Tag Archives: DDR

Maartens bulderende lach zal blijven weerklinken, overal

1 mei

We kenden elkaar sinds we beiden als wielerverslaggever de amateurwielrenners volgden. Maarten Noppen, groot, sterk, gewapend met een innemende lach, als verslaggever voor het Algemeen Dagblad. Ik, verlegen, klein en meelachend, als verslaggever voor De Volkskrant. We volgden de amateurs vooral in Nederland of bij een wereldkampioenschap in het buitenland. Op het WK van 1986 in Colorado Springs moest ik niet voor het eerst en niet voor het laatst om zijn paniekreactie lachen; Maarten in paniek?

Er hing een dikke wolk boven Colorado, het onweerde onheilspellend en het regende hard. Van de amateurkoers om de wereldtitel zagen de journalisten vrijwel niets, vooral omdat er geen televisiehelikopter in de lucht hing die iets van het wedstrijdverloop kon laten zien. We probeerden iets van de wedstrijd te volgen in de ‘veilige’ perszaal en zagen af en toe dankzij de vaste camera renners in de finishstraat. Wij ontwaarden zowaar veel grijze truien (DDR-renners) aan het front. Maar dat was geen verrassing.

Dat een grijze trui won was voorspelbaar. Dat werd daarom ook een DDR-renner, Uwe Ampler. Maar we zagen ook twee oranjetruien passeren, zij werden tweede en derde. Wij holden daarom de perszaal uit op zoek naar de oranjerenners, want we wisten niet wie dat waren. We klommen over de hekken op weg naar de finish. Maarten deed me na, met deelnemerslijst en bloknoot met wat aantekeningen in de hand.

Hij had er geen rekening mee gehouden dat er nog achtergebleven renners zouden arriveren. Want er waren alleen Nederlanders die ons interesseerden, toch? Maar er kwamen nog renners aangereden, zoals een renner in een groene trui – een Ier dus. Ik keek om en zag de Ier op Maarten botsen en vallen. De Ier vloekte en schold op de ongelukkige journalist die alleen maar riep: ‘My papers, my papers, my papers. Sorry, my papers‘. Wat was er nou belangrijker? Toen Maarten zijn dwarrelende papieren bij elkaar geraapt had, strompelde hij op mij af en vroeg wie toch die Nederlanders waren en wat ze gezegd hadden. Wist ik veel!

Die Nederlanders bleken John Talen en Arjan Jagt te zijn. Ze zeiden eigenlijk weinig, hoorden we. Maar wij (Maarten en ik) wisten genoeg. We werkten voor een ochtendkrant en hadden nog maar vijftien minuten (het was in Nederland half één ’s nachts) om ons verslag te schrijven. Dus holden we terug naar de perszaal om te gaan schrijven. Dat lukte aardig, maar toen moesten we nog telefonisch verbinding leggen met de redactie in Nederland (Rotterdam en Amsterdam) om ons verslag door te bellen (dus aan de dictafonist of stenograaf ons stuk voorlezen in die tijd). Na veel gedoe (collect call) en een slechte lijn lukte dat uiteindelijk, hoewel ik daarbij voortdurend in de lach schoot over de botsing van Maarten met die Ier: My papers, my papers, my papers etc.

Gelukkig kwamen onze verslagen net op tijd in de krant, met de juiste namen van de renners die op het erepodium stonden.

(Foto Paulien van de Loo)

Zo maakten we altijd wat mee met Maarten, twinkelende ogen, altijd humor – eerst bij de amateurs, later bij de profs. Hoe hij brullend van het lachen tien ‘grote mariniers’ (grandmariniers) bestelde aan de bar van ons hotel in Chianciano Terme (etappeplaats in Tirreno-Adriatico). Hoe hij ploegleider Peter Post weer eens in niet mis te verstane bewoordingen uitkafferde omdat diens ploeg ‘gefaald’ had. Post schold terug, maar zei uiteindelijk rustig: ‘Maar Maarten, begrijp jij eigenlijk wel hoe de koers in elkaar steekt?’ Maarten trok zich er niets van aan en ging door met foeteren. Om even later grote vrienden met Post te worden. Zo was er altijd wat. Alleen Jan Raas bleef in Maarten een vijand zien en liet dat ook merken.

Maarten kon echt brullen, als hij boos was of als hij lachte, hij liep voortdurend rood aan als hij boos was en trok zich niets aan van wat men van zijn kritiek vond. Dat lazen ze wel de volgende dag in het AD: bombastische woorden, veel gebrul en veel kritiek. Daarin blonk hij uit.

Peter Post luistert naar Maarten, ditmaal in Ahoy’ tijdens een zesdaagse.
(Foto Willy Wauthlé)

Eens zat hij in de perszaal een van zijn keiharde verslagen te schrijven. Met een rood, aangezwollen gezicht tikte hij driftig zijn verslag én een commentaar vol met bombastische woorden van kritiek. Plotseling werd hij op zijn schouder getikt door een adjunct-hoofdredacteur van het AD die hem tijdens zijn bezoek aan Alpe d’Huez wilde begroeten. Maarten wist niet wie hem op zijn schouder tikte en sloeg hem van zich af, recht in diens gezicht. ‘Donder op. Zie je niet dat ik aan het werk ben?’ Alsof Maarten het tegen een binnengeslopen supporter had.

De man trok zich angstig en langzaam terug, overtuigd van Maartens beroepsernst en bevlogenheid. Totdat Maarten zag wie de man was. Hij verontschuldigde zich zoals hij alleen dat kon en zei: ‘Godverdomme. Wegwezen jij. We drinken straks wel wat, als ik klaar ben.’ En zo gebeurde. Maarten en diens adjunct-hoofdredacteur gingen samen lachend naar de bar en dronken een paar biertjes.

In het begin was ik een beetje bang voor hem. Grote mond, brullen en gewoon zeggen waar het op stond. Recht door zee. Daar hadden veel collega’s volgens mij last van. Maar de kolossale Maarten had nooit iets kwaads in de zin. Echt niet. Hij schold iedereen uit als het hem uitkwam en toverde daarna zijn mooiste lach tevoorschijn. Soms ontwaarde ik een traan in zijn ogen. Hij was zeer emotioneel, zo bleek. Vooral na het overlijden van zijn Ellie, zo’n tien jaar geleden. En hij kon de beste vrienden met je worden, en laten zien dat hij van je hield.

Aan de vooravond van Tirreno-Adriatico, in Rome, begin jaren tachtig..
(Foto Frits Widdershoven)

Jarenlang hebben wij wielerkoersen gevolgd, alle klassiekers, meerdaagse ronden, wereldkampioenschappen in verschillende landen. Op het WK in Praag in 1981 baarde hij opzien door in een overvolle bar te zingen en niet zomaar: Who’ll stop the rain van Creedence Clearwater Revival klonk echt, alsof hij de oorspronkelijke versie wilde overtreffen – en dat ook deed. Want Maarten was een kenner van ‘goede’ muziek.

Maarten is overleden, helaas. Op Facebook gaf hij onomstotelijk blijk dat hij supporter van Feyenoord was (‘Mijn Club’). Hij had zich daarom zo verheugd naar de Coolsingel te gaan om het kampioenschap van zijn club mee te vieren. Helaas. En hij toonde als een chef de cuisine op een foto wat hij die avond bereid had. En dan vroeg hij aan zijn Facebook-vrienden welk gerecht hij op de foto had gezet. Altijd maakte hij zijn favoriete maaltijden klaar. Vaak nodigde hij vrienden, vriendinnen en (oud-)collega’s (uit het wielrennen, uit de tennissport, van het AD) uit om bij hem van het diner te genieten. Dat werd altijd gezellig, met een lach en een traan. Want Maarten kon mooi, meeslepend en overtuigend vertellen.

Zijn ‘kleinkind’ Isa op bezoek. Kleinkind ‘indahouse’

Onvermijdelijk waren de foto’s met zijn ‘kleinkind’, Isa, de grote hond van zijn dochter Chris, als deze op bezoek was. Dat was weer lachen, elke keer, voor ons en voor hem. En voor Chris.

En zo bleek Maarten Noppen, die in de nacht van 25 april naar 26 april op 71-jarige leeftijd overleed, een bijzondere, markante persoon wiens stemmingen allerminst angstwekkend waren zoals zij zich voordeden. Hij had heel veel humor en wist mensen (en collega’s) snel voor zich te winnen met zijn twinkelende ogen. Hij wist hoe hij zich behoorlijk kon gedragen tegenover anderen. Hij begroette me altijd met een bulderende lach: ‘Ha, Guusje. Boeddhist!’.

En zijn lach bulderde voort. Nog steeds. Overal.

Toen ik voor Willem Ruska boog zei hij: ‘Slijmerd’

19 feb
Wim Ruska wordt olympisch kampioen zwaargewicht in 1972 (Foto Spaarnestad/HH) Wim Ruska wordt olympisch kampioen zwaargewicht in 1972 (Foto Spaarnestad/HH)

Afgelopen zaterdag 14 februari 2015 overleed op 74-jarige leeftijd Wim (Willem) Ruska. Een legendarische judoka die tweemaal een gouden olympische medaille won (in 1972), tweemaal wereldkampioen was en zevenmaal Europees kampioen. Een geweldige sportman, een atleet die meer kon dan judoën en worstelen. Hij was een man met uitstraling, om wie je niet heen kon.

De afgelopen dagen is veel geschreven en getoond om zijn grootheid als sportman te duiden. En voortdurend werd de miskenning die hij had gevoeld, vooral buiten de judowereld, en de rivaliteit met die andere judoreus uit zijn tijd, Anton Geesink, aangehaald. Dat was niet nieuw. Sinds Ruska de man overtrof die als eerste op olympisch niveau de Japanners in hun tempel in Tokio had verslagen, was er immer die terugkerende vergelijking.

Ruska en Geesink (Foto Spaarnestad/HH) Ruska en Geesink (Foto Spaarnestad/HH)

Het was alsof menigeen er de afgelopen jaren genoegen in schiep uit de losse pols Geesink te verwijten dat hij Ruska’s prestaties kleineerde. Geesink die steeds een gevecht met Ruska uit de weg zou gaan uit angst zijn heilige status te verliezen, Geesink (hij overleed in 2010) zou aan grootheidswaan lijden, Ruska was de loser (het slachtoffer), omdat hij nooit de erkenning kreeg die hem op grond van zijn prestaties toekwam – laat staan een koninklijke onderscheiding. Dat was de teneur wanneer in alle kranten en andere media gemakzuchtig over  de rivaliteit Ruska-Geesink werd (en nog steeds hardnekkig en onwetend wórdt) gesproken en geschreven.

Ik heb Geesink altijd gemogen, vooral hem proberen te begrijpen. En datzelfde geldt voor Ruska. Beiden hebben mijn sympathie gehad. Vriendschap is een groot woord, maar ze waren me allebei dierbaar. Omdat ik ze heb gekend (Geesink meer dan Ruska), en ze heb proberen te doorgronden. Als mens. Waar ze vandaan kwamen. Waarom ze zo zijn geworden. Waarom ze zo verbeten op jacht waren. Vanuit het ‘niets’ een kampioen worden. Dat dwingt respect af.

Geesink wilde een winnaar zijn. En daar week hij geen moment van af. If you want to be a champion, you have to look like a champion, was zijn eeuwige motto. Hij bleef het maar herhalen. Ruska wilde dat niet zeggen. Hij was het, dat moest je zien. En als je het niet zag, ook goed.

Ruska wilde geen loser zijn. Hij was geen loser. Hij was geen slachtoffer. No way. Hij was een winnaar. Maar hij was wel achterdochtig. Hij zocht en vond vijanden. Zo heb ik hem althans ervaren. Vanaf 1976 volgde ik ruim 25 jaar nauwlettend het judo, eerst 12 jaar voor de Volkskrant, daarna voor NRC Handelsblad. Ik reisde mee naar alle Europese en wereldtiteltoernooien en zag hoe de hazen in de Nederlandse judowereld liepen. Alle partijen (vooral bestuurders en coaches) wisten mij te vinden om iets negatiefs over andere partijen te vertellen. Ik ben soms bedreigd en vaak geïntimideerd. Verbaal (ook telefonisch), maar ook fysiek.

Maar ach, het was een kleine wereld, en ik had er genoeg mensen die mij serieus namen en in bescherming namen. Je wende aan die grote, sterke, stoere kerels, vechtjassen die met hun borst vooruit probeerden te laten zien dat ze superieur aan mij waren. Maar in hun hart waren het allemaal kerels met een goede inborst. Vooral als je de jongens alleen sprak en ik wilde horen waarom ze toch zo graag judoden en de beste wilde zijn.

nippon003
Mijn eerste kennismaking met de grote, indrukwekkende Willem Ruska dateert van mei 1982, tijdens het EK in Rostock, DDR. Een toernooi dat bol stond van DDR-propaganda. Nog los van de armoe die mijn collega’s en ik daarbuiten, in de stad en in winkels en cafés, aantroffen. En de (alleenstaande, gescheiden) vrouwen die ons gretig op de huid zaten. De oud-kampioen was gevraagd door bondscoach Peter Snijders de zwaargewichten als de te zachtaardige Willy Wilhem, te trainen, zeg maar: harder te maken. Op de slotavond zaten Snijders, Ruska, een aantal judoka’s, bestuurders en drie of vier verslaggevers (meer waren er niet op dit EK) bij elkaar in een kaal en sober restaurant. We dronken zeer goedkoop Ostbier en evalueerden losjes het toernooi.

Plotseling waren er nog maar twee mensen aan tafel. De anderen waren op de uitnodiging van de DDR-bestuurders ingegaan bij hen aan tafel te komen zitten. Ruska zat tegenover mij. We waren alleen, tot elkaar veroordeeld. Ruska keek me aan en zei: ,,Ik mag jou niet. Peter Snijders zegt dat jij een goede kerel bent en een hele goede journalist. Hij zegt dat jij een vriend van hem bent. Ik geloof Peter altijd, want hij is mijn vriend. Maar toch mag ik jou niet. Jij bent zo’n stil, stiekem, miezerig journalistje, dat er op uit is ons en die jongens een oor aan te naaien. Zeker op zoek naar rotzooi?”

Ik schrok me wezenloos, verslikte me in mijn snelle slok bier en dacht aan vluchten. Ruska bleef me uitdagend en vernietigend aankijken. Toen zei ik: ,,Ik mag jou ook niet. Jij hebt een grote bek. Jij mag hier trainer zijn, omdat Peter Snijders je zielig vindt. Anders zat je hier niet. Mij aanpakken, terwijl je mij niet eens kent.”

Waar het vandaan kwam, weet ik niet. Diep van binnen was de duivel in mij wakker geworden. Angst doet rare dingen met mensen. Ik sloeg zomaar van me af. Ik herinner me de confrontatie als de dag van gisteren. Want zelden heb ik me zo in het nauw gedreven gevoeld.

Maar wat nu?

Ruska (sommigen zeiden Roeska) grijnsde, alsof hij me in zijn greep had: ,,Nou moet je niet meteen kwaad worden, jongetje. Je kent me niet eens. Vertel maar wat je van me vindt. Dat mag, daar kan ik wel tegen. Ik heb al genoeg meegemaakt. Ik kan wel tegen een stootje.”

Ik kreeg geen kans te nuanceren, wat ik graag eenmaal terug bij mijn verstand had willen doen. Ruska nam het over en begon te vertellen. Hoe hij alle journalisten haatte, dat ze verhaaltjes over hem hadden verteld die niet klopten, over hoe anderen daarmee op de loop waren gegaan. Hij wilde nooit meer iets met journalisten te maken hebben. Hij had mij nog niet kunnen betrappen. Maar ik moest oppassen – dát hoefde hij er niet bij te zeggen.

Ons gesprek werd onderbroken door de voorzitter van de Nederlandse judobond. Ik haalde opgelucht adem. Of we niet aan die grote tafel met onze gastheren van de DDR gezellig mee kwamen drinken én zingen. Dat hoorde zo. Ruska keek op en zei: ,,Zie je dan niet dat ik in een serieus gesprek ben met mijn vriend? Wegwezen.”

Hij vertelde verder, verhalen over judotrainingen in Japan (bij een verwurging keeltje dicht blijven knijpen, ook nadat die ‘Jappen’ hadden afgetikt; zo dwing je respect af: durven ze nooit meer wat). Over beroepsworstelen (hij moest toch geld verdienen) in zijn nadagen in Zuid-Amerika, hoe hij managers en organisatoren een poot uitdraaide of overeenkomsten over afgesproken nederlagen niet nakwam (gewoon al in de eerste minuut tegen de afspraken in die gozer een knal voor zijn kop te geven zodat hij nooit meer opstond – geld weg, ‘me reet’). Overleven. Ja, hoe hij had geleerd te overleven, als matroos, judoka, uitsmijter, mens en als een miskende kampioen. ,,Ik heb er schijt aan. Ik heb mijn medailles, die pakt niemand mij af. Ik heb veel vrienden, hier Peter en Jan Snijders, en Pierre Zenden, en nog veel mensen van vroeger. Verder weet ik het wel: alles draait om dat gaatje, alles draait om macht.”

ruska rolstoel
Willem was niet te stuiten. Ik moest nou maar eens horen hoe het zat. Er ging een wereld voor me open. Maar ik wil geen verhaaltjes over hem vertellen. Dat past niet, dat was een gesprek tussen ons. Zo heeft Willem het gewild.

Uiteindelijk gingen we toch maar aan de grote tafel zitten, waar de bestuurders van de DDR, andere judomensen en nog wat onduidelijke, zwijgzame figuren zonder kostuum met logo (Stasi? Vast en zeker) zich verzameld hadden. We kregen allemaal een heel groot glas bier. Een van de Oost-Duitse officials sloeg Ruska op zijn schouders en begon hem de hemel in te prijzen. Zoiets als ‘der beste Weltmeister aller Zeiten’ en wilde proosten op Ruska. Terwijl de glazen omhoog gingen, niet die van Ruska, nam iedereen een slok. Ruska ook. Hij nam een grote slok en spuugde het bier uit over de grote tafel. ,,Schweinhünde, klootzakken, Kommunisten…” Hij keek mij aan en zei met een grote grijns: ,,Kom op maatje, dit volk mot ik niet. Wegwezen.”

Een paar maanden later zat Wim Ruska op de tribune van een of ander judotoernooi in Nederland. Ik zag hem zitten en zwaaide een beetje. Ruska kwam naar beneden gestommeld met dat grote lichaam en gaf me een hand. ,,Vriend, alles goed met je?” Die gulle grijns van toen is me altijd bijgebleven. Elke keer als ik hem daarna zag, zwaaide en lachte hij een beetje. Toen ik later nog eens voor hem boog, zei Wim Ruska: ,,Slijmerd.”

Een verkorte weergave staat op de website http://www.sportenstrategie.nl/

Claudia Pechstein en haar voor eeuwig geschonden reputatie

3 feb

dopingvorwuerfe-claudia-pechstein

Daar zat ze dan, omringd door onder meer een man die wegens moord vier jaar onschuldig in de gevangenis zat, een moeder wier zoon jarenlang gepest was en zich uiteindelijk van het leven benam, een televisiepresentator die op grond van zijn huidskleur door media was gediscrimineerd en buitengesloten. Claudia Pechstein, succesvol schaatsenrijdster, mocht op dinsdag 27 januari bij Menschen bei Maischberger (ARD) vertellen hoe ze jarenlang heeft gevochten om haar onschuld te bewijzen, en nu dankzij het Oberlandesgericht in München zowaar kans heeft op (verlaat) vrijspraak. Maar nog altijd wordt ze onheus bejegend. Haar reputatie is flink geschonden. En daar komt zij, meent ze, nooit meer van af.

Doping heeft ze nooit gebruikt, beweert ze stellig. Nooit is ze positief getest op doping. Toch werd ze twee jaar (van 2009 tot 2011) geschorst én gebrandmerkt, omdat er schommelende bloedwaardes bij urinecontroles waren waargenomen. Dopinginstanties en het internationale sporttribunaal concludeerden meedogenloos (volgens de letter der wet) dat die afwijking duidt op gebruik van ongeoorloofde middelen. De aard van haar gevecht mag als bekend worden verondersteld, evenals het verhaal over haar eerste man die haar uiteindelijk niet onvoorwaardelijk wilde steunen en mede daarom van haar scheidde, en over haar poging om zich (met haar toenmalige man) ten einde raad van het leven te beroven.

Het zijn de horror stories van een sporter die in een van zijn doorwaakte nachten wenst dat hij nooit aan een topsportcarrière was begonnen. Dit keer is het Sandra Maischberger, een even kritische als empathische interviewster, die probeert te doorgronden wat mensen doormaken als ze ten onrechte (dan wel voorbarig) worden gestraft. Ik denk terug aan Lance Armstrong, die uiteindelijk tegenover Oprah Winfrey zijn bekentenis deed. Ik wacht bij Claudia op tranen, een vleugje schuldbekentenis, op verongelijktheid en meer van die uitingen die bij slachtoffers passen.

pechstein_bd
Maar geen emoties. Ze is sterk. Ja, ze voelt zich slachtoffer. Maar ze vecht verder, Claudia (42 intussen) kan niet anders. Of ze wel dan niet schuldig is, kan ik niet beoordelen. Hoe verbeten Klaas Faber (chemometricus) ook wil en kán aantonen dat Frau Pechstein slachtoffer is van dwalingen in laboratoria, onbetrouwbare dopingwetgeving, en vooral van eigen belang van bonds- en dopingbeambten. Het succes dat Pechstein voor de burgerrechter behaalde, moet voor een belangrijk deel op het conto van de doortastende Faber worden geschreven. Het voelde beter dan al haar vijf gouden olympische medailles.

Ik ben geen jurist die zich moet baseren op feiten en regels. Ik zag en hoorde Claudia Pechstein en de anderen hoe zij door (vooral de media) voor het leven werden beschadigd én gebrandmerkt. Jij deugt niet, want in de kranten staat dat jij niet deugt. Jij bent verdacht. Je bent dan wel vrijgesproken, maar waar rook is is vuur. Zoals de ten onrechte veroordeelde moordenaar moest ervaren: ,,Het wordt stil in de winkel als ik er kom.” En de moeder van de gepeste en overleden zoon: ,,Daar zal hij het wel naar gemaakt hebben. Mensen zwijgen. Niemand steekt zijn hand uit.” Ze worden nog steeds buitengesloten.

Claudia Pechstein kwam uit de voormalige DDR. En omdat daar doping schering en inslag was, zal zij ook wel bekend zijn met doping (wel dan niet opgedrongen door het systeem). Ze zal wel bloeddoping hebben gehad. Zo werd links en rechts geschreven en daarom overal geroepen. Vooral Duitse media als Bild, Focus en Bunte zullen, wanneer de schaatsenrijdster wordt vrijgesproken, moeten boeten voor hun voor Pechstein nadelige berichtgeving. Het gaat om rond 4 miljoen euro, aldus de aanwezige mediajurist.

Of het zover komt, is onduidelijk. Waar het om gaat is dat media en hun vaak slaafse lezers en volgers niet de moeite nemen eerst na te denken voordat ze zonder dat afdoende bewijs is geleverd overgaan op veroordeling van (mede)mensen – in dit geval sporters. Pechstein verloor door haar schorsing inkomsten uit sponsoring en winstpremies en werd zelfs door haar werkgever (de Duitse politie) in diskrediet gebracht. Haar vader voelt zich schuldig, zegt ze, omdat zij door hem met een genetische erfenis (bloedanamolie) zou zijn opgezadeld. Wist hij veel.

Rufmord, dat begrip gierde door de weer indrukwekkende uitzending Menschen bei Maischberger. Mensen die tevergeefs vechten om hun geschonden reputatie te herstellen. Het is zo gemakkelijk om mensen te veroordelen, omdat ze een vreemd uiterlijk hebben, een schommelend bloedbeeld, uit de DDR komen of domweg omdat ze topsporter zijn.

De Duitse olympische sportbond heeft intussen, na de uitzending, laten weten dat ze Claudia Pechstein steunt in haar strijd. Zij roept de internationale schaatsunie ISU op de zaak te heropenen. Pechstein noemde in het programma de ISU ‘bedriegers die haar alles hebben ontnomen’.

Ik begrijp het: het is haar strijd. Maar wat ik mis, is de solidariteit in schaatsland. Waar zijn de schaatskampioenen en zogenaamde voorvechters van rechtvaardigheid in de samenleving en van sportiviteit en solidariteit? Of gewoon een mening van de Nederlandse schaatsbond? Ze weten het niet, ze vertrouwen het niet? Daarom maar zwijgen? Ze durven niet. Of toch domweg eigen belang? Egocentrisme overheerst weer eens.

Solidariteit in de sport – samen doen, samen sporten, samen strijden, elkaar steunen door dik en dun – bestaat nauwelijks. Waarom niet? Waarom wel elkaar wantrouwen?

Deze column is gepubliceerd op de website http://www.sportstrategie.nl

Katarina Witt, lachend en stralend als weleer

1 feb

Nog even fris, vrolijk en leuk als toen. Nog steeds heeft Katarina Witt (48) de uitstraling waarmee ze in de jaren tachtig aan de wereld toonde dat mensen uit de DDR konden lachen. ‘Kati’ danste, draaide en sprong zoals geen kunstrijdster dat eerder had gedaan. Huppelend van plezier. Met veel bravoure. Zo veroverde ze in Serajevo (1984) en Calgary (1988) de gouden medaille. Zo werd ze en is ze nog steeds de meest succesvolle kunstrijdster aller tijden.

Zo zou ze weer kunnen stralen en springen op het ijs. Zoals in het Saddledome van Calgary waar ze de zwarte Amerikaanse Debi Thomas in The Battle of the Carmens (beiden schaatsten op de operamuziek van Georges Bizet) tot groot verdriet van de Amerikanen versloeg. Hier was politiek in het spel. Het Westen tegen het Oosten, de VS tegen de DDR. Het Amerikaanse systeem tegen het Sovjet-systeem. De Amerikaanse media gingen weer eens royaal over grenzen. America’s Sweetheart tegen dat wicht uit de DDR, de vijand. Het was de tijd van de Koude Oorlog.

tomas kati
Katarina Witt werd door Time ‘het mooiste gezicht van het socialisme’ genoemd. ,,Door mijn uitstraling werd ik positief benaderd’’, weet Witt nog, charmant en uitnodigend pratend in haar kantoor in Berlijn. ,,Ik heb de DDR trots gemaakt. Ik werd het uithangbord. Het was een naïeve, domme, wereldvreemde kwalificatie van de Amerikanen. In de DDR bestaan zowaar ook groene weiden, er zijn ook leuke meisjes. Tja, hoe kun je het bedenken, zo kleingeestig. Alsof alles bij ons grauw en grijs was, er mensen leefden die dom, grijs, arm en vanzelfsprekend ongelukkig waren. Ik heb onbewust de deur geopend naar de DDR. Ik was een positieve ambassadrice van de DDR. Dat hebben de Amerikanen ermee bereikt.’’

Ondanks het systeem van onderdrukking heeft ze veel te danken gehad aan de DDR, zegt ‘Kati’. Het was toch haar land, waar ze geboren en getogen was. Ze heeft er op haar vijfde kunstrijden geleerd. Ze heeft er geleerd door te zetten en haar talenten te gebruiken. ,,Ik trainde dagelijks zeven tot acht uur. In de weekeinden wedstrijden. Dat heeft me tot de gedisciplineerde vrouw gemaakt die ik nu nog ben. Ik zou voor geen geld zijn weggegaan. Mijn ouders, familie en vrienden leefden er. Die zou ik nooit verlaten. In het Westen, in een groot huis, met veel geld en dure auto’s, zou ik me eenzaam hebben gevoeld, ver van mijn geliefden. De DDR was mijn thuis, waar mijn papa en mama leefden en mijn broer.’’

Of er afgunst was van mensen die meenden dat ze bevoorrecht was? ,,Die zijn er altijd. Altijd zijn er mensen jaloers op wat je bent en wat je hebt bereikt. Bijna iedereen heeft kansen. Ook in de DDR. Grijp ze. Velen wisten dat ik vreselijk hard werkte. Om medailles en titels te winnen. Ik heb er niets voor gekregen. Geen beloning. Dankzij mijn gouden medaille in Calgary kwam ik boven aan de wachtlijst voor een auto en een woning. Dat was mijn premie. Alles. Ik moest de auto, een Lada met een zilveren grill, zelf betalen. Ik kon een Wartburg nemen, maar die had mijn vader al. Ik heb zelf mijn rijbewijs moeten halen. Ik heb een jaar moeten wachten op mijn gedroomde auto. De dag nadat ik hem kreeg reed ik ermee tegen de schoolmuur. De huur voor een woning van 32 vierkante meter, nog kleiner dan deze kamer hier, moest ik zelf betalen. Zo klein, zo eenvoudig. Een woning waarvoor wel alleen een gezin met kinderen in aanmerking kwam. Dat is waar. Dat was mijn privilege als single.’’

Natuurlijk heeft ze veel geluk gehad, beseft ze. ,,Ik hoorde pas later hoe andere mensen moesten leven. Hoe sporters werden gedwongen doping te nemen. Atleten, zwemmers en sporters die vooral spierkracht nodig hadden. Ik deed aan kunstrijden. Daar was geen doping voor nodig. Niet die doping die er nu is, die overal in de wereld wordt toegediend om sporters beter te laten presteren. Niet alleen ten gunste van zichzelf maar ook ten gunste van de natie en de sponsor. Ik kan me niet herinneren dat ik iets heb gekregen wat mij beter maakte. Ik leefde in mijn eigen wereld, ik was alleen met mezelf bezig, met mijn training en mijn ambities. Later, begin jaren negentig, toen mensen mij beschuldigden van verraad aan vrienden en andere sporters, ben ik op onderzoek uitgegaan. Toen kwam ik erachter dat er door de Stasi een dossier van mij van 3.000 pagina’s was aangelegd. Vanaf mijn jongste jeugd was ik van minuut tot minuut gevolgd. Altijd was er dus iemand in mijn buurt geweest. Camera’s, microfoons. Dat was echt schrikken. Er stond zelfs in dat ik seks had gehad op een hotelkamer. Dat was niet zo. Tijdens een gesprek met een vriend was er een stilte gevallen. Dat was alles. Stilte, geen seks. Ik heb niemand verraden. Later is een intieme vriend van mij overgeplaatst naar een ver oord. omdat het niet goed was voor mijn loopbaan. Ik begreep het niet. Hoe kon ik begrijpen wat ze met mij voor hadden? Ik was een jong meisje. Ik werd overal buitengehouden. Als ik maar trainde, schaatste en medailles won.’’

witt-katarina-1988-620-thumb-620xauto-276214

Naar het buitenland reizen was nauwelijks een voorrecht, meent ze. ,,Ik ging er niet op vakantie. Ik moest wedstrijden rijden én winnen. Dat werd van mij verwacht. Dat wilde ik zelf ook. Als ik in het Westen buiten de ijshal en het hotel kwam zag ik dat er armoede was, druggebruik, werkloosheid, racisme, mensen die dakloos waren. Wat ik bij ons niet kende. Dat bestond bij ons niet. Ik kon zien dat het vrije Westen geen paradijs was, zoals in de DDR werd gedacht. Mensen die reizen leren van andere culturen. Dat heb ik zo ervaren. Dat heb ik geleerd.’’

Het leven van topsporter heeft haar verrijkt. Daarom staat ze nog volop in de belangstelling. Als tv-presentatrice, schaatsanaliste, als actrice in films en tv-series. Het zwarte gat heeft ze nooit gekend. ,,Ik wacht niet af. Ik wacht niet tot anderen mij verder helpen. Ik wil zelf verder. Ik zit nooit stil. Ik ben creatief. Ik denk en doe in het heden. Met vroeger ben ik niet bezig. Laatst vroeg Yahoo Sports me voor een olympisch filmpje, dat nu op mijn Facebookpagina te zien is. https://www.facebook.com/notes/katarina-witt/memorable-moments/10152116403229190. Of ik bij De Muur wilde gaan staan. Dat is hier om de hoek, vijf minuten lopen van hier. Ik was er nooit geweest. Aha, dit is dus De Muur. Ik keek naar beelden van vroeger in de DDR in de televisieserie Weissensee. Ik zag de inrichting van de huizen, hoe mensen leefden, eenvoudig, maar niet arm. Dat was voor mij een andere planeet.’’

Ze staat positief in het leven, zegt Kati Witt. Laatst was ze verdrietig. De bewoners van Beieren wilden geen Winterspelen, vooral omdat het milieu werd aangetast. Als chef van Winterspelencampagne rond München 2018 was ze teleurgesteld. ,,Juist mensen in een deelstaat die van wintersport houdt en leeft, protesteerden. Als ex-sporter en voorvechtster van olympische ideeën kon ik het niet begrijpen. Als het was doorgegaan zou het goed zijn gekomen. We waren de discussie aangegaan. Ik ben niet voor boycot. Boycot leidt tot niets. Ik ben voor dialoog. Sporters, jonge mensen die jarenlang dagelijks hebben getraind en gedroomd, staan bij een boycot in de kou.’’

Ze gaat naar Sotsji, voor de vierde keer naar de Winterspelen, weer als analist bij het kunstrijden voor televisiezender ARD. ,,Er is daar veel verkeerd: corruptie, politieke onderdrukking. Maar waar moeten we dan heen? Alleen naar landen waar alles eerlijk gaat? Waar is dat? Olympische Spelen kunnen het land veranderen. De wereld komt er binnen, met nieuwe invloeden. Dat is met China gebeurd. Dat gaat ook in Rusland gebeuren. Mensen daar gaan nadenken over wat er in land gebeurt. Dat hoop ik. Dat is waar de olympische gedachte goed voor is. Verbroedering. Ik ben niet naïef. ik ben optimistisch.’’

Het onderwerp brengt haar terug in de tijd dat de DDR werd afgewezen en vooral hoe mensen uit de DDR werden neergezet als grauwe, monddode onderdrukten. ,,Ik houd er niet van als mensen zeggen: ‘wat wij doen is het beste, dat zou iedereen moeten doen.’ Altijd dat ego. Elk land heeft zijn eigen taal, cultuur, religies, tradities en verhalen. De wereld heeft vele kleuren. Als je zoals ik veel kan reizen, kun je respect voor anderen ontwikkelen. Reizen verandert mensen. Sport is leerzaam voor jongeren. Het geeft inzicht. Je leert met mensen omgaan, teamgeest ontwikkelen. Het doel van de sport is niet systemen tegen elkaar opzetten. Het doel mag niet zijn: wie de meeste medailles wint heeft het beste sportsysteem. Zo ging dat in de DDR, en ook in de Sovjet-Unie, maar ook in West-Duitsland en de Verenigde Staten. Daar moeten we van leren. En toch zie ik het nog steeds. Steeds meer zelfs, landen die proberen zoveel medailles te winnen om te bewijzen dat zij het beste systeem hebben. Jullie in Nederland toch ook? Sporten is bedoeld als verbroedering. Het beste uit jezelf halen, maar niet ten gunste van de politieke formule. Sportprestaties zijn prachtig en leerzaam, maar ze mogen nooit het toonbeeld zijn van de manier waarop het land, de regering, zich manifesteert. Medaillespiegels mogen nooit een leidraad zijn. Asjeblieft, zet ze niet in jullie krant. Want het zet aan tot nationalisme.’’

De ernst op haar gezicht maakt gelukkig plaats voor vrolijkheid. Het maakt haar een uiterst aantrekkelijke vrouw, de wat verouderde, rijpere uitgave van de jonge vrouw die ik in 1988 in Calgary zag stralen op het ijs. Hoe ze daar na afloop op de persconferentie zat te giechelen, mij na afloop een zoentje gaf en zich daarvoor verontschuldigde: ‘Sorry, ik ben een beetje dronken van de champagne.’ Alberto Tomba, de charismatische Italiaanse skiër die tweemaal goud had gewonnen, had haar zojuist uitgenodigd voor een etentje. ‘Een mooie man die me uit eten vraagt. Ik moet snel weg’, giechelde ze. En weg was Katarina Witt.

kati en Guus

Zoals ze aan het einde van het gesprek in haar Berlijnse kantoor straalt, voelt niet als een pose. Zo is ze op haar best, vanaf de eerste jaren dat ze op schaatsen stond en door trainster Jutta Müller werd opgemerkt als een meisje met talent en optimisme – en vooral met doorzettingsvermogen. Katarina Witt staat graag in de belangstelling. Dat is zeker, ook deze middag in Berlijn. ,,Het heeft me nooit gestoord als mensen mij aanklampen. It comes with the territory”, schakelt ze moeiteloos over van Duits in Engels. ,,Het hoort er bij. Ik ervaar aandacht als een compliment. Dat is altijd mijn grootste kracht geweest. Nog steeds.’’

Een verkorte versie staat in de olympische bijlage van 1 februari in NRC Handelsblad

De DDR was de beste sportnatie van de wereld, zeiden mijn trainers

31 jan

Dit schreef ik met de kennis van toen in de Dopingbijlage van NRC Handelsblad van 17 september 1998

Mezzanine_012

Berlijn. Een tiental kilometers ten oosten van Berlijn ligt een meertje, omgeven door bossen. Een schilderachtige plek aan een landweg in de voormalige DDR. Het is een zomerse dag. Het is er stil en vredig. Vogels fluiten. Er is niemand te zien, er vaart geen bootje op het water, er staat geen visser aan de kant en er ligt geen zonaanbidder in het gras. Het schijnt dat er dode krokodillen op de bodem liggen of lijken van monsters, misschien zelfs van mensen. Het water is vervuild, dat staat vast, zeggen mensen uit de streek.

Hier op dit water trainden vroeger roeiers en kanoërs. Niemand van de mensen in het bosrijke gebied van Kienbaum heeft hen ooit gezien. Niemand die hier woont heeft tot voor de hereniging van Oost- en West-Duitsland op 9 november 1989 geweten dat hier talloze sportmensen zich voorbereidden op de grote jacht naar olympisch goud. Men dacht dat tussen de bomen aan het meer een fabriek lag. Wat voor fabriek en wie er werkte, was onbekend. Er was een poort van staalplaat, maar wat daar achter gebeurde, wist niemand. Dat was staatsgeheim.

Later bleek dat er vaak meer dan honderd mensen bivakkeerden. Er bleken sporthallen te staan en er was zelfs een overdekte atletiekbaan. Onder een met gras begroeide heuvel bleek zich een bunker te bevinden. Een bunker waar sportmensen werden geïsoleerd, waar ze dagenlang vertoefden en urenlang trainden op hometrainers en fietsergometers, verbonden met meetapparatuur. Hoogtestage in eigen land, niet langer in Bulgarije. Met mogelijkheden tot vergelijkbare onderdruk tot 4.000 meter hoogte. Op eigen territorium, ver van pottenkijkers. Met de staatslaboratoria en onderzoeksinstituten om de hoek.

Bunker vierer2
Een beheerder leidde mij begin jaren negentig kort na Die Wende in gezelschap van een sportverslaggever van de voormalige DDR-krant Junge Welt rond in de bunker. Hij wees op kranen, waarmee de luchtdruk kon worden geregeld. Hometrainers met monitoren waarop de sporters ter stimulering filmpjes over succesvolle DDR-kampioenen konden zien en tientallen piepende roeimachines in gelid stonden opgesteld. Een zaal met gewichten en halters. Slaapzalen waar sporters in ijle lucht konden slapen. Een gigantisch fitnesscentrum avant la lettre in niemandsland.

(Later zou het centrum worden gemoderniseerd. Zie Kienbaum nu: http://www.kienbaum-sport.de/)

De jonge vrouw die nu in de zomer van 1998 naast me zit, is vroeger vaak in Kienbaum geweest. Ze is geen roeister of kanoster geweest, ze was zwemster. Want ook zwemsters gingen weleens naar Kienbaum voor testen en trainingsprogramma’s. Dat meertje herinnert zij zich. Een soort vuilstortplaats was het volgens haar. Nee, geen lijken. Kom nou. Ze is nu midden dertig, ziet er gezond uit en is modieus gekleed. Ik heb haar in een hoek zien zitten tijdens het dopingproces in Berlijn, het proces tegen artsen en trainers die jeugdige zwemsters hebben volgespoten en volgestopt met androgenen, vermannelijkende middelen. Ze was de enige vrouw op de publieke tribune van het gerechtshof te midden van wat oudere mannen. Af en toe knikte ze bemoedigend naar haar vriendin die tussen de aanklagers zat, Christiane Sommer-Knacke. Christiane was eens de snelste vrouw op 100 meter vlinderslag, mede omdat ze als jong meisje van de aangeklaagde trainer Rolf Gläser hormoonpreparaten kreeg.

Christiane Sommer-Knacke tijdens het proces

Christiane Sommer-Knacke tijdens het proces

Verder aanwezig in de beklaagdenbank is dr. Dieter Binus, de man die verantwoordelijk was voor de toediening van alle genees- en versterkende middelen bij de Stasi-zwemclub, Dynamo Dresden.

Lees mijn rechtbankverslag uit Berlijn: http://retro.nrc.nl/W2/Nieuws/1998/08/25/Spo/01.html

Wanneer ik haar tijdens een schorsing van de rechtszaak in gezelschap van Christiane Knacke zie, is ze in tranen. Gläser heeft net toegegeven dat hij schuldig is aan toediening van middelen en dat hij zijn excuses aanbiedt aan al zijn vroegere pupillen. ,,Het is een jankende hond die bang is klappen te krijgen”, zegt ze. Ze wrijft over haar buik. ,,Ik word misselijk. Ik voel me weer ziek worden als toen.” Ze omhelst haar vriendin en loopt weg.

Als ik haar tijdens de volgende schorsing in een belendend café zie zitten, zuigt ze nerveus aan een sigaret. ,,Ik wil niets zeggen. Ik besta niet meer. Ik heb het allemaal gehad”, zegt ze wanneer ik naast haar kom zitten. ,,Waarom zou ik voor de rechtbank komen en het hele verhaal vertellen? Het zou mijn dood worden. Ik hoop voor Christiane dat ze wint. Maar wat valt er te winnen. Ik heb een miskraam gehad, ik heb operaties gehad in mijn buik, kinderen kan ik niet meer krijgen. Ik was geen groot talent. Ik had het kunnen worden als ik doorgezet had. Maar ze hebben me kapot gemaakt. Ik ben geslagen en ’s nachts wakker gemaakt en toegesnauwd dat ik moest luisteren. Neem ze, doe het nou.”

Zwemtrainer Rolf Gläser met Rosemarie Gabriel (1976)

Zwemtrainer Rolf Gläser met Rosemarie Gabriel (1976)

Ze wil haar naam niet zeggen. ,,Ik ben gewoon Heidi, de onnozele. Ik ben geen kampioen geworden. Ik heb niks gewonnen, ik ben niemand. Waarom ik hier ben? Omdat ik in Berlijn woon. Nee, dat is onzin. Ik ben al jaren in psychotherapie en mijn therapeut heeft me gevraagd of ik ter verwerking van mijn trauma’s naar het proces wilde gaan. Ik doe het, ik ben bang, maar het helpt, al doen mensen als Christiane het vuile werk. Mijn man weet niet dat ik er naar toe ga, mijn moeder weet het niet, alleen Christiane weet het en ook die mannen op de tribune, want die kennen me.”

Heidi dus. Ze neemt weer een sigaret, bestelt koffie en zwaait naar Christiane die omringd door haar juristen het café betreedt. ,,Sinds twee jaar zwem ik weer met plezier. Ik durfde eerst niet in het water. Telkens als ik erin sprong, voelde ik mijn buik, de pijn en het verdriet. Als meisje was ik verzot op water. Ik zwom met mijn moeder en mijn zusjes. Ik was de snelste van de school. De sportleraar zei dat ik een kampioen ging worden en maakte me lid van een club bij ons in Eisenhüttenstadt.”

Ze vertelt over haar ontwikkeling als zwemster. Dat ze als elfjarige werd overgeplaatst naar een van de vele Kinder- und Jugendsportschulen, waar de grootste sporttalenten werden ondergebracht en dat ze werd gevraagd lid te worden van Dynamo Berlin, de beste club van de DDR. ,,Op de school trainde ik veel, maar ik moest ook leren. Vakken als wiskunde waren net zo belangrijk als zwemmen. Ik kreeg een regime van gezond eten en vitamines slikken. Vitamines en muesli. Soms een test en een nieuw trainingsprogramma. Veel gesprekken met een mentor en een arts. Ik was veertien toen ik voor Dynamo ging zwemmen. Ik was trots, mijn moeder ook, mijn vader was vertrokken, nooit meer gezien.”

De vrije slag was haar specialiteit. ,,Ik had kracht in mijn armen, altijd gehad. Ik won weleens, maar niet altijd. Ik was bang om te winnen. Ik kreeg gesprekken met trainers en psychologen. Ik was niet serieus genoeg, ik had te veel plezier, zeiden ze. Dat was niet waar. Ik deed mijn best, ook al lachte ik vaak. Ik ging harder trainen, elke ochtend van zes tot negen, en ’s avonds van vijf tot acht. Ik werd mager, nee, niet sterker. Toen kwam Gläser en zei: ‘Neem wat pilletjes voor het ontbijt, neem wat pilletjes voor het slapen en het komt weer goed.’ Elke avond meldde ik me met andere meisjes. We hielden onze hand op en kregen een paar pilletjes. Soms kreeg een meisje geen pilletje. Als ze erom vroeg bleek ze het niet nodig te hebben. Ik sliep als een roos, vaak werd ik badend in het zweet na een nachtmerrie wakker. Maar overdag voelde ik me sterk en vrolijk, ik zou kampioen worden, dat voelde ik.”

Haar moeder zag dat ze het naar de zin had, dat ze wedstrijden won en werd geselecteerd voor buitenlandse wedstrijden. ,,Ik vertelde haar dat ik de beste zou worden. Ik sloeg door. De DDR was de beste sportnatie van de wereld, riepen de trainers. Ik leefde in een euforie. Een paar maanden voor een belangrijk toernooi vertelde Gläser me dat ik injecties zou krijgen, extra vitaminen, anders zou ik de training niet volhouden. Ik kreeg ze van een dokter. Elke week werd bloed afgenomen. ”

,,Tijdens een buitenlands toernooi werd ik verliefd op een Italiaanse zwemmer. Hij zei dat hij hield van mooie, blonde vrouwen. Ik vree met hem. Dat lekte uit. Trainers sloegen me, lieten me harder trainen en gaven me meer pillen. Toen werd ik uit de club gezet. Geen talent en contacten met buitenlanders, zeiden ze. Mijn moeder die een woning in Berlijn had gekregen moest haar huis uit. We gingen terug naar Eisenhüttenstadt. Ik bleek in verwachting. De dokters moeten het geweten hebben, maar hebben me niks verteld. Een halfjaar later kreeg ik een miskraam.”

Ze vertelt dat ze later, na Die Wende van 1989, de verhalen las en hoorde over andere zwemsters en andere sporters, over Heidi Krieger, de kogelstootster die zowel geestelijk als lichamelijk zoveel man was geworden dat ze uiteindelijk besloot haar borsten te laten weghalen en als Andreas Krieger verder door het leven wilde gaan. Ze hoorde over vrouwen wier clitoris was uitgegroeid tot een klein piemeltje, ze hoorde over vrouwen met menstruatiestoornissen, haargroei op de bovenlip en een mannenstem. Karin Enke, de schaatscoryfee, Heike Drechsler, de hardloopster en verspringster, Kristin Otto, de zwemster (tegenwoordig televisie presentatrice ZDF-sport), Ilona Slupianek, de kogelstootster, en Marita Koch, de hardloopster. ,,Mooie vrouwen, mooie kampioenen, maar niet echt.”

Andreas Krieger met een foto van toen hij nog Heidi Krieger was

Andreas Krieger met een foto van toen hij nog Heidi Krieger was

,,Aan de ene kant ben ik jaloers, aan de andere kant ben ik blij dat ik geen kampioen ben geworden. Ik schaam me dat ik iets heb gedaan wat niet bij me hoort. Dat ik me heb laten gebruiken door mannen die alleen aan macht en glorie dachten.” Ze neemt nog een sigaret, inhaleert diep en blaast langdurig de rook uit. ,,Wat in de DDR gebeurde zou ik mijn kind niet willen aandoen. Tegenwoordig doen ze het overal, in Rusland, Amerika, hier in Duitsland en vast en zeker ook in Holland. Meisjes en jongens die zich laten manipuleren en tot extreme trainingen worden gedwongen. Het is niet alleen het slikken van pillen, het is ook de manier waarop sport ontaardt. Kampioen worden in een sport is waardeloos. Topsport is bedrieglijk. Ze verblindt jonge mensen. Topsporters worden robotten. Zonder gevoel. Mens zijn is belangrijker. Het enige dat telt. Kijk eens, hoe Christiane, mijn vriendin, er nog uitziet. En ik doe niet aan topsport. Vindt u mij een mooie vrouw? Ja? Dat zou ik fijn vinden om te horen.”

Heidi kijkt naar buiten, aan de overkant van de straat staan oude mannen voor het gerechtshof.

.

%d bloggers liken dit: