Archief | doping RSS feed for this section

Joop Hueting ontkende veel effecten van doping

19 nov

hueting_je

Zou er nog iemand nog weten dat de vorige week op 91-jarige leeftijd overleden prof. dr. Joop Hueting (hij werd bekend als klokkenluider van de gewelddadige Nederlandse invloed in Indië) veelvuldig onderzoek deed naar het effect van doping, zoals amfetaminen, coffeïne, ACTH, anabole steroïden et cetera?

Hij deed dat in de jaren zeventig en tachtig onder meer met de vorig jaar overleden Hein Verbruggen, die als wielersportleider krampachtig op zoek was naar een manier om het gebruik van dope tegen te gaan, én met een aantal zeer bekende Nederlandse wielrenners (vooral van de PDM-ploeg onder leiding van Jan Gisbers die graag de grenzen op zocht, zo vertelde hij mij weleens).

Dat moest, begreep ik van Verbruggen toen hij mij daarover nogal vermanend onderhield naar aanleiding van een citaat van PDM-renner Peter Stevenhaagen in een door mij gepubliceerd interview in De Volkskrant, geheim blijven voordat er ‘indianenverhalen’ verschenen. ‘Guus, begrijp je dat dan niet!?’ Dat begreep ik onmiddellijk. Dat maakte Verbruggen verdacht, meende ik in eerste aanleg ook. Zó woedend kon toch geen mens tegen mij (of over mijn artikel) zijn?

Mijn primaire afweer kwam boven. Bijna tegelijkertijd openbaarde zich de nuance in mijn mening over doping – en wilde ik Verbruggen leren begrijpen. Wat is er hier aan de hand. Waarom? Waarom die woede? Wat nog te doen om doping te voorkomen of te bestraffen? Voorlichting? Ontkenning? Verbruggen zocht en vond de vreemdste uitwegen, die nogal tot wat agressie en aanvallen jegens zijn gedrag leidden. Hij moest wat, tot aan zijn dood (voorjaar 2017) toe.

‘Guus, wat vind jij? Mensen doen alles om zich te verbeteren en zichzelf te bevestigen. Wat moet ik dan, als wereldsportleider? Als de man die weet hoe mensen zich moeten gedragen. Wat doen ze? Wat willen ze? Ik doe mee, ik buig mee, ik wil begrijpen en toch moet ik spelregels, zelfs straffen, verzinnen om de sport gezond te laten verlopen en populair te houden. Sterker: om iedereen te vriend te houden. Alle partijen, iedereen heeft zijn behoeftes. Net zoals jij en ik’.

Zo liet hij zich ontvallen een paar maanden voor zijn dood. Het was een indringende, moeizame sessie, tussen een man die de dood zag naderen en een man die (zo had Verbruggen in de loop van onze vriendschap begrepen) altijd zoekende was, van taoïsme tot boeddhisme, van doping tot niet-doping. ‘Ik probeer iedereen zijn mening en belangen te respecteren. Wat kun je meer?’

En toen dronk Hein een half jaar voor zijn dood zijn glas Cola Light leeg. Op de Veluwe, vlak voor mij, aan de andere kant van de tafel. Het was mooi en verhelderend. Joop Hueting kwam nog ter sprake. Tja, zei Hein, ook een man die zijn weg probeerde te vinden tussen het gelijk en het ongelijk.

Onder de kop ‘Doping bestaat niet’ had Hueting jaren eerder al in een interview met De Volkskrant voor nogal wat commotie in de sportwereld gezorgd. Hij (hoogleraar experimentele psychologie in Brussel) onderzocht onder meer de effecten van amfetamine en ACTH (een soort neurotransmitter, althans met een soortgelijke werking) en zag daarvan geen effect bij beroepswielrenners. Hueting werd daarin min of meer gesteund door Harm Kuipers.

Ik heb nooit meer iets (op een serieuze verwijzing na van de goed ingevoerde en zich verdiepende Vlaamse sportjournalist Hans Vandeweghe in zijn boek ‘Wie gelooft de renners nog?’) van dit onderzoek vernomen, laat staan dat er in de talrijke necrologieën van Hueting aan werd gerefereerd. Ik noem het niet noemen van Hueting door alle media als belangrijke dopingonderzoeker een omissie. Want Hueting beweerde nogal wat in het kader van de opwinding over doping. Binnenkort dan maar in een boek. Het boek komt er aan, zo vernam ik van mensen die de materie deskundig en wél van nabij volgen.

Doping, nationalisme, begeerte én de macht van geld

27 nov

Het heeft er alle schijn van dat de strijd tegen doping verhardt. Er lijkt voor sporters die ‘verboden middelen’ gebruiken geen ontkomen meer aan. De overkoepelende instantie, het Internationaal Olympisch Comité IOC, heeft zich met de steun van het Wereld Anti-Doping Agentschap WADA, voorgenomen hardere methoden aan te wenden ten einde de sport te zuiveren.

Of ze de strijd zal winnen, is zeer de vraag. Doping is van alle tijden, net als de begeerte om goud en eeuwige glorie te bereiken. Altijd zullen mensen, mogelijk aangestuurd door bonden en landen, op zoek zijn naar het hoogste doel. Wie niet wint, is geen held en zal geen plaats krijgen in de Hall of Fame.

Tekening Wren McDonald (NYTimes)

Tekening Wren McDonald (NY Times)

Na de ogenschijnlijke overmeestering van de rottende wielersport, met als grootste vangst zevenvoudig winnaar van de Tour de France Lance Armstrong, volgde de atletiek. Na doortastend onderzoek door de Duitse televisiezender ARD is gebleken dat het Russische ministerie van Sport en de geheime dienst gebruik van doping heeft gestimuleerd. Journalist Hajo Seppelt kreeg tijdens zijn speurtocht medewerking van een oud-werknemer van de Russische dopingautoriteit en diens vrouw, een oud-atlete. Zij meldden zich in 2013 weliswaar bij WADA, maar meenden na een gesprek geen gehoor te vinden bij de functionarissen van het dopingagentschap en klopten daarom vervolgens via een informant aan bij Seppelt en zijn dopingredactie die eerder met succes doping in de Duitse wielersport hielp blootleggen.

hajo-seppelt_ptg2015_soendergaard_500x320

Hajo Seppelt tijdens Play the Game (Foto Thomas Sondergaard)

Het mag geen verbazing wekken als binnenkort meer atleten worden beschuldigd. Verdachtmakingen zijn van alle dag, zeker waar het grensoverschrijdende prestaties betreft. Los daarvan kan politiek een belangrijke rol spelen. Nationalistische motieven om in de sportwereld aanzien te verwerven kennen we nog uit de tijd van de Koude Oorlog en zijn langzaam maar zeker en duidelijk waarneembaar overgenomen door kleinere landen. Wie scoort in de sport telt mee in de grote wereld. Ook Nederland loopt onmiskenbaar mee in deze optocht van hongerigen: winnen – daar gaat het om; medailles – zoveel mogelijk. Meer evenementen ook, in de veronderstelling daarmee het aanzien van het land te kunnen verhogen. Een beetje van wat Rusland (of eerder de DDR, China en de VS) wordt verweten.

Thomas Bach

IOC-voorzitter Thomas Bach

In dat licht moet ook het plan van IOC-voorzitter Thomas Bach worden gezien. De Duitser zei medio oktober dat het IOC in de toekomst dopingcontroles onafhankelijk van sportbonden (en landen) wil laten uitvoeren. Alsof toen al duidelijk was dat het laboratorium van Moskou zich niet aan de regels hield. Opmerkelijk genoeg werd dat idee van Bach in geen enkele krant serieus genomen – hooguit een berichtje van tien regels onderin de sportpagina. Nu de beerput is opengegaan haasten media zich de opgelaaide antidopingstrijd in pagina vullende grote letters te publiceren.

Herman Ram, directeur van de Nederlandse Dopingautoriteit, refereerde eraan tijdens zijn betoog op het congres Play the Game, vorige maand in Aarhus (Denemarken). Het congres dat is bedoeld om kritische journalistiek en onderzoek naar fraude in sport een podium te geven.

Ram noemde het bericht van Bach zelfs revolutionair. ‘Voor sporters dreigender. Mogelijk zal dat de strijd tegen doping nog verder vooruit helpen. Het beeld bestaat nu dat de antidopinggemeenschap een monster is. Maar er werken nog geen 2.500 man. Dat is piepklein in de grote sportwereld.’ Hij gaf aan dat naar schatting 1.750 ‘intentional’ (moedwillige) sporters worden betrapt. Slechts 1% van de controles die worden uitgevoerd. Bij 750 sporters werden vorig jaar verdachte bloed- en urinewaarden waargenomen. Het bewijs dat ze doping gebruikten was niet te leveren. En dan waren er nog de sporen her en der van cannabis of voedingssupplementen die niet als stimulerend middel worden ervaren.

Ram: ‘Wist u dat nu al voor in totaal 300 miljoen dollar aan controles wordt uitgegeven? Ter vergelijking: Lance Armstrong vergaarde in zijn carrière 150 miljoen dollar. Laten we dus in vredesnaam niet doen alsof antidoping een groot, machtig, overgefinancierd orgaan is, dat overal zijn tentakels heeft. We zijn een piepkleine niche binnen een sportwereld waarin miljarden omgaan.’

Wat te doen tegen zoveel onsportiviteit, zoveel fraude, zoveel begeerte om ten koste van alles de beste te zijn? Ram verweerde zich tegen de criticasters die menen dat zijn bureau en WADA te weinig doen, te weinig succes behalen. WADA wordt een tandeloze organisatie genoemd. Hypocriet zelfs. Tja.

Om duidelijk te maken hoe ingewikkeld de strijd is, refereerde Ram aan het onderzoek van de Nederlandse Doping Autoriteit, naar aanleiding van doping bij de Nederlandse wielerploeg Rabo. Daaruit bleek dat er drie groepen waren: 1.renners die geen zin meer hadden in paranoïa; 2.renners die middelen gebruikten die niet op te sporen zijn en 3.renners die zeiden: ‘ik zal altijd gebruiken als ik daar voordeel bij denk te hebben’. Dat type zal dus blijven zoeken naar mogelijkheden en beschikbaarheid, ook als dat meer risico’s of andere nadelen met zich meebrengt.

Michael Rasmussen

Ex-wielrenner Michael Rasmussen

In Aarhus luisterde ex-Raborenner Michael Rasmussen (hij werd in 2007 uit de Tour de France gezet) in de zaal onverstoorbaar mee. De Deen had eerder tijdens het congres luid en duidelijk gezegd dat hij te allen tijde weer doping (epo, bloedtransfusies, groeihormonen) zou gebruiken als hij opnieuw ging wielrennen. Groep 3 dus.

Dat is het beeld wat Ram en andere dopingbestrijders voor zich zien. Maling aan de spelregels! Onverschilligheid in combinatie met ongeneerde begeerte naar het veronderstelde ultieme geluk. Of het nu individuelen zijn die bij hun honger naar triomf, aandacht en geld alle regels negeren of bonden en naties (overheden en gezagsdragers) die in hun begeerte naar imago en macht manipuleren. Het is eenvoudigweg vals spel. Begrijpelijk is dat arme kinderen en in getto’s verpieterende jongens en meisjes alles in het werk willen stellen om materiële rijkdom te verwerven, zoals hun helden dat (met of zonder doping en fraude) doen. Hoe vertel je kinderen dat doping (of omkoping) niet eerlijk is? Het gaat toch om winnen? Maar…

De Canadese jurist Dick Pound (IOC-lid, oprichter en oud-directeur van WADA) waarschuwde in Aarhus dat topsport steeds meer in handen komt van criminelen. ‘Het probleem rond doping is groter dan mensen weten, zelfs vrezen. We hebben het over vals spelen in de sport, waar het om sportiviteit en integriteit gaat. Er gaat steeds meer geld om in sport, het prijzengeld schiet omhoog, de salarissen en premies stijgen, er is groei van criminalisering, van handelaren die rijk willen worden van de sport.’

En hij wees naar de journalisten: ‘Er is werk te doen, sport is van iedereen, maar die mag niet in handen vallen van handelsgeesten, criminelen en machtswellustelingen zoals politici.’ Om na afloop de Duitse journalist Hajo Seppelt als een welkome bondgenoot in zijn armen te sluiten.

Pound, Ram en vele anderen op Play the Game zagen opnieuw in dat de sport de verkeerde kant op gaat. Vandaar ook sinds eind jaren negentig het Deense initiatief voor dit congres. Eerst waren het wielrenners, nu zijn het atleten, straks golfers, zwemmers, schaatsers, basketballers, honkballers, boksers en zeker voetballers (overvloedig, dus ook schadelijk gebruik van pijnstillers) die de grenzen (afspraken) van sportiviteit hebben overschreden.

Hoe verder?

WADA kan de strijd niet (alleen) aan. Het agentschap wil hulp, niet alleen van doortastende journalisten, onderzoekers en wetenschappers, maar ook van de sportbonden en van de politiek. De jacht gaat voort, zeker als het aan de instanties ligt die integriteit en sportiviteit willen bevorderen. Eerlijkheid en transparantie kunnen veel bijdragen. Een beetje minder begeerte naar titels en medailles ook. Maar hoe krijg je dat voor elkaar zolang mensen, naties, politieke systemen en machthebbers elkaar blijven bestrijden?

Usain Bolt

Hardloper Usain Bolt

Meer geld zou een oplossing kunnen zijn om de strijd tegen doping met meer optimisme te kunnen voortzetten. Maar de overkoepelende sportorganisaties IOC, FIFA, UEFA, IAAF, FINA en kleinere bonden blijven onverstoorbaar steeds winstgevender contracten afsluiten met grote sponsoren, multinationals en televisiemaatschappijen. Hardloper Usain Bolt verdient bijvoorbeeld bijna 20 miljoen(!) dollar per jaar. Sponsoren investeren liever in sporters en sportorganisaties dan in bestrijding van het kwaad. De wortel van alle kwaad is geldzucht, wordt wel gezegd. Mogelijk dat het kwaad ook kan worden uitgeroeid door geld. Wat WADA en andere antidoping-instanties ook ondernemen, zonder meer geld en meer bevoegdheden zijn ze kansloos. Tandeloos.

Dit artikel is gepubliceerd in NLcoach 5, december 2015

Claudia Pechstein en haar voor eeuwig geschonden reputatie

3 feb

dopingvorwuerfe-claudia-pechstein

Daar zat ze dan, omringd door onder meer een man die wegens moord vier jaar onschuldig in de gevangenis zat, een moeder wier zoon jarenlang gepest was en zich uiteindelijk van het leven benam, een televisiepresentator die op grond van zijn huidskleur door media was gediscrimineerd en buitengesloten. Claudia Pechstein, succesvol schaatsenrijdster, mocht op dinsdag 27 januari bij Menschen bei Maischberger (ARD) vertellen hoe ze jarenlang heeft gevochten om haar onschuld te bewijzen, en nu dankzij het Oberlandesgericht in München zowaar kans heeft op (verlaat) vrijspraak. Maar nog altijd wordt ze onheus bejegend. Haar reputatie is flink geschonden. En daar komt zij, meent ze, nooit meer van af.

Doping heeft ze nooit gebruikt, beweert ze stellig. Nooit is ze positief getest op doping. Toch werd ze twee jaar (van 2009 tot 2011) geschorst én gebrandmerkt, omdat er schommelende bloedwaardes bij urinecontroles waren waargenomen. Dopinginstanties en het internationale sporttribunaal concludeerden meedogenloos (volgens de letter der wet) dat die afwijking duidt op gebruik van ongeoorloofde middelen. De aard van haar gevecht mag als bekend worden verondersteld, evenals het verhaal over haar eerste man die haar uiteindelijk niet onvoorwaardelijk wilde steunen en mede daarom van haar scheidde, en over haar poging om zich (met haar toenmalige man) ten einde raad van het leven te beroven.

Het zijn de horror stories van een sporter die in een van zijn doorwaakte nachten wenst dat hij nooit aan een topsportcarrière was begonnen. Dit keer is het Sandra Maischberger, een even kritische als empathische interviewster, die probeert te doorgronden wat mensen doormaken als ze ten onrechte (dan wel voorbarig) worden gestraft. Ik denk terug aan Lance Armstrong, die uiteindelijk tegenover Oprah Winfrey zijn bekentenis deed. Ik wacht bij Claudia op tranen, een vleugje schuldbekentenis, op verongelijktheid en meer van die uitingen die bij slachtoffers passen.

pechstein_bd
Maar geen emoties. Ze is sterk. Ja, ze voelt zich slachtoffer. Maar ze vecht verder, Claudia (42 intussen) kan niet anders. Of ze wel dan niet schuldig is, kan ik niet beoordelen. Hoe verbeten Klaas Faber (chemometricus) ook wil en kán aantonen dat Frau Pechstein slachtoffer is van dwalingen in laboratoria, onbetrouwbare dopingwetgeving, en vooral van eigen belang van bonds- en dopingbeambten. Het succes dat Pechstein voor de burgerrechter behaalde, moet voor een belangrijk deel op het conto van de doortastende Faber worden geschreven. Het voelde beter dan al haar vijf gouden olympische medailles.

Ik ben geen jurist die zich moet baseren op feiten en regels. Ik zag en hoorde Claudia Pechstein en de anderen hoe zij door (vooral de media) voor het leven werden beschadigd én gebrandmerkt. Jij deugt niet, want in de kranten staat dat jij niet deugt. Jij bent verdacht. Je bent dan wel vrijgesproken, maar waar rook is is vuur. Zoals de ten onrechte veroordeelde moordenaar moest ervaren: ,,Het wordt stil in de winkel als ik er kom.” En de moeder van de gepeste en overleden zoon: ,,Daar zal hij het wel naar gemaakt hebben. Mensen zwijgen. Niemand steekt zijn hand uit.” Ze worden nog steeds buitengesloten.

Claudia Pechstein kwam uit de voormalige DDR. En omdat daar doping schering en inslag was, zal zij ook wel bekend zijn met doping (wel dan niet opgedrongen door het systeem). Ze zal wel bloeddoping hebben gehad. Zo werd links en rechts geschreven en daarom overal geroepen. Vooral Duitse media als Bild, Focus en Bunte zullen, wanneer de schaatsenrijdster wordt vrijgesproken, moeten boeten voor hun voor Pechstein nadelige berichtgeving. Het gaat om rond 4 miljoen euro, aldus de aanwezige mediajurist.

Of het zover komt, is onduidelijk. Waar het om gaat is dat media en hun vaak slaafse lezers en volgers niet de moeite nemen eerst na te denken voordat ze zonder dat afdoende bewijs is geleverd overgaan op veroordeling van (mede)mensen – in dit geval sporters. Pechstein verloor door haar schorsing inkomsten uit sponsoring en winstpremies en werd zelfs door haar werkgever (de Duitse politie) in diskrediet gebracht. Haar vader voelt zich schuldig, zegt ze, omdat zij door hem met een genetische erfenis (bloedanamolie) zou zijn opgezadeld. Wist hij veel.

Rufmord, dat begrip gierde door de weer indrukwekkende uitzending Menschen bei Maischberger. Mensen die tevergeefs vechten om hun geschonden reputatie te herstellen. Het is zo gemakkelijk om mensen te veroordelen, omdat ze een vreemd uiterlijk hebben, een schommelend bloedbeeld, uit de DDR komen of domweg omdat ze topsporter zijn.

De Duitse olympische sportbond heeft intussen, na de uitzending, laten weten dat ze Claudia Pechstein steunt in haar strijd. Zij roept de internationale schaatsunie ISU op de zaak te heropenen. Pechstein noemde in het programma de ISU ‘bedriegers die haar alles hebben ontnomen’.

Ik begrijp het: het is haar strijd. Maar wat ik mis, is de solidariteit in schaatsland. Waar zijn de schaatskampioenen en zogenaamde voorvechters van rechtvaardigheid in de samenleving en van sportiviteit en solidariteit? Of gewoon een mening van de Nederlandse schaatsbond? Ze weten het niet, ze vertrouwen het niet? Daarom maar zwijgen? Ze durven niet. Of toch domweg eigen belang? Egocentrisme overheerst weer eens.

Solidariteit in de sport – samen doen, samen sporten, samen strijden, elkaar steunen door dik en dun – bestaat nauwelijks. Waarom niet? Waarom wel elkaar wantrouwen?

Deze column is gepubliceerd op de website http://www.sportstrategie.nl

De opmerkelijke relatie tussen de DDR en Red Bull

3 mrt

Met Co Adriaanse in Studio Voetbal op zondagavond hoop je altijd op een zinnige opmerking. En ja hoor. Ook deze keer. Dus toen hij wilde uitleggen wat er bij Red Bull Salzburg aan de hand is, hoopte ik op de verklaring die ik na de opmerkelijke Ajax-debacles in de Europa League (0-3 en 1-3) nog niet had gelezen of gehoord. Er moest toch iets bijzonders met Salzburg en met Red Bull aan de hand zijn, los van het zwakke spel van Ajax?

Adriaanse, die in het seizoen 2008-2009 er coach was en met Salzburg kampioen werd, vertelde over de Red Bull Clinic. Waar niet alleen alle voetballers van Salzburg, maar ook internationale skiërs, skispringers, tennissers, autocoureurs, golfers en wielrenners (er is verband gelegd tussen Pansold en Human Plasma, de bloedbank voor langlaufers, biatleten en wielrenners) worden ‘behandeld’ onder meer aan de hand van bloedtesten en veelvuldig gebruik van ‘speciale’ Red Bull. Adriaanse liet de naam dokter Pansold vallen, een voormalige Oostduitse arts. Ja, die naam kende ik nog van een dopingproces tegen zes DDR-trainers en -artsen in Berlijn, 1998, waar ik bij aanwezig was.

Er werd een beetje lacherig gedaan door Jan Mulder, Arno Vermeulen, Ronald de Boer en Jack van Gelder. Zoals het veel voetbalanalisten betaamt. ‘Oh, een Oostduitser, hoe heet hij ook al weer?’, lachte Mulder, in de hoop toch vooral over ‘serieuzere’ zaken te kunnen praten. Adriaanse zei verder maar niks, geen slapende honden wakker maken of zoiets. Ze noemden Pansold ‘dr. Tot’, zei Adriaanse met de van hem bekende mysterieuze glimlach. Ach, waar hebben we het over?

Nou ja, Pansold! Van hem had ik weleens gehoord.
http://retro.nrc.nl/W2/Nieuws/1998/08/25/Spo/01.html

Bernd Pansold was twintig jaar lang (1968-1990) een van de belangrijkste dopingartsen van de DDR (hij gaf ‘alles’ wat zwemmers, atleten en jeugdsporters beter kon maken). Hij was chef-arts van Dynamo Berlin en van 1971 tot 1989 lid van de Stasi onder een andere naam: Jürgen Wendt. Er zijn nog veel oud-DDR-sporters die gehandicapt zijn door zijn methoden of ziek werden, zelfs kanker kregen. De kogelstootster Heidi Krieger was een van zijn ‘clienten’. Zij (hij) heet nu Andreas Krieger, omdat ze door Pansolds hormoontherapie te veel man was geworden. Pansold werd in 1998 veroordeeld door een rechtbank in Berlijn tot een geldstraf, omdat hij opzettelijk mannelijke hormonen aan minderjarigen had gegeven. De Oostenrijkse skibond waarvoor Pansold destijds werkte, ontsloeg hem meteen.
http://www.berliner-zeitung.de/archiv/aus-den-stasi-akten-des-sportmediziners-bernd-pansold-von–hirnhormonen–und–kriminellen-vergehen-,10810590,9420220.html

In 2003 werd hij door de Red Bull Clinic ingelijfd. Het is niet gezegd dat de voetballers van Salzburg daarom nu beter, sterker en sneller waren dan Ajax of dat ze überhaupt doping krijgen. Er is meer nodig dan kracht, snelheid en conditie, je moet natuurlijk ook nog (technisch) kunnen voetballen. Maar Adriaanse wist wel dat de Red Bullspelers mede door de behandelmethoden sterker en sneller waren. Zo vertelde hij tussen neus en lippen door. Vorig jaar werden ze nota bene nog door een Luxemburgse club uitgeschakeld. Maar het elftal is wel gegroeid, wist Adriaanse.

lindsey21s-2-web
In de kliniek in Thalgau https://www.facebook.com/media/set/?set=a.10151243317925304.801152.136399835303&type=3 was skiër Hermann Maier (bijgenaamd de The Herminator) veel te vinden. Een man die uit de dood opstond en diepe indruk maakte door zijn enorme spierkracht en lichaamsbouw. Ook de Amerikaanse skikampioene Lindsey Vonn en haar vriendin de Duitse skikampioene Maria Riesch hebben zich er regelmatig gemeld. En de Duitse autocoureur Sebastian Vettel. Ze worden gesponsord door Red Bull, zoals veel internationale sporters. Vonn verklaarde vorig jaar tegenover Amerikaanse journalisten dat ze inderdaad twee keer per jaar in Thalgau kwam, maar nooit Pansold heeft ontmoet. De sporters van Red Bull mogen allemaal gebruik maken van Red Bull Diagnostics and Training Center Thalgau. Mede-eigenaar van Red Bull en miljardair Dietrich Mateschitz is de baas en geldschieter van de Salzburger voetbalclub.

In The Boston Blickbild van 23 mei 2013 werd een voormalige trainer van het centrum geïnterviewd. Hij wilde anoniem blijven, uit angst voor represailles. Hij wilde ook niet zeggen hoe lang hij er gewerkt heeft. Verder was hij kracht- en conditietrainer voor een nationaal curling team (…) Als verklaring voor het feit dat het centrum in een bouwvallig gebouw is ondergebracht zei hij: ‘Een nieuw gebouw trekt aandacht. En gezien het grote aantal prominente sporters dat er komt is anonimiteit gewenst.’

Volgens de man heeft met name Hermann Maier veel aan Pansold te danken. ‘Iedereen dacht dat hij zo sterk werd omdat hij in de bouw werkte, als metselaar en stenensjouwer. Maar dat is onzin. Omdat Maier met Pansold werkte, mochten de andere Oostenrijkse skiërs van de skibond niet met hem omgaan.’

Ook Maria Riesch werd dankzij de methoden van Pansold sterker, zegt hij. Uiteindelijk besloot ze met de medicus te stoppen. ‘Omdat’, aldus de ex-trainer, ‘ze hem niet meer vertrouwde’. Hij zegt niets over dopingmiddelen te weten. ‘Maar van alle sporters werd geëist dat dat ze zoveel mogelijk Red Bull dronken die in een koelkast werd bewaard. Ze mochten niets anders drinken dan Red Bull. Dat vond ik vreemd. Omdat de meeste sporters mixdrankjes nemen. Maar dat was ten strengste verboden in Thalgau’

 

Volgens ‘Jan’, de ex-trainer van de kliniek, worden de speciale Red Bulls van Thalgau gebruikt als maskeringsmiddel. ‘Hoewel Lindsey Vonn zegt clean te zijn, vind ik het vreemd dat ze traint in een kliniek van een man die zeer betrokken was bij doping. Ik zie veel overeenkomsten met Lance Armstrong’. Nooit positief maar wel samenwerken met verdachte artsen.

 

Hij vertelde tegen The Boston Blickbild http://bostonblickbild.blogspot.nl/2013/05/lindsey-vonns-red-bull-doping-doctor.html dat hij niet kan begrijpen dat sportmensen zoveel Red Bull kunnen drinken zonder over te geven. ‘Ik dronk het nooit, hoewel ik het moest drinken. Maar ik gooide het in het toilet en vulde het blikje met water. Dat deden alle trainers daar.’

Volgens ‘Jan’ dronk Lindsey Vonn meer van de speciale Red Bull dan alle andere sporters in het centrum. Hij zegt ook dat er veel wielrenners kwamen die de Tour de France reden en Chinese atletes, nadat hun ‘Chinese methodes’ waren ontdekt en verboden. Geen begeleider van Vonn die argwaan had. ‘Ze waren blij dat Red Bull alles overnam.’

Dietrich Mateschitz heeft als eigenaar van Red Bull ruim 600 sporters onder contract. Aanvankelijk investeerde hij in kleine sporten. Maar hij heeft zijn imperium uitgebreid tot bijna alle topsporten. Ook voetbal, niet alleen Salzburg, maar ook Real Madrid en New York Red Bulls. Vooral de Duitse pers heeft Pansold argwanend gevolgd. Maar ook de New York Daily News. Zoals alle ex-DDR-trainers en -artsen die na de val van De Muur emplooi zochten in het Westen, met name in Oostenrijk, door vooral de Berliner Zeitung, de Süddeutsche en Der Spiegel. Toegang tot de kliniek wordt niet gauw gegeven. Het is niet de bedoeling dat ze nieuwsgierige mensen toelaten. Anonimiteit is het hoogste goed.
Alleen de New York Daily News mocht op audientie, mei 2013. Lees: http://www.nydailynews.com/sports/i-team/muscling-roid-doc-news-visits-controversial-training-doctor-red-bull-clinic-article-1.1351280

Of lees dit, een Oostenrijkse analyse: http://www.sturm12.at/2014/02/18/wie-spielt-man-gegen-die-pressingmaschine/

Katarina Witt, lachend en stralend als weleer

1 feb

Nog even fris, vrolijk en leuk als toen. Nog steeds heeft Katarina Witt (48) de uitstraling waarmee ze in de jaren tachtig aan de wereld toonde dat mensen uit de DDR konden lachen. ‘Kati’ danste, draaide en sprong zoals geen kunstrijdster dat eerder had gedaan. Huppelend van plezier. Met veel bravoure. Zo veroverde ze in Serajevo (1984) en Calgary (1988) de gouden medaille. Zo werd ze en is ze nog steeds de meest succesvolle kunstrijdster aller tijden.

Zo zou ze weer kunnen stralen en springen op het ijs. Zoals in het Saddledome van Calgary waar ze de zwarte Amerikaanse Debi Thomas in The Battle of the Carmens (beiden schaatsten op de operamuziek van Georges Bizet) tot groot verdriet van de Amerikanen versloeg. Hier was politiek in het spel. Het Westen tegen het Oosten, de VS tegen de DDR. Het Amerikaanse systeem tegen het Sovjet-systeem. De Amerikaanse media gingen weer eens royaal over grenzen. America’s Sweetheart tegen dat wicht uit de DDR, de vijand. Het was de tijd van de Koude Oorlog.

tomas kati
Katarina Witt werd door Time ‘het mooiste gezicht van het socialisme’ genoemd. ,,Door mijn uitstraling werd ik positief benaderd’’, weet Witt nog, charmant en uitnodigend pratend in haar kantoor in Berlijn. ,,Ik heb de DDR trots gemaakt. Ik werd het uithangbord. Het was een naïeve, domme, wereldvreemde kwalificatie van de Amerikanen. In de DDR bestaan zowaar ook groene weiden, er zijn ook leuke meisjes. Tja, hoe kun je het bedenken, zo kleingeestig. Alsof alles bij ons grauw en grijs was, er mensen leefden die dom, grijs, arm en vanzelfsprekend ongelukkig waren. Ik heb onbewust de deur geopend naar de DDR. Ik was een positieve ambassadrice van de DDR. Dat hebben de Amerikanen ermee bereikt.’’

Ondanks het systeem van onderdrukking heeft ze veel te danken gehad aan de DDR, zegt ‘Kati’. Het was toch haar land, waar ze geboren en getogen was. Ze heeft er op haar vijfde kunstrijden geleerd. Ze heeft er geleerd door te zetten en haar talenten te gebruiken. ,,Ik trainde dagelijks zeven tot acht uur. In de weekeinden wedstrijden. Dat heeft me tot de gedisciplineerde vrouw gemaakt die ik nu nog ben. Ik zou voor geen geld zijn weggegaan. Mijn ouders, familie en vrienden leefden er. Die zou ik nooit verlaten. In het Westen, in een groot huis, met veel geld en dure auto’s, zou ik me eenzaam hebben gevoeld, ver van mijn geliefden. De DDR was mijn thuis, waar mijn papa en mama leefden en mijn broer.’’

Of er afgunst was van mensen die meenden dat ze bevoorrecht was? ,,Die zijn er altijd. Altijd zijn er mensen jaloers op wat je bent en wat je hebt bereikt. Bijna iedereen heeft kansen. Ook in de DDR. Grijp ze. Velen wisten dat ik vreselijk hard werkte. Om medailles en titels te winnen. Ik heb er niets voor gekregen. Geen beloning. Dankzij mijn gouden medaille in Calgary kwam ik boven aan de wachtlijst voor een auto en een woning. Dat was mijn premie. Alles. Ik moest de auto, een Lada met een zilveren grill, zelf betalen. Ik kon een Wartburg nemen, maar die had mijn vader al. Ik heb zelf mijn rijbewijs moeten halen. Ik heb een jaar moeten wachten op mijn gedroomde auto. De dag nadat ik hem kreeg reed ik ermee tegen de schoolmuur. De huur voor een woning van 32 vierkante meter, nog kleiner dan deze kamer hier, moest ik zelf betalen. Zo klein, zo eenvoudig. Een woning waarvoor wel alleen een gezin met kinderen in aanmerking kwam. Dat is waar. Dat was mijn privilege als single.’’

Natuurlijk heeft ze veel geluk gehad, beseft ze. ,,Ik hoorde pas later hoe andere mensen moesten leven. Hoe sporters werden gedwongen doping te nemen. Atleten, zwemmers en sporters die vooral spierkracht nodig hadden. Ik deed aan kunstrijden. Daar was geen doping voor nodig. Niet die doping die er nu is, die overal in de wereld wordt toegediend om sporters beter te laten presteren. Niet alleen ten gunste van zichzelf maar ook ten gunste van de natie en de sponsor. Ik kan me niet herinneren dat ik iets heb gekregen wat mij beter maakte. Ik leefde in mijn eigen wereld, ik was alleen met mezelf bezig, met mijn training en mijn ambities. Later, begin jaren negentig, toen mensen mij beschuldigden van verraad aan vrienden en andere sporters, ben ik op onderzoek uitgegaan. Toen kwam ik erachter dat er door de Stasi een dossier van mij van 3.000 pagina’s was aangelegd. Vanaf mijn jongste jeugd was ik van minuut tot minuut gevolgd. Altijd was er dus iemand in mijn buurt geweest. Camera’s, microfoons. Dat was echt schrikken. Er stond zelfs in dat ik seks had gehad op een hotelkamer. Dat was niet zo. Tijdens een gesprek met een vriend was er een stilte gevallen. Dat was alles. Stilte, geen seks. Ik heb niemand verraden. Later is een intieme vriend van mij overgeplaatst naar een ver oord. omdat het niet goed was voor mijn loopbaan. Ik begreep het niet. Hoe kon ik begrijpen wat ze met mij voor hadden? Ik was een jong meisje. Ik werd overal buitengehouden. Als ik maar trainde, schaatste en medailles won.’’

witt-katarina-1988-620-thumb-620xauto-276214

Naar het buitenland reizen was nauwelijks een voorrecht, meent ze. ,,Ik ging er niet op vakantie. Ik moest wedstrijden rijden én winnen. Dat werd van mij verwacht. Dat wilde ik zelf ook. Als ik in het Westen buiten de ijshal en het hotel kwam zag ik dat er armoede was, druggebruik, werkloosheid, racisme, mensen die dakloos waren. Wat ik bij ons niet kende. Dat bestond bij ons niet. Ik kon zien dat het vrije Westen geen paradijs was, zoals in de DDR werd gedacht. Mensen die reizen leren van andere culturen. Dat heb ik zo ervaren. Dat heb ik geleerd.’’

Het leven van topsporter heeft haar verrijkt. Daarom staat ze nog volop in de belangstelling. Als tv-presentatrice, schaatsanaliste, als actrice in films en tv-series. Het zwarte gat heeft ze nooit gekend. ,,Ik wacht niet af. Ik wacht niet tot anderen mij verder helpen. Ik wil zelf verder. Ik zit nooit stil. Ik ben creatief. Ik denk en doe in het heden. Met vroeger ben ik niet bezig. Laatst vroeg Yahoo Sports me voor een olympisch filmpje, dat nu op mijn Facebookpagina te zien is. https://www.facebook.com/notes/katarina-witt/memorable-moments/10152116403229190. Of ik bij De Muur wilde gaan staan. Dat is hier om de hoek, vijf minuten lopen van hier. Ik was er nooit geweest. Aha, dit is dus De Muur. Ik keek naar beelden van vroeger in de DDR in de televisieserie Weissensee. Ik zag de inrichting van de huizen, hoe mensen leefden, eenvoudig, maar niet arm. Dat was voor mij een andere planeet.’’

Ze staat positief in het leven, zegt Kati Witt. Laatst was ze verdrietig. De bewoners van Beieren wilden geen Winterspelen, vooral omdat het milieu werd aangetast. Als chef van Winterspelencampagne rond München 2018 was ze teleurgesteld. ,,Juist mensen in een deelstaat die van wintersport houdt en leeft, protesteerden. Als ex-sporter en voorvechtster van olympische ideeën kon ik het niet begrijpen. Als het was doorgegaan zou het goed zijn gekomen. We waren de discussie aangegaan. Ik ben niet voor boycot. Boycot leidt tot niets. Ik ben voor dialoog. Sporters, jonge mensen die jarenlang dagelijks hebben getraind en gedroomd, staan bij een boycot in de kou.’’

Ze gaat naar Sotsji, voor de vierde keer naar de Winterspelen, weer als analist bij het kunstrijden voor televisiezender ARD. ,,Er is daar veel verkeerd: corruptie, politieke onderdrukking. Maar waar moeten we dan heen? Alleen naar landen waar alles eerlijk gaat? Waar is dat? Olympische Spelen kunnen het land veranderen. De wereld komt er binnen, met nieuwe invloeden. Dat is met China gebeurd. Dat gaat ook in Rusland gebeuren. Mensen daar gaan nadenken over wat er in land gebeurt. Dat hoop ik. Dat is waar de olympische gedachte goed voor is. Verbroedering. Ik ben niet naïef. ik ben optimistisch.’’

Het onderwerp brengt haar terug in de tijd dat de DDR werd afgewezen en vooral hoe mensen uit de DDR werden neergezet als grauwe, monddode onderdrukten. ,,Ik houd er niet van als mensen zeggen: ‘wat wij doen is het beste, dat zou iedereen moeten doen.’ Altijd dat ego. Elk land heeft zijn eigen taal, cultuur, religies, tradities en verhalen. De wereld heeft vele kleuren. Als je zoals ik veel kan reizen, kun je respect voor anderen ontwikkelen. Reizen verandert mensen. Sport is leerzaam voor jongeren. Het geeft inzicht. Je leert met mensen omgaan, teamgeest ontwikkelen. Het doel van de sport is niet systemen tegen elkaar opzetten. Het doel mag niet zijn: wie de meeste medailles wint heeft het beste sportsysteem. Zo ging dat in de DDR, en ook in de Sovjet-Unie, maar ook in West-Duitsland en de Verenigde Staten. Daar moeten we van leren. En toch zie ik het nog steeds. Steeds meer zelfs, landen die proberen zoveel medailles te winnen om te bewijzen dat zij het beste systeem hebben. Jullie in Nederland toch ook? Sporten is bedoeld als verbroedering. Het beste uit jezelf halen, maar niet ten gunste van de politieke formule. Sportprestaties zijn prachtig en leerzaam, maar ze mogen nooit het toonbeeld zijn van de manier waarop het land, de regering, zich manifesteert. Medaillespiegels mogen nooit een leidraad zijn. Asjeblieft, zet ze niet in jullie krant. Want het zet aan tot nationalisme.’’

De ernst op haar gezicht maakt gelukkig plaats voor vrolijkheid. Het maakt haar een uiterst aantrekkelijke vrouw, de wat verouderde, rijpere uitgave van de jonge vrouw die ik in 1988 in Calgary zag stralen op het ijs. Hoe ze daar na afloop op de persconferentie zat te giechelen, mij na afloop een zoentje gaf en zich daarvoor verontschuldigde: ‘Sorry, ik ben een beetje dronken van de champagne.’ Alberto Tomba, de charismatische Italiaanse skiër die tweemaal goud had gewonnen, had haar zojuist uitgenodigd voor een etentje. ‘Een mooie man die me uit eten vraagt. Ik moet snel weg’, giechelde ze. En weg was Katarina Witt.

kati en Guus

Zoals ze aan het einde van het gesprek in haar Berlijnse kantoor straalt, voelt niet als een pose. Zo is ze op haar best, vanaf de eerste jaren dat ze op schaatsen stond en door trainster Jutta Müller werd opgemerkt als een meisje met talent en optimisme – en vooral met doorzettingsvermogen. Katarina Witt staat graag in de belangstelling. Dat is zeker, ook deze middag in Berlijn. ,,Het heeft me nooit gestoord als mensen mij aanklampen. It comes with the territory”, schakelt ze moeiteloos over van Duits in Engels. ,,Het hoort er bij. Ik ervaar aandacht als een compliment. Dat is altijd mijn grootste kracht geweest. Nog steeds.’’

Een verkorte versie staat in de olympische bijlage van 1 februari in NRC Handelsblad

Dopingbestrijding weggegooid geld

7 nov

Wanneer dopingtesten zo weinig resultaat hebben als nu, dan dient er meer en intensiever gecontroleerd te worden. Met die strijdkreet probeerde Dick Pound, IOC-lid en voormalig directeur van het Internationale dopingagentschap WADA, vorige week de toon te zetten tijdens de sportconferentie Play the Game in Aarhus, Denemarken. Niet alleen sportbonden maar vooral overheden moeten zich meer inzetten in de ‘oorlog tegen doping.’ Zo begon de Canadees de openingssessie van de vierdaagse bijeenkomst, waarbij ruim driehonderd wetenschappers, sportleiders en onderzoeksjournalisten uit de hele wereld aanwezig waren.
William_Bock
Pounds oproep kreeg bijval van Bill Bock (zie foto), de openbare aanklager van het Amerikaanse dopingagentschap USADA die Lance Armstrong op de knieën kreeg. Het duo vond elkaar in de beschuldiging aan sportbonden in het algemeen en de internationale wielerunie in het bijzonder dat ze te weinig initiatief nemen. Meer inzet, nog meer geld, nog meer controles is hun credo. Dat er ‘veel te weinig’ sporters worden ‘gepakt’ schreeuwt om een strengere aanpak.

Zowel Pound als Bock toonde zich een ware ‘crimefighter’. Sporters die dope gebruiken zijn misdadigers, zo klonk uit hun tirades. Bock glom nog van zijn geslaagde jacht op Armstrong, een jaar geleden. ,,Denk nog eens aan hoe renners als Floyd Landis en Tyler Hamilton als gevolg van het regime van Armstrong in een hotelkamer in de Pyreneneeën de dood in de ogen zagen door riskante bloedtransfusies.’’ Zo hield hij zijn gehoor voor. En: ,,Denk aan al die Nederlandse renners die dood in hun bed zijn gevonden.’’

Zo zoog Bock in zijn gezwollen tirade als een geboren demagoog uit zijn dikke duim – want dat is nooit gebeurd. Herman Ram, directeur van de Nederlandse Doping Autoriteit gaf na afloop toe dat Bock onzin uitkraamde, althans is dat nooit aangetoond. Maar hij hield zich tijdens de forumdiscussie op de vlakte.

De Duitse dopingonderzoeker van de Gutenberg Universiteit in Mainz, Perikles Simon, en de Amerikaanse leider van de internationale sportersbelangenorganisatie UNI, Walter Palmer, legden aan de hand van statistieken uit dat in het huidige onderzoeksysteem de kans op positieve gevallen vrijwel nihil is en zal blijven: een handvol positieve testen (vooral cannabis nota bene) per jaar op tienduizenden controles, die nota bene duizend dollar per bloedtest en 300 dollar per urinetest kosten. ,,Nog meer controles, nog meer geld is zinloos’’, verklaarde Simon. ,,Als we eindelijk in een laboratorium dichtbij het opsporen van een nieuw product zijn, is er al weer een nieuw product in omloop. De controles tijdens wedstrijden blijken ook nog vier keer zo effectief als controles buiten de wedstrijden. Waarom dan nog out-of-competition controles? Ze werken niet.’’

Er wordt per jaar ruim 300 miljoen dollar uitgetrokken voor dopingcontroles door WADA, wist Simon. ,,Weggegooid geld.’’

Maar Pound en Bock waren in de discussie niet te vermurwen. ,,Dus u wilt dat we stoppen met dopingtesten’’, beet Bock Palmer toe. En Pound: ,,Iedereen wil de straf reduceren. Waarom? De nieuwe, strengere WADA-code is al ontworpen, maar wordt helaas pas in 2015 bekrachtigd’’, zei Pound. ,,De sportbonden nemen hun verantwoordelijkheid niet. Ze ontkennen doping. Klokkenluiders als Landis en Hamilton worden door de bestuurders van de wielerunie nota bene als ‘klootzakken’, verraders dus, neergezet. In de teamsporten wordt helemaal geen actie ondernomen. Uit angst voor imagoverlies.’’

Bock: ,,Dankzij Pound is WADA gekomen, dankzij Pound zijn misdadigers als Armstrong gepakt. Hoe kunnen kinderen aan sport denken zonder dat ze aan chemische steun denken? Alleen strengere straffen en intensiever jagen op dopers heeft zin.’’

Herman Ram van de Nederlandse Doping Autoriteit probeerde in zijn betoog nuance aan te brengen. ,,Waarom wordt doping genomen? Hoe ontstaat een dopingsysteem? Er moet ook naar sociologische achtergronden worden gezocht en naar de criminaliteit van de handelaren.” Hij wees op de diversiteit in culturen en landen. De organisatie van Play the Game hoopte dat Ram uitleg zou geven over het recente Nederlandse onderzoek waarin veel wielrenners werden verhoord en schuld bekenden. Ram zei later: ,,Ik kan niets vertellen omdat het onderzoek nog niet is afgerond.’’

Gerhard Treutlein Gerhard Treutlein

In een andere (doping)sessie van de conferentie in Aarhus kwamen vooral veel Duitse onderzoekers aan het woord. Professor Gerhard Treutlein van de Universiteit van Heidelberg (Zentrum für Dopingprevention) wees op het Duitse dopingprobleem dat al sinds de Tweede Wereldoorlog heerst en vooral door de rivaliteit tussen Oost- en West-Duitsland in omvang toenam. How the west answered to the East German doping practice: ,,Nadat de DDR door het IOC als olympisch lid werd toegelaten, wilde de Bondsrepubliek dat hun sporters sterker en sneller werden. Anabolen werden met medeweten, of zelfs advies van de overheid en artsen aan atleten en wielrenners toegediend. Iedereen in West-Duitsland wilde dat de Bondsrepubliek meer medailles behaalde dan de DDR. De politiek, de artsen, de onderzoekers, de media, het publiek, iedereen. De sporters werden onder grote druk gezet’’
doping
Treutlein toonde een schema van een olympische sporter, een amateurwielrenner. Daarop stonden de aanbevolen doses van middelen als anabolen, testosteron en zo meer. ,,Bij West-Duitse zwemmers werd lucht via de anus ingepompt om sneller te zijn. Wie weigerde of er over sprak kreeg 50.000 mark boete van de bond.’’

De Duitse onderzoeker wees op het gevaar van opgeblazen rivaliteit tussen landen. ,,Rivaliteit zet sportmensen aan tot ongeoorloofde middelen. Nationalisme en zelfs chauvinisme kan gevaarlijk zijn.’’

De Duitse olympische pistoolschutter Marcel Goelde, nu onderzoeker aan de Universiteit van Münster memoreerde aan de onmenselijkheid van out-of-competition-controles. ,,Ik moest omringd door vier mannen in een potje plassen en ze keken allemaal of mijn plas wel uit mijn penis kwam. Tijdens mijn onderzoek onder sporters vertelde een atlete dat ze bij het plassen een spiegel onder haar onderlichaam moest houden zodat de controleur kon zien of ze niet manipuleerde. Sportmensen zijn ook mensen en geen potentiële misdadigers, maar zo worden ze steeds meer behandeld.’’

De organisatoren van Play the Game willen vooral uiteenzettingen en discussies over misstanden in de topsport. Van matchfixing tot seksuele intimidaties, van fraude en corrupties bij sportbonden, van commercialisering tot racisme en homofobie. Van malversaties bij verkiezingen tot transparantie bij toekenning van titeltoernooien.

Play the Game, dat wordt ondersteund door het Deense Instituut voor Sportstudies, wil dat topsport op een eerlijke manier wordt bedreven. Dick Pound kreeg daarom de Play the Game Award, omdat hij het WADA heeft opgezet om doping te bestrijden. Niet iedereen kon zich vinden in deze keuze. Daarvoor is Pound te veel een crimefighter. Topsporters zijn mensen, en geen potentiële misdadigers. Aldus sportersvakbondsman Walter Palmer.

Play the Game: http://www.playthegame.org/home.html.

Zabel, Riis, Ullrich en Jef de meesterspuiter

28 jul

Lees dit, destijds geschreven op mijn NRC-blog, met de kennis van nu

woensdag 30 mei 2007 door Guus van Holland
Zes dagen na zijn bekentenis epo te hebben gebruikt, stond Erik Zabel woensdag 30 mei in Garmisch-Partenkirchen aan het vertrek van de Ronde van Beieren. Honderden mensen juichten hem toe en vroegen de Duitse wielrenner om een handtekening. Zes Duitse televisiezenders waren aanwezig om Zabel en co aan de eerste etappe te zien beginnen. Als helden werden ze begroet, de dopingzondaar en zijn lotgenoten die (nog) niet bekend hebben.

Ik had graag ook Bert Dietz, Rolf Aldag, Christian Henn en Udo Bölts, de Duitsers, gezien; en Bjarne Riis en Brian Holm, de Denen, en al die renners van de Telekom die onlangs bekend hebben dat ze medio jaren negentig bloeddoping epo hebben gebruikt. Ze zouden vast en zeker zijn toegejuicht. Helden zijn het, wielrenners, of ze nu wel of niet gedopeerd zijn geweest. Grote helden zijn het, omdat ze het nog eens hebben toe willen geven. Want dat vraagt moed, zo menen de supporters. Of: kan ons die doping schelen?

Ik had Jan Ullrich willen zien. Zou hij ook zijn toegejuicht? Misschien, misschien ook niet. Jan is dit seizoen met wielrennen gestopt, maar heeft (nog) niet toegegeven dat hij – zoals zijn voormalige Belgische verzorger Jef d’Hont beweert – ook epo heeft ingespoten. Waar blijft de bekentenis, of op z’n minst een verklaring van Jan Ullrich? Ullrich doet er vooralsnog het zwijgen toe.

Terwijl sportief en politiek Duitsland zich na de onthullingen van de afgelopen dagen afvraagt hoe de sport in Duitsland zich moet ontdoen van het besmette verleden en heden van doping, zei een paar dagen geleden Ullrich aan de deur van zijn huis tegen een plaatselijke radioverslaggever dat het hem ‘heel goed’ gaat. „Wanneer u iets wilt, dan belt u maar”, zei de man van wie iedereen in Duitsland intussen denkt dat hij de sport en zijn land bezoedeld heeft.

Ullrich zwijgt, mede omdat het openbaar ministerie van Bonn hem heeft aangeklaagd wegens bedrog van zijn oude werkgever Telekom. Zijn manager Wolfgang Strohband kan niet anders dan repliceren met: „Wij hebben niets te zeggen.” Intussen hebben zij wel hun advocaat ontslagen, omdat hij het tussentijds opnam voor wielrenners die te zware inspanningen moesten leveren.

En intussen heeft gisteren het Internationaal Olympisch Comité een commissie ingesteld die de Telekomkwestie gaat onderzoeken. Jan Ullrich won in 2000 in Sydney de olympische wegwedstrijd. Zijn ploeggenoten van destijds, Vinokoerov en Klöden, werden tweede en derde. Opmerkelijk, drie Telekomrenners op het erepodoium? Deden zij dat zonder doping? Zo stelt zich de commissie onder leiding van de Zwitser Denis Oswald de vraag, waarin verder de oud-atleten Sergej Boebka en Gunilla Lindberg, leden van IOC-bestuur.

Peter Becker, tussen 1987 en 2002 trainer van Ullrich, steekt zijn hand niet meer in het vuur voor zijn vroegere pupil. „Ik heb hem eens gevraagd: waarom gaat het zo goed met jou? Hij zei dat het goed zat en geen risico’s nam. Maar ik twijfel.” D’Hont neemt het voor Ullrich op. „Als alle renners puur waren geweest, had Ullrich tien keer de Tour gewonnen.”

Jef d’Hont, ach Jef. Ik heb hem meegemaakt toen ik einde jaren zeventig mijn eerste jaren als Tourverslaggever deed. Soigneur, klein, dik, amicaal totdat je per ongeluk een hotelkamer binnenliep en een van zijn renners aan de baxter (infuus) zag liggen. Dan werd je er bliksemsnel uitgetrapt met ‘godver’ en ‘godver’. Jef deed ook eens mee in een voetbalwedstrijd op de rustdag van de Tour, tussen Franse journalisten, ploegleiders en soigneurs, en de buitenlandse. Jef stond in onze (buitenlandse) verdediging, ik in de aanval. Jef was onvermoeibaar en niet te passeren, zo dik en vurig als hij was. Hij had pilletjes bij zich, zo liet hij in de kleedkamer zien.

Toen ik het in het veld aan de stok kreeg met de Franse ploegleider van Bernard Hinault, Cyrille Guimard, die mij zwaar onderuit schopte na een schaarbeweging van mij, kwam Jef als een trouwe teamgenoot aangestormd met het schuim op zijn lippen. Hij greep Guimard bij zijn keel en riep iets onduidelijks waar de kleine, rooie Guimard heel erg van schrok. Ik verstond het Frans niet van Jef en begreep ook de repliek van Guimard niet. Ik dacht nog: wielerjargon.

Jef heeft nu op zijn oude dag verteld en laten opschrijven wat hij vroeger met zijn renners allemaal gedaan heeft. Want hij heeft wat renners onder zijn hoede gehad: Freddy Maertens en Michel Pollentier bijvoorbeeld. De ‘peer’ van Pollentier in 1978 op Alpe d’Huez, waarmee de dopingcontrole misleid werd? Jef weet er alles van. Jef weet overal van. Nu heeft hij het allemaal verteld. Waarom? Om de wielersport te verschonen?

Toch is het wachten op Jan Ullrich. Ik herinner me nog het interview op de Duitse televisie, met Reinhold Beckman, eind februari dit jaar. Lees mijn eerdere bijdrage op dit weblog ‘De ogen van Jan Ullrich’. Zoals Jan daar zat, de onschuld zelve, naast zijn vrouw Sara die hem onvoorwaardelijk steunde. Een charmeoffensief van jewelste. Jan Ullrich en doping? Nee, Jan was een lieve, vriendelijke jongen die een rot tijd heeft gehad in de DDR, met veel titels ter compensatie van de vele onaangename dingen die hij zich moest getroosten. Wie Jan in zijn ogen keek, voelde dat hij integer was.

Een paar maanden later, 22 mei, zat Bert Dietz tegenover dezelfde Beckmann. Dietz, ook ex-DDR, biechtte op dat er in zijn ploeg Telekom (ten tijde van Ullrich en Riis) systematisch epo was gebruikt. De volgende dag gaf ploeggenoot Rolf Aldag, ook ex-DDR, een persconferentie waarin ook hij schuld bekende. Naast hem zat Erik Zabel, ook ex-DDR. Ook hij had even epo gebruikt. Een paar dagen later volgden nog meer Telekom-renners met hun bekentenis. Maar nog steeds niet Jan Ullrich.

Aan de vooravond de Ronde van Beieren las ik op een Duitse wielersite een interview met Raphael Schweda, manager van de Duitse ploeg Wiesenhof die aan het eind van het jaar stopt omdat de relatie met een dopingsport niet langer commercieel verantwoord is. Schweda (ook ex-DDR) is in 2003 gestopt als profwielrenner. Hij was toen 27 jaar. Hij had dat jaar gereden voor de ploeg Bianchi, onder andere in de Ronde van Spanje. Hij had Spaanse renners horen praten over bloeddoping en preparaties. De naam Fuentes viel. Het was hem al opgevallen dat ze niet eens zo hard trainden, maar wel harder gingen fietsen. Schweda had intussen gemerkt dat hij geen progressie als wielrenner kon boeken zonder doping. Dus stopte hij er maar mee.

En zo gaat dat in Duitsland dezer dagen maar door. Alle sporten (atletiek, wielrennen, skiën) worden al genoemd, sportartsen die verbonden zijn aan de universiteitskliniek van Freiburg zijn ontslagen of geschorst. Oud-bondsbestuurders komen met verhalen over oneerlijke praktijken en zo verder.

Maar de sporters blijven populair. Gisteren won ene André Schulze, een renner van Wiesenhof, de ploeg die aan het einde van het jaar stopt wegens doping in de wielersport. Hij werd bij de finish in Gundelfingen toegejuicht als een Tourwinnaar. Erik Zabel werd vierde, maar kreeg meer applaus. Wielrennen is in Duitsland nog steeds populair, ondanks Zabel, Ullrich en D’Hont. Zou het in Nederland anders zijn als Michael Boogerd en Thomas Dekker verklaren dat ook zij epo, bloeddoping, groeihormonen of weet ik wat voor doping hebben gebruikt? Hebben zij hetzelfde gebruikt? Waarom niet? Waarom wel?

Dit verhaal is geplaatst op woensdag 30 mei 2007 om 21:04 uur.

Opgeven? Nooit, godver, nooit

25 jul

Een artikel van mij van 6 december 1997 in NRC Handelsblad
Dopingsleur van de wielersport

Waarom mogen concertpianisten wel slikken en drinken wat ze willen en beroepswielrenners niet? Vorige week werd de PDM-ploegarts Wim Sanders beschuldigd van dopingpraktijken. Over drog en diarree. ‘Zonder drama heeft wielrennen weinig overlevingskansen.’

Vroeger, toen gebruikten de renners nog spuiten, van die hele grote. En die staken ze er zo van achteren in, als ze op de fiets zaten, midden in de koers. Toen namen ze ook pillen, handenvol tegelijk, van die zwarte pillen. Dan zag je aan hun ogen dat ze tot over hun oren vol zaten. Hun haren stonden rechtovereind. En als die renners over de streep kwamen, reden ze gewoon door. ’s Nachts konden ze niet slapen, dan tierden ze door. Dan dronken ze een fles wijn leeg en sliepen ze vol van de drank en de ‘drog’ in. En als ze dan de volgende ochtend pijn in hun hoofd of hadden, slikten ze net zo makkelijk weer een paar van die dingen. Stoere verhalen, sterke verhalen, verhalen over een andere wereld, ver van de beschaving.

Wie zijn oor te luisteren heeft gelegd bij die verhalen van oude wielrenners, zal hebben genoten. Maar hij zal zich ook hebben verbaasd. Dat ze nog leefden? Met een mengeling van respect en afgrijzen hoorde je de anekdotes over ‘de koers’. Over de honderden kilometers die ze door de brandende zon, door de venijnige koude, door regen, sneeuw, hagel en mist hadden moeten fietsen. Over de verschrikkelijke beklimmingen van de cols in de Alpen, Pyreneeën en Dolomieten. Dat het hun zwart voor de ogen was geworden, maar dat ze toch waren doorgereden. Altijd waren ze doorgereden.

Ik kende een wielrenner die nooit een held is geworden. Ik zag Jaak Verbrugge voor het eerst voor de start van een Alpen-etappe in de Tour de France, eind jaren zeventig. Zijn ogen stonden flauw, zijn gezicht was bleek. Hij was al dagen aan de diarree. Maar hij moest en zou de Tour uitrijden. Op de top van de eerste col besloten we op hem te wachten. Maar hij kwam maar niet. Beneden ons, een paar haarspeldbochten lager, zagen we hem in de berm zitten, broek naar beneden, omringd door mensen. Hij klom weer op de fiets en zette zijn lijdensweg voort. Toen hij bij ons aankwam, stapte hij af, liet zich tegen onze auto vallen en begon te vloeken, te slaan en te huilen. Hij stonk als een mestkar. Van zijn fiets dropen dikke bruine druppels. Opgeven? “Nooit, godver, nooit.”Hij wilde de eindstreep halen, die achter twee andere cols, de Galibier en Alpe d’Huez lag. Hij wilde Parijs halen.

Ten einde raad stapte hij besmeurd met zijn eigen vuil in de inmiddels gearriveerde ambulance. Hij huilde. Ze hadden hem misschien nog een paar druppeltjes opium kunnen geven, een paar maar om de ergste buikloop te stoppen. Ze hadden hem een pilletje kunnen geven. Ze hadden hem een nachtje aan het infuus met een of ander middel kunnen leggen. Een hormoonkuurtje had wonderen gedaan.

Zeg nooit dat wielrennen een sport is voor zachte mannen. Ik heb wielrenners in de Ronde van Italië (Amerikanen, Italianen, Fransen, Belgen, Nederlanders) meer dood dan levend over de eindstreep zien rollen. Ze hadden meer dan acht uur door een sneeuwstorm gefietst (onder meer op de Passo di Gavia). Sommigen op last van hun ploegleider in korte mouwen, om de sponsor te behagen, nadat ze de dagen ervoor ook al urenlang door sneeuw en regen hadden gereden. Verdwaasd en bevroren lieten ze zich opvangen in dekens, minutenlang werden ze door verzorgers door elkaar geschud om weer op temperatuur te komen. Ze kregen warme drankjes, thee met cognac of een ander brouwsel van de soigneurs en dronken die als getrainde aapjes op – wisten zij veel wat ze naar binnen sloegen.

Sommigen deden rillend en stotterend hun verhaal voor een microfoon en een camera. Een microfoon? Een camera? Anderen werden naar een podium gesleept waar ze bloemen in hun armen geduwd kregen. Als zombies staken ze plichtmatig hun handen en de bloemen omhoog, verdwaasd en verdoofd door de extreme koude. Ze hadden zichzelf naar de rand van de dood geduwd en leefden zowaar nog. Zelfs dat beseften ze niet meer.

’s Avonds gingen we naar de hotels van de renners. Uit op onderzoek. De gangen stonken naar massage-olie en andere luchtjes. Hotels waren noodhospitalen geworden, waar een enkele kamer zelfs gelijkenis vertoonde met een intensive-care-ruimte. Wie brutaalweg een kamer binnenliep trof steevast een wielrenner aan die zich uitgeput en ontbloot op een bed had gestort, ogen die niet meer spraken, levenloos. Soms opende je de deur van een kamer en trof je een renner op een massagetafel, soms zelfs een renner aan een infuus. Met een klap werd dan de deur weer dicht gesmeten.

Aha, doping! Spanjaarden aan het infuus, Italianen, Fransen, Belgen aan het infuus, maar ook Joop Zoetemelk en zelfs Erik Breukink. Wie lag er niet aan het infuus. Ze lagen toch allemaal aan het infuus? Ik hoorde verhalen over toediening van voedingssupplementen en vitamines. Kom nou, iedereen in het peloton wist toch dat een infuus te maken heeft met doping. Of niet soms?

Wie de volgende morgen hetzelfde hotel binnenkwam, liep kokhalzend door de gangen. De stank was niet te harden. Het hotelpersoneel riep dat het nooit meer wielrenners in huis wilde hebben. Wc’s, badkuipen en wastafels waren bevuild, handdoeken en lakens waren gebruikt als dweil. Er waren journalisten die in prullenbakken ampullen vonden met vreemde namen. Ze namen de resten mee en lieten ze onderzoeken in een laboratorium. Amfetaminen. Doping dus! Zie je nu wel.

Verzorgers, de zogenoemde soigneurs die zowel kunnen masseren als injecties toedienen, waren doorgaans schimmige mannen. Vriendelijke mannen, dat wel. Want een journalist die was getroffen door een stevige verkoudheid of een kater kon van een soigneur een pilletje krijgen waarmee hij vrolijk fluitend de dag doorkwam.

Altijd hing rondom deze zorgzame mannen, de vertrouwenspersonen van de renners, de voorlopers van de sportpsychologen, een waas van geheimzinnigheid. Nooit (vertrouwenspersonen, nietwaar) waren ze duidelijk in hun antwoorden wanneer iets gevraagd werd over middelen, ziekten of lichamelijke dan wel geestelijke stoornissen van hun renners. Die magiërs uit Spanje. Die Mexicaan die altijd bij Greg LeMond was, die Franse dierenarts die furore maakte in de paardensport door de dieren met vreemde kruidenelixers in te spuiten, daar was weggevlucht en nu rondom Bernard Hinault was gesignaleerd.

De soigneurs kregen naar verloop van tijd hulp van medicijnmannen, acupuncturisten, haptonomen, chiropraktors, kruidendokters en de meisjes van 7Eleven, de Amerikaanse soigneuses (met de lieftallige Shelley Verses waarop iedere man in de wielerkaravaan geilde; ze werd het liefje van de Australische wielrenner Phil Anderson) die de renners van de Amerikaanse ploeg vertroetelden.
Spontane meiden in deze mannenwereld.

Toen kwam het peloton echte artsen, de mannen die het ‘beter’ wisten druppelden een voor een de wielerwereld binnen. Elke arts die zich in het peloton wielrenners waagde was op slag verdacht. Ze meldden zich met hun grote ego in de verziekte wereld als wereldverbeteraars. De meesten vertrokken weer snel. Want een medicus die zich in de Tour wil houden aan beroepsethiek, komt in conflict met de renners, de ploegleiding, de sponsors èn met zijn geweten.

Sportarts en arts van de Nederlandse roeiploeg Gé van Enst zei eens tegen me in een interview: “Wie als arts naar de Tour gaat, verliest zijn zin voor realiteit. Die laat zich meeslepen in de tragiek van halfdode renners en kan zich niet meer verantwoorden. Hij wordt door niemand beschermd. Niet door zijn collega’s, door niemand. Hij staat er alleen voor. Een arts die naar de Tour gaat is gek. Mij moeten ze nooit vragen.” Een infuus op een hotelkamer, zei hij, dat mag volgens de medische ethiek niet eens. ,,Maar, ja, ze doen het, de artsen, omdat ze wel moeten. ze hebben een contract met de ploeg en sponsor, en moeten te allen tijde de renners gezond zien te houden. Nee, daar zal ik me als arts niet aan wagen.”

Maarten Ducrot, profwielrenner en Tour-etappewinnaar in de jaren tachtig, vertelde me jaren later hoe groot de spuit was die in zijn bil werd gejaagd teneinde hem een week voor het slot van de Tour de France uit zijn lijden te verlossen. Maar de renner die al de totale uitputting nabij was, werd er nog zieker van. IJlend lag hij ’s nachts in zijn bed. Wat hij gekregen had? Nou, dat moest wel erg gemeen spul zijn. Een injectie weigeren was er niet bij. De ploegleider is de baas en het ploegbelang staat voorop.

Er zijn dopingreglementen. Wie zijn toevlucht neemt tot stimulerende middelen kan worden betrapt bij een dopingcontrole en vervolgens gestraft. Ik heb renners gesproken die waren betrapt, zoals Zoetemelk. We stonden met alle Nederlandse wielerjournalisten aan zijn hotelbed, 200 kilometer van ons eigen hotel ergens in de Pyreneeën. Zoetemelk wist van niets. Hij begreep er niets van, zei hij. Wie begreep het dan wel? Zijn ploegarts, zijn ploegleider? Het was de schuld van de dopingcontroleurs, riepen de renners in koor. Die controles deugen niet, zeiden ze. Ik had het maar te geloven. Joop was een aardige man, hij was geen slikker, hij was eerlijk, hij was onze Joop, nietwaar?

Sinds de Italiaanse professor Francesco Conconi zich in de jaren tachtig met wetenschappelijk onderzoek in duursporten is gaan bezighouden, maakt de wielersport een enorme ontwikkeling door. Conconi ontwierp nieuwe trainingsmethoden, die onder meer leidden tot ongekende prestaties van Francesco Moser. Een renner naar mijn hart, mijn favoriet, die op latere leeftijd nog het werelduurrecord brak, Milaan-Sanremo en de Ronde van Italië won. Vooral door de nieuwe bevindingen kende de Italiaanse wielersport een enorme opleving. Medewerkers van Conconi verspreidden zich, met als gevolg een hausse aan Italiaanse triomfen.

Zoals altijd worden overwinningen in de wielersport toegedicht aan nieuwe dopingmethoden. Bloeddoping en aanverwante methoden (zoals toediening van het middel EPO dat de zuurstofopname in het bloed vergroot) konden wel eens de oorzaak zijn geweest van de Italiaanse successenreeks.

Wie wint, heeft iets nieuws ontdekt. Iedereen in het peloton denkt het, niemand zegt het hardop. Ja, ’s avonds aan de bar als de sterke verhalen over ‘drog’ de ronde doen. Wie als journalist schreef dat in het peloton doping en omkoping schering en inslag waren, kon op een woede-uitval of erger van de betrokkenen rekenen.
Als wielerverslaggever dien je het eigen nest niet te bevuilen. We dienden de renners te steunen en positief over hun daden te schrijven. We leefden in dezelfde wereld en maakten met z’n allen deel uit van de Tourkaravaan. Zoals we als Nederlandse volgers in 1991 ons vertrouwen schonken aan Erik Breukink, een prachtige pedaleur die zich onderscheidde door zijn bescheidenheid en intelligentie. Hij zou wel eens de Tour de France kunnen gaan winnen, hoopten wij. Zijn ploegleider Jan Gisbers zei het, de volgers en het volk van Nederland geloofden het.

Gisbers was een man met vakkennis. Hij was als amateurploegleider succesvol geweest met een wereldtitel van de tijdritploeg, Jan van Houwelingen, Guus Bierings, Bart van Est en Bert Oosterbosch, ‘rooie Bertje’ die ik op de pedalen heb zien stampen als amateur en als prof, een lieve jongen met de kracht van een monster in zijn benen. Hij zou later sterven. Er wordt gezegd door de methoden van Gisbers of later Peter Post. Het is nooit bewezen.

Gisbers wist wat wel en niet mocht. Hij gaf tegen mij ook toe dat hij experimenteerde met middelen. Hij meende dat er maar één manier in de wielersport is om te winnen: grenzen overschrijden. In het voorjaar van 1988 voerde hij onder medische begeleiding met renners van zijn ploeg PDM experimenten uit met testosteron, een hormoon dat uitgeputte renners weer op de been kon helpen. Hij ging ver, maar niet verder dan anderen, beweerde Gisbers altijd. Ik geloof dat hij de waarheid sprak.

Gisbers was ploegleider van Pedro Delgado, eens Tourwinnaar, van Gert-Jan Theunisse, die ook meedeed aan de testosteron-experimenten en later een paar keer werd betrapt op te veel testosteron, van Steven Rooks, Sean Kelly, Jean-Paul van Poppel en Erik Breukink.

Zomaar van de ene op de andere dag in de Tour van 1991 werd de hele ploeg van Gisbers ernstig ziek. We besloten de hele nacht de wacht te houden in het rennershotel, zoals het journalisten betaamt. Door de gangen zagen we wandelende lijken schuifelen. Het waren renners die ziek waren geworden van het middel intralipid. Het werd in ziekenhuizen gebruikt, maar was nog onbekend in de wielersport. Het middel was bedorven geraakt. Alle wielrenners hadden dezelfde injectie gekregen, sommige hadden zelfs in de hotelkamer aan het infuus van ploeg-, huis- en sportarts Sanders gelegen.

De Oostduitse renner van PDM Falk Boden mompelde tegen mijn Duitse tv-collega Klaus Angermann (gevlucht uit de DDR) dat hij bang was om dood te gaan. Het was duidelijk, hij ging dood. Ervaren Tour-verslaggevers zoals ik wisten niet wat ze zagen. EPO, dat volgens geruchten al eerder door Italianen was aangewend, werd genoemd, een middel dat bij veelvuldig en ondeskundig gebruik levensgevaarlijk is. Intralipid, zo werd door onafhankelijke medici verteld, zou als transportmiddel (via het infuus) voor EPO of een ander bijzonder nog in het peloton onbekend middel gebruikt kunnen worden.

Bekend is dat sommige renners vrij onschuldige geneesmiddelen krijgen toegediend die het gebruik van verboden middelen maskeren. Gisbers vertelde een verhaal over bedorven gehaktsaus. Ik geloofde het niet. Maar wat moet je wel geloven in deze wereld van list en bedrog?

Wielersport en doping zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Ik heb het gemerkt, ik heb het gelezen in alle geschiedenisboeken van de wielersport. Alcohol en cocaïne, zo las ik, waren in de negentiende eeuw zeer populaire stimulantia in alle sporten, vooral duursporten. Toen de wielersport begin van de twintigste eeuw populair werd, namen wielrenners alles tot zich wat ze wilden. Brouwsels met grote hoeveelheden cafeïne vonden gretig aftrek. Maar ook ether, nitroglycerine, strychnine en cocaïne werden gebruikt. Wegrenners kregen van alcohol een enorme kick en konden zo uren doorgaan, drinkend en fietsend.

Henri Desgrange, de man die de Tour de France bedacht, vond dat het nemen van stimulantia erbij hoorde. Tenzij de renners het zelf betaalden. Het idee om een dopingreglement in te voeren was dan ook niet afkomstig uit de wielerwereld.

De behoefte aan dopingcontroles ontstond in de sport in de jaren vijftig. In de eerste plaats door het wantrouwen van de Westerse autoriteiten over de prestaties van atleten uit de landen van het Oostblok, die sport in toenemende mate als prestigemiddel hanteerden. Daarnaast waren er de acties van sportartsen die hun monopolie op de uitoefening van de geneeskunde wilden beschermen tegen de niet-medisch geschoolde soigneurs die zich op terreinen bewogen die zij voor zichzelf gereserveerd hadden.

Pierre Dumas was zo’n arts (of was hij zoals werd beweerd niet meer dan een fysiotherapeut met iets meer kennis van zaken?). Behalve zijn part time aanstelling als Tourarts had hij geen enkele band met de wielersport. In zijn eerste jaar als ‘Tourdokter’ in 1955 werd hij geconfronteerd met een aantal gevallen van gedrogeerde renners. Hij kon maar net de Franse renner Jean Malléjac van de dood redden. Dumas belegde tot afkeer van de Tour-directie een persconferentie waarop hij verklaarde dat hij bereid was een aanklacht wegens poging tot moord in te dienen.

Pas in 1966 werd in Frankrijk een wet van kracht die controles op stimulerende middelen bij sportwedstrijden mogelijk maakte. De Tourrenners protesteerden onder aanvoering van Tourwinnaar Jacques Anquetil. De eerste die tijdens de stakingsactie weer op de fietst stapte, was Tom Simpson. Een jaar later reed de Engelsman zichzelf in de brandende hitte op de Mont Ventoux de dood in, zijn door bacterierijk bronwater (langs de kant van de weg uit bergbeekjes op fonteinen gedronken) geteisterd lichaam vol met drugs en cognac.

Het zijn de verhalen die precies passen bij de verhalen die oud-wielrenners mij ’s avonds aan de bar van net hotel vertelden.

Dopingcontroles werden strenger. Eind jaren zeventig ging men ook controleren op hormoonpreparaten. Maar minder geslikt en gespoten werd er bepaald niet. Dopingcontroles werden met trucjes omzeild. Soigneurs en ook artsen bleven de markt afstropen op zoek naar nieuwe, nog onbekende middelen. In de urine van Didi Thurau, een aimabele en zeer talentvolle Duitse renner werden sporen van nicotine gevonden, hoewel hij nooit rookte. Een Duitse journalist van Der Spiegel had ontdekt dat Thurau voordat hij naar de dopingcontrole ging zijn blaas leegde en er dan via een katheter urine van een ander in liet brengen. Ik heb het later meer gehoord. Een van de vele trucjes. Zelfs de grote Eddy Merckx zou het hebben gedaan. Ik wil het niet geloven.

Maar waarom zouden profrenners niet alles in het werk stellen om aan de macht van de dopingcontrole te ontkomen? Wielrennen is hun werk. Ze hebben er recht op zich te verzorgen zoals ze dat willen, beweren ze. Waarom concertpianisten, artiesten en acteurs wel en wielrenners op tournee niet? Ze hebben wel een beetje gelijk. Maar noem beroepswielrennen dan nooit meer sport.

Wat is dit voor waanzin

22 jun

Hoe doe je verslag van de waanzin van de Tour? Meegaan met de journalistieke mores of je afvragen waarom dit gebeurt met mensen? Dilemma’s van een Tourverslaggever.

Tour zwaar
Gefascineerd door zoveel ellende, onrecht en mensenschennis keek ik toe hoe de Zwitser Uli Sutter besmeurd met stof, modder en bloed in 1979 na een Tour-etappe over het middenterrein van de wielerbaan van Roubaix slofte. Zijn fiets achter zich aan slepend. Hij zocht. Nee, hij zocht niet. Hij was verdoofd en verdwaasd, hij doolde.

Op zijn shirt was nog net te zien tot welke ploeg hij behoorde: TI-Raleigh. Hij was de kopman, nota bene, van dit alom bewonderde team onder leiding van de beste zakenman onder de ploegleiders, Peter Post. Mijn afschuw sloeg om in woede. Dat wielrenners zichzelf dit aandoen. Dat wielrenners zich als reclamezuilen laten gebruiken door organisatoren als Jacques Goddet en Félix Lévitan. Beulen zijn het, die directeuren!

Ik wilde naar huis, weg van dit mensonterende circus. Op weg naar Brussel, waar na een eerste voor een debutant wereldschokkende Tourweek mijn vriendin op mij zou wachten, schold ik mijn collega’s de huid vol. Wat is dit voor waanzin? Willen mensen dit zien? Schrijven jullie hier over? Zonder een vorm van mededogen? Zonder kritiek op de organisatie voor wie slechts één belang telt: commercie? Hun evenement moet verkocht worden, ongekende kijkcijfers scoren, hun kranten moeten abonnees werven.

Waar zijn jullie principes, mannen, of doen we blindelings mee met dit populisme?

Was ik naïef, een romanticus die veronderstelt dat de sportwereld een symbool is van de integere wellust, van een eerlijke competitie en van het gezonde leven – vrij van zonden? Ja, ik was nog naïef. Dit hoort erbij, dit is de Tour de France, dit is de wielersport. Dit is wat de mensen willen.

Tom Simpson wordt tevergeefs gereanimeerd
Tom Simpson wordt tevergeefs gereanimeerd

Er zou mij nog veel meer wachten. Sportmensen die zich (bewust of onbewust) te gronde richten, in de hoop onschendbaar, onsterfelijk of heilig te worden. Jaren later leerde ik dat het bereiken van de top van Alpe d’Huez of nog beter de Mont Ventoux, waarop de Engelse beroepswielrenner Tom Simpson zijn leven verloor door te veel opwekkende middelen en overdreven ambitie, mensen een gevoel van superioriteit geeft. Mensen, vooral topsporters, gaan door het stof om zichzelf te bewijzen. Waarom begreep ik dat in 1979 nog niet? Hoewel ik al aanvoelde dat iets niet deugde aan de offers die Sutter en de zijnen brachten.

Eerder tijdens mijn eerste Tour de France zag ik Jacques (Jaak) Verbrugge voor de start van een Alpen-etappe. Zijn ogen stonden flauw, zijn gezicht was bleek. Hij was al dagen aan de diarree. Op de top van de eerste col besloten we hem op te wachten. Maar hij kwam maar niet. Een paar haarspeldbochten lager zagen we hem in de berm zitten, broek naar beneden, omringd door nieuwsgierige mensen. Hij klom weer op de fiets en zette zijn lijdensweg voort. Toen hij bij ons aankwam, stapte hij af, liet zich tegen onze auto vallen en begon te vloeken, te slaan en te huilen. Hij stonk als een mestkar. Van zijn fiets dropen dikke bruine druppels. Opgeven? ,,Nooit, godver.” Hij wilde de eindstreep halen, die achter twee andere cols, de Galibier en Alpe d’Huez lag.

Ten einde raad stapte hij besmeurd met zijn eigen vuil in een ambulance. Hij huilde. Ze hadden hem wat druppeltjes opium kunnen geven, een paar maar om de ergste buikloop te stoppen. Ze hadden hem een pilletje kunnen geven. Ze hadden hem een nachtje aan het infuus met een of ander wondermiddel kunnen leggen. Doping doet overleven, doping doet wonderen, doping maakt van mensen helden.

Mijn ervaren collega’s namen foto’s en noteerden wat hij zei. Ik deed niks, ik stond er bij, vertwijfeld, en vroeg me af of deze wielrenner niet meer verdiende dan platte, meedogenloze onderzoeksjournalistiek. Compassie of zo. Niet jagen op primeurs of het sensationele verhaal willen schrijven over een mens dat naar de klote gaat of nota bene doping heeft gebruikt. Gewoon: helpen – en niet scoren. Donder op met de journalistieke mores, voelde ik diep in mijn hart. Gewoon: afvragen waarom dit gebeurt met mensen.

Ik ging de volgende jaren op zoek naar het hoe en waarom van deze commerciële hellevaart. Ik raakte verward, zag hoe renners, ploegleiders en soigneurs met een wijde boog om mij heenliepen, zich furieus afwendden als ik te dichtbij kwam en te veel vragen stelde. Hoe ze heimelijk probeerden succes te behalen, door middel van omkoping, ongekende medicaties en andere malversaties. Ze hielden me voor de gek.

Ik werd overtuigd door de visie van de grondlegger van de olympische gedachte, Pierre de Coubertin, dat sportbeoefening slechts op twee manieren kon worden verstoord. Door het consumeren van ‘onnatuurlijke’ middelen om beter en sterker te worden of door te veel trainen. Een uurtje per dag was prima, maar een sportman die dag in dag uit vele uren per dag trainde, was volgens De Coubertin een bedrieger. Waar ligt dus de norm?

Ik probeerde hen te begrijpen. Ik had hen de hemel in geprezen, omdat ik hen mocht als mens, omdat ik hen vertrouwde. Ik werd uitgenodigd op hun partijtjes, werd er onthaald op loftuitingen en zei op mijn beurt dat zij ‘geweldig’ waren. Wat doe je als je je ex-vrouw die je bedrogen heeft, op een feest zoent en en passant toefluistert dat je haar faux-pas wel begrijpt? Je bent wel bedrogen!

Op de ploegpresentatie van Panasonic in Brussel had Peter Post besloten mij als kritische verslaggever mild te stemmen door mij de hoofdprijs van de tombola te gunnen. Maar er ging iets mis met het opzetje, waardoor de prijs naar een vreemde ging. Post was laaiend op mij omdat zijn Japanse sponsor de fout had ontdekt. Toen ik er (en nog meer louche zaken) over schreef, beloofde hij brandbommen in mijn voortuin. Zo ben ik (en mijn gezin) vaker geïntimideerd door ploegleiders en renners omdat mijn berichtgeving slecht was gevallen.

Ze lachen nu verontschuldigend, omdat ik het wel begrijp. Ja, vast wel. Weet je nog, leuke tijd was het, toen je me nog geloofde? Alsof dat afdoende is. Johan van der Velde maakte als een der weinigen excuses, nadat hij uit de gevangenis was ontslagen. Hij zei dat hij niet anders kon dan mij voorliegen, anders had hij zijn status verloren. De anderen slaan mij nog steeds op de schouder en zeggen dat ,,we altijd vrienden zijn gebleven”. Hoezo, altijd?

Ik begrijp hen. Het zijn mensen. Ook ik raakte verstrikt in mijn ambitie. Erbij horen voelde gemakkelijker en leidde mogelijk tot meer informatie dan op afstand volgen, kritiek leveren, speculeren en renners veroordelen om hun beroepsopvatting. Ik wist niets, had alleen een sterk vermoeden. Zodra ik op onderzoek uitging werd mij hardhandig de toegang ontzegd, omdat ik mij als een verrader gedroeg.

In 1989 zag ik in Corvara Erik Breukink aan het infuus liggen na een bergetappe in de Giro d’Italia. Op de laatste klim van de dag, de Campolongo, had hij de aansluiting met Laurent Fignon verloren door een ‘hongerklop’. Hij verloor zes minuten op de latere Franse eindwinnaar.  Na afloop van de rampzalige Dolomietenetappe werd ik ’s avonds van de kamer geschopt. Ik vroeg niet verder, hoewel ik het tafereel verdacht vond. Gewoon: suppletie, glucose, testosteron, epo, bloedtransformatie… Toch?

De betrokkenen gaven geen antwoord. Waarom ook? Ga een beetje vertellen dat je doping gebruikt of een koers hebt verkocht. Kom op zeg! Het was hun verantwoordelijkheid, hun leven, hun beroep. Inderdaad, het was/is niet mijn leven. Sport wordt zodra het amusement/commercie is grenzeloos. Wie wil scoren gaat over grenzen. Om met Johan van der Velde te spreken: ,,Als je hun niet flikt, flikken ze jou. Je moet meedoen, anders verlies je.’’

Erik Breukink in de PDM-camper nadat hij in de Tour heeft opgegeven./Erik Breukink in de PDM-camper nadat hij in de Tour heeft opgegeven. 16-07-1991
Erik Breukink in de PDM-camper nadat hij in de Tour heeft opgegeven. 16-07-1991

In mijn geheugen gegrift staan de taferelen die zich in de Tour van 1991 rond de renners van de PDM-ploeg afspeelden. Een voor een daalden ’s avonds de renners van de hoteltrap af, meer dood dan levend. Wij keken toe en zagen Erik Breukink, Sean Kelly, Jean-Paul van Poppel, Uwe Raab, Falk Boden en alle andere renners lijkbleek, rillend, breekbaar, zwijgend als zombies voorbijgaan. Mijn Duitse collega Klaus Angerman van het ZDF had eerder zijn landgenoot Falk Boden (net als Raab en Angermann ex-DDR) al gezien en mompelde dat Boden op sterven lag. Hun ploegleider Jan Gisbers en hun ploegarts Wim Sanders vertelden iets over bedorven gehaktsaus. We gingen op onderzoek uit, maar werden voorgelogen en geïntimideerd.

Was het experiment mislukt met de hele PDM-ploeg mislukt? Ploegleider Gisbers wist dat zonder medische experimenten succes niet haalbaar was. Want iedereen experimenteerde. Dit experiment mislukte, omdat er fouten met medicaties (herstelmiddel intralipid) waren gemaakt.

Gisbers verzweeg de waarheid, zoals Peter Post en al die andere ploegleiders, soigneurs en artsen. Ze verzwegen hun waarheid, hun ambitie, hun manier van bestaan. Stel eens voor dat ze niets hadden verzwegen, dat ze alles hadden verteld – hoe de koers echt was verlopen, wie wie had omgekocht, wat ze slikten of inspoten.

Vanaf mijn eerste kennismaking met de Tour de France, einde jaren zeventig, besef ik dat de professionele wielersport niet anders is dan het leven. Mensen doen alles om succesvol te zijn. Topsport is niet meer dan een afleiding van het werkelijke leven. Wie geen vrede heeft met zijn leven zoekt afleiding, meer en nog meer.

Topsport zou door perfecte mensen beoefend moeten worden, is een oprukkende mening. Alsof er ooit een perfecte mens zal bestaan. Een robot misschien?

Topsporters worden als heiligen, afgoden beschouwd. Er mag geen smet aan kleven. Ze moeten supergezond zijn. Zodra ze zich als mensen gedragen, worden ze veroordeeld. Wie een kampioen wordt of domweg de Tour wint, wordt geëerd als de perfecte mens. Wie op slinkse manier succes afdwingt, wordt verbannen naar de galg.

Ik ben sinds mijn eerste Tour de France niet langer naïef. Ik probeer te begrijpen dat mensen door het slijk willen gaan om te worden gewaardeerd. Dat doping of domweg stimulerende middelen daartoe worden aangewend, is menselijk. Topsport en vooral de Tour de France verdwazen. Zonder excessen, zoals omkoping en doping, is er geen opwinding. Sex, drugs and rock ‘n’ roll. Ik wil geen wielrennen zonder verbazing. Ik wil emoties.

Vals spelen doen we allemaal weleens als we de weg kwijt zijn.

Dit artikel stond in de NRC-bijlage van 22 juni 2013 ‘100x Tour de France: Helden en bedriegers’, met verder bijdragen van Peter Ouwerkerk, Wilfried de Jong, Peter Winnen, Hugo Camps, Steven Derix, Dolf de Groot, Peter Vermaas en Derk Walters

De DDR was de beste sportnatie van de wereld, zeiden mijn trainers

31 jan

Dit schreef ik met de kennis van toen in de Dopingbijlage van NRC Handelsblad van 17 september 1998

Mezzanine_012

Berlijn. Een tiental kilometers ten oosten van Berlijn ligt een meertje, omgeven door bossen. Een schilderachtige plek aan een landweg in de voormalige DDR. Het is een zomerse dag. Het is er stil en vredig. Vogels fluiten. Er is niemand te zien, er vaart geen bootje op het water, er staat geen visser aan de kant en er ligt geen zonaanbidder in het gras. Het schijnt dat er dode krokodillen op de bodem liggen of lijken van monsters, misschien zelfs van mensen. Het water is vervuild, dat staat vast, zeggen mensen uit de streek.

Hier op dit water trainden vroeger roeiers en kanoërs. Niemand van de mensen in het bosrijke gebied van Kienbaum heeft hen ooit gezien. Niemand die hier woont heeft tot voor de hereniging van Oost- en West-Duitsland op 9 november 1989 geweten dat hier talloze sportmensen zich voorbereidden op de grote jacht naar olympisch goud. Men dacht dat tussen de bomen aan het meer een fabriek lag. Wat voor fabriek en wie er werkte, was onbekend. Er was een poort van staalplaat, maar wat daar achter gebeurde, wist niemand. Dat was staatsgeheim.

Later bleek dat er vaak meer dan honderd mensen bivakkeerden. Er bleken sporthallen te staan en er was zelfs een overdekte atletiekbaan. Onder een met gras begroeide heuvel bleek zich een bunker te bevinden. Een bunker waar sportmensen werden geïsoleerd, waar ze dagenlang vertoefden en urenlang trainden op hometrainers en fietsergometers, verbonden met meetapparatuur. Hoogtestage in eigen land, niet langer in Bulgarije. Met mogelijkheden tot vergelijkbare onderdruk tot 4.000 meter hoogte. Op eigen territorium, ver van pottenkijkers. Met de staatslaboratoria en onderzoeksinstituten om de hoek.

Bunker vierer2
Een beheerder leidde mij begin jaren negentig kort na Die Wende in gezelschap van een sportverslaggever van de voormalige DDR-krant Junge Welt rond in de bunker. Hij wees op kranen, waarmee de luchtdruk kon worden geregeld. Hometrainers met monitoren waarop de sporters ter stimulering filmpjes over succesvolle DDR-kampioenen konden zien en tientallen piepende roeimachines in gelid stonden opgesteld. Een zaal met gewichten en halters. Slaapzalen waar sporters in ijle lucht konden slapen. Een gigantisch fitnesscentrum avant la lettre in niemandsland.

(Later zou het centrum worden gemoderniseerd. Zie Kienbaum nu: http://www.kienbaum-sport.de/)

De jonge vrouw die nu in de zomer van 1998 naast me zit, is vroeger vaak in Kienbaum geweest. Ze is geen roeister of kanoster geweest, ze was zwemster. Want ook zwemsters gingen weleens naar Kienbaum voor testen en trainingsprogramma’s. Dat meertje herinnert zij zich. Een soort vuilstortplaats was het volgens haar. Nee, geen lijken. Kom nou. Ze is nu midden dertig, ziet er gezond uit en is modieus gekleed. Ik heb haar in een hoek zien zitten tijdens het dopingproces in Berlijn, het proces tegen artsen en trainers die jeugdige zwemsters hebben volgespoten en volgestopt met androgenen, vermannelijkende middelen. Ze was de enige vrouw op de publieke tribune van het gerechtshof te midden van wat oudere mannen. Af en toe knikte ze bemoedigend naar haar vriendin die tussen de aanklagers zat, Christiane Sommer-Knacke. Christiane was eens de snelste vrouw op 100 meter vlinderslag, mede omdat ze als jong meisje van de aangeklaagde trainer Rolf Gläser hormoonpreparaten kreeg.

Christiane Sommer-Knacke tijdens het proces

Christiane Sommer-Knacke tijdens het proces

Verder aanwezig in de beklaagdenbank is dr. Dieter Binus, de man die verantwoordelijk was voor de toediening van alle genees- en versterkende middelen bij de Stasi-zwemclub, Dynamo Dresden.

Lees mijn rechtbankverslag uit Berlijn: http://retro.nrc.nl/W2/Nieuws/1998/08/25/Spo/01.html

Wanneer ik haar tijdens een schorsing van de rechtszaak in gezelschap van Christiane Knacke zie, is ze in tranen. Gläser heeft net toegegeven dat hij schuldig is aan toediening van middelen en dat hij zijn excuses aanbiedt aan al zijn vroegere pupillen. ,,Het is een jankende hond die bang is klappen te krijgen”, zegt ze. Ze wrijft over haar buik. ,,Ik word misselijk. Ik voel me weer ziek worden als toen.” Ze omhelst haar vriendin en loopt weg.

Als ik haar tijdens de volgende schorsing in een belendend café zie zitten, zuigt ze nerveus aan een sigaret. ,,Ik wil niets zeggen. Ik besta niet meer. Ik heb het allemaal gehad”, zegt ze wanneer ik naast haar kom zitten. ,,Waarom zou ik voor de rechtbank komen en het hele verhaal vertellen? Het zou mijn dood worden. Ik hoop voor Christiane dat ze wint. Maar wat valt er te winnen. Ik heb een miskraam gehad, ik heb operaties gehad in mijn buik, kinderen kan ik niet meer krijgen. Ik was geen groot talent. Ik had het kunnen worden als ik doorgezet had. Maar ze hebben me kapot gemaakt. Ik ben geslagen en ’s nachts wakker gemaakt en toegesnauwd dat ik moest luisteren. Neem ze, doe het nou.”

Zwemtrainer Rolf Gläser met Rosemarie Gabriel (1976)

Zwemtrainer Rolf Gläser met Rosemarie Gabriel (1976)

Ze wil haar naam niet zeggen. ,,Ik ben gewoon Heidi, de onnozele. Ik ben geen kampioen geworden. Ik heb niks gewonnen, ik ben niemand. Waarom ik hier ben? Omdat ik in Berlijn woon. Nee, dat is onzin. Ik ben al jaren in psychotherapie en mijn therapeut heeft me gevraagd of ik ter verwerking van mijn trauma’s naar het proces wilde gaan. Ik doe het, ik ben bang, maar het helpt, al doen mensen als Christiane het vuile werk. Mijn man weet niet dat ik er naar toe ga, mijn moeder weet het niet, alleen Christiane weet het en ook die mannen op de tribune, want die kennen me.”

Heidi dus. Ze neemt weer een sigaret, bestelt koffie en zwaait naar Christiane die omringd door haar juristen het café betreedt. ,,Sinds twee jaar zwem ik weer met plezier. Ik durfde eerst niet in het water. Telkens als ik erin sprong, voelde ik mijn buik, de pijn en het verdriet. Als meisje was ik verzot op water. Ik zwom met mijn moeder en mijn zusjes. Ik was de snelste van de school. De sportleraar zei dat ik een kampioen ging worden en maakte me lid van een club bij ons in Eisenhüttenstadt.”

Ze vertelt over haar ontwikkeling als zwemster. Dat ze als elfjarige werd overgeplaatst naar een van de vele Kinder- und Jugendsportschulen, waar de grootste sporttalenten werden ondergebracht en dat ze werd gevraagd lid te worden van Dynamo Berlin, de beste club van de DDR. ,,Op de school trainde ik veel, maar ik moest ook leren. Vakken als wiskunde waren net zo belangrijk als zwemmen. Ik kreeg een regime van gezond eten en vitamines slikken. Vitamines en muesli. Soms een test en een nieuw trainingsprogramma. Veel gesprekken met een mentor en een arts. Ik was veertien toen ik voor Dynamo ging zwemmen. Ik was trots, mijn moeder ook, mijn vader was vertrokken, nooit meer gezien.”

De vrije slag was haar specialiteit. ,,Ik had kracht in mijn armen, altijd gehad. Ik won weleens, maar niet altijd. Ik was bang om te winnen. Ik kreeg gesprekken met trainers en psychologen. Ik was niet serieus genoeg, ik had te veel plezier, zeiden ze. Dat was niet waar. Ik deed mijn best, ook al lachte ik vaak. Ik ging harder trainen, elke ochtend van zes tot negen, en ’s avonds van vijf tot acht. Ik werd mager, nee, niet sterker. Toen kwam Gläser en zei: ‘Neem wat pilletjes voor het ontbijt, neem wat pilletjes voor het slapen en het komt weer goed.’ Elke avond meldde ik me met andere meisjes. We hielden onze hand op en kregen een paar pilletjes. Soms kreeg een meisje geen pilletje. Als ze erom vroeg bleek ze het niet nodig te hebben. Ik sliep als een roos, vaak werd ik badend in het zweet na een nachtmerrie wakker. Maar overdag voelde ik me sterk en vrolijk, ik zou kampioen worden, dat voelde ik.”

Haar moeder zag dat ze het naar de zin had, dat ze wedstrijden won en werd geselecteerd voor buitenlandse wedstrijden. ,,Ik vertelde haar dat ik de beste zou worden. Ik sloeg door. De DDR was de beste sportnatie van de wereld, riepen de trainers. Ik leefde in een euforie. Een paar maanden voor een belangrijk toernooi vertelde Gläser me dat ik injecties zou krijgen, extra vitaminen, anders zou ik de training niet volhouden. Ik kreeg ze van een dokter. Elke week werd bloed afgenomen. ”

,,Tijdens een buitenlands toernooi werd ik verliefd op een Italiaanse zwemmer. Hij zei dat hij hield van mooie, blonde vrouwen. Ik vree met hem. Dat lekte uit. Trainers sloegen me, lieten me harder trainen en gaven me meer pillen. Toen werd ik uit de club gezet. Geen talent en contacten met buitenlanders, zeiden ze. Mijn moeder die een woning in Berlijn had gekregen moest haar huis uit. We gingen terug naar Eisenhüttenstadt. Ik bleek in verwachting. De dokters moeten het geweten hebben, maar hebben me niks verteld. Een halfjaar later kreeg ik een miskraam.”

Ze vertelt dat ze later, na Die Wende van 1989, de verhalen las en hoorde over andere zwemsters en andere sporters, over Heidi Krieger, de kogelstootster die zowel geestelijk als lichamelijk zoveel man was geworden dat ze uiteindelijk besloot haar borsten te laten weghalen en als Andreas Krieger verder door het leven wilde gaan. Ze hoorde over vrouwen wier clitoris was uitgegroeid tot een klein piemeltje, ze hoorde over vrouwen met menstruatiestoornissen, haargroei op de bovenlip en een mannenstem. Karin Enke, de schaatscoryfee, Heike Drechsler, de hardloopster en verspringster, Kristin Otto, de zwemster (tegenwoordig televisie presentatrice ZDF-sport), Ilona Slupianek, de kogelstootster, en Marita Koch, de hardloopster. ,,Mooie vrouwen, mooie kampioenen, maar niet echt.”

Andreas Krieger met een foto van toen hij nog Heidi Krieger was

Andreas Krieger met een foto van toen hij nog Heidi Krieger was

,,Aan de ene kant ben ik jaloers, aan de andere kant ben ik blij dat ik geen kampioen ben geworden. Ik schaam me dat ik iets heb gedaan wat niet bij me hoort. Dat ik me heb laten gebruiken door mannen die alleen aan macht en glorie dachten.” Ze neemt nog een sigaret, inhaleert diep en blaast langdurig de rook uit. ,,Wat in de DDR gebeurde zou ik mijn kind niet willen aandoen. Tegenwoordig doen ze het overal, in Rusland, Amerika, hier in Duitsland en vast en zeker ook in Holland. Meisjes en jongens die zich laten manipuleren en tot extreme trainingen worden gedwongen. Het is niet alleen het slikken van pillen, het is ook de manier waarop sport ontaardt. Kampioen worden in een sport is waardeloos. Topsport is bedrieglijk. Ze verblindt jonge mensen. Topsporters worden robotten. Zonder gevoel. Mens zijn is belangrijker. Het enige dat telt. Kijk eens, hoe Christiane, mijn vriendin, er nog uitziet. En ik doe niet aan topsport. Vindt u mij een mooie vrouw? Ja? Dat zou ik fijn vinden om te horen.”

Heidi kijkt naar buiten, aan de overkant van de straat staan oude mannen voor het gerechtshof.

.

Een meisje van zestien jaar, de trots van papa, en al epo…

27 jan

Dit schreef ik vrijdag 9 november 2007

jeanson_genevieve_194
Dat wielrenners epo gebruiken, weten we nu wel. Maar wielrensters? Nou en of. Geneviève Jeanson, zeker. Al vanaf haar zestiende, tot haar vierentwintigste. Steevast. Zo bekende 26-jarige de Canadese, die sinds vorig jaar voor het leven is geschorst, in tranen in een fascinerende Canadese documentaire op TV5Monde. Pijnlijk en onthutsend voor wie nog in ‘gezonde’ topsport (zonder doping) wil blijven geloven.

Ik zag haar deze week in de documentaire Le Secret de Geneviève Jeanson bergen beklimmen, ik zag haar vechten, ik zag haar altijd op kop rijden, ik zag haar vaak winnen (zoals het wereldkampioenschap voor junioren tijdrijden) en ik zag haar voortdurend liegen wanneer ze toch betrapt was bij een dopingcontrole. Ze wist altijd van niks. Het kleine meisje (nauwelijks meer dan 50 kilo) stond altijd strak van de spanning. Haar vader zweepte haar op. O, wat was hij altijd trots op zijn meisje. Zoals ze doorzette, dat was toch geweldig. Ik zag hem met tranen in zijn ogen beweren dat hij niet geweten had wat ze deed, wat ze had gedaan en waarom ze zo sterk was. Epo, nee, nooit geweten.

Hij wist het niet. Haar trainer wel, maar toegeven doet hij het nog steeds niet. Haar sponsor heeft haar nooit doorgevraagd over mogelijke doping. De sponsor vertrouwde haar. Waarom zou ze ook liegen? Ze loog, vertelde ze in de documentaire, omdat ze niet anders kon. ,,Ik leefde in een fantasiewereld, ik wist niet wat ik deed, ik wist niet beter dan dat het zo hoorde, dat iedereen het deed. Ik trainde elke dag erg hard, en ik kreeg spuitjes als het moest. Wat moest ik daar tegenin brengen?”

In de geweldige documentaire wordt veel duidelijk hoe het gebruik van epo is te maskeren. Canadese analisten en experts leggen uit dat na 24 uur het effect niet meer is op te sporen via een dopingcontrole, als er maar zorgvuldig en gedoseerd wordt toegediend. Het is onthutsend dat zoveel mensen, artsen, trainers, begeleiders, ploegleiders, sponsors liegen. Wat moest Geneviève anders, dan ook liegen?

Totdat ze twee jaar geleden werd betrapt. Hoe kon dat? Ze wist het niet. Ze werd voor het leven geschorst. Ze moest wel stoppen. Uiteindelijk gaf ze toe, lang nadat ze gestopt was, dat ze vanaf haar zestiende jaar al epo had gekregen. Vanaf haar zestiende! Het zal je dochter maar zijn, 16 jaar jong, fanatieke en talentvolle sportvrouw, kampioen en aan de epo. Levensgevaarlijk spul, zo werd in de documentaire nog eens verduidelijkt.

Ze vertelde hoe bang ze al die jaren was geweest. Niet om betrapt te worden. Nee, ze was bang voor de dood – elke dag, elke nacht. Ze had van andere epo-gebruikers gehoord (want wie gebruikte niet epo?) dat ze ‘s nachts niet konden slapen, Dat hart pompte en bonkte maar door, de adrenaline bleef maar door de aderen spuiten. Dan gingen ze maar uit bed, om te wandelen, hard te lopen of wat dan ook – dat lichaam kon NIET stilzitten.

Dat had Geneviève ook gehad, dat verschrikkelijk bonkende hart, dat maar pompte. Ze lag te schudden in bed. Ze dacht vaak dat ze dood zou gaan. Altijd was ze bang voor de dood geweest. Maar als ze de volgende dag had gewonnen of op z’n minst was gecomplimenteerd voor haar fantastische rijden, dan was alle ellende weer vergeten. ,,Want daar deed ik het voor, voor mijn vader die zo trots was, voor mijn trainer die zo graag wilde, voor mijn sponsor die me veel geld betaalde.”

Ze is nu 26 jaar, ze doet weer aan sport. Want ze is aan sport verslaafd. ze is verslaafd aan uitputting en ze is verslaafd aan de complimenten. Maar nooit meer wil ze topsport bedrijven. Ze huilde achter haar brilletje, het meisje uit Lachine, Quebec. Ze had in een koker geleefd. Ze wist niet wat haar was overkomen. Zestien jaar, en al misbruikt door vader, trainer, artsen en sponsors. Wie is hier de schuldige? Dat was de slotvraag van deze indrukwekkende documentaire.

Ik denk dat ik het weet. De schuldigen zijn die verblinde mensen die kinderen aanzetten tot topprestaties en gouden medailles. En de overheid die alleen maar wil scoren met topsport, de sportbestuurders die verdwaasd en verdwaald raken in deze prestatiemaatschappij. Topsport is een valkuil, zeker voor kinderen die niet weten wat hen te wachten staat. Geneviève Jeanson (zie http://www.youtube.com/watch?v=gvK1HbygLP8) is het voorbeeld, ook voor Nederlandse jongens en meisjes die zo nodig willen presteren. Pas op. Vooral die kinderen die worden opgezweept door naïeve ouders en op macht beluste trainers, over-ambitieuze bestuurders en overheidsvertegenwoordigers die alleen aan politiek en niet aan de gezondheid van mensen denken.

Dit verhaal is geplaatst op vrijdag 9 november 2007 op mijn NRC-weblog

http://en.wikipedia.org/wiki/Genevi%C3%A8ve_Jeanson

Was ik maar geen wielrenner geworden

7 nov

Uit november 2012:

Stel: ik ben beroepswielrenner. Ik verdien geld met zo hard mogelijk fietsen. Ik fiets elke dag, in een wedstrijd over tweehonderd kilometer dan wel in een oefenrit over minimaal honderd kilometer. Ik probeer zo gezond mogelijk te leven, te eten en te drinken om zo hard mogelijk te kunnen fietsen. En als ik te vermoeid ben, rust ik, of laat ik me masseren. Wordt mij geen tijd gegund om te rusten, omdat mijn werkgever eist dat ik een wedstrijd rijd om zijn naam uit te dragen en ik mijn werknemerspositie veilig moet stellen, dan eet en drink ik iets extra’s, zoiets als voedingssupplementen, min of meer onschadelijke middeltjes. Zolang ik er niet te veel van neem. Want te veel is te veel mijn jongen, zei mijn moeder altijd

Omdat ik beroepswielrenner ben, moet ik mij manifesteren als een wielrenner met talent, een wielrenner die zo nu en dan een wedstrijd wint of op z’n minst een collega van dezelfde firma helpt te winnen. Ik heb maximaal vijftien jaar om te tonen dat ik het verdien geld te krijgen voor mijn fietskwaliteiten. Als het goed gaat, verdien ik goud, als het slecht gaat, moet ik een ander vak kiezen. Ik train hard, want ik fiets graag, sta graag in de belangstelling en wil graag winnen. Geen dag is zo mooi als de dag waarop ik word gezoend door twee meisjes met gebruinde benen onder hun opwaaiende zomerjurk.

Mijn vrouw zit dan thuis voor de televisie met onze kinderen te glunderen wanneer ik mijn droom beleef, na jaren trainen, fietsen en zo gezond mogelijk leven. Ze ziet niet dat ik in mijn euforie bij een van de meisjes een hand op haar billen heb gelegd. Als ze het had gezien, zou ze het mij niet kwalijk hebben genomen. Ze gunt mij deze schat waarnaar ik na een lange, zware tocht heb gezocht. Naar Paulo Coelho’s De Alchemist zou ze zeggen: ,,Dat is goed. Je hart leeft. Blijf luisteren naar wat het te zeggen heeft.”

Zo is onze relatie, ze kent mijn drijfveer, mijn eeuwige zoektocht naar de schat, mijn droomleven – vaak wars van realiteitszin. Ze schudt me wel eens wakker. Wanneer ik in mijn zoektocht te snel ga, geen geduld heb om te laten komen wat zal komen, krachten wil aanboren die er van nature niet zijn, dan grijpt ze in. Pas op: ‘You can’t get always what you want. ‘ Pas op, bedoelde ze, begeerte doet lijden. Geen gevaarlijke stimulerende middelen die van mij een ander mens maken, wil ze. Ze heeft me echt wel zien jojoën met pilletjes en ampulletjes, ze heeft injectienaalden gezien, doosjes met tabletjes, bloed in de wc. Ze heeft me aangehoord als ik vertelde over middelen waarover in de wielerwereld werd gesproken. Ze hoorde mijn dilemma aan en begreep het. Ze zou me nooit veroordelen als ik daarover een beslissing nam die ik later zou betreuren. Als ik maar gezond bleef. Het was mijn beslissing, mijn verantwoordelijkheid. Ik wist wat goed was, voor mij, voor haar en ons gezin.

Mijn vrouw had eens in een interview met de ex-vriendin van Marco Pantani, de Deense Christina Jonsson, gelezen dat zij zijn arm had vastgehouden terwijl hij er een injectienaald in stak. Liefde, noemde ex-wielrenner Peter Winnen dat. Zover gaat liefde. Dat zou mijn vrouw nooit doen, zo blind is haar liefde voor mij niet. Gelukkig maar, zij probeert mij als een permanent wankelmoedige man overeind te houden in deze wereld. Maar weet zij wat wielrenner zijn is, wat het betekent te moeten presteren, ook omdat de supporters, de radio, de televisie en de firma dat willen? Ja, zij weet wat het is, zij kent mij, zij weet dat ik dromen vervuld wil zien – en dromen van anderen wil vervullen. Ter meerdere eer en glorie van mijzelf. Aandacht, daar verlang ik naar. Altijd. Anders besta ik niet. Ze weet dat ik een man ben als alle mannen – ik moet scoren én winnen. Dat heeft mijn vader mij geleerd.

En toen las ze dat Lance Armstrong werd beschuldigd van jarenlang dopegebruik, dat mensen om hem heen het altijd geweten zouden hebben, dat de ene na de andere renner nu opbiechtte dat hij (weleens) ‘dope’ had genomen en dat daardoor nu ook mijn ploeg onder verdenking staat. Ze belde me in het trainingskamp in Spanje en vroeg hoe ik me voelde. Ik zei dat ik me onzeker voelde, omdat ze ook mij zouden kunnen verdenken. Ze vroeg me of ik zeker wist dat ze me niet konden vangen op het bezit of gebruik van zoiets als doping. Ze wilde weten wat zij zelf kon vertellen bij een eventueel politieverhoor of bezoek van de opsporingsbrigade. Zou ze mogen zeggen waarover onze gesprekken gingen, over mijn dilemma’s, mijn dromen, mijn jojoën met pillen? Ze zei dat ze zeker haar verhoorders zou vragen of zij ook hadden nagedacht over hun eigen beroep, over hun dilemma’s, gezinsleven, drijfveren, ambities, prestatiedrift en hun dromen – en of zij ook Paulo Coelho hadden gelezen.

Geen dag kon zo slecht zijn als toen mijn naam in een krant verscheen, omdat ik verdacht werd omdat ik werd genoemd in een of ander omvangrijk dossier. Andere kranten namen het bericht over, radio- en televisieprogramma’s ook en wilden mijn reactie. Ze vroegen allemaal: ,,Is het waar dat je doping hebt gebruikt? Zo ja, waarom heb je dan altijd gelogen?”

Ik was aangeschoten wild. Ik stond te beven, ik dook diep weg onder dekens, omdat ik me moest verantwoorden. Ik werd door die premiejagers van journalisten die alleen maar met hun ego bezig zijn, als een misdadiger neergezet – nog voordat wie dan ook iets had kunnen bewijzen. Alsof ik een moord had gepleegd en dus een jarenlange gevangenisstraf te midden van gangsters diende te ondergaan. Wat moest ik zeggen? Ik wist het echt niet. Alles wat ik zou zeggen, zou worden uitgelegd als een leugen.

Ik kreeg mijn zoontje en dochtertje aan de telefoon. ,,Papa, ze zeggen dat jij een grote leugenaar bent.” Aldus mijn zoontje van zes. Wie? ,,Nou, de meester op school en mijn vriendjes. Ze pesten me. Waarom dan? Ik begrijp er niks van. Ik mag niet meer met mijn vriendjes spelen van hun ouders. ” Waarom dan? ,,Ze zeggen dat je doping hebt gebruikt. En dat mag niet, zeggen ze.” Wie zegt dat? ,,Iedereen, want het staat in de krant, en ik zag je foto in het journaal. En iedereen vertelde dat het waar was. Pap, ik moet huilen, pap. Je bent toch kampioen geweest, je hebt toch gewonnen.”

Ik probeerde hem te troosten. ,,Wat is dat, doping, pap? Mama zegt dat ze zeggen dat je medicijnen hebt gebruikt die niet mogen. Waarom mogen die dan niet? Ik moet toch ook een medicijn van de dokter nemen als ik beter wil worden?” Ik kon het hem niet uitleggen. Mijn dochter van acht was boos op me. ,,Ze zeggen dat je een verrader bent. Dat stond in de krant, stommerd, stomme papa.”

Ik wist niet wat ik moest zeggen. Ik hoorde haar huilen. Om haar gerust te stellen zei ik dat ik die mensen van de krant en de televisie wel zou aanpakken, omdat ze leugens vertellen over haar papa. Toen zei ze: ,,Je was toch ook kampioen geworden als je geen medicijnen had genomen.”

Het werd een moeilijk gesprek. Ik kon haar nauwelijks geruststellen. ,,Ik hou van je pap. Dat snappen ze niet. Dat ga ik ook tegen mijn vriendinnetjes zeggen. Dat ze leugenaars zijn. Dat die krant die ze lezen een stomme, waardeloze krant is. Je bent toch geen moordenaar.”

Ik hield van mijn kinderen.

Mijn vrouw nam de telefoon van mijn kinderen over: ,,Die kranten, radio en televisie willen alleen maar scoren. Ze denken niet na voordat ze iemand, mensen, beschuldigen. Als ze maar verkopen, als er maar gekeken wordt naar hun programma’s. Iedereen kickt op die stomme programma’s en die stomme kranten. Sensatie, dat is wat wordt verkocht. Mensen moeten kunnen likkebaarden. Toen je kampioen werd en die zware Touretappe won, stond iedereen te juichen. Je was de grootste held. En nu zeggen ze dat jij waarschijnlijk ook… Lieve Guus, wat weet ik niet? We hebben het er toch over gehad?”

Ik schrok. Wat had ik gedaan? Wat had ik verzwegen? Ik had inderdaad bepaalde medicijnen genomen. Maar de dokter van de ploeg heeft me bijna wekelijks getest, bloedwaarden en meer. Niks aan de hand. Ik was gezond. Gelukkig wel, anders was ik meteen met wielrennen gestopt. Ik had wel gehoord dat andere renners middelen namen die misschien beter en gevaarlijker waren. Maar ik had me niet aan verboden middelen vergrepen, ik had de spelregels niet overtreden. Nu word ik beschuldigd, ten onrechte. Hoe kan ik ooit weer door het leven gaan als een sportieve wielrenner? Als een normaal mens. Hoe kunnen mijn vrouw en kinderen verder leven als gezin, zonder te worden nagewezen? Waarom moest ik verdacht worden gemaakt? Omdat andere wielrenners dingen hebben gedaan die niet mochten?

Ik was benieuwd of die krant, en die radio- en tv-programma’s die me nu beschuldigden, ooit zulke grote verhalen over mij zullen schrijven als bewezen is dat ze mij ten onrechte hebben beschuldigd. Nee, natuurlijk niet. Ik wist het zeker. Dat zullen ze nooit doen. Want daar scoren ze niet mee. Dan zouden ze hun fout toegeven. Hypocriete lui. Wat is het nut om mijn naam door het slijk te halen?

Omdat ik een beroepswielrenner was, besefte ik. Beroepswielrenners zijn per definitie verdacht. Wie als wielrenner verdacht is, gaat door het leven als crimineel. Die heeft de samenleving bevlekt. Foei!

Ik zat daar op mijn hotelkamer in Spanje en dacht: ik ben gek geworden, ik heb weliswaar nagedacht, ik heb gewikt, gewogen en gejojood, maar ik heb me waarschijnlijk toch gek laten maken, door mijn prestatiedrift, mijn wens om grenzen te overschrijden, mijn grenzenloze begeerte (veroorzaakt door wat?), ik heb me gek laten maken door mensen die prestaties van mij verlangen, mijn vrienden, mijn familie, mijn supporters, de ongeduldige, hijgerige journalisten, mijn sponsors, mijn landgenoten die opgejaagd door de media wilden dat ik eindelijk de Tour zou winnen. Ze zullen straks aan mijn deur staan, de vertegenwoordigers van de macht en van de ethische schoonheids- en gezondheidscommissie die mij willen straffen. Ik hoop maar niet dat ze me mee zullen nemen, geslagen in handboeien. Dat heb ik zien gebeuren in Italië en Frankrijk. Ik zie het al voor me: journalisten met camera’s, fotografen die een shot van me willen als ik word afgevoerd, om voor veel geld aan de kranten te verkopen. Sensatie!

De wereld is gek geworden. Alleen het woord doping al. Ik heb honderden kilometers getraind, in de bergen, op het vlakke in de wind en de regen, ik heb dagenlang in windtunnels getraind, ik heb aan krachttraining gedaan, ik heb snelle pakken geprobeerd, een snellere lichtere fiets van bijzonder materiaal, ik heb mijn pedaalslag versneld, ik ben wekelijks naar een sportpsycholoog geweest. Om nóg beter te worden, zoals de meeste mensen altijd beter willen worden. Willen we niet allemaal de beste worden, perfect zijn? Maar zodra het woord medicijnen valt, slaat iedereen door. Doping, stimulerende middelen en methoden, mensen weten niet eens wat het is, sterker: waar het over gaat.

Ik had het kunnen weten: wielrenners zijn verdacht. Stel: ik ben beroepsschrijver. Ik doe alles om aandacht te trekken. Morgen staat de politie voor mijn deur. Op verzoek toon ik de inhoud van mijn koelkast, mijn boekenkast, mijn medicijnkastje, mijn boekhouding, mijn emails, de foto’s van maîtresses, mijn pornosites, mijn vibrators,  mijn alcoholvoorraad, mijn waterpijpen en mijn geslachtsdeel. Maar als ik mee naar het bureau zou moeten, zou ik weigeren en roepen: Fuck you all. Als beroepswielrenner zou ik dat niet durven. Ze zouden me meteen straffen, me liefst isoleren in een inrichting, als een gestoorde gek.

Daarom ben ik nooit beroepswielrenner geworden.

Mijn column uit november 2012 in de Standaard (België) en herplaatst in De Muur 39 – 2013 (‘Blijf met met je rotpoten van ons rotwielrennen af’)

rotwielrennen

De fascinatie voor de ondoorgrondelijke wielersport

15 okt

Hoewel ik Lance Armstrong als wielerverslaggever niet of nauwelijks van nabij heb meegemaakt, heeft hij me altijd gefascineerd. Ik was wielerverslaggever vóór het epo-tijdperk. Al zullen in mijn laatste jaren als wielerverslaggever renners (Indurain, veel Spanjaarden en Italianen, Russen, Duitsers en vooral het oprukkende Amerikaanse peloton cowboys, de ploegen van 7-Eleven en Motorola, en natuurlijk ook Nederlanders) vast al bezig zijn geweest. Zo bleek later. Ik heb in al die jaren (vanaf 1976 tot begin jaren negentig volgde ik onder meer 16 keer de Tour) wel wat gezien en gemerkt wat ‘vreemd’ was of naar overtreding van de spelregels riekte (omkoping, combine, doping), maar ik kon nooit doordringen tot de ‘vuile waarheid’. Ik moest verder, verslag doen van alweer de volgende etappe en wedstrijd, van hotel naar hotel reizen, met de karavaan mee, op weg naar de volgende winnaars en verliezers.

Die keren dat ik op onderzoek uitging of mijn sterke vermoedens beschreef in krantenartikelen van De Volkskrant en NRC Handelsblad leidden zelden tot prettige situaties. Het is geen excuus, ik deed wat binnen mijn mogelijkheden lag. Deed ik mijn werk niet goed genoeg? Wie bepaalt dat? Ja, ik werd bang als betrokkenen mij bedreigden. Maar ik deed mijn werk, dag en nacht, obsessief. Peter Post heeft me eens brandbommen in de tuin toegezegd als ik nog iets zou schrijven over zijn verdachte methoden. Nog los van zijn onbeheerste schreeuwpartijen door de telefoon. De Belgische ploegleider Walter Godefroot onderbrak in Parijs-Nice een interview met het Belgische talent Daniel Willems toen ik over ‘soigneren‘ begon, hij wist toch hoe ,,Nederlandse journalisten altijd overal iets achter zochten, jullie zijn negatief”. De ploegleiders Fred Debruyne en Jan Raas hebben mij de hotelkamer afgeschopt toen ik een renner aan een infuus (glucose? so what?) zag liggen. Gerrie Knetemann heeft me bij de keel gegrepen. Soigneur Ruud Bakker(een reus van een vent)  heeft me uitgescholden alsof ik een crimineel was, omdat ik de wielersport (Raleigh, later Panasonic) kapot maakte. De voorzitter van Nederlandse wielrenunie ontzegde me de toegang tot de jaarvergadering vanwege een stuk over doping bij Nederlandse ploegen.

Ik schreef een stuk in NRC over Steven Rooks na zijn bergritzege waarin ik mijn sterke vermoeden uitsprak over zijn merkwaardige vormcurves en zijn vreemde geneeskundige consults (Zwitserse kruiden, arnica, osteopathie, antidepressiva….). De hoofdredacteur kwam de volgende dag bij mijn chef om opheldering vragen. Hoe ik dit durfde te schrijven. Hein Verbruggen belde me op Kerstavond, om me uit te schelden omdat ik tégen hem was en niet wilde begrijpen dat doping echt niet voorkwam – omdat het niet hielp (het lijkt de hypocriete voetbalwereld wel, het wordt niet gebruikt omdat het niet helpt….tja). Kort daarvoor had PDM-renner Peter Stevenhaagen me in een interview verteld dat hij met nog een paar ploeggenoten had meegedaan aan een test bij de psycholoog-fysioloog prof. Joop Hueting in Brussel om te onderzoeken in hoeverre bepaalde middelen ‘werkten’. Verbruggen destijds bestuurslid van de Nederlandse wielrenunie was laaiend, ik had dat niet (in De Volkskrant) mogen publiceren.

Jan Gisbers probeerde me in de Tirreno-Adriatico met zijn auto van de weg te rijden. Ik was getuige van de PDM-affaire (intralipid) in de Tour. Ik zag vermagerde, zieke wielrenners door het hotel in Quimper schuifelen (Erik Breukink, Nico Verhoeven, Sean Kelly, Jean-Paul van Poppel, Raul Alcala, Martin Earley, de Duitsers Uwe Ampler en Uwe Raab) die meer dood dan levend waren. Ploegleider Gisbers en dokter Wim Sanders werden door ons scherp ondervraagd in dat hotel. Wij (Dick Wittenberg en ik, beiden van NRC) hebben de hele nacht gewaakt rond en in het hotel en tot in de vroeg ochtend geschreven, zonder te slapen. Voorpaginastukken werden het. De waarheid? Het ging over bedorven gehaktsaus en nog meer van die verzinsels.  De waarheid? Lees ‘Sultans of Swing‘ van Bart Jungmann en Fred Segaar. Jaren later.

De affaires rond Gert-Jan Theunisse staan nog diep in mijn geheugen gegrift. De verhouding testosteron-épitestosteron was bij hem nogal scheef en wisselde voortdurend én dus verdacht. Het zou om een natuurlijke afwijking gaan. Er bleken meer sportmensen met zo’n ‘natuurlijke afwijking’: veel tennissers en zwemmers, volleyballers, handballers, atleten,  en vooral voetballers. Nooit meer iets over ‘die anderen’ gelezen. Ik ging met NRC-wetenschapsredacteur Wim Köhler naar professor Thijssen, een endocrinoloog (hormoondeskundige) in Utrecht. Er kwamen rechtszaken. Uit onderzoek van Thijssen met dopingdeskundige Douwe de Boer werd duidelijk dat Theunisse een ‘onnatuurlijke’ afwijking had. Doping dus, testosteron( Andriol), cortisonen. Lees hier een interview uit 2001 met Thijssen in de Volkskrant over het destijds  als mysterieus aangeduide geval Theunisse: http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2844/Archief/archief/article/detail/583623/2001/06/23/Tussen-argwaan-en-wijsheid.dhtml

Later zou Thijssen als getuige-deskundige worden gevraagd in een dopingrechtszaak tegen Frank de Boer, destijds voetballer bij Barcelona. Pep Guardiola, de latere zo bewierookte trainer van Barcelona werd in die periode als speler bij het Italiaanse Brescia tweemaal ‘betrapt’ op gebruik van nandrolon, een spierversterkend middel.  Ook de in Italië spelende Jaap Stam (Lazio), Edgar Davids (Juventus), de Portugees Fernando Couto (Lazio) en een achttal spelers van Juventus werden ‘betrapt’, enkelen werden voorlopig geschorst maar uiteindelijk vrijgesproken. Guardiola werd eerst vier maanden geschorst, maar ging na hoger beroep ook vrij uit. De onderzoeksmethoden van het Italiaans Olympisch Comité (CONI) zouden onder meer onbetrouwbaar zijn. Frank de Boer werd vrijgesproken van gebruik van nandrolon. Bewust gebruik was niet bewezen. Het was waarschijnlijk het gevolg van (vervuilde) voedingssupplementen.

Ik heb het er nog weleens met (mijn tegenwoordige vriend) Peter Winnen over gehad, over hoe het vroeger in ‘onze tijd’ ging. Toen ik hem eens vroeg wanneer hij was begonnen met roken, lachte hij: ,,Ik heb altijd gerookt, maar als jullie in de hotelkamer kwamen, werd eerst de rook weg gewapperd en werden de ramen geopend, de pillen werden in het nachtkastje opgeborgen, de prullenbakken werd geleegd.”  Wij (Peter, zijn vrouw Yvonne en ik) lachten ons rot. Jan Raas vertelde in een jolige bui dat hij zijn urine eens over de handen van een dopingcontroleur had verspreid. ,,Hier, houd dat flesje vast, jij met je dopingcontrole.” En hij piste over zijn handen. Zo intimideerde hij de naïeve, bedeesde controleur. ,,Bij mij doping? Ik gebruik niks. Wegwezen! Ik ben beroepsrenner, ik bepaal zelf wat ik doe met mijn lijf. Net als kunstschilders, schrijvers, bankdirecteuren en journalisten.”

Overigens, misschien ben ik niet tegen doping (mijn standpunten wijzigden voortdurend, voortschrijdend inzicht noemt men dat)? Doping is sowieso van alle tijden, de Grieken deden het al met magische kruiden en oliën. Niemand die er aanstoot aannam. De bedenker en eerste organisator van de Tour Henri Desgrange was er nooit op tegen. Hij wilde vooral veel heroïek (bloed, zweet en tranen), op welke manier dan ook verworven. Want dat wilden de toeschouwers en lezer van zijn krant L’Equipe en L’Auto. Zijn assistent en opvolger Jacques Goddet begon te twijfelen. Waarom het in de jaren zestig na de dood van Tom Simpson is verboden, laat zich raden. Doping schond het imago van de wielersport, dat vooral vonden de sponsoren. Alweer die commercie: geld. De sponsoren wilden geen doden. En de wielersport is nu eenmaal slechts afhankelijk van de commercie en de media, al sinds het bestaan van de beroepswielersport, meer dan honderd jaar terug . Nu weer, nog steeds, de wielersport had de Amerikaanse sponsoren en media (televisie) nodig. Zo vond Hein Verbruggen eind jaren tachtig, vandaar zijn drang tot mondialisering. Verbruggen komt uit de marketingwereld, vandaar.

Ik was geen oorlogsverslaggever of onderzoeksjournalist. Ik volgde mijn favoriete sport wel kritisch. Ik heb altijd genoten (naïef en dom?) van Eddy Merckx, Bernard Hinault, Laurent Fignon, Greg LeMond, Pedro Delgado, Stephen Roche, Jan Raas, Roger De Vlaeminck, Johan van der Velde, Peter Winnen, Moreno Argentin, Claudio Chiappucci, Gianni Bugno (ik hield en houd van Italianen) , Miguel Indurain, Frank Vandenbroucke en die fantastische Francesco Moser. Dat ze (mogelijk) slikten, spoten en zoals Moser (Checco) als eerste door professor Francesco Conconi (de leermeester van de omstreden Michele Ferrari en Luigi Cecchini) ) werd geprepareerd met de voorloper van bloeddoping, dat was meegenomen. Anders had ik mogelijk niet van deze bijzondere atleten kunnen genieten. Ik heb nergens spijt van.

Sport is en blijft sport, en altijd met doping. Dat halen we nooit meer weg. Corruptie zit in de mens, die nu eenmaal altijd meer en hoger wil, en alleen maar nog beter wil worden en daarvoor alle middelen wil aangrijpen – ook verboden middelen. Sportiviteit is er alleen nog op zaterdagmorgen bij de hockeyveteranen, hoewel?

Mensen laten zich nu eenmaal betoveren en verblinden door topatleten, supermensen, mensen als Lance, door mensen die zij in hun eigen ellendige gewoonheid, saaiheid en geestelijke armoe, een goddelijke status toedichten. De voortdurende en toenemende (?) aanbidding van mensen die boven ons uitstijgen wat betreft talent en uitstraling, zegt meer over ons dan over supertalenten. Verering van mensen die meer kunnen dan wij ooit zullen kunnen,  is niet alleen eng, maar kan vooral gevaarlijk zijn. Mensen, zoals topsporters, die meer willen bereiken dan binnen hun mogelijkheden ligt, zijn ook riskant bezig. Ze verliezen zichzelf en kennen zichzelf niet meer. Topsport maakt meer kapot dan je (ons?) lief is.

Dat perfectionisme van Lance bijvoorbeeld was niet alleen overweldigend, maar ook eng.  Ik heb hem nauwelijks meegemaakt, zoals ik al schreef.  Maar toch. Ik mocht hem niet zo als mens, vooral sinds ik hem acht jaar geleden in een hotelkamer op een Amerikaanse tv-zender (public television) in een interview van een uur hoorde antwoorden op de vraag ‘waarom ga je niet golfen of kaarten?’  Lance: ,,Ik doe niet mee aan dingen en vooral niet aan sporten waarvan ik niet zeker weet dat ik win’’. Die blik in zijn ogen! Die angstaanjagend killersblik. Echte topsporters zijn killers, maar dit…. Alsof hij de zeer strenge interviewer na afloop ging vermoorden. Kil. Ik werd bang van hem, zo had ik nog nooit iemand uit zijn ogen zien kijken (ja, in een thriller op tv of zoals Anthony Hopkins als Hannibal Lecter in The silence of the lambs). En dan die lichaamstaal IK BEN ONOVERWINNELIJK. IK BEHEERS MIJN WERELD. Mijn vrouw, die meekeek, zei nog:  ,,Die man is gek.’’

Een volgende vraag was: ,,Zijn er mensen die met een man als jij, een bloedfanatieke winnaar, nog kunnen samenleven?” De glimlach op Lance’s gezicht werd een satanische grijns: ,,Natuurlijk, ik ben heel gelukkig met mijn familie.’’  Weer dat IK. En zij? Waren zij gelukkig met hem? De volgende vraag: ,,Waarom moet je alles winnen?’’ Lance: ,,Ik haat verliezen. Vooral sinds mijn ziekte wil ik nooit meer een loser zijn. Ik zal nooit meer verliezen. Dat weet ik zeker.’’ Toen maakte mijn angst voor die man plaats voor begrip, medeleven, zelfs een beetje medelijden.

In mijn selectieve herinnering weet ik nog dat de interviewer besloot met ,,Ik hoop dat je nog veel zult winnen, Lance.’’ Waarop Lance zei: ,,Ik zal je niet teleurstellen.’’ Dat ge-ik, ikke, ik, I, I, I, Me, Me (een uur lang) wees volgens mij op een ziekelijke afwijking… Het ging alleen maar over Us and Them. Megalomanie? Die man leefde (leeft) volgens mij in een kooi, een gekooid mens, dat als een getergde leeuw heen en weer raast. Wat een woede moet in dat lijf zitten.

Ik hoop dat hij nu zijn rust vindt, nu (bijna?) alles voorbij is. Hopelijk geeft hij de strijd met zichzelf en tegen de (hem vijandige) wereld op. Leugendetector? Kom op, Lance, doe jezelf een plezier, gun je zelf een rustig leven zonder strijd. Winnen is voor mij toegeven dat je kwetsbaar bent en nooit volmaakt kan en zal zijn. Blind streven naar perfectionisme is voor onvolgroeide, misschien verstoorde geesten.