voormalige DDR. En omdat daar doping schering en inslag was, zal zij ook wel bekend zijn met doping (wel dan niet opgedrongen door het systeem). Ze zal wel bloeddoping hebben gehad. Zo werd links en rechts geschreven en daarom overal geroepen. Vooral Duitse media als Bild, Focus en Bunte zullen, wanneer de schaatsenrijdster wordt vrijgesproken, moeten boeten voor hun voor Pechstein nadelige berichtgeving. Het gaat om rond 4 miljoen euro, aldus de aanwezige mediajurist.

Of het zover komt, is onduidelijk. Waar het om gaat is dat media en hun vaak slaafse lezers en volgers niet de moeite nemen eerst na te denken voordat ze zonder dat afdoende bewijs is geleverd overgaan op veroordeling van (mede)mensen – in dit geval sporters. Pechstein verloor door haar schorsing inkomsten uit sponsoring en winstpremies en werd zelfs door haar werkgever (de Duitse politie) in diskrediet gebracht. Haar vader voelt zich schuldig, zegt ze, omdat zij door hem met een genetische erfenis (bloedanamolie) zou zijn opgezadeld. Wist hij veel.

Rufmord, dat begrip gierde door de weer indrukwekkende uitzending Menschen bei Maischberger. Mensen die tevergeefs vechten om hun geschonden reputatie te herstellen. Het is zo gemakkelijk om mensen te veroordelen, omdat ze een vreemd uiterlijk hebben, een schommelend bloedbeeld, uit de DDR komen of domweg omdat ze topsporter zijn.

De Duitse olympische sportbond heeft intussen, na de uitzending, laten weten dat ze Claudia Pechstein steunt in haar strijd. Zij roept de internationale schaatsunie ISU op de zaak te heropenen. Pechstein noemde in het programma de ISU ‘bedriegers die haar alles hebben ontnomen’.

Ik begrijp het: het is haar strijd. Maar wat ik mis, is de solidariteit in schaatsland. Waar zijn de schaatskampioenen en zogenaamde voorvechters van rechtvaardigheid in de samenleving en van sportiviteit en solidariteit? Of gewoon een mening van de Nederlandse schaatsbond? Ze weten het niet, ze vertrouwen het niet? Daarom maar zwijgen? Ze durven niet. Of toch domweg eigen belang? Egocentrisme overheerst weer eens.

Solidariteit in de sport – samen doen, samen sporten, samen strijden, elkaar steunen door dik en dun – bestaat nauwelijks. Waarom niet? Waarom wel elkaar wantrouwen?

Deze column is gepubliceerd op de website http://www.sportstrategie.nl

Elke dag bruine bonen en levertraan

9 okt

Dit interview verscheen op 2 januari 1999 in NRC Handelsblad: vier sporthelden bij elkaar in Hotel des Indes in Den Haag. Nu zijn ze alle vier overleden.

Wie is de sportman van de eeuw? Jeen van den Berg (70), Fanny Blankers-Koen (80), Jan Derksen (80) en Cor van der Hart (70), vier sporters die het grootste deel van de 20ste eeuw hebben meegemaakt, kiezen hun favoriet. Een gesprek over het einde van de amateursport, doping, liefde voor de sport en poseren in Playboy.

Jeen van den Berg

Jeen van den Berg

Door Guus van Holland en Arjen Ribbens

Samen zijn ze driehonderd jaar oud en goed voor een museum vol bekers en medailles. Voetballer Cor van der Hart en schaatser Jeen van den Berg hebben de leeftijd der sterken bereikt, atlete Fanny Blankers-Koen en wielrenner Jan Derksen de leeftijd der zeer sterken. De jeugdige gerant van Hotel Des Indes in Den Haag heeft geen idee wie de vier bejaarde, maar nog springlevende gasten zijn. De jongeman weet niet dat in de jaren vijftig geen voetballer zo hard en zuiver kon schieten als stopperspil Cor van der Hart. Dat Jeen van den Berg de snelste man op schaatsen was in de Elfstedentocht van 1954. Dat Jan Derksen vele jaren onklopbaar was op de wielerbaan. Alleen de naam van Fanny Blankers-Koen zegt de gerant nog iets. ,,Won zij niet vier keer goud?”

Bijna een halve eeuw na hun sportieve gloriedagen treffen zij elkaar in de lobby van het Haagse etablissement. De bijeenkomst blijkt een ontmoeting van oude vrienden te zijn. Met zoenen en omhelzingen verwelkomen de sporters elkaar. Voor ze aan de lunch beginnen passeren een knieoperatie en ander lichamelijk ongemak de revue. Totdat Fanny Blankers-Koen het welletjes vindt: ,,Jongens, niet over kwalen praten.”

Aan tafel mogen ze verder praten. Eerst over hoe het allemaal begon. ,,Och, heden, dat wordt oude koek”, lacht Fanny. Ze vertelt dat ze in Hoofddorp woonde, nooit het tuinhekje open deed maar er altijd over heen sprong. Hoe ze op haar handen kon staan. Daarom mocht ze naar de gymnastiekvereniging. Ze was nog geen zes. Als het heel mooi weer was, deed ze buiten met haar vader oefeningen. Een beetje verspringen, hardlopen. Als het regende gingen ze binnen turnen. ,,Zonder op te scheppen, ik kon alles goed.’

Ze was een jaar of vijftien toen ze op Koninginnedag een hardloopwedstrijd won. En op haar zeventiende deed ze voor het eerst mee met districtskampioenschappen. ,,Het wordt een eentonig verhaal, want die wedstrijd ging ook heel goed”, zegt ze verontschuldigend. ,,Zwemmen kon ik ook goed. Maar ik had toen een badmeester bij de zwemvereniging die zei dat ik moest kiezen welke sport ik zou gaan doen. Ik heb toen voor atletiek gekozen en ben in Amsterdam lid geworden van ADA.”

Vijf kwartier op de fiets vanuit Hoofddorp naar Amsterdam en vijf kwartier terug. Niet altijd leuk. Op de atletiekbaan bleek dat ze ,,longen als blaasbalgen” had, door al dat zwemmen natuurlijk. ,,Mijn eerste spikes waren krijgertjes, maat 46. Ik heb ze aangetrokken, maar wel met enorme plukken watten voorin. Toen ik won, werd er gezegd: ‘Het is oneerlijk, je spikes waren al door de finish en jij zelf nog niet’. Toen mijn vader zag dat ik op die veel te grote schoenen kon winnen, kreeg ik nieuwe spikes. Ik ben daarna 800 meters gaan lopen en brak zelfs het nationaal record. In het begin was het me nergens anders om te doen. Ik wilde altijd winnen.”

Cor van der Hart

Cor van der Hart

Cor van der Hart begon op straat te voetballen. Waar anders? Op zijn tiende werd hij net als zijn vader en diens broers lid van Fokke, in Amsterdam, daar waar het nu Overamstel heet. Dat heeft één jaar geduurd. Want een scout van Ajax, Theo Schetters, nodigde Cor uit voor een proefwedstrijd. Op een woensdagmiddag moest hij samen met 300 andere jongetjes een wedstrijdje spelen. Uiteindelijk werden er twee uitgehaald: Rinus Michels en Cor van der Hart. ,,Als zeventigjarige is dat toch wel typisch, als je daarop terugkijkt”, zegt Cor met gepaste trots. ,,Wij zijn toch min of meer geslaagd.” Als 17-jarige kwam hij ook in het eerste van Ajax. In 1947 werd hij meteen kampioen van Nederland. Tot zijn 22ste bleef hij, toen is hij naar Frankrijk gegaan. Mooie herinneringen. ,,Nou ja, tegen Heerenveen met 5-1 voorstaan en met 6-5 verliezen.”

Jeen van den Berg beleeft weer plezier aan de zege van zijn club Heerenveen op Ajax. Maar hoe zat dat met schaatsen? ,,Ach, ik kon helemaal niet schaatsen. Ik was een doordouwer. Ik had ook de spullen niet. Ik kwam uit een arbeidersgezin.’ Op zijn tiende kreeg hij nieuwe schaatsen. Veel te groot. Op school werd hij ermee gepest: ‘Jeen, kunnen we met je meeliften?’ Zoveel ruimte had hij achter over. De hakleren waren veel te lang. ,,Ik had eigenlijk de eerste klapschaatsen, want mijn voeten schoten steeds uit mijn schaatsen. Maar ik had wel een voordeel. Ik woonde midden in het watergebied. Ik had Ausdauer. Ik woonde ver van school vandaan en schaatste naar school. Zodra er maar even ijs lag, stond ik op schaatsen.” Zijn eerste Elfstedentocht reed Jeen in 1947.

Jan Derksen fietste als jongetje elke dag zo’n vijf kilometer naar school en terug. Hij woonde in De Lutte bij Oldenzaal. Die tochten leidden tot wedstrijdjes. En Jan won altijd. Zijn vader beloofde hem een racefiets als hij voor zijn examen slaagde. ,,Een fiets met dikke stalen wielen, meer kon mijn vader zich niet permitteren.”

Het gezin verhuisde naar Heiloo. Daar reed Jan als vijftienjarige zijn eerste wedstrijdjes op een grasbaan. In Alkmaar ging hij naar de wielerbaan om te kijken naar grote namen. ,,Omdat ik op de grasbaan veel won, kreeg ik mijn eerste baanfiets. Tachtig gulden, in 1940. Samen met Jan Pronk, die later nog wereldkampioen is geworden achter de grote motoren, won ik al als 15-jarige in Alkmaar een koppelwedstrijd waar grote namen aan meededen.”

En wielrennen op de weg? ,,Op de weg ging ik alleen trainen. Eén keer, in 1941, heb ik meegedaan aan het Nederlands kampioenschap op de weg. Arie van Vliet, ook een sprinter had zich ingeschreven. Hij daagde me uit. Voor een sprinter was 175 kilometer een heel eind. Ik werd vierde en als Schulte niet een combine in elkaar had gestoken, had ik gewonnen.”

Jan Derksen

Jan Derksen

Derksen wijdt uit over Olympische Spelen in 1940 die niet doorgingen. ,,Daar had ik als wereldkampioen bij de amateurs twee gouden medailles kunnen winnen. Dat is een domper in mijn carrière geweest.’ In 1938 had hij alles al gewonnen: Nederlandse titel, wereldtitel en nog veel meer. Toen de Spelen niet doorgingen, besloot hij prof te worden. ,,Wij hadden veel wedstrijden. Ik had in de oorlog een vergunning waarmee ik tot eind 1942 overal kon rijden. Zelfs in de hongerwinter.”

Zou u nu op dezelfde manier de top hebben kunnen bereiken?

Derksen: ,,In onze tijd trainden wij niet met gewichten. Geen krachttraining, was niet goed voor de souplesse. Wat Guus Schilling, onze trainer, zei was wet. Daarom waren Arie van Vliet en ik geen echte sprinters, ook al wonnen wij wereldtitels. Kijk naar die sprinters van nu, naar die dikke benen. Arie en ik konden ook lange afstanden rijden. Dat kan een echte sprinter niet. Ik trainde elke dag op de baan. Die strijd tussen Arie en mij was enorm. Daardoor hebben we het zolang volgehouden. In 1957 reden we nog de finale van het wereldkampioenschap. Samen waren we tachtig jaar.”

Blankers-Koen: ,,Ik trainde lang niet elke dag. In de zomer twee keer per week en in de winter één uurtje gymnastiek per week. In de winter werd de atletiekbaan ondergespoten, zodat er geschaatst kon worden. We hadden een hele lange wintertijd. In de zomer trainden we ook niet zoveel. Toen ik eens op een bijeenkomst van oud-kampioenen vertelde wat ik voor mijn medailles had gedaan, konden de mensen me niet geloven. Daar zaten allemaal atleten die heel serieus trainden. Die konden niet geloven dat ik tijdens het Europees kampioenschap in Oslo ook nog mijn dochter voedde, dat vonden ze prachtverhalen. Mijn dochtertje ging in een reiswieg mee naar wedstrijden. In de kleedkamer verschoonde ik ook de luiers. Ik maar sjouwen met dat kind. Dat had ik me nooit kunnen permitteren als ik tien keer in de week had moeten trainen. Als atletes nu een kind krijgen gaan ze er een seizoen uit.”

Van der Hart: ,,Ik kan me goed herinneren dat ik dagelijks bezig was met een bal. Er zat geen garagedeur meer onder het huis, omdat we er tegenaan stonden te lellen. Toen kon je nog op straat voetballen. Uren waren we bezig. Ik denk dat het voor jongetjes van tien tegenwoordig veel moeilijker is om zich helemaal op het voetbal te concentreren.”

En het geld?

Van der Hart: ,,Ik heb nooit een baas gehad. Ik heb me altijd afgezet tegen werken en met sport mijn geld verdiend. Ik ben naar de ambachtsschool geschopt om mijn diploma te halen. Maar ik was finaal tegen werken voor een baas. Ik heb altijd gedacht, hoe kom ik daar onderuit? En toen ben ik gaan voetballen. Ik spijbelde van school om te trainen. Als jongen stond ik vrijdagmiddag met kerels uit het eerste elftal van Ajax op het veld.”

Van den Berg: ,,Maar hoe verdiende je dan de kost, Cor?”

Van der Hart: ,,Ajax was altijd afdelingskampioen. Dat betekende dat we zes thuiswedstrijden om het kampioenschap van Nederland moesten spelen. Die waren altijd uitverkocht. En dan kreeg je de koopman Van der Hart. Een passepartout voor die zes wedstrijden kostte vijftien gulden. Dan zei ik tegen de penningmeester dat ik vijfentwintig van die passepartouts moest hebben. Die kreeg ik niet. Dan ging ik schermen: ‘Je wilt toch dat ik speel zondag?’ En dan kreeg ik een aantal kaarten dat ik aan vrienden van Ajax kon verkopen voor een tientje of vijfentwintig gulden. Had ik weer voor weken brood op de plank. Ik was eigenlijk al prof voordat ik echt prof was.”

Derksen: ,,Na de Ulo heb ik nooit iets anders gedaan dan fietsen. Daarmee verdiende ik veel meer dan mijn leeftijdsgenoten. Ik heb nog een boekje waarin ik als beginnend wielrenner noteerde wat ik met fietsen verdiende. Flessen ranja, leverworsten, lamsbouten, ik weet niet wat allemaal. En ook geld. In Alkmaar op de wielerbaan waren voor de oorlog drukbezochte wedstrijden. Daar werd negen cent entree geheven, want over tien cent moest belasting betaald worden. De eerste prijs bij de koppelwedstrijd was 2 gulden 75, die moest ik delen met mijn maat Pronk. Ik ging steeds meer verdienen. Ook als amateur. Wanneer ik in 1938 naar Kopenhagen ging voor een wedstrijd hield ik daar twee-, driehonderd gulden aan over.”

Van der Hart: ,,Goh Fanny, vertel eens wat jij verdiende.’

Blankers-Koen: ,,Ja, die is leuk. In Finland had ik eens zilveren kandelaars gewonnen. Die moest ik bij thuiskomst op Schiphol afgeven, want die kandelaars waren meer dan honderd gulden waard. Wat ze tegenwoordig krijgen is ongelooflijk. Die bedragen zijn zo hoog, ik kan ze niet eens uitspreken. Maar die sporters van tegenwoordig benijd ik helemaal niet. Er is zoveel haat en nijd. Wij hadden echte sport.”

Van den Berg: ,,Als schaatser mocht je geen geld verdienen. Met Jeen Wester had ik eens reisgeld aangenomen voor een wedstrijd. We werden gediskwalificeerd. Op een bijeenkomst in Amsterdam van de Club van Honderdvierenveertig, een groep sportvrienden waarvan Jan en Fanny ook lid zijn, moest ik al vroeg weg om de laatste trein naar Friesland te halen. Toen zei ingenieur Otten, de schoonzoon van de oude Frits Philips: ‘Doe maar rustig aan, ik laat je wel even thuisbrengen.’ Als eenvoudige jongen zat ik met grote ogen te kijken en dacht ‘Kan dat wel allemaal?’. En toen zei Otten: ‘Nou Jeen, vertel eens, wat ben jij daar nu beter van geworden van die Elfstedentocht?’ Dat heb ik hem verteld. Ik kreeg een fles Bols jenever en een infrarode lamp, tegen spierpijn. ‘Jeen’, zei meneer Otten toen, ‘ik beloof jou dat als die lamp stukgaat je van mij een nieuwe krijgt’.”

Van den Berg zat vijf jaar in de Nederlandse schaatskernploeg. ,,Als ik naar het buitenland ging, stond mijn loon als onderwijzer stil. Van de schaatsbond kreeg ik één gulden zakgeld per dag. Toen ik de Elfstedentocht won werd er nog veertien dagen over nagepraat. Nu stoppen bij de kaasmakerij van Evert van Benthem nog bussen met vrouwen. Dacht je dat er vroeger een bus met vrouwen in Ny Beets door de Nawynstraat is gereden om te kijken waar Jeen van den Berg woonde?”

Was er doping?

Blankers-Koen: ,,Er waren atleten die doping gebruikten, maar ik wist niet eens wat het was. In Londen, bij de Spelen van 1948, moest ik menstrueren en had ik pijn in mijn buik. Ik kreeg een half aspirientje van de dokter. In Helsinki vier jaar later precies hetzelfde. Tegenwoordig krijg je pillen en wordt je cyclus verschoven.”

Derksen: ,,Geld is in de sport zo belangrijk geworden, dat doping nooit meer verdwijnt. Sporters zullen blijven zoeken naar middelen om hun prestaties te verhogen. Het gaat om miljoenen. Koste wat het kost moet gewonnen worden. Het begint al met de voeding.”

Blankers-Koen: ,,Ik moest iedere avond bruine bonen eten en een slok levertraan slikken.”

Van der Hart: ,,Wij aten paardenbiefstuk.”

Van den Berg: ,,Schaatsen was tot voor kort een cleane sport. Maar we gaan dezelfde kant op als bij het wielrennen. Sponsors van schaatsploegen hebben begeleiders in dienst. Van hen worden resultaten geëist, anders worden ze gewipt. Die begeleiders dwingen de schaatsers tot doping. Dat gebeurt nu, dat heb ik deze winter voor het eerst gehoord. Als er één gebruikt, moeten de anderen ook.”

Derksen: ,,In 1939 bij de finale van het wereldkampioenschap kwam Guus Schilling naar me toe met een glas sherrybrandy. Dat heb ik opgedronken. Maar zonder dat glas had ik ook wel gewonnen. Arie van Vliet gebruikte suikerklontjes met cola. Ik was een mannetje van zwarte koffie. Bij Zesdaagsen sliep ik zes dagen en zes nachten niet.”

Van der Hart: ,,Ik moest in 1956 tegen België spelen. Een week voor die wedstrijd kreeg ik een schop tegen mijn knie. Tegen bondscoach Max Merkel heb ik toen gezegd: ‘ik kan niet spelen’. Hij wilde me er toch bij hebben. Op zaterdagmiddag kon ik nog steeds niet lopen. Zei de dokter tegen me: ‘wij gaan met z’n tweeën morgen een uur eerder naar het stadion’. In de kleedkamer vroeg hij of ik een kopje koffie wilde. Twee uur voor de wedstrijd. Ik kleedde me om, ging het veld op en probeerde heel voorzichtig een balletje te trappen met die zere knie. Krijg nou de pest, ik voelde niks. Ik ging steeds harder trappen, boem, boem! Niks aan de hand, niks gevoeld. We wonnen die wedstrijd met 1-0 en de kranten schreven België-Van der Hart 0-1. Zo goed had ik gevoetbald.”

Van der Hart: ,,Ik houd enorm van wielrennen. Van de Tour de France smul ik. Wat een inspanningen leveren die kerels. Maar ik kan me niet voorstellen dat ze dat allemaal op een biefstukkie doen.”

Derksen: ,,De jongens die de Tour rijden zijn lichamelijk voorbereid. Met alle middelen, legaal, net niet verboden. Maar waarom mag zanger Herman Brood stijf staan van de drugs en een wielrenner niet? Volgens mij is EPO ook niet zo gevaarlijk als het onder doktersbegeleiding wordt gebruikt. Het is een middel dat veel zieken ook voorgeschreven krijgen.”

Andere tijden, andere gewoonten. Daarover zijn de vier het eens. ,,Maar we hebben in een verkeerde tijd geleefd. We hadden allemaal miljonair kunnen zijn’, beseft Van der Hart.

Sporten kinderen nu met het idee dat ze er rijk van kunnen worden?

Van den Berg: ,,Kinderen niet. Misschien wel de ouders die hun kinderen iedere dag bij de tennisschool afleveren. Het geld in de sport is een beroerde bijzaak. Ik zit bij schaatswedstrijden in Thialf in de wedstrijdjury. Rintje Ritsma krijgt tonnen. De mensen die het mogelijk maken dat hij zijn wedstrijden rijdt, krijgen niks. Maar die schaatsjongens hebben een grote waffel.”

Van der Hart: ,,In het voetbal is het ook scheef. De eerste de beste buitenlander in de eerste divisie verdient 4,5 ton. Nederlanders breken nauwelijks door. De jeugdopleidingen functioneren niet. Kijk naar Ajax.”

Sporters zijn sekssymbolen die naakt poseren voor blootbladen.

Van der Hart: ,,Katarina Witt in Playboy uit de kleren? Ik kan er heel goed tegen hoor.”

Blankers-Koen: ,,Ik zie atletes sporten in een bikini. Belachelijk. Hoogspringsters moeten steeds die kleine broekies uit hun naad halen. Als ze een behoorlijk pakkie aantrekken, zouden ze veel hoger springen.”

Van den Berg: ,,Fanny, kan je je nog die drukte herinneren over het broekje van Sjoukje Dijkstra? Dat kon je een beetje zien, onder haar rokje.”

Derksen: ,,De commercie bederft veel van de echte sport. Door al dat geld gaan ze de sport vergeten. Het gaat ten koste van de prestaties.”

Van den Berg: ,,Met reclame verdienen sporters meer dan met sport.”

Fanny Blankers-Koen

Fanny Blankers-Koen

Blankers-Koen: ,,Veel sporters van nu zijn over het paard getild. Als ze ergens voor gevraagd worden, hoor je dat ze niet genoeg krijgen. Iedere maand doe ik mee in de loterij. Wat ik zou doen als ik een miljoen won? Het aan mijn kinderen geven, en jullie kunnen ook wat krijgen. Ikzelf hoef niks, wat moet je met geld als je tachtig bent.”

Van den Berg: ,,Mijn adres krijg je niet Fanny, ik hoef ook niks.”

Kreeg u commerciële aanbiedingen?

Blankers-Koen: ,,Van Playboy, bedoel je? Daar ben ik toch geen type voor?’

Van den Berg: ,,Dat lag vroeger anders. Fanny werd overal gefotografeerd en die foto’s werden zonder toestemming voor van alles gebruikt. Als je nu Rintje Ritsma wilt hebben, moet je dokken.”

Blankers-Koen: ,,Twee jaar geleden heb ik reclame gemaakt voor pilletjes. Pilletjes die maakten dat je niet ouder werd. (Van der Hart: ,,Die hebben wel geholpen, Fanny”). Daar heb ik een paar centjes voor gehad, da’s waar. Voor de foto’s moest ik een dag naar Groningen, eindeloos achter een vrachtwagen lopen waar de fotograaf op zat. Op het laatst liet ik me achterover vallen, zo moe was ik.”

Derksen: ,,De tijden zijn echt veranderd. In onze tijd had een aanbeveling van een sportman geen enkele waarde. Neem Abe Lenstra, een supervoetballer, die heeft in zijn leven nooit een cent verdiend.”

Van den Berg: ,,Abe was de beste betaalde amateur van Nederland.”

Van der Hart: ,,Mijn hart bloedde toen ik op mijn 22ste bij Ajax wegging. Maar ik kreeg in Frankrijk in Lille 25.000 gulden handgeld geboden, plus een enorm salaris. Let wel, in 1950! Dat was vreselijk veel geld. Maar omdat ik geen begeleiding had, ging het na twee jaar mis. Mijn contract liep af, maar er kwamen geen contractbesprekingen. Twee jaar werd vier jaar. En toen werd ik kwaad en klopte ik weer aan voor geld. Was er niet, zeiden ze. Toen ben ik teruggegaan. In Nederland was net het betaald voetbal begonnen.”

Was er vroeger meer belangstelling voor sport en nu meer voor sporters?

Blankers-Koen: ,,Dat is de tijd.”

Derksen: ,,Wat is tennis niet geworden dankzij Björn Borg. Dat was de man die het grote geld ging verdienen. En dankzij hem zijn er zoveel kleine jongetjes gaan tennissen. Zo’n grote naam heeft zoveel waarde. Dat steekt zoveel mensen aan. Het publiek heeft behoefte aan grote namen.”

Idolen dus. Wie was de beste sportman of -vrouw van de eeuw?

Blankers-Koen: ,,Jesse Owens was mijn idool. In 1936 werd ik als hoogspringer opgesteld in de nationale ploeg die in Berlijn deelnam aan de Olympische Spelen. Daar zag ik Owens vier medailles winnen.”

Van der Hart: ,,Ik heb vijfmaal met Fortuna ’54 gespeeld tegen Di Stéfano. Die heeft zo’n indruk op mij gemaakt. Je had Puskas, Hidegkuti, fantastisch. Maar Di Stéfano was onnavolgbaar.”

Derksen: ,,Rik van Steenbergen. Een geweldenaar op de baan en op de weg is hij ook een paar keer wereldkampioen geworden. Door zijn lichaamsgewicht kon hij alleen in de bergen moeilijk vooruit. Van Steenbergen was groot. Groter dan Coppi, om wie zo’n mythe is gesponnen.”

Van den Berg, met een grote glimlach: ,,Ik hoef niet lang te denken. Mijn sportvrouw van de eeuw is zo hartstikke gewoon gebleven. Dat ik ‘Fanny’ tegen haar mag zeggen, en dat zij mij ‘Jeen’ noemt, dat is zo mooi.”

Blankers-Koen: ,,Nou zeg, vroeger noemde ik je altijd Jeentje. Maar je bent zo gegroeid dat ik je nu Jeen noem.”

Van den Berg: ,,Het is niet de prestatie alleen, die het hem doet. De mens die er achter zit, is veel belangrijker. Daarom zeg ik: Fanny. Neem Ellen van Langen. Die wil elke week in de krant. Daar word ik kotsmisselijk van. Ik ontmoette haar een keer op een receptie: ze zag me niet staan.”

Van der Hart: ,,Dat komt omdat ze je niet kent, Jeen.”

De opmerkelijke relatie tussen de DDR en Red Bull

3 mrt

Met Co Adriaanse in Studio Voetbal op zondagavond hoop je altijd op een zinnige opmerking. En ja hoor. Ook deze keer. Dus toen hij wilde uitleggen wat er bij Red Bull Salzburg aan de hand is, hoopte ik op de verklaring die ik na de opmerkelijke Ajax-debacles in de Europa League (0-3 en 1-3) nog niet had gelezen of gehoord. Er moest toch iets bijzonders met Salzburg en met Red Bull aan de hand zijn, los van het zwakke spel van Ajax?

Adriaanse, die in het seizoen 2008-2009 er coach was en met Salzburg kampioen werd, vertelde over de Red Bull Clinic. Waar niet alleen alle voetballers van Salzburg, maar ook internationale skiërs, skispringers, tennissers, autocoureurs, golfers en wielrenners (er is verband gelegd tussen Pansold en Human Plasma, de bloedbank voor langlaufers, biatleten en wielrenners) worden ‘behandeld’ onder meer aan de hand van bloedtesten en veelvuldig gebruik van ‘speciale’ Red Bull. Adriaanse liet de naam dokter Pansold vallen, een voormalige Oostduitse arts. Ja, die naam kende ik nog van een dopingproces tegen zes DDR-trainers en -artsen in Berlijn, 1998, waar ik bij aanwezig was.

Er werd een beetje lacherig gedaan door Jan Mulder, Arno Vermeulen, Ronald de Boer en Jack van Gelder. Zoals het veel voetbalanalisten betaamt. ‘Oh, een Oostduitser, hoe heet hij ook al weer?’, lachte Mulder, in de hoop toch vooral over ‘serieuzere’ zaken te kunnen praten. Adriaanse zei verder maar niks, geen slapende honden wakker maken of zoiets. Ze noemden Pansold ‘dr. Tot’, zei Adriaanse met de van hem bekende mysterieuze glimlach. Ach, waar hebben we het over?

Nou ja, Pansold! Van hem had ik weleens gehoord.
http://retro.nrc.nl/W2/Nieuws/1998/08/25/Spo/01.html

Bernd Pansold was twintig jaar lang (1968-1990) een van de belangrijkste dopingartsen van de DDR (hij gaf ‘alles’ wat zwemmers, atleten en jeugdsporters beter kon maken). Hij was chef-arts van Dynamo Berlin en van 1971 tot 1989 lid van de Stasi onder een andere naam: Jürgen Wendt. Er zijn nog veel oud-DDR-sporters die gehandicapt zijn door zijn methoden of ziek werden, zelfs kanker kregen. De kogelstootster Heidi Krieger was een van zijn ‘clienten’. Zij (hij) heet nu Andreas Krieger, omdat ze door Pansolds hormoontherapie te veel man was geworden. Pansold werd in 1998 veroordeeld door een rechtbank in Berlijn tot een geldstraf, omdat hij opzettelijk mannelijke hormonen aan minderjarigen had gegeven. De Oostenrijkse skibond waarvoor Pansold destijds werkte, ontsloeg hem meteen.
http://www.berliner-zeitung.de/archiv/aus-den-stasi-akten-des-sportmediziners-bernd-pansold-von–hirnhormonen–und–kriminellen-vergehen-,10810590,9420220.html

In 2003 werd hij door de Red Bull Clinic ingelijfd. Het is niet gezegd dat de voetballers van Salzburg daarom nu beter, sterker en sneller waren dan Ajax of dat ze überhaupt doping krijgen. Er is meer nodig dan kracht, snelheid en conditie, je moet natuurlijk ook nog (technisch) kunnen voetballen. Maar Adriaanse wist wel dat de Red Bullspelers mede door de behandelmethoden sterker en sneller waren. Zo vertelde hij tussen neus en lippen door. Vorig jaar werden ze nota bene nog door een Luxemburgse club uitgeschakeld. Maar het elftal is wel gegroeid, wist Adriaanse.

lindsey21s-2-web
In de kliniek in Thalgau https://www.facebook.com/media/set/?set=a.10151243317925304.801152.136399835303&type=3 was skiër Hermann Maier (bijgenaamd de The Herminator) veel te vinden. Een man die uit de dood opstond en diepe indruk maakte door zijn enorme spierkracht en lichaamsbouw. Ook de Amerikaanse skikampioene Lindsey Vonn en haar vriendin de Duitse skikampioene Maria Riesch hebben zich er regelmatig gemeld. En de Duitse autocoureur Sebastian Vettel. Ze worden gesponsord door Red Bull, zoals veel internationale sporters. Vonn verklaarde vorig jaar tegenover Amerikaanse journalisten dat ze inderdaad twee keer per jaar in Thalgau kwam, maar nooit Pansold heeft ontmoet. De sporters van Red Bull mogen allemaal gebruik maken van Red Bull Diagnostics and Training Center Thalgau. Mede-eigenaar van Red Bull en miljardair Dietrich Mateschitz is de baas en geldschieter van de Salzburger voetbalclub.

In The Boston Blickbild van 23 mei 2013 werd een voormalige trainer van het centrum geïnterviewd. Hij wilde anoniem blijven, uit angst voor represailles. Hij wilde ook niet zeggen hoe lang hij er gewerkt heeft. Verder was hij kracht- en conditietrainer voor een nationaal curling team (…) Als verklaring voor het feit dat het centrum in een bouwvallig gebouw is ondergebracht zei hij: ‘Een nieuw gebouw trekt aandacht. En gezien het grote aantal prominente sporters dat er komt is anonimiteit gewenst.’

Volgens de man heeft met name Hermann Maier veel aan Pansold te danken. ‘Iedereen dacht dat hij zo sterk werd omdat hij in de bouw werkte, als metselaar en stenensjouwer. Maar dat is onzin. Omdat Maier met Pansold werkte, mochten de andere Oostenrijkse skiërs van de skibond niet met hem omgaan.’

Ook Maria Riesch werd dankzij de methoden van Pansold sterker, zegt hij. Uiteindelijk besloot ze met de medicus te stoppen. ‘Omdat’, aldus de ex-trainer, ‘ze hem niet meer vertrouwde’. Hij zegt niets over dopingmiddelen te weten. ‘Maar van alle sporters werd geëist dat dat ze zoveel mogelijk Red Bull dronken die in een koelkast werd bewaard. Ze mochten niets anders drinken dan Red Bull. Dat vond ik vreemd. Omdat de meeste sporters mixdrankjes nemen. Maar dat was ten strengste verboden in Thalgau’

 

Volgens ‘Jan’, de ex-trainer van de kliniek, worden de speciale Red Bulls van Thalgau gebruikt als maskeringsmiddel. ‘Hoewel Lindsey Vonn zegt clean te zijn, vind ik het vreemd dat ze traint in een kliniek van een man die zeer betrokken was bij doping. Ik zie veel overeenkomsten met Lance Armstrong’. Nooit positief maar wel samenwerken met verdachte artsen.

 

Hij vertelde tegen The Boston Blickbild http://bostonblickbild.blogspot.nl/2013/05/lindsey-vonns-red-bull-doping-doctor.html dat hij niet kan begrijpen dat sportmensen zoveel Red Bull kunnen drinken zonder over te geven. ‘Ik dronk het nooit, hoewel ik het moest drinken. Maar ik gooide het in het toilet en vulde het blikje met water. Dat deden alle trainers daar.’

Volgens ‘Jan’ dronk Lindsey Vonn meer van de speciale Red Bull dan alle andere sporters in het centrum. Hij zegt ook dat er veel wielrenners kwamen die de Tour de France reden en Chinese atletes, nadat hun ‘Chinese methodes’ waren ontdekt en verboden. Geen begeleider van Vonn die argwaan had. ‘Ze waren blij dat Red Bull alles overnam.’

Dietrich Mateschitz heeft als eigenaar van Red Bull ruim 600 sporters onder contract. Aanvankelijk investeerde hij in kleine sporten. Maar hij heeft zijn imperium uitgebreid tot bijna alle topsporten. Ook voetbal, niet alleen Salzburg, maar ook Real Madrid en New York Red Bulls. Vooral de Duitse pers heeft Pansold argwanend gevolgd. Maar ook de New York Daily News. Zoals alle ex-DDR-trainers en -artsen die na de val van De Muur emplooi zochten in het Westen, met name in Oostenrijk, door vooral de Berliner Zeitung, de Süddeutsche en Der Spiegel. Toegang tot de kliniek wordt niet gauw gegeven. Het is niet de bedoeling dat ze nieuwsgierige mensen toelaten. Anonimiteit is het hoogste goed.
Alleen de New York Daily News mocht op audientie, mei 2013. Lees: http://www.nydailynews.com/sports/i-team/muscling-roid-doc-news-visits-controversial-training-doctor-red-bull-clinic-article-1.1351280

Of lees dit, een Oostenrijkse analyse: http://www.sturm12.at/2014/02/18/wie-spielt-man-gegen-die-pressingmaschine/

Jonny Nilsson, vergeten schaatsheld: nylons en toeters

24 feb

In 2005 bezocht ik Jonny Nilsson, mijn vroegere schaatsheld op de 10 kilometer, mijn held in een toen nog heersende strijd tegen de elementen. Nilsson (nu 71), de man die vriend was van Kees Verkerk en Ard Schenk, is vergeten, ook in Zweden. Zie hier het verhaal dat in het schaatsboek De Blokjeslegger van Turijn verscheen.

In Hindås wil ik wonen. In dit dorpje met nog geen duizend inwoners, verspreid over nog geen honderd bungalows, omgeven door bossen en meren, tussen al het blauw van de hemel en al het groen van de aarde, met zijn onmetelijke grasvelden, zijn talloze bomen en struiken.

Op zo’n twintig kilometer van Göteborg, driehonderd meter boven de zeespiegel, ligt dit Zweedse oord waar mensen die behoefte hebben aan een frisse, weldadige lucht hun toevlucht zoeken. Paradijselijk bijna.

Hier had in 1958 het magische Braziliaanse voetbalteam, dat wereldkampioen zou worden, zijn trainingskamp opgeslagen. Zo las ik in het boek The History of the World Cup van Brian Glanville.

In Hindås wil ik wonen. Daar kan ik de buurman zijn van Erling Martin Jonny Nilsson, de man die mij als jongen veertig jaar geleden zo trof door zijn uitzonderlijke manier van schaatsen. Het was de tijd van Kees Verkerk, Ard Schenk, Knut Johannesen en Fred Anton Maier, van de voortdurende strijd tussen Nederlandse en Noorse schaatsers. Stilisten, ieder op hun eigen wijze.

Een enkele maal werd hun machtsstrijd gebroken, door een mysterieuze Rus of een toevallige Zweed. Door bijvoorbeeld Jonny Nilsson, ook een stilist, maar een schaatser wiens stijl toch weer afweek van wat in de loop der schaatshistorie was gekomen en was heengegaan.

Als ik hem zie staan in de deuropening van zijn chalet midden in het groen van Hindås, met zijn – met 62 jaar nog altijd – slanke lijf, zie ik Jonny in mijn herinnering weer dansen over het natuurijs van Bislett, Ullevi, Moskou, Karuizawa, Deventer en Innsbruck. Toen was schaatsen nog bijzonder, dankzij Jonny.

Ard Schenk had voorafgaand aan mijn bezoek aan Nilsson de stijl van de Zweed in woorden proberen uit te beelden: ‘Nilsson had een korte slag. Hij tilde het been hoog op en viel dan in de volgende slag. Vreemd, maar toch effectief.’

Zo was het ook in mijn herinnering. Niet die lange, zwierige slagen. Jonny leek te huppelen over het ijs, wippend van het ene been naar het andere. Een slag met een wip. Later tijdens mijn bezoek legt hij uit dat het vooral een manier was om zijn benen tijdens het optillen los te schudden om kramp te vermijden. Ter verduidelijking is hij opgestaan van de tafel vol Zweedse lekkernijen en doet hij het nog eens voor. Hij geniet van zijn voorstelling, alsof hij weer schaatst voor een duizendkoppig publiek in Ullevi.

Hij leerde de techniek van Ivar Nilsson, vertelt hij, zijn oudere landgenoot en vriend. De stijl was nieuw, zo erkent hij met gepaste trots. Zoals hij altijd vernieuwend wil zijn. Zoals zijn dochter Maria, die tijdens het bezoek optreedt als tolk (‘want papa spreekt slecht Engels’), zegt: ‘Mijn vader is altijd innovatief geweest. Hij wil altijd op zoek naar nieuwe dingen. Hij is rusteloos, altijd bezig. Hij is vaak zijn tijd vooruit. Dat heeft hem ook tegenslag opgeleverd. Papa wil altijd iets nieuws en dat is niet altijd gezond voor hem geweest.’

In mijn jongensjaren genoot ik van Jonny, omdat hij anders was, avontuurlijk, niet zo strak, streng, statig en stabiel, niet zo saai Hollands, saai Noors of saai Russisch. Niet oeverloos over het ijs zwierend. Ik voelde iets in me gloeien wanneer ik hem ronden lang zag dansen. Een stayer wiens stijl me wakker hield tijdens de lange soms oneindig lijkende races over vijf en tien kilometer.

Als ik hem vertel over mijn fascinatie voor hem, begint hij te stralen. Eindelijk weer bevestiging en waardering, nog wel vanuit schaatsland Nederland.

Als ik hem vertel hoe Ard Schenk en Kees Verkerk nu nog over hem spreken, raakt hij zichtbaar ontroerd. Maria streelt hem even over zijn hand. Jonny Nilsson kijkt naar buiten, wendt dan zijn gezicht naar mij, lacht en stelt voor naar zijn kantoor te gaan. Want daar liggen plakboeken, foto’s, oorkondes, medailles en andere herinneringen. ‘Straks papa’, kalmeert dochterlief hem liefdevol. En Jonny gehoorzaamt.
jonny en ard
Ze mogen hem, de mannen van vroeger, ze hebben hem altijd een fijne kerel gevonden, een man waarmee ze iets konden beleven. Apart, maar zeker een onschuldig mens. Zoals Schenk zei: ‘Een plezierig mens, open, altijd contact makend en op zoek naar mensen. Een type playboy, een dandy, goed in de kleren. Tenger, maar spieren als kabels. Slim en doordacht.’

En Verkerk: ‘Een heerlijke man. Hij is destijds bij ons in het café in Puttershoek verloofd met Inga-Lill. Wat een feest was dat. Hij heeft toen een poosje bij ons doorgebracht. Ik zie hem nog vaak. Omdat ik hem wil blijven zien. Brutaal, charmant en avontuurlijk. Alle vrouwen vielen op hem.’

Inga-Lill? Maria kijkt haar vader vragend aan als deze naam valt. ‘One of his many ladies?’

Op zijn gezicht verschijnt weer die glimlach. Inga-Lill Öhrn, zo heette ze, een van de vele vrouwen in de jonge jaren van Jonny Nilsson. De relatie was van korte, maar intensieve duur. In 1968 verloofden ze. Maar in 1977 trouwde hij toch een andere vrouw, Marianne, nu onderwijzeres in Hindås, moeder van Maria en Madeleine. Als ik Marianne later voorbij zie wandelen met een vriendin op weg naar school, weet ik het zeker: Jonny valt op mooie vrouwen en andersom. Nog later, bij mijn vertrek, passeer ik de school van Marianne. Ze staat op het schoolplein, rondom haar spelende kinderen. Ze zwaait en lacht met een mooie lach. In Hindås ga ik wonen, weet ik meteen.

Jonny Nilsson debuteerde op het internationale podium in 1962, 19 jaar was hij. In Moskou, in het immense, spookachtige Leninstadion, waar de sintelbaan was ondergespoten om als ijsbaan te kunnen dienen voor het wereldkampioenschap schaatsen, maakte hij naam op de lange afstanden. Op de vijf kilometer werd hij nog tweede achter Ivar Nilsson, maar op de tien kilometer was hij de winnaar, in 16.29.4 – vijftien seconden sneller dan Ivar Nilsson. Jonny werd tiende in het eindklassement.

Een jaar later werd Jonny Nilsson wereldkampioen. In Karuizawa, een Japans plaatsje, waar ik tijdens de Winterspelen van 1998 nog eens was om te kijken naar de olympische curlingwedstrijden. Karuizawa lag er toen sprookjesachtig bij. Sneeuw en nog eens sneeuw. De straten waren verlaten, de huizen leken onbewoond. Hier en daar wees een rookpluim uit een schoorsteen van een van de villa’s op leven. Het was er koud, wit en stil. Zo koud en stil dat je de sneeuw hoorde kraken. Nilsson werd er wereldkampioen, bij onophoudelijke sneeuwval. Hij won de vijf en de tien kilometer. Hij brak het wereldrecord op zowel de vijf en de tien kilometer (met 13 seconden) als van het puntenklassement (7.34.3; 15.33.0; 178.447). Nilsson was een fenomeen geworden.

De Japanners reageerden enthousiast op de triomftochten van de Zweed. Ze dreven hem tot gelukzaligheid. ‘Als het sneeuwt ben ik in mijn element,’ legt Nilsson uit. ‘Kou en de sneeuw maken me gelukkig. Dan geniet ik van mezelf en van de natuur. Dat is nog steeds zo, wanneer hier in Hindås in de winter de sneeuw om mijn huis ligt.’

De plakboeken, foto’s en relikwieën moet hij nu toch echt uit zijn kantoor in de kelder opdiepen. Maria vertoont even trekken van plaatsvervangende schaamte, maar als eenmaal toch de plakboeken op tafel liggen, bekent ze trots te zijn op haar vader, wiens successen zij – zo jong als ze nu is (begin twintig) – nooit heeft meegemaakt. Kijk, een foto van een monument van Jonny Nilsson in Karuizawa, en een foto van hetzelfde (25 jaar later gerestaureerde) monument.
En dan foto’s van Japanse meisjes met Jonny Nilsson, veel foto’s en veel meisjes. Een foto van de Japanse prinses met Jonny. ‘Mijn geisha. Ze was verliefd op mij,’ lacht Nilsson. ‘Echt waar. Ik heb later brieven gekregen.’

En jawel, daar is ze weer, op de foto met Jonny. Een jaar later tijdens de Olympische Spelen van Innsbruck in 1964, waar Nilsson de gouden medaille op de tien kilometer veroverde. Tot verbazing van iedereen, want Nilsson was naarmate de winter van 1963-’64 vorderde totaal uit vorm geraakt. Ziekte en andere lichamelijke ellende. Hij was de winter ingegaan om in Innsbruck twee gouden medailles te winnen, maar plotseling begaf zijn lichaam het – zijn zelfvertrouwen was weg.

Ard Schenk toont zich nog altijd sceptisch over de gang van zaken tijdens de olympische tien kilometer in Innsbruck. ‘Maier en Johannesen waren de favorieten, maar ze wonnen niet. Jonny moet tijdens de loting zijn bevoordeeld en later tijdens het schaven en slijpen van de ijslaag ook. Sven Låftman was de voorzitter van de schaatsunie, een Zweed. Hij moet iets geregeld hebben waardoor Nilsson, die al vroeg startte en een uitstekende tijd had neergezet, in het voordeel bleef. Niet meer het ijs prepareren, alleen de bovenlaag slijpen, de motoren zachter laten draaien, zoiets. Ik weet het niet precies, maar het was mysterieus, dat hoorde bij Jonny.’

Jonny Nilsson reageert teleurgesteld op de lezing van Schenk. ‘Ik ben niet geholpen, door niemand. Je kunt hoogstens zeggen dat ik geluk heb gehad. In die tijd was het ijs veranderlijk, de natuur was bepalend, de ijsmachines waren minder deugdelijk, de loting kon veel uitmaken. Ik reed in de vroege uren tegen een Hongaar nota bene. Die haalde ik in. Ik had geen tegenstand, alleen mijzelf. Ard weet wel beter, hij heeft ook vaak kunnen profiteren. Nederlanders moeten accepteren dat buitenlanders ook geluk hebben en dat Nederlanders veel zijn bevoordeeld in eigen land, door eigen juryleden en meer van die a-sportieve aspecten. Dat is sport.’

Even lijkt Nilsson boos te worden. Teleurstelling over het verhaal van Schenk is er zeker. Maar omdat de foto van de Japanse prinses tussen ons ligt, keert de vredige stemming snel terug. ‘De prinses is speciaal naar Innsbruck gekomen voor mij,’ vertelt hij. ‘Ik kreeg een bericht dat ze mij wilde zien. Maar ik had geen tijd, ik was te druk met mezelf, ik was onzeker over mijn vorm, ik wilde olympisch kampioen worden. Ik wilde de prinses niet teleurstellen, maar ik kon haar niet ontmoeten. Dat zou niet goed zijn geweest.’

Gelachen wordt er aan tafel als Nilssons drang naar vernieuwing andermaal ter sprake komt, nu naar aanleiding van een van de anekdotes van Kees Verkerk. ‘Jonny droeg op een gegeven moment een panty,’ citeer ik Verkerk. ‘Of misschien droeg hij wel nylons. Want je zag de naad van de kousen. Wij Nederlanders droegen nog allemaal wollen pakken, schaatstricots. Maar Jonny droeg panty’s. Dat hij dat durfde was tot daar aan toe, maar hij was ons voor, zo was hij altijd bezig met nieuwe dingen.’

Nilsson lacht verlegen. ‘Ik probeerde voortdurend te zoeken naar andere dingen. In 1962 droeg ik al nylons. Dat kriebelde, maar minder dan die wollen schaatsbroeken. In 1963 kwamen de Noren er allemaal mee. Op het Europees kampioenschap van 1963 in Göteborg werden de Noren een, twee, drie en vier. Ze droegen alle vier panty’s. Nederlanders waren daar niet zo snel mee.’

En dan is er het verhaal van de ‘toeter’ voor het gezicht van Nilsson tijdens het Europees kampioenschap van Lahti in 1967. Op een zondagmiddag zag ik Nilsson tijdens de sneeuwstorm in de verschrikkelijke Finse kou rondjes schaatsen met een toeter voor zijn neus. De tien kilometer was door de ‘onmenselijke’ omstandigheden (wanneer mogen we ze weer beleven tijdens schaatskampioenschappen?) ingekort tot drie kilometer. Nilsson meende de kou te kunnen trotseren door zo’n toeter. ‘Maar,’ lacht Verkerk nog steeds bij de herinnering, ‘de stikstof die hij uitblies bleef in de toeter. Na vier ronden moest hij eruit. Ja, als je niet beweegt, is er weinig aan de hand, dan adem je minder. Maar zo, dat kon niet. Maar dat was Jonny, altijd op zoek naar nieuwe dingen.’

jonny kees ard
Jonny Nilsson lacht niet als hij het verhaal van Verkerk aanhoort. Serieus: ‘Het was verschrikkelijk koud. Ik lag op mijn hotelkamer tegen de radiator van de verwarming. Een Zweedse journalist die bij me was, had een idee. Hij vertelde me dat motorrijders in Zweden en Finland als het koud was zo’n masker voor hun gezicht bonden. Hij heeft bij een benzinestation zo’n ding voor me gekocht. Maar een motorrijder zit stil en ademt weinig. Een schaatser ademt juist heel veel. Dat was dus een mislukking. Maar het was goed geprobeerd. Zo ben ik altijd op zoek geweest. Ik leg me niet neer bij bestaande situaties en problemen.’

Hij blijkt een gedreven en ook emotionele man. Ik heb het toen, veertig jaar geleden, aangevoeld. Deze man heeft iets wat mij aantrekt. Zijn openheid, zijn onschuld, zijn naïviteit, zijn wil om er meer uit te halen en zijn drang om in vrede met mensen te kunnen samenleven en gelukkig te zijn.
boekNilsson
Zo was er zijn boek ‘Op naar de sterren’, ter illustratie van zijn romantiek, dat met behulp van vier(!) ghostwriters naar aanleiding van zijn triomftochten werd geschreven. Nilsson toont mij het povere boekwerkje en zegt zonder schaamte: ‘Maar 18.000 van verkocht in Zweden. Geen succes dus. Het koste maar drie kronen. Heb ik niets aan verdiend.’
Het was in de tijd dat Zweden, vooral dankzij Nilsson, en later Johnny Höglin en Örjan Sandler nog een schaatsnatie heette. Ruim 50.000 toeschouwers kwamen toentertijd tijdens Europese en -wereldkampioenschappen naar het Ullevi-stadion van Göteborg voor Jonny Nilsson. In Nederland werd later gesproken over het Ard-en-Keessie-effect, maar wat in Zweden rondom Nilsson gebeurde was nauwelijks minder spectaculair.

Jonny Nilsson in 2010 Jonny Nilsson in 2010

Jonny Nilsson voelde toen de aangename sfeer, hij voelde dat er iets moest gebeuren. Zoals hij dat vaker had, dat hij die straling in de lucht voelde. Met zijn antenne die hem wakker schudde en zijn open geest weer eens inspireerde. Hij voelde dat van de populariteit van schaatsen in Zweden geprofiteerd moest worden. De schaatssport stond volgens hem überhaupt op een keerpunt. ‘Ik voorzag dat we de strijd met de communistische landen zouden verliezen, als we niet snel ingrepen,’ vertelt hij nu. ‘Sportmensen uit de Sovjetstaten waren al min of meer professional. Ze hadden de beste faciliteiten, ze konden dagelijks bezig zijn met sport. Waarom schaatsers niet? Maar hoe? Door professional te worden, door zich te laten betalen door sponsors of desnoods de overheid. Tennissers en skiërs waren al professional geworden. Wanneer jonge mensen niet de kans kregen om dagelijks met hun sport bezig te zijn, zouden ze afhaken en gaan tennissen, skiën of voetballen. Daar was geld voor nodig.’

Nilsson peilde quasi-onverschillig bestuursleden van de internationale en nationale bonden, en zocht in het geheim contact met andere topschaatsers. ‘De internationale schaatsunie wilde niet, dat stond wel vast. Conservatieve mensen die de amateursport hoog in het vaandel hadden staan, sporten voor geld was een zonde. Ik moest oppassen, ik kon gestraft worden wegens schending van de amateurregels. Ik weet nog dat ik in Oslo op het toilet aan Schenk mijn plannen vertelde, toen Låftman van de schaatsunie binnenkwam. Die voelde al dat er iets op handen was. Dus moest ik oppassen.’

De spanning die hij destijds moet hebben gevoeld, is dertig jaar later weer tastbaar in huize Nilsson. Nilsson vertelt alsof hij voorleest uit het boek van Steinar Nyborg, die de hele geschiedenis van het profavontuur van Nilsson heeft beschreven. ‘Tom Liden, een Zweed die studeerde in de Verenigde Staten en contact had met wereldbekende golfspelers als Palmer en Nicklaus, wilde me helpen,’ gaat Nilsson verder. ‘Binnen korte tijd leek de organisatie rond. Zestien schaatsers wilden meedoen, we hadden sponsors, in Noorwegen en Nederland, zoals Philips. We hadden advocaten voor de contracten. Ik had een klein probleem. Ik kon die contracten niet lezen en begrijpen. Ik sprak geen Engels, nog steeds niet. Maar Inga-Lill, mijn verloofde, was een voortreffelijke tolk. In het Grand Hotel in Oslo hebben we een persconferentie gehouden, met alle zestien schaatsers, sponsors en advocaten. Er waren zestig journalisten, er was televisie. We gingen de schaatssport redden.’

Twee jaar duurde het profavontuur van Nilsson, Schenk, Verkerk en anderen. ‘Linkse bewegingen,’ zoals Nilsson ze noemt, ‘kwamen in opstand in Zweden. De Zweedse schaatsbond werd onder druk gezet door de overheid. Zweedse schaatsers die niet meededen werden door de Zweedse bond bevoordeeld, kregen geld. Officials en scheidsrechters werden gechanteerd. De ethiek van de sport was in het geding. Mensen die voor geld gingen, werden gestraft en geboycot. Overal in Zweden en Noorwegen werden de schaatsbanen voor profschaatsers verboden gebied verklaard. Op de schaatsbaan in Den Haag, de Uithof, waarmee we een contract hadden gesloten, moesten we zelf de tribunes bouwen. In het Noorse parlement werden kritische vragen gesteld. We waren outcasts, gangsters, geldwolven. Die politici en schaatsofficials waren bang, ze waren bang dat wij de sport kapot maakten. Toen onze manager, Pedersen, een hartaanval kreeg, was het voorbij. Ze hadden ons kapot gemaakt.’

Jaren later is hij nog aangesproken door voorzitter Cinquanta van de internationale schaatsunie. ‘Hij zei: mister Nilsson, u was op het goede spoor. U wist wat de schaatssport nodig had. Het spijt me dat u toen zo bent behandeld. U was uw tijd ver vooruit.’

Het wordt hem allemaal te veel. Jonny Nilsson, de charmante, open, eerlijke, onschuldige, wat naïeve ‘Jonny Be Good’, heeft zijn boosheid de vrije loop gelaten. Hij kan even niet verder praten. ‘Papa heeft een hele zware tijd gehad,’ zegt Maria. ‘Zo populair als hij eerst was, zo onheus is hij later in Zweden behandeld.’

Nilsson valt toch weer in: ‘Ik was er dag en nacht mee bezig geweest. Na het verschrikkelijke jaar 1974 kreeg ik een burn out. Ik was kapot, ik had geld verloren en ik had mijn imago verloren. Mijn gezondheid ging achteruit, ik werd ziek en wilde met niemand meer iets te maken hebben, vooral niet met de mensen uit de schaatswereld, de huichelaars en de mensen die het zogenaamd goed menen met de mensheid, de linkse politici, en hun ideeën over amateurisme en ethiek. Ik was vernederd. Ik was niemand meer.’

Nilsson was makelaar. http://www.maklarfirmanjnilsson.com/. Maar omdat hij goodwill had verloren, ging zijn makelaardij over de kop. Hij verkocht niets meer. ‘Ik was opgejaagd wild. Eerst was ik populair, kon ik alles krijgen, werd ik overal gevraagd, kon ik alles verkopen wat ik kocht, nu was ik een loser. Ik wilde de schaatssport helpen, maar niemand vertrouwde me. Nu zijn alle schaatsers professional en verdienen ze veel geld. Dat is niet mijn verdienste, ik was gewoon te vroeg. Maar het schaatsen in Zweden is wel kapot. Niemand kent Jonny Nilsson nog. Zo is het Ingemar Stenmark vergaan, de eerste profskiër. Zo is het Björn Borg vergaan, hij week uit naar Monaco. Zweden was jarenlang een eng links land.’

Jarenlang hield Jonny Nilsson zich afzijdig van de schaatswereld. Hij wilde er niet meer komen, hij dúrfde er niet meer te komen, bang beledigd en vernederd te worden. Maar eenmaal getrouwd met Marianne, gelukkig met zijn dochters en weer langzaam maar zeker een succesvolle makelaar, trok hij toch weer naar het schaatsen. En niet minder enthousiast, ambitieus en innovatief als vroeger.

Sinds drie jaar organiseert hij de Jonny Nilsson Maraton, een schaatstocht annex schaatswedstrijd over 50 kilometer over het Bergslags Kanalen tussen Karlskoga en zijn geboortestad Filipstad. Op het ijs waar Nilsson in zijn jonge jaren altijd schaatste. De laatste keer in -februari 2005 waren er 218 deelnemers uit alle schaatslanden – veel uit Nederland. Daar komen oude vrienden, zoals Fred Anton Maier, Knut Johannesen, Per Willy Guttormsen, Ivar Nilsson, Kees Verkerk, Örjan Sandler, Johnny Höglin, Göran Claeson, Tomas Gustafson en oud-officials die ‘Jonny’ nooit hebben laten vallen of weer in hun armen hebben gesloten. De foto’s en posters die hij toont spreken boekdelen. Zijn gezicht vertoont eindelijk weer een lach. Maar beducht blijft hij. ‘Geef me asjeblieft positieve aandacht. Ik hou van schaatsen, heb ik altijd gedaan.’ Maria zegt: ‘Het doet hem pijn dat Zweden niet meer meetelt in het schaatsen.’

Hij vertelt over zijn plannen om het schaatsen weer populair te maken in Zweden. Hij had afgelopen zomer besprekingen met een Noorse oliemaatschappij, met het Finse Nokia, het Zweedse Ericsson en met de Zweedse televisie. Scandinavië moet zijn vuisten ballen. ‘Zweden, Noorwegen en Finland moeten samenwerken om de schaatssport nieuw leven in te blazen. Wat met langlaufen en skiën kan, kan ook met schaatsen. Zoveel als het sneeuwt, zoveel vriest het.’

Hij neemt alle geledingen van de Zweedse samenleving bij de arm. De cultuur, de politiek, de sport. Een Zweedse oud-minister is nu voorzitter van de Zweedse schaatsbond en heeft in Nilsson een bondgenoot. Het charmeoffensief duurt nadrukkelijk voort.

Zijn marathon over de bevroren meren en kanalen ten zuiden van Filipstad moet een ‘mega-event’ worden. Nilsson ziet het al voor zich: Er is al een hotel in aanbouw, jeugdherbergen, campings voor in de zomer – ’s winters schaatsers, met honderden tegelijk. Allemaal vrienden van Jonny Nilsson.

jonny nilsson 005
Het afscheid van Jonny Nilsson is ontroerend. Als ik met mijn auto achteruit rijd, zie ik hem staan kijken uit het keukenraam, heimelijk. Als hij, de olympisch kampioen van 1964, de wereldrecordhouder en wereldkampioen van weleer – mijn schaatsheld – ziet dat ik hem zie, zwaait hij terug. Verlegen als een held die zo graag nog een held wil zijn. Hij woont in een paradijselijk oord, de Zweedse man met het gebroken hart, die zijn ziel en zaligheid heeft verkocht aan het schaatsen.

In 2010 verscheen een interview met hem in de Zweedse krant Harrydaposten: http://www.harrydaposten.se/nyhet_visa.asp?id=298

Katarina Witt, lachend en stralend als weleer

1 feb

Nog even fris, vrolijk en leuk als toen. Nog steeds heeft Katarina Witt (48) de uitstraling waarmee ze in de jaren tachtig aan de wereld toonde dat mensen uit de DDR konden lachen. ‘Kati’ danste, draaide en sprong zoals geen kunstrijdster dat eerder had gedaan. Huppelend van plezier. Met veel bravoure. Zo veroverde ze in Serajevo (1984) en Calgary (1988) de gouden medaille. Zo werd ze en is ze nog steeds de meest succesvolle kunstrijdster aller tijden.

Zo zou ze weer kunnen stralen en springen op het ijs. Zoals in het Saddledome van Calgary waar ze de zwarte Amerikaanse Debi Thomas in The Battle of the Carmens (beiden schaatsten op de operamuziek van Georges Bizet) tot groot verdriet van de Amerikanen versloeg. Hier was politiek in het spel. Het Westen tegen het Oosten, de VS tegen de DDR. Het Amerikaanse systeem tegen het Sovjet-systeem. De Amerikaanse media gingen weer eens royaal over grenzen. America’s Sweetheart tegen dat wicht uit de DDR, de vijand. Het was de tijd van de Koude Oorlog.

tomas kati
Katarina Witt werd door Time ‘het mooiste gezicht van het socialisme’ genoemd. ,,Door mijn uitstraling werd ik positief benaderd’’, weet Witt nog, charmant en uitnodigend pratend in haar kantoor in Berlijn. ,,Ik heb de DDR trots gemaakt. Ik werd het uithangbord. Het was een naïeve, domme, wereldvreemde kwalificatie van de Amerikanen. In de DDR bestaan zowaar ook groene weiden, er zijn ook leuke meisjes. Tja, hoe kun je het bedenken, zo kleingeestig. Alsof alles bij ons grauw en grijs was, er mensen leefden die dom, grijs, arm en vanzelfsprekend ongelukkig waren. Ik heb onbewust de deur geopend naar de DDR. Ik was een positieve ambassadrice van de DDR. Dat hebben de Amerikanen ermee bereikt.’’

Ondanks het systeem van onderdrukking heeft ze veel te danken gehad aan de DDR, zegt ‘Kati’. Het was toch haar land, waar ze geboren en getogen was. Ze heeft er op haar vijfde kunstrijden geleerd. Ze heeft er geleerd door te zetten en haar talenten te gebruiken. ,,Ik trainde dagelijks zeven tot acht uur. In de weekeinden wedstrijden. Dat heeft me tot de gedisciplineerde vrouw gemaakt die ik nu nog ben. Ik zou voor geen geld zijn weggegaan. Mijn ouders, familie en vrienden leefden er. Die zou ik nooit verlaten. In het Westen, in een groot huis, met veel geld en dure auto’s, zou ik me eenzaam hebben gevoeld, ver van mijn geliefden. De DDR was mijn thuis, waar mijn papa en mama leefden en mijn broer.’’

Of er afgunst was van mensen die meenden dat ze bevoorrecht was? ,,Die zijn er altijd. Altijd zijn er mensen jaloers op wat je bent en wat je hebt bereikt. Bijna iedereen heeft kansen. Ook in de DDR. Grijp ze. Velen wisten dat ik vreselijk hard werkte. Om medailles en titels te winnen. Ik heb er niets voor gekregen. Geen beloning. Dankzij mijn gouden medaille in Calgary kwam ik boven aan de wachtlijst voor een auto en een woning. Dat was mijn premie. Alles. Ik moest de auto, een Lada met een zilveren grill, zelf betalen. Ik kon een Wartburg nemen, maar die had mijn vader al. Ik heb zelf mijn rijbewijs moeten halen. Ik heb een jaar moeten wachten op mijn gedroomde auto. De dag nadat ik hem kreeg reed ik ermee tegen de schoolmuur. De huur voor een woning van 32 vierkante meter, nog kleiner dan deze kamer hier, moest ik zelf betalen. Zo klein, zo eenvoudig. Een woning waarvoor wel alleen een gezin met kinderen in aanmerking kwam. Dat is waar. Dat was mijn privilege als single.’’

Natuurlijk heeft ze veel geluk gehad, beseft ze. ,,Ik hoorde pas later hoe andere mensen moesten leven. Hoe sporters werden gedwongen doping te nemen. Atleten, zwemmers en sporters die vooral spierkracht nodig hadden. Ik deed aan kunstrijden. Daar was geen doping voor nodig. Niet die doping die er nu is, die overal in de wereld wordt toegediend om sporters beter te laten presteren. Niet alleen ten gunste van zichzelf maar ook ten gunste van de natie en de sponsor. Ik kan me niet herinneren dat ik iets heb gekregen wat mij beter maakte. Ik leefde in mijn eigen wereld, ik was alleen met mezelf bezig, met mijn training en mijn ambities. Later, begin jaren negentig, toen mensen mij beschuldigden van verraad aan vrienden en andere sporters, ben ik op onderzoek uitgegaan. Toen kwam ik erachter dat er door de Stasi een dossier van mij van 3.000 pagina’s was aangelegd. Vanaf mijn jongste jeugd was ik van minuut tot minuut gevolgd. Altijd was er dus iemand in mijn buurt geweest. Camera’s, microfoons. Dat was echt schrikken. Er stond zelfs in dat ik seks had gehad op een hotelkamer. Dat was niet zo. Tijdens een gesprek met een vriend was er een stilte gevallen. Dat was alles. Stilte, geen seks. Ik heb niemand verraden. Later is een intieme vriend van mij overgeplaatst naar een ver oord. omdat het niet goed was voor mijn loopbaan. Ik begreep het niet. Hoe kon ik begrijpen wat ze met mij voor hadden? Ik was een jong meisje. Ik werd overal buitengehouden. Als ik maar trainde, schaatste en medailles won.’’

witt-katarina-1988-620-thumb-620xauto-276214

Naar het buitenland reizen was nauwelijks een voorrecht, meent ze. ,,Ik ging er niet op vakantie. Ik moest wedstrijden rijden én winnen. Dat werd van mij verwacht. Dat wilde ik zelf ook. Als ik in het Westen buiten de ijshal en het hotel kwam zag ik dat er armoede was, druggebruik, werkloosheid, racisme, mensen die dakloos waren. Wat ik bij ons niet kende. Dat bestond bij ons niet. Ik kon zien dat het vrije Westen geen paradijs was, zoals in de DDR werd gedacht. Mensen die reizen leren van andere culturen. Dat heb ik zo ervaren. Dat heb ik geleerd.’’

Het leven van topsporter heeft haar verrijkt. Daarom staat ze nog volop in de belangstelling. Als tv-presentatrice, schaatsanaliste, als actrice in films en tv-series. Het zwarte gat heeft ze nooit gekend. ,,Ik wacht niet af. Ik wacht niet tot anderen mij verder helpen. Ik wil zelf verder. Ik zit nooit stil. Ik ben creatief. Ik denk en doe in het heden. Met vroeger ben ik niet bezig. Laatst vroeg Yahoo Sports me voor een olympisch filmpje, dat nu op mijn Facebookpagina te zien is. https://www.facebook.com/notes/katarina-witt/memorable-moments/10152116403229190. Of ik bij De Muur wilde gaan staan. Dat is hier om de hoek, vijf minuten lopen van hier. Ik was er nooit geweest. Aha, dit is dus De Muur. Ik keek naar beelden van vroeger in de DDR in de televisieserie Weissensee. Ik zag de inrichting van de huizen, hoe mensen leefden, eenvoudig, maar niet arm. Dat was voor mij een andere planeet.’’

Ze staat positief in het leven, zegt Kati Witt. Laatst was ze verdrietig. De bewoners van Beieren wilden geen Winterspelen, vooral omdat het milieu werd aangetast. Als chef van Winterspelencampagne rond München 2018 was ze teleurgesteld. ,,Juist mensen in een deelstaat die van wintersport houdt en leeft, protesteerden. Als ex-sporter en voorvechtster van olympische ideeën kon ik het niet begrijpen. Als het was doorgegaan zou het goed zijn gekomen. We waren de discussie aangegaan. Ik ben niet voor boycot. Boycot leidt tot niets. Ik ben voor dialoog. Sporters, jonge mensen die jarenlang dagelijks hebben getraind en gedroomd, staan bij een boycot in de kou.’’

Ze gaat naar Sotsji, voor de vierde keer naar de Winterspelen, weer als analist bij het kunstrijden voor televisiezender ARD. ,,Er is daar veel verkeerd: corruptie, politieke onderdrukking. Maar waar moeten we dan heen? Alleen naar landen waar alles eerlijk gaat? Waar is dat? Olympische Spelen kunnen het land veranderen. De wereld komt er binnen, met nieuwe invloeden. Dat is met China gebeurd. Dat gaat ook in Rusland gebeuren. Mensen daar gaan nadenken over wat er in land gebeurt. Dat hoop ik. Dat is waar de olympische gedachte goed voor is. Verbroedering. Ik ben niet naïef. ik ben optimistisch.’’

Het onderwerp brengt haar terug in de tijd dat de DDR werd afgewezen en vooral hoe mensen uit de DDR werden neergezet als grauwe, monddode onderdrukten. ,,Ik houd er niet van als mensen zeggen: ‘wat wij doen is het beste, dat zou iedereen moeten doen.’ Altijd dat ego. Elk land heeft zijn eigen taal, cultuur, religies, tradities en verhalen. De wereld heeft vele kleuren. Als je zoals ik veel kan reizen, kun je respect voor anderen ontwikkelen. Reizen verandert mensen. Sport is leerzaam voor jongeren. Het geeft inzicht. Je leert met mensen omgaan, teamgeest ontwikkelen. Het doel van de sport is niet systemen tegen elkaar opzetten. Het doel mag niet zijn: wie de meeste medailles wint heeft het beste sportsysteem. Zo ging dat in de DDR, en ook in de Sovjet-Unie, maar ook in West-Duitsland en de Verenigde Staten. Daar moeten we van leren. En toch zie ik het nog steeds. Steeds meer zelfs, landen die proberen zoveel medailles te winnen om te bewijzen dat zij het beste systeem hebben. Jullie in Nederland toch ook? Sporten is bedoeld als verbroedering. Het beste uit jezelf halen, maar niet ten gunste van de politieke formule. Sportprestaties zijn prachtig en leerzaam, maar ze mogen nooit het toonbeeld zijn van de manier waarop het land, de regering, zich manifesteert. Medaillespiegels mogen nooit een leidraad zijn. Asjeblieft, zet ze niet in jullie krant. Want het zet aan tot nationalisme.’’

De ernst op haar gezicht maakt gelukkig plaats voor vrolijkheid. Het maakt haar een uiterst aantrekkelijke vrouw, de wat verouderde, rijpere uitgave van de jonge vrouw die ik in 1988 in Calgary zag stralen op het ijs. Hoe ze daar na afloop op de persconferentie zat te giechelen, mij na afloop een zoentje gaf en zich daarvoor verontschuldigde: ‘Sorry, ik ben een beetje dronken van de champagne.’ Alberto Tomba, de charismatische Italiaanse skiër die tweemaal goud had gewonnen, had haar zojuist uitgenodigd voor een etentje. ‘Een mooie man die me uit eten vraagt. Ik moet snel weg’, giechelde ze. En weg was Katarina Witt.

kati en Guus

Zoals ze aan het einde van het gesprek in haar Berlijnse kantoor straalt, voelt niet als een pose. Zo is ze op haar best, vanaf de eerste jaren dat ze op schaatsen stond en door trainster Jutta Müller werd opgemerkt als een meisje met talent en optimisme – en vooral met doorzettingsvermogen. Katarina Witt staat graag in de belangstelling. Dat is zeker, ook deze middag in Berlijn. ,,Het heeft me nooit gestoord als mensen mij aanklampen. It comes with the territory”, schakelt ze moeiteloos over van Duits in Engels. ,,Het hoort er bij. Ik ervaar aandacht als een compliment. Dat is altijd mijn grootste kracht geweest. Nog steeds.’’

Een verkorte versie staat in de olympische bijlage van 1 februari in NRC Handelsblad

%d bloggers liken dit: