Tag Archives: ac milan

Guus van Holland kan eindelijk ontspannen lachen

8 feb

Guus was aanwezig bij de opening van De Derde Helft bij RCL (27 nov. – 2019). Daar zag hij voor het eerst in zijn leven ‘live’ een potje walking football. Het plezier viel hem op, de humor, maar ook de energie die erin werd gestoken. Contacten werden uitgewisseld, lijntjes werden gelegd, en het wachten is nu op het officiële debuut van Guus. Guus debuteerde op woensdag 5 februari als gastspreker bij RCL. Dit deed hij vanuit het project De Derde Helft, waarbij activiteiten voor en door ouderen worden georganiseerd in de ‘kantine’. Gewoon praten over zijn carrière als sportjournalist. Anekdotes vertellen.

En anekdotes, die heeft Guus genoeg. Anekdotes over Louis van Gaal, het Ajax van ’95, de Tour de France, Joop Zoetemelk, het journalistieke vak, en het gereformeerde Bennekom. Guus debuteert vandaag officieel op de website van OldStars.nl, en doet exclusief voor OldStars zijn verhaal! 

Geboorteplaats Bennekom, een gereformeerd dorp
‘Ik ben geboren in Bennekom, een christelijk dorp vlakbij Ede. Ik ben ook christelijk opgevoed, gereformeerd. Het mooie was: mijn vader heeft me het christendom min of meer proberen bij te brengen, dus zat ik zondagochtend als kind in de kerk, maar met diezelfde vader fietste ik na de kerk naar de Wageningse Berg, om samen naar Wageningen te kijken. Voetbal kijken op zondag hoorde in Bennekom eigenlijk niet. Toen ik elf/twaalf was heb ik het christelijk geloof wat achter me gelaten. Ik heb nog wel op een christelijk lyceum gezeten, maar dat heb ik ook niet afgemaakt. Daar ging het er erg streng aan toe. Veel over de Bijbel, en heel streng over allerlei dingen. Ik ben blij dat ik daar niet gebleven ben, kon blijven eigenlijk.’

‘Op een gegeven moment heb je geen zin meer om op zondagochtend naar de kerk te gaan. Dan blijf je liever liggen, slaap je liever uit. Mijn ouders besloten toen, met moeite, laat hem maar liggen.’

Invloed van gereformeerd Bennekom op leven
‘Mijn christelijke achtergrond in mijn jeugd heeft toch wel enige invloed gehad op mij denk ik. Ik heb er wel een beetje last van gekregen, in de vorm van een achtervolgingswaan. Ik weet niet precies of het daardoor komt, maar het zou goed kunnen. Als je dit niet doet dan werd je gestraft: een schuldgevoel aanpraten. Als je iets raars deed dan kwamen de ouderlingen aan de deur. En in Bennekom wist meteen het hele dorp het als je op zondag niet in de kerk verscheen. Heel streng was het. Als je dit niet doet, dan kom je niet in de hemel.’

Van gereformeerd naar boeddhist
‘Ik ben er erg gevoelig voor geworden, denk ik. Nu probeer ik boeddhist te worden. Maar ik moet oppassen dat ik niet achter een goeroe aan ga lopen. Je bent er hier veel vrijer in. Het is niet zo dat je ergens voor gestraft wordt. Bij het boeddhisme kan je zelf vrijheid vinden. In plaats van dit mag niet en dit mag wel. Wat is die term ook alweer? Dogma’s. Dogma’s van zo moet het en zo moet het niet. Die kennen ze niet in het boeddhisme. Het is heel moeilijk om zo te leven, maar het bevalt me veel beter dan dat wat ik als kind heb meegemaakt.’

Vrijheidsgevoel
‘Méér vrijheidsgevoel, dat heb ik altijd wel gehad in mijn leven. Ook in mijn voetbaltijd (vv Bennekom 1, red.) Ik had als jongen een baard en heel lang haar, dan word je al gauw als een soort hippie gezien. Ik was erg opstandig tegenover trainers. Ik was wel altijd heel trouw aanwezig, misschien wel meer dan de andere spelers, maar als trainers zeiden je moet dit doen, je moet dat doen, dan dacht ik, waar is dat voor nodig? Maar dat heb ik altijd wel een beetje gehad hoor. Heb altijd wel mijn eigen koers gekozen. Mijn eigen weg.’

‘Toen de eerste sponsor zich aandiende, kreeg je trainingspakken van de sponsor met de naam van de sponsor erop. Toen zei ik, dat doe ik niet. ‘Ja,maar dan krijg je ervoor betaald.’ Nee, dat doe ik niet. Principieel was dat. Ik heb dat altijd wel een beetje in me gehad, mijn eigen weg willen kiezen. In de journalistiek heb ik dat kunnen uitbouwen , of eigenlijk kunnen volhouden. Ik schrijf wat ik zelf wil of vind. Als dan een boze voorzitter op me af kwam, of een boze sponsor, of de Ajax-voorzitter, en vroeg wat heb je nou weer gedaan? Dan zei ik: ik heb niks met je te maken, ik zie een wedstrijd en ik schrijf op wat ik zie. Die vrijheidsdrang, of onafhankelijkheidsdrang, heb ik altijd wel een beetje gehad. Ik wil niet met handen en voeten gebonden zijn aan wie dan ook.’

Begin van carrière
‘In het begin van mijn carrière was dat soms wel moeilijk, omdat dan een chef boven je staat. In de eerste jaren mocht ik naar de Tour de France toe. Toen zei mijn chef: nou, ik weet niet of je daar nog een keer naar toe moet. Ik had zoiets van, wat zullen we nu krijgen, waarom niet?! Mijn chef was heel zwart/wit. Ik schreef niet zoals hij dat wilde. En toen gingen anderen erover stemmen. En die zeiden: nee, dat moet hij zelf weten. Dat was het moment dat ik het zat was om iets voor een ander te doen. Dat werd me ook wel meegegeven. Je moet het op je eigen manier doen. Na twee maanden vroegen mensen me: wat ben jij aan het doen? Ik was compleet veranderd volgens hen. Maar ik was gewoon op mijn eigen manier gaan schrijven, en dat werd erg gewaardeerd, al weet ik niet of mijn chef het waardeerde. Maar gelukkig heb ik het de rest van mijn carrière vol kunnen houden.’

Boze brief van directie Coca Cola Nederland
‘Ik had die vrijheid nodig om gewoon stukken te kunnen tikken. Bijvoorbeeld toen ik in de Tour de France was. Die wielrenners kregen eerst altijd een flesje Perrier, bronwater met prik. En ineens moesten ze Cola gaan drinken, omdat die firma een nieuwe grote sponsor was geworden. Bepaalde wielrenners zeiden toen: ik moet die troep niet. En flikkerden dat blikje weg. Ik schreef dan op dat die wielrenners dat zeiden en deden. En dan schreef ik een beetje ongenuanceerd op dat ze ook gelijk hadden. Waarop dan een brief op hoge poten van de directie van Coca Cola Nederland naar mijn hoofdredacteur werd geschreven, van: dat kan allemaal niet hè?! Ik stond er zelf achter van wat ik schreef. Waarop mijn hoofdredacteur zei, dat regelen we allemaal wel, joh. Die vrijheid van hem had ik nodig. Al had ik het achteraf gezien wel wat genuanceerder kunnen opschrijven.’

Guus Kuiper

Guus bij het shirt van Hennie Kuiper in diens museum

Niet doen wat moet/hoort
‘Ik zet me af tegen mensen die ‘meedoen met wat er moet.’ Zo van: als ik niet schrijf wat een voetballer, wielrenner, voorzitter van Ajax of Feyenoord wil, dan kom ik er niet in. Maar ik dacht: ach, dan kom ik er maar niet meer in. Ik heb vaak genoeg beleefd dat ik door dat onafhankelijkheidsgevoel in voetbalstadions ben geweigerd. Het is ook heel moeilijk, een tweestrijd. Omdat je toch voor je krant een stuk moet schrijven, maar je tegelijkertijd onafhankelijk wilt blijven. Veel mensen vonden mijn stukken ook niet leuk. Ze hebben liever dat je positief bent over dingen, maar ik probeerde toch kritisch te blijven.’

Verstandhouding met Louis van Gaal
‘Zoals ik al zei, met die kritische houding maak je niet alleen maar vrienden. Ik heb ook weleens problemen met Louis van Gaal gehad. Na een Europa-Cupwedstrijd, Ajax verloor toen met 3-0, tegen Parma geloof ik. De thuiswedstrijd wonnen ze toen wel. Die week erop, kon ik hem interviewen. Ik was de eerste die een interview met hem kreeg. Als je met 3-0 verliest, uit bij Parma, dan is dat als Ajax zijnde natuurlijk… Van Gaal zei: ja maar heb je gezien hoe ze voetbalden? Ik zei, ja, maar, nou en? Dan doe jij dat toch ook. Ze verdedigden meer, gingen dan counteren, en kwamen er zo snel uit. Die Italianen hadden toen een fantastische voetballer, Zola, en nog een Colombiaan, Asprilla, die heel snel was. Ze kwamen eruit en scoorden drie keer.’

‘Ik zei: dan doe je dat ook, dan ga je toch ook verdedigend spelen en dan erover heen. Ik snap best dat je aanvallend wilt voetballen, maar dat is soms ook naïef. En toen zei hij heel eerlijk: ja, maar dat kan ik hier niet verkopen. Wij kunnen niet in de Meer verdedigend gaan spelen. Dat pikt het publiek niet. Met Louis kon je een prima gesprek voeren. Gewoon discussiëren. In persconferenties moest je er niet tegenin gaan, want dan werd hij hels. Maar één op één kon je prima met hem praten.’

‘Van Gaal wilde altijd dat wanneer ik het had opgeschreven, dat hij het eerst kon lezen voor de publicatie. Hij had toen eigenlijk maar een paar veranderingen. Overal waar ‘ik’ stond, moest ‘wij’ worden. Dat hij niet die mening had, maar de hele club.’

Europa-Cup finale van ’95
Toen ze ooit een keer de finale wonnen, Ajax, in ’95. Toen deed mijn favoriete speler bij Milan niet mee, Savicevic. Ik zat op de perstribune, toen kwam Tom Egbers, van de NOS kwam naar me toe, hij zei: Savicevic doet niet mee. Oké, dan ga ik weer naar huis, zei ik, en stond op om weg te lopen…’

‘Ajax won toen, door een puntertje van Kluivert. Maar AC Milan had net zo goed 4-0 kunnen winnen. Van der Sar haalde prachtige ballen eruit. Om onverklaarbare redenen, hij was gewoon een erg goede keeper. Tweede helft puntertje van Kluivert en daar bleef het bij. Na afloop vroeg ik van Gaal tijdens de persconferentie of het nog uitmaakte of Savicevic niet mee deed bij Milan. Toen zei hij, wij praten niet over één speler. Ik heb toen geschreven dat Ajax niet zijn beste spel had, en dat het niet de beste wedstrijd was, trouwens van beiden. Het was gewoon saai.’

‘Ik weet nog wel, op de heenweg mocht ik niet mee in het vliegtuig van Ajax, want ik was niet pro Ajax. Dat was een vlucht met de spelers, sponsors, zo’n 25 journalisten en het bestuur. Van Gaal had toen geregeld dat ik niet in dat vliegtuig zat, omdat ik te negatief was over Ajax. Vond hij. Terwijl ik het hele jaar overal mee naar toe was geweest. Ineens moest ik toen in een ander vliegtuig naar Wenen, met verslaggevers die nog nooit bij Ajax waren geweest, laat staan bij een voetbalwedstrijd.’

‘Uiteindelijk mocht ik bij de terugreis wel mee. Dat beschouwde ik als een soort overwinning. Er kwamen toen op de terugvlucht bestuursleden van Ajax naar me toe. Die hun excuses aan mij gingen aanbieden omdat ik niet mee mocht in het vliegtuig. Het is een voorbeeld, vooral vanuit Van Gaal: als je niet voor ons bent dan ben je tegen ons. Terwijl ik gewoon opschrijf wat ik zie.’

Niet door van Gaal in keurslijf te krijgen
‘Ik heb weleens gehoord dat Piet Schrijvers, die werd trainer bij FC Wageningen – een jaartje of halfjaartje heeft dat geduurd – dat alle auto’s van de spelers met hun neus dezelfde kant op moesten staan. Hebben ze in Wageningen gezegd: wat is dit dan, ga jij maar weg. Dat is het idee, dat alle journalisten, volgens Van Gaal, maar voor Ajax moeten zijn. Ik kan me voorstellen dat Van Gaal dat wil. Dat Ajax dat wil. Maar mij krijg je niet in dat keurslijf. Daar ben ik wel tevreden over, dat ze me niet in het keurslijf krijgen. En dat je toch iemand bent waar ze op letten.’

‘Lange tijd later, toen ik al lang niet meer met voetbal bezig was, kwam ik van Gaal nog eens tegen. Liep ik met Louis de trap af. Hij zei: ha Guus, lang niet gezien. Ik zei ja klopt, ik ben tegenwoordig ook coach. Toen was ik chef geworden. Hij was heel vriendelijk. Toen behoorde ik niet meer tot de mensen die hij moest sturen. Het zijn ook best prettige mensen, ook van Gaal, maar vanuit hun functie moeten ze zorgen dat iedereen op hun hand is. Echte vriendschappen heb ik niet opgebouwd in de voetbalwereld.’

kati en Guus

Guus met Katarina Witt

Joop Zoetemelk
‘Ik heb meer met wielrenners banden opgebouwd dan met voetballers. Dat is toch een ander soort mensen. Die renners hebben me wel echt echt belogen. Omdat ze doping gebruikten, en over winnen en verliezen onderhandelden, en dat niet durfden te zeggen. Als ik Joop Zoetemelk tegenkom, dan zegt hij, hé Mark, omdat hij niet meer weet hoe ik heet. Maar met al die mensen kan ik nu heel goed opschieten. Al heb ik toen altijd heel kritisch over wielrennen geschreven en soms ook echt botste met dezelfde mensen.’

‘Die topsportwereld, concurrent van elkaar zijn, ervoer ik ook in de competitie tussen de kranten. Zeker de Telegraaf en de rest. Als zij iets weten, willen ze dat als enige of als eerste weten. Mij interesseert dat niet. Ik schrijf liever een verhaal met nuance erin. Als iemand doping gebruikt als topsporter, dan ben ik niet geïnteresseerd in dat die topsporter dat doet, maar wel in waarom hij of zij dat doet. Die topsporters die staan altijd onder zo’n enorme druk, dat kunnen mensen zich niet voorstellen. Ik heb daar altijd kritisch naar gekeken.’

Terug naar de jeugd in Bennekom
‘Het kritisch naar sport kijken is denk ik ook ontstaan in dat dorp, in Bennekom. Sport was iets heidens in die tijd. Dat je niet mag voetballen op zondag. Misschien heb ik daardoor altijd het idee gehad kritisch naar sport te kijken. Niet naar bewegen. Kijk, bewegen is bewegen. Maar topsport is anders. Ik weet intussen uit ervaring dat topsport niet zo gezond is. Kijk, je kan een gouden medaille halen, of drie, en dan op een gegeven moment op je 35ste ben je klaar. Of je lichaam is kapot, of je bent klaar. Dat sterke verlangen naar iets wat het hoogst haalbare is. Het kost alleen maar pijn, topsport. Je bent alleen maar aan het trainen, en aan het strijden, en alles er voor laten. En dan lukt het niet. En dan ben je op je 35ste klaar en dan moet je stoppen, waar heb je het dan voor gedaan. Of je bent op je 20ste klaar door een blessure. Wat doe je dan, als je daarvoor alles ervoor hebt moeten laten?’

Guus zijn kritische houding richting topsport is opmerkelijk te noemen, vanaf de buitenkant. Omdat hij er zelf altijd over heeft geschreven. Bepaalde zaken in het leven van Guus hebben hem gevormd en doen relativeren. Zijn gereformeerde achtergrond is al genoemd, maar zijn scheiding, twee burn-outs en zijn ernstig ziekbed hebben hier ook zeker invloed op gehad.

‘Ik heb problemen gehad na een relatie die uitging. Toen werd ik redelijk depressief. Je kan dan een uitweg zoeken in drank en drugs. Ik zocht mijn uitweg vooral in boeddhisme. Dat boeddhisme heb ik daarna lang losgelaten en me bijna obsessief op mijn journalistieke werk gestort tot ik alles weer op de rails had. Vlak voor mijn pensioen kwam het boeddhisme weer op mijn pad. Het begon weer te kriebelen. Toch dat verlangen naar een kerk, wel zonder een god, maar toch een bepaalde zoektocht. Een zoektocht met vrijheid, zoals dat in het boeddhisme kan. In die zoektocht zit ik nog steeds.’

OldStars walking football spreekt me veel meer aan dan topsport
‘Ik had een probleem op het eind van mijn carrière, dat ik mijn hele leven over sport had geschreven. Mijn probleem vond ik toch wel, dat ik zo geobsedeerd was door strijd en competitie. Dat ik dat altijd mooi vond. Hoe mensen elkaar verrot schoppen. Dat voelde niet lekker. Je kan beter vriendelijk met elkaar omgaan. Kijk naar walking football. Wat mensen mij vertellen. We gaan anderhalf uur spelen, en dan lekker een kopje koffie met elkaar drinken. Of je nou gewonnen hebt of verloren, dat maakt dan niet meer uit. Dat is veel leuker toch, en past veel meer bij mij, en bij de boeddhistische leer, de dharma.’

Op Guus zijn manier met pensioen  
‘Zeven of acht jaar geleden merkte ik dat ik uitgeblust begon te raken. Zeker van de competitie om goede stukken te schrijven. Kreeg last van mijn hart, hartkloppingen enz. Ik werd zelfs aan mijn hart geopereerd. Toen ik thuiskwam van m’n vakantie in Egypte, heb ik toen onmiddellijk een berichtje gestuurd van: ik ben klaar, ik kom niet meer. Ik weet nog wel dat de toenmalige, nieuwe hoofdredacteur eens tegen me zei: ja maar Cruijff heeft wat geschreven, jij moet daarover een stuk schrijven. Toen zei ik: nou, ik doe het niet. Ja maar het moet. Ik doe het toch niet. En ik was niet bang. Ik zei: ik doe het niet. Iedereen zei: jij moet het doen. Ik zei: ik doe het niet. Anderen waren wel bang en gingen dan ineens schrijven. Ik bleef onafhankelijk. Ze wilden me toch niet kwijt. Toen ben ik gestopt, met pensioen gegaan.’

Daar komt ineens die jongen uit het eerste van Bennekom terug die weigert in het trainingspak van de sponsor te lopen. Die zijn eigen koers vaart. Die op zoek is naar antwoorden op het leven, naar zichzelf, naar rust. Inzichten probeert te vinden in het boeddhisme op vragen als waarom hij op deze aarde is. Bepaalde zaken een plaats kunnen te geven. Het wegzetten van een verlangen, misschien wel naar een verlangen naar erkenning en waardering. Wat ontbrak in de calvinistische gereformeerde jeugd.

OldStars lijkt niet bij toeval op het pad van Guus van Holland te zijn gekomen. Ontspanning, lachen, ouwehoeren, liefde voor het spelletje, voetbalanekdotes delen van vroeger, en gewoon met een bakje koffie in de kantine praten over alles wat een mens bezighoudt. Dat is wat OldStars kenmerkt. Weet Guus nu ook.

Guus wil zelf nog het OldStars walking football toernooi noemen bij RCL Leiderdorp: 8 mei, waarbij veel teams (24?) kunnen meedoen en er geld wordt opgehaald voor KIKA in de strijd tegen kanker. Meer informatie volgt hierover.

Het OldStars team wenst Guus een mooi debuut en een ontspannende OldStarscarrière. Met dezelfde ontspannen glimlach die hij tijdens dit interview geregeld liet zien! 

Het leed van een Griekse god

22 feb

Het waren de hoogtijdagen van Vitesse én van Nikos Machlas (1973), de Griekse spits van de Arnhemse club die het ene na het doelpunt maakte. Met zijn hoofd, met zijn linker- en rechtervoet, met intikkers, met boogballen, de ene keer glijdend naar de bal, de andere keer met een hard en strak schot. Alsof doelpunten maken hem geen moeite kostte, alsof hij ervoor geboren was. In Arnhem en omstreken spreken velen nog steeds met ontzag over de trotse Kretenzer die tussen 1996 en 1999 met zijn lange rij van doelpunten Vitesse naar de top van het Nederlandse voetbal loodste.

Zo had de ambitieuze voorzitter Karel Aalbers het zich ook gewenst, toen hij Machlas kreeg aangeboden door de Nederlandse trainer Gène Gerards van OFI Kreta. Juwelierszoon Aalbers had zich voorgenomen de aloude club (uit 1892) die hij als jongetje uit Velp door zijn vader leerde adoreren, eindelijk uit provinciale sferen te trekken en met Ajax, Feyenoord en PSV te concurreren. Daar paste niet alleen een nieuw groot en modern stadion bij, in plaats van het sfeervolle maar verouderde Monnikenhuize aan de Rosendaalseweg, maar ook spelers en trainers met statuur – ook buitenlanders.

Aalbers had er veel over kunnen vertellen, maar sinds zijn (door financiële verwikkelingen gedwongen) vertrek wil hij niet meer praten over voetbal en Vitesse in het algemeen en over zijn ‘pleegzoon’ van destijds in het bijzonder. ,,Het is al zeventien jaar geleden dat ik afscheid nam als bestuurder van Vitesse, ik kan en wil er niets meer over zeggen. Enerzijds door zakelijke belangen, anderzijds omdat het me nogal altijd pijn doet. Ik hoop dat u dat respecteert’’, zo legt hij het verzoek om herinneringen op te halen aan Machlas naast zich neer.

nikos-machlas

Het is een dilemma dat meer aanhangers van Vitesse beheerst. Wie Vitesse aanhangt heeft gemengde gevoelens. ,,Altijd als je denkt dat de club eindelijk succesvol zal zijn gaat er wat mis. Dat maakt de club zo sympathiek of in het slechtste geval een cultclub’’, beweert NRC-columnist en Vitesse-supporter sinds 1980 Marcel van Roosmalen. Mopperen en juichen gaan hand in hand, ook nu in het Gelredome, de erfenis van Aalbers waar de club sinds 1998 zijn wedstrijden speelt. Zo moest Nikos Machlas leren begrijpen toen hij, gezegend met de bijnaam De Trots van Kreta, in zijn nog doelpuntloze beginperiode vanaf de tribunes op Monnikenhuize werd bejegend met de snerende kreet ‘Lachgas’.

Jorgos Sagkotzis schraapt zijn keel extra als hij wil vertellen over de eerste maanden van Machlas bij Vitesse. Jorgos, Noord-Griek uit Thessaloniki en eigenaar van het Griekse restaurant Delphi in Arnhem, weet nog hoe hij Machlas moest uitleggen wat de supporters over hem riepen. ,,’Lachgas, Lachgas? Roepen ze dat? Wat is dat?’ Nikos sprak alleen nog Grieks. Ik moest zeggen dat ze hem uitlachten. Nikos was er heel verdrietig om. Want hij was een hele gevoelige jongen. Hij begreep niets van de Nederlandse mentaliteit, en van de taal. En hij deed toch zijn best? Karel Aalbers beschermde hem, zeker, als zijn mooiste juweel. Maar alleen met taal kun je iemand helpen. Nikos was hier alleen. Hij had mij en niemand anders. Ik moest hem gerust stellen: ‘het komt goed jongen, Nederlanders zijn anders dan Grieken, jij hebt gescoord in Griekenland, dat ga je hier ook doen.’ Ik kende hem, ik had hem zien spelen bij OFI, en met een team van Europese All Stars tegen AC Milan. Man, man, hij was zo goed. Veertig interlands toen al. Het zou hier ook goed gaan. Dat vertelde ik hem en dan omhelsden we elkaar, als echte Grieken. Hij was vaak in tranen, echt waar. Vaak begrijp ik niet waarom men zo nodig buitenlanders, mensen uit een andere cultuur, hierheen moet halen. En vervolgens worden ze niet goed opgevangen, vooral omdat ze niet worden begrepen.’’

Jorgos vertelt dat hij in de zomer van 1996 werd benaderd door een Vitesse-bestuurder om Machlas op te vangen. ,,Vitesse had een trainingskamp in Zierikzee. OFI Kreta, de club van Nikos, was in Hamburg op stage. Ik moest naar Zierikzee om Nikos op te vangen. De eerste oefenwedstrijd was in Zeeuws-Vlaanderen, tegen Hoek. Nikos kreeg een schop tegen zijn enkel. Dat zag er slecht uit. Ik bracht hem naar Arnhem waar hij nog geen onderkomen had en leverde hem af in het ziekenhuis. Die jongen was in paniek. Hij huilde. Niemand begreep hem. Niemand ving hem op. Het viel mee, maar op de eerste trainingen werd hij natuurlijk getest. Raymond Atteveld, Theo Bos en anderen probeerden hem uit met grove tackles. Niemand greep in. Nikos was bang. En hij was toch de grote ster, moest die dan aangepakt worden? Dat was hij niet gewend in Griekenland, daar was hij de ster. En dan woonde hij ook nog eerst in een hotel en later in Duiven, met zijn vrouw, een dorp waar niemand hem verstond.’’

Gelukkig kon Machlas terecht bij Jorgos, waar hij vaak in het restaurant kwam. Uiteindelijk werd Delphi een plek waar alle Vitesse-spelers en trainers bij elkaar kwamen, aten en dronken. En nog, zegt Jorgos, en hij wijst naar de tafels waar ze allemaal hebben gezeten en vertelt over de telefoontjes die de spelers van toen nog steeds plegen. Jorgos vertelt over de manier waarop hoofdtrainer Leo Beenhakker met Machlas omging. ,,Die zat daar maar hoofdschuddend te kijken wat Nikos allemaal niet goed deed. Hij vond het maar niks. Een miskoop, zei hij hardop tegen de pers. En hij deed ook niks om hem beter te maken. Frans Thijssen was assistent en die zag alles, die wist meteen hoe het moest. Maar Beenhakker, nee.’’

Thijssen, de ongekroonde kap- en draaikoning van het Nederlandse voetbal die furore maakte bij onder meer NEC, FC Twente, Ipswich Town, Nottingham Forest, Vitesse en het Nederlands elftal (14 keer), zag inderdaad wat Machlas kon en ontbeerde. ,,Zelfvertrouwen. Als je weet dat zo’n speler scorend vermogen heeft, dan moeten de trainer en de medespelers daarop inspelen. Beenhakker was meer het type dat spelers eigen verantwoordelijkheid gaf: als je het wilt maken, dan moet je dat laten zien. Ik herkende veel in Machlas. Ik ging van Nederland naar Engeland. Dat was verschrikkelijk, in een andere cultuur. Ik zocht ook Nederlanders op en ik zou ook een Nederlands restaurant hebben opgezocht. Je wilt gewoon mensen vinden die je begrijpen. Nikos was gewoon een hele aardige, fijne jongen, die er niets van begreep. Ik ging met hem praten, dat is ook de taak van een assistent-trainer. De hoofdtrainer stelt op en denkt na over systemen. Ik zag wat Nikos nodig had, mensen om hem heen die hij vertrouwde. En dan word je ook nog binnengehaald als vedette, de man die het meest verdient en vanwie het meest wordt verwacht. Nou, dat is heel lastig.’’

Het werd dus een lastig begin voor Nikos Machlas, slechts acht doelpunten in het eerste seizoen. Aalbers werd ongeduldig, Beenhakker had andere dingen aan zijn hoofd, de supporters begrepen niet veel van die rare Griek met zijn kapsones. De pers kwam op hem af met kritische vragen die hij niet begreep en al helemaal door de taalbarrière niet kon beantwoorden, de familie (overgekomen uit Griekenland, zoals zijn oom, een bisschop) zag hem schutteren. Beenhakker had hogere ambities en vertrok naar Feyenoord. Zijn opvolger Henk ten Cate zag wél wat in Machlas, paste de speelstijl aan en kreeg de Griek aan het scoren, vooral dankzij de aanwezigheid van de Servische spits Dejan Curovic, de Servische schaduwspits Marko Perovic en de aanvallende linksback Marc van Hintum. Machlas, Curovic en Perovic namen dat seizoen 75 procent van de 85 doelpunten voor hun rekening. Machlas scoorde 34 maal en werd Europees topscorer. Vitesse eindigde dat seizoen als derde.

Jorgos Sagkotzis: ,,Een heilige drie-eenheid. Op Kreta werden vijfduizend Vitesse-shirtjes verkocht met de naam Machlas, rugnummer 9 en het logo van de Gouden Schoen. Aalbers sloot een contract een Griekse winkelketen met 380 filialen over de verkoop van Machlas-attributen. Vitesse en Machlas werden rijk. In het volgende seizoen moest het weer gebeuren. Er werd misschien beter en veel mooier gevoetbald onder de nieuwe trainer Herbert Neumann, maar die zag het niet zitten in Perovic. Machlas scoorde toch weer 18 keer. De weg lag open naar een grote carrière in het buitenland.’’

ÓÏÕÐÅÑËÉÃÊÁ / ÐÁÍÉÙÍÉÏÓ-ÏÖÇ / SUPERLEAGUE / PANIONIOS-OFIMachlas droomde van de Champions League, waar Vitesse niet aan toe was gekomen. Aalbers vroeg 40 miljoen gulden voor de Griek, maar geen club wilde dat bedrag betalen. Machlas had altijd gedroomd van een club met internationale allure: AC Milan met name, het werd tenslotte Ajax de club die hij als jongetje had zien schitteren. ,,Hij wilde een loopbaan als Marco van Basten’’, weet Jorgos, ,,zijn grote voorbeeld’’. Machlas koos voor Ajax, tot grote teleurstelling van Aalbers, vooral omdat Ajax ‘slechts’ 19 miljoen over had voor de Griek.

Yannis Anastasiou, nu trainer van Roda JC, kent Machlas al vanaf 1992. Ze maakten samen deel uit van de Griekse selectie onder 20 jaar en zijn sindsdien bevriend. Toen Machlas naar Vitesse ging werd Anastasiou zijn opvolger als spits bij OFI Kreta. ,,Ik kwam in 1999 bij Anderlecht in Brussel. Nikos speelde bij Vitesse. We zochten elkaar op, in Arnhem of in Brussel. Onze vrouwen werden vriendinnen. Nikos’ vrouw is peettante van onze dochter. Hij was niet gelukkig in Arnhem. Hij ging naar Ajax, ik naar Roda, we bleven contact houden. Maar Nikos had altijd heimwee naar Kreta, zeker in Amsterdam. Hij werd steeds ongelukkiger. Kretenzers kunnen alleen op hun eiland leven, nergens anders. Nikos is bovendien een zeer gevoelige man, hij wil voortdurend warmte om zich heen, hij lacht pas als hij begrepen wordt. Dat werd hij bij Ajax nooit, ik heb ook bij Ajax gevoetbald, het is geen warme club, het is een club die alleen aan successen denkt. Nikos dacht dat hij een ster was, maar bij Ajax dachten ze daar anders over. Daar was concurrentie, op alle fronten.’’

David Endt was destijds elftalbegeleider bij Ajax. Hij zegt al vanaf het begin dat Machlas en Ajax niet op hetzelfde spoor zaten. ,,Danny Blind was trainer. Hij rekende zich rijk met de komst van een scorende spits. Maar hij en Ajax vergaten dat Machlas bij Vitesse kon schitteren dankzij Curovic en in mindere mate Perovic. De spelstijl lag Machlas niet. Aan de andere kant werkte Machlas niet echt mee, hij voelde zich de vedette mede omdat hij de duurste speler was. Hij op Nederlandse les? Hoe kom je erbij? Hij leefde in zijn eigen wereld. Alles moest voor hem geregeld worden. En als de trainer of de andere spelers hem niet begrepen was dat hun schuld. Hij was altijd overtuigd van zijn gelijk. Toen Co Adriaanse trainer werd verbeterde er veel. Machlas had concurrentie van Mido en Zlatan, maar Machlas was heel lang eerste keus, hij kreeg het vertrouwen. Hij scoorde ook wel: 18 keer, 14 keer, 14 keer. Maar hij was moeilijk te coachen, het moest allemaal om hem draaien: de Koning van Kreta.’’

Endt mocht hem graag: ,,Zo’n charmante jongen. Hij had een lach die je kon doen smelten. Hij kon klagen als een klein kind, dan had ik medelijden met hem. Gauw verongelijkt. Ik maakte de indeling van de parkeerplaatsen. Ik had hem op nummer 35 gezet. Hij was woedend. Waarom niet op 12, dicht bij de poort, dan hoefde hij niet zo ver te lopen? De belangrijkste speler op 35, hoe verzin je zoiets? Hij kon de strijd met Zlatan en Mido uiteindelijk niet aan, hij verloor elke slag. Hij had ook geen superconditie. Er miste iets. Hij was niet gemotiveerd. Op de training klaagde hij over de harde aanpak van andere spelers, Nikos wilde een beschermde status.’’

Machlas werd na drieëneenhalf seizoen op aandringen van de nieuwe trainer Ronald Koeman uitgeleend aan Sevilla. Een vernedering, zo voelt Endt het nog steeds. Hij kwam er niet aan spelen toe. ,,Toen zijn rijbewijs werd afgepakt wegens te hard rijden, eiste hij dat zijn werkgever, nog steeds Ajax, dat ongedaan maakte. Zo hoort dat, vond hij, in Griekenland doen ze dat met sterren. Ik zei nog: ‘neem een chauffeur’, maar hij was diep beledigd. Ik had met hem te doen, maar kennelijk is hij toch te veel door de Griekse mentaliteit verpest. Hij was een Griekse god en die diende aanbeden te worden.’

Bij alle mensen die Nikos Machlas kennen komt het terug: hij was een charmante man die heel goed kon voetballen, maar zich niet begrepen voelde. Yannis Anastasiou, zijn vriend, heeft nog weleens contact met Machlas die na Sevilla terugkeerde naar Griekenland, via Iraklis Saloniki, OFI Kreta, het Cypriotische Apoel Nicosia en uiteindelijk voorzitter/eigenaar werd van zijn jeugdclub OFI Kreta. Ook die functie bekleedt hij niet meer. Anastasiou: ,,Hij is bezig met een jeugdacademie, daar stort hij zijn ziel en zaligheid in. Nikos houdt afstand van de wereld van vroeger. Hij is gescheiden, heeft een nieuwe vriendin en boven alles heeft hij zorgen om zijn oudste zoon van 17 jaar, die vorig jaar mei een zware hartoperatie in Duitsland heeft moeten ondergaan. Ik ben met mijn vrouw nog naar Hannover geweest om hem te steunen.’’

Anastasiou wil benadrukken hoe groot het hart van Nikos Machlas is. ,,We zijn een keer naar Parijs geweest voor een wedstrijd van Paris St. Germain, konden we de oud-Ajacieden Zlatan en Maxwell nog eens ontmoeten. Na afloop vroeg Nikos aan Zlatan een shirt om aan de dokter die Nikos’ zoon heeft geopereerd te geven. Zo trots en dankbaar heb ik Nikos nooit gezien. Ik stuur hem berichtjes, soms krijg ik antwoord, soms niet. Ik ken hem, hij is een jongen van Kreta, gevoelig, die zich alleen thuis voelt op zijn eiland, in Heraklion.’’

Telefoontjes naar Nikos Machlas worden niet beantwoord. Yannis Anastasiou: ,,Ik breng hem wel de groeten over uit Nederland, dat zal hem goed doen.’’

Jorgos Sagkotzis: ,,Vandaag of morgen staat hij zomaar voor mijn neus. Dan omhelzen en zoenen we elkaar. Ik zal hem nooit vergeten, niemand hier in Arnhem. Hij heeft ons de mooiste momenten van Vitesse bezorgd. Kent u Grieken? We mopperen en klagen veel, net als Arnhemmers, maar diep van binnen zijn we fijne mensen die het alleen naar hun zin hebben als ze worden begrepen.’’

Dit verhaal is gepubliceerd in de VI Special: Buitenlandse sterren in Nederland. Met verder verhalen, portretten en interviews met en over Romário, Milko Djurovski, Ove Kindvall, Mihai Nesu, Helmuth Rahn, Jesper Olsen en anderen

De Klassieker, over trauma’s en andere (mooie) emoties

25 okt

Opgezweept door alle verhalen, interviews en aankondigingen besloot ik me zondagmiddag mee te laten slepen door de sfeer in De Klassieker. Ik had die stemming in mijn beroepsmatige leven al vaak meegemaakt, met goede en slechte ervaringen. Spannend waren de wedstrijden voor mij altijd, of ze nu in De Kuip, De Meer, het Olympisch Stadion of in de Arena werden gespeeld. Ik was er altijd neutraal getuige van, want ik ben van Ajax noch Feyenoord supporter. Mijn kippenvel was anders dan van de supporters in het stadion, maar mijn zintuigen stonden wel degelijk open en trilden zodra mijn zenuwen geprikkeld werden.

foto-editie_vincent_mentzel_kleiner Foto Vincent Mentzel

De Klassieker wordt het duel tussen Feyenoord en Ajax genoemd. Vooral omdat het een klassiek ‘gevecht’ tussen Rotterdam en Amsterdam is. Met klassieke voorbeschouwingen, klassieke interviews en klassieke stemmingmakerij. De Klassieker heeft wat betreft sfeer en beladenheid veel weg van een derby, een wedstrijd tussen rivalen uit dezelfde stad of dezelfde streek. Wedstrijden die geladen worden door de media, de supporters en de betrokken spelers en trainers.

Ik heb er veel meegemaakt, clubderby’s, in binnen- en buitenland, in kleine dorpen en grote steden. En altijd hing er een magische zindering in de lucht. Bij de Derby della Madonnina (Milan-Internazionale), bij Flu-Fla (Fluminense-Flamengo in Rio de Janeiro), El Clásico (Real Madrid-Barcelona), de Old Firm (Rangers-Celtic in Glasgow, afgelopen weekend nog gespeeld), Kitalar Arasi Derbi (Derby van de Continenten tussen Fenerbahce en Galatasaray in Istanbul) en de Ruhrpott- of Kohlenpottderby tussen Borussia Dortmund en Schalke. Wat had ik graag andere derby’s meegemaakt, zoals Al Ahly-Al Zamalek in Caïro, Boca Juniors-River Plate (El Superclasico) in Buenos Aires en FC Dundee-Dundee United (Ne’erday Dundee). Het spelpeil is nauwelijks van belang: het gaat om de sfeer.

Ik geef toe: de sfeer had niet altijd een gezonde uitwerking op mijn kwetsbare geestelijk gestel. Ik was gefascineerd, bloednerveus; diep van binnen was ik eigenlijk bang, al vanaf het stadion in zicht kwam. Zingende, schreeuwende en agressieve supporters. Duizenden mensen die honger en dorst hadden naar iets dat ze op gewone dagen niet kregen – en dat luidkeels lieten blijken. Vóór een van die Klassiekers werd mij (als verslaggever) buiten het stadion (De Kuip, De Meer, het Olympisch Stadion of de Arena) vaak op brute toon gevraagd door opgewonden (én al beschonken) supporters voor welke club ik was. Dat geen enkele club mijn voorkeur had, durfde ik niet te zeggen. Ik durfde eigenlijk niets te zeggen. Ik peilde eerst met welke supporters ik te maken had en mompelde dan de naam van de club voor wie zij duidelijk door het vuur gingen. Dan werd ik op mijn schouders geslagen en kreeg een slok bier aangeboden. Wat een uit angst geboren, huichelachtig compromis niet oplevert.

Bestuurders en trainers van de betreffende clubs waren meestal even opgewonden en riepen mij voor en vooral na de wedstrijd intimiderend ter verantwoording, omdat ik in hun ogen niet de ‘juiste’ partij koos. Zo heeft de voorzitter van een van die clubs me eens streng aangekeken en – op z’n zachtst gezegd – gemaand toch vooral bij mijzelf na te gaan waar ik mee bezig was. Anders zou het gevolgen kunnen hebben voor mijn status. Inderdaad, enige tijd later was ik niet welkom in een vliegtuig waarin de club met spelers, trainers, bestuurders, sponsors en andere verslaggevers naar een belangrijke buitenlandse uitwedstrijd reisde. De voorzitter van die andere club zond mij een brief met zeer dreigende taal. Hoe ver kun je gaan als verantwoordelijke van een grote voetbalclub?

Van supporters verwachtte ik dit soort gedrag, maar niet van bestuurders van naam en faam, ogenschijnlijk onkreukbare, chique heren. Had ik het dan zo bont gemaakt? Nee, hoor, ik was gewoon neutraal en liet me niet meeslepen door chauvinisme en ander supportersgedrag. Maar voetbal raakt diepe emoties, zo heb ik ervaren, zelfs bij achtenswaardige bestuurders.

Scheld- en dreigbrieven, later haatmails, heb ik in honderdvoud ontvangen na mijn verslagen van De Klassieker. Ik had de ‘juiste’ partij moeten kiezen. Hilarisch was een brief van een Rotterdamse advocaat (dat stond in het briefhoofd) die mij een stoeptegel van de Coolsingel naar mijn hoofd zou komen slingeren, als ik niet gauw zou stoppen met mijn (‘vijandige’) manier van verslaggeving. Het was allerminst een anonieme brief. Ik ben er nog mee naar mijn hoofdredactie gelopen. Antwoord: ‘Voetbal maakt mensen gek, dat weet je toch. Laat gaan!’

Mede daarom en daarop volgende nare ervaringen met gedrag in de voetbalwereld kom ik nooit meer in een voetbalstadion. De sfeer maakt mij bang en roept traumatische ervaringen op. Vandaar dat ik zondag ook niet naar De Kuip ben gegaan (als ik al een kaartje had kunnen bemachtigen). Ik bestelde bij Fox Sports één wedstrijd (bijna 8 euro), vroeg mijn zoon hoe ik dat moest instellen en nestelde me op de bank. Kom maar op, na al die opgewonden stukken in de kranten en op andere media, en al die voorbeschouwingen. Misschien zat er wel een column in. Over de historie van De Klassieker, het belang, de sfeer, de spanning, oogstrelende acties en prachtige doelpunten. Wat ik ben toch echt een liefhebber van voetbal.

Zoals ik schreef over een klassieker of een derby: het spelpeil is nauwelijks van belang. Het gaat om de spanning en de beladenheid, die zonder twijfel voor spelers en trainers (laat staan supporters in het stadion) voelbaar is. Je zult er maar staan, als speler, opgefokt door iedereen in je omgeving. Kun je dan nog een bal goed raken, vooral als je voor het doel staat en hem maar voor het inschieten hebt? Mis je, dan wek je de frustratie en woede van je hele omgeving. Scoor je, dan ben je een held, voor eeuwig een held omdat je in De Klassieker hebt gescoord en ‘dus’ hebt uitgeblonken. Dan staat de volgende dag je naam met foto in alle kranten, dan ben je een talent dat zonder twijfel nog een grote toekomst tegemoet gaat.

Zo verging het Kasper Dolberg, een Deense spits van Ajax die drie weken geleden 19 jaar is geworden. Eén doelpunt, even koelbloedig als magistraal – dat zeker. Maar meer bijzonders heb ik (althans zondag) nauwelijks van hem gezien. Toch stond een dag later in àlle kranten een eerbetoon aan het veronderstelde grote talent van Dolberg. ‘Grote toekomst’, ‘alweer een Deens talent’, ‘én zo verlegen’ en meer. Is dat wat een doelpunt in De Klassieker met je doet? Is dat waar voetbalhunkering over gaat? Opoortunistische heldenverering.

Ik was veel meer onder de indruk van een pass van zijn ploeggenoot Hakim Ziyech, kort nadat deze de doel treffende Dolberg al van een subtiele assist had voorzien. Maar die tweede pass!  Zo scherp, zo strak over het gras en effectvol remmend, zo achteloos met de buitenkant van zijn voet. Zo precies op maat was die pass voor de voeten van (weer) Dolberg, die er dit keer niets uithaalde. Ik schoot overeind vanuit mijn liggende positie en kraaide tegen mijn zoon: ‘Zag je dat? Wat een traptechniek!’ Zo zien we dat toch zelden meer in het Nederlandse voetbal? Ik trilde van emotie. ‘Totale gekte in de wreef’, schreef Hugo Camps zaterdag al in NRC Handelsblad over dit échte grote talent.

Mocht ik nog beroepshalve voetbal hebben gevolgd, dan zou ik alleen mijn belevingen met Ziyechs bewegingen en voetenwerk hebben beschreven. Vaak en heel lang werd de Marokkaan in bedwang gehouden en overtroefd door zijn landgenoot Karim El Ahmadi, maar even los van zijn horzel gaf hij een beslissende pass en daarna een nog mooiere (die niet in een doelpunt resulteerde). Dat is talent, dat is virtuositeit, dat is waar ik het liefst naar kijk als ik voetbal wil zien.

Dat heb ik toch maar meegekregen van de Klassieker in de Kuip. Ver van het gewoel en gejoel, ver van de hunkering en de agressie in het stadion, ver van door emoties overmande spelers, trainers en bestuurders, ver van hun clichématige reacties. Ik lag op de bank, in de hoop te kunnen genieten van een beladen wedstrijd en kreeg zowaar tranen in mijn ogen van die weliswaar sporadische maar oogstrelende acties van Ziyech. En ik hoefde als neutrale toeschouwer voor niemand bang te zijn. Dat verheugde me nog het meest.

Deze column is gepubliceerd op de website http://www.sportenstrategie.nl

Guardiola: als Cruijff in een chaos helder blijven denken

18 mei

Het hoeft geen betoog dat Johan Cruijff veel mensen zowel in het voetbal als daarbuiten heeft geïnspireerd. Hij overleed op 24 maart. Zijn eigengereide visie heeft velen op z’n minst aan het denken gezet. Wat zou hij bedoelen? Waarom blijkt vaak dat hij het toch bij het rechte eind heeft gehad? Hij was visionair en coach. Een rolmodel, een vader die je nauwelijks kon betrappen op onzin. Onzin bestond niet in zijn denkwijze. ,,Je ziet het pas als het je doorhebt’’, was een van zijn typerende uitspraken.

Cruijff heeft veel voetballers beter leren voetballen, anders vooral. Zo kunnen voetballen, met die technische vaardigheden, met die inzichten (zeg maar vooruitziende blik) wilde iedereen – maar is niemand gelukt. Zo kunnen coachen, wilden al die spelers die met hem hebben gevoetbald en al die spelers die door hem zijn gecoacht. Dat is bij enkelen wél gelukt. Zij hebben goed naar hem geluisterd en zich vooral door hem laten inspireren. Pep Guardiola, nu een van de beste coaches ter wereld, zou nooit zoveel succes hebben gehad met Barcelona en Bayern München als hij niet door Cruijff was betoverd. Zegt hij.

Tekening Siegfried Woldhek

Tekening: Siegfried Woldhek

En met Guardiola vele anderen. Ronald Koeman, Michael Laudrup, Morten Olsen, Peter Boeve, Gerald Vanenburg, Frank de Boer, Aron Winter, Wim Jonk, Dennis Bergkamp, Phillip Cocu, Frank Rijkaard, John van ’t Schip, Marco van Basten, Luis Henrique, Laurent Blanc en nog veel meer. Voetballers die door Cruijff werden gekneed, die van hem leerden vooruit te denken, die in zijn visie geloofden. ,,Alleen door zijn aanwezigheid, zijn charisma, nam je iets van hem aan’’, zei Guardiola. ,,Iets op anderen overbrengen kun je alleen als je laat zien dat je in je visie gelooft. Dat had Cruijff als geen ander. Dat heb ik van hem geleerd: geloven in wat je doet.’’

In de documentaire The Last Match gaan onder anderen Guardiola en Xavi Hernandez (die nog actief is als speler) in op Cruijffs invloed op Barcelona en het spel dat sinds de komst van de Nederlander als voetballer in 1973 is veranderd. Cruijff wordt getypeerd als een ‘helper’. Cruijff wilde de club, het elftal, zijn medespelers en later zijn spelers helpen beter te worden. Cruijff zei zelf: ,,Wat je niet kunt, kun je leren.’’ Guardiola: ,,Hij heeft mij en andere spelers geleerd om het spel te begrijpen. Noem hem genereus. Als je bereid bent wat je geleerd hebt over te dragen op anderen, moet je wel genereus zijn.’’

Cruijff was als coach een leermeester. Hij liet je meekijken, meevoelen, meespelen en hij liet je bewust fouten maken. Zo zeggen veel coaches die onder hem hebben gespeeld. ,,Je moet goed kijken naar wat je kan en wat je niet kan’’, zei hij tegen Guardiola. En in de documentaire zegt Cruijff: ,,Als je fouten maakt, maak je fouten. Daar kun je van leren. Van goede dingen leer je niks.’’ En altijd vooruit kijken. Altijd van je eigen kracht uitgaan.

Frank Rijkaard neemt in het boek Wie is Johan Cruijff, Insiders duiden het orakel, maar Cruijff heeft zelf het laatste woord (Mik Schots en Jan Luitzen) het debuut van Dennis Bergkamp als 17-jarige in de Europa-Cupwedstrijd tegen Malmö FF als voorbeeld: ,,Dennis moest spelen tegen een 92-voudige international. Johan zei in de bespreking: ‘Deze jongen is op en hoort hier eigenlijk niet meer te staan. Hij kan niet meer lopen, dus blijf hem opzoeken. Al lukt het één keer, twee keer, drie keer niet, gewoon blijven gaan, dan speel je hem volledig weg’. Daardoor ging Dennis blij het veld in en speelde hij een weergaloze wedstrijd. Iedereen kende Dennis meteen.’’

Rijkaard verduidelijkt: ,,Johan waarschuwde hem nergens voor. Hij gaf hem alleen de mogelijkheid om uit te gaan van zijn eigen kracht en te durven die te laten zien. Hij versimpelde het: ‘die tegenstander moet je wegspelen, klaar’. Hij zei niet eens: ‘trek het je niet aan dat je tegen een geroutineerde tegenstander komt te spelen’, want als je zegt ‘trek het je niet aan’ dan gaat een jonge speler al met knikkende knieën het veld in.’’

Rijkaard werd langzaam een bewonderaar en adept van Cruijff. Op voorspraak van Cruijff werd Rijkaard trainer van Barcelona en legde hij de basis voor wat Guardiola met de Spaanse club zou bereiken. Als speler van Ajax had hij de coach Cruijff nog de rug toegekeerd, in september 1987, en vertrok hij met slaande deuren: ‘Krijg toch de kolere met je eeuwige gezeik.’ Cruijff had hem eindeloos gevraagd de leidersrol naar zich toe trekken. Cruijff geloofde in Rijkaards kracht, Rijkaard was te bescheiden. Cruijff is altijd blijven geloven in Rijkaards kracht. Ze hebben het later uitgepraat. Niet dat ze het eens werden. Maar Rijkaard vond het bewonderenswaardig van zijn leermeester dat hij bleef geloven in wat hij (in hem) zag.

Tonnie Bruins Slot was de super-assistent van Cruijff. In de Telegraaf verhaalde hij over Marco van Basten, eerst speler, toen coach, zelfs bondscoach, nu assistent-bondscoach. ,,Marco komt bij Ajax langs even nadat hij naar AC Milan was getransfereerd. ‘Gaat lekker Johan, ik voetbal mee, laat me terugzakken, paar leuke steekballen en wat assists’. Cruijff antwoordde: ‘Welk nummer heb je? Nummer 9. Een nummer 9 in Italië moet scoren, niet meevoetballen anders beland je als buitenlander zo op de bank’. De volgende wedstrijden scoorde Van Basten aan de lopende band.’’

Bruins Slot: ,,Cruijff dacht tegendraads en tegelijkertijd liet hij spelers beslissingen nemen. Bewust terwijl zij zich nergens van bewust waren. Stanley Menzo of Hans Galjé onder de lat bij Ajax? Iedere week liet hij twee spelers partijtje kiezen zoals op straat. Achtereenvolgens Spelbos, Rijkaard en Van Basten kozen Menzo. ‘Moet ik dan Galjé opstellen?’’’

Cruijff prikkelde het eergevoel van spelers. Zoals met Van Basten. Af een toe een por geven. Niet weglopen van conflicten, sterker: conflicten creëren. Om de boel op scherp te zetten. ,,In een grote chaos helder blijven denken, dat kon Johan als geen ander’’, aldus Guardiola. ,,En je proberen te verplaatsen in anderen. Nadenken over wat zij denken en doen. Dat leerde ik van hem. Wel je eigen weg kiezen, maar de anderen serieus nemen, als voetballer en als mens. Mensen willen helpen. Dat kon hij goed, mensen leren hoe ze beter worden.’’

Typerend voor de gedrevenheid, de durf en de confrontatie aangaan met de vijand komt in The Last Match aan de orde tijdens een gesprek tussen Cruijff en Xavi. In zijn eerste wedstrijden bij Barcelona (1973) dook Cruijff met de bal aan de voet koelbloedig het strafschopgebied van de tegenstander in. Zijn Spaanse medespelers schrokken zich dood. Dat deed je niet: ‘Blijf uit de buurt van de zestien’. Daar schopten en sloegen de verdedigers je kapot. Zo ruw werd er gespeeld door Spaanse verdedigers. Cruijff: ‘Je gaat er op af.’ Niet bang zijn, afschrikken. Doe wat je goed kunt. Concentreer je op je hoofdtaak en houd je rug recht. Ofwel, speel simpel en geniet ervan.

Zo heeft Johan Cruijff het zijn spelers willen leren. Zo willen zijn spelers het als trainer/coach hun spelers leren. Helder blijven denken, ook na een nederlaag. Bruins Slot: ,,Heel Feyenoord – met Cruijff – was geknakt na de 8-2 bij Ajax, in 1983. Johan kwam de kleedkamer uit en zei met de voor hem kenmerkende vanzelfsprekendheid: ‘Ach, het zijn maar twee puntjes’. Later won Feyenoord de dubbel.’’

Dit artikel is gepubliceerd in NLcoach 2016-02

%d bloggers liken dit: