Tag Archives: Ronde van Vlaanderen

Het eenzame bestaan van een keeper, doelman of Torhüter

23 jun
petar
                                                     Petar Radenkovic

Elke keer wanneer een voetbaldoelman overlijdt of op z’n minst iets ernstigs overkomt, komt het geheugen in actie. Mannen met sierlijke duiken passeren, mannen in het zwart of in stoere truien, mannen met pet, mannen met stevige, grote knuisten, mannen met wollen handschoenen, soms mannen met kniebeschermers. Zo zette de (plotselinge) dood van een van de beste doellieden van Nederland het hersendeel met herinneringen in beweging. Eddy Pieters Graafland overleed op 28 april jongst leden op 86-jarige leeftijd. Het Nederlandse voetbal heeft weinig betere doellieden gekend.

Herinneringen betreffen Just Göbel, Leo Halle, Gejus van der Meulen, Adri van Male, Frans de Munck, Piet Kraak, Jan van Beveren, Tonnie van Leeuwen, Hans van Breukelen, Ed de Goeij, Piet Schrijvers, Harry Schellekens, Pim Doesburg,  Jan Jongbloed, Edwin van der Sar, Jasper Cillessen, mannen die ieder op hun eigen manier schoten op hun doel konden pareren. De een was degelijk, de ander sierlijk of had veel gevoel voor show. Pieters Graafland, sowieso een bijzondere, min of meer aristocratische naam voor een voetbaldoelman, beschikte over veel talenten. Hij was sierlijk, dook als een panter, kon stompen en mooi de bal vangen – met een atletische sprong (ook wel save genoemd).

Wat ik mij vooral herinner is dat hij zich naar voren wierp, zich met beide handen voor zijn hoofd op de voeten van de aanvaller stortte nog voordat deze had kunnen bedenken hoe hij de doelman kon passeren. De bal was zo al een prooi voor Eddy PG (zoals hij gemakshalve werd genoemd), voordat de scoorlustige aanvaller iets had kunnen bedenken. Het zag er uit als een kamikazeactie. Met gevaar voor hoofdletsel of erger dook Eddy PG op de bal en nam hij de voeten van de aanvaller zo ook vaak mee. Los daarvan was deze keeper (zoals vanuit het Engels afkomstige jargon een doelman wordt genoemd), een sportieve (faire) man zowel in het doel als daarbuiten en zeker ook buiten het voetbalveld.

De kamikazeacties, die deze doelman die zowel voor Ajax als Feyenoord én het Nederlands elftal (liefst 47 maal) speelde, waren mij al opgevallen bij een Servische doelman die voor FC Köln in de Bundesliga speelde. Milutin Soskic, een van de legendes van Partizan Belgrado, de club waar hij eerst naam maakte. Mocht hij nog leven, dan is hij nu 82 jaar. Soskic dook op alles zonder vrees. Zo zag ik op de Duitse televisie, Die Sportschau, met de legendarische moderator Ernst Huberty, fan van FC Köln, en las ik in een boek over diens favoriete club, over Soskic: ‘Der kleine mutige Kamikaze-Flieger stürmte sich mit seinen ollen löchrigen Winterhandschuhen voll ins Getümmel. Er boxte auch schon mal bei einer Faustabwehr neben den Ball, dafür aber den Abwehrspieler und Freund k.o., der mit seinem Kopf statt des Balls dran glauben müsste.’

Soskic was als Torwart (of Torhüter dan wel Tormann) een genot om naar te kijken. Dat was wat mij betreft sowieso het geval als ik naar mijn favoriete sportprogramma keek, op ARD, en ’s avonds laat op ZDF, Das Aktuelle Sportstudio, met Dieter Kürten en Harry Valérien.

Mogelijk deed Eddy PG dat ook, zoals veel Nederlandse voetballiefhebbers. Ik heb het hem nooit kunnen vragen, maar duidelijk is dat het (West-)Duitse voetbal in de jaren vijftig en zestig aantrekkelijker was dan het Nederlandse voetbal. Noem eens namen van Duitse voetballers uit die tijd (Bundesliga, Sportschau) en het geheugen gaat als een dol geworden systeem draaien.

Op de Duitse tv-zenders leerde ik voetbalkeepers kennen, nog even los van mijn Nederlandse favoriet Frans de Munck. Daar zag ik de doelman die voor altijd mijn hart heeft gestolen, Petar Radenkovic (ook al een Serviër). Hij was doelman van TSV München 1860, toen Bayern nog in de tweede Bundesliga speelde. Hij was zeker een showkeeper, maar hij hield de meeste schoten sierlijk en soms voor onmogelijk gehouden uit zijn doel. Hij zweefde evenwijdig aan de bovenlat, zo zag het er uit. Vaak ging hij aan de wandel, ver uit zijn doel, pikte een bal op buiten het strafschopgebied, passeerde dan een paar tegenstanders en gaf ten einde raad een prachtige pass op de aanvallers van zijn elftal. Het publiek hield zijn adem in, maar zijn ongebruikelijke doelmansactie mislukte (bijna) nooit.

Petar, nu 85 jaar, trad op in Das Aktuelle Sportstudio: een olifant schoot op zijn doel, maar Radenkovic redde met een showduik. Petar maakte een plaatje: Bin i Radi, bin i König. Hij schreef een boek met dezelfde titel. Beide heb ik aangeschaft. Hij droeg een zwarte pet, droeg zwarte kleren en witte kousen. Ik maakte een plakboek met knipsels van mijn favoriete elftal TSV München 1860 en vooral met foto’s en berichten over Radi. Helaas verloor de club (Die Löwen) de finale van de UEFA Cup in 1965 op Wembley in Londen tegen West Ham United met 2-0. Radi was in tranen, misschien ik ook wel.

Radi pakte alles, vooral met stijl. Of hij maakte een (onvergeeflijke) blunder. Dan liep hij schuldig met zijn hoofd omlaag door zijn doelgebied te wandelen.

Dat soort keepers heeft mij altijd geboeid. Zelfs of vooral ijshockeykeepers. Of ze nu slachtoffers van hun drang naar show werden, of gewoon weleens een fout konden maken (zoals iedere voetballer of zelfs ieder mens). Keepers lijden een eenzaam bestaan, het zijn loners, Einzelgänger. Sommigen zijn onder dat bestaan bezweken. Ze konden de spanning niet aan of werden naderhand in de kleedkamer door medespelers uitgescholden omdat ze een fout hadden gemaakt.

Ik las het boek van Robert Enke, de doelman van onder meer Hannover ’96, het Duitse elftal en Barcelona die aan depressies leed, daar in het stoere, mannelijk leven van voetballers niet voor uit durfde te komen en uiteindelijk aan de spanningen bezweek of werd ‘afgezeken’ door teamgenoten als ploeggenoot Frank de Boer, en zelfmoord pleegde – hij sprong voor een trein. Lees: ‘Een al te kort leven geschreven’ (Ein allzu kurzes Leben) door biograaf Ronald Reng.

Ach, al die keepers die zichzelf als onpasseerbaar willen (moeten) tonen en dat niet kunnen waarmaken. Mijn jongere broer werd keeper. Hij was geweldig (zeker in de zaal), was atletisch, sierlijk en had ook veel show. Maar omdat hij onder andere weleens een foutje maakte, haalde hij het niet om vaste doelman te worden van ons eerste elftal. De trainer koos voor een degelijke doelman, weinig show, gewoon degelijk, zoals veel Britse keepers waren. Je staat er om een bal tegen te houden, meer hoef je niet te doen. Ik zag Bob Wilson van Arsenal, saai als een koe; Gordon Banks van Leicester City en het Engelse elftal dat in 1966 wereldkampioen werd: saai, maar wel bijna onpasseerbaar. Net als Peter Shilton. In Engeland hadden ze ook Peter Bonetti (net overleden), maar die was te mooi en te goed, en hem overkwam ook weleens een foutje.

lev
                                                 Lev Jasjin

Lev Jasjin wordt algemeen beschouwd als de beste doelman aller tijden. Ik heb hem een paar keer op (zwart-wit)televisie mogen aanschouwen, vooral die keer dat hij in 1963 op Wembley in het Wereldelftal tegen het elftal van de 100-jarige Engelse voetbalbond speelde. Geheel in het zwart, zoals vrijwel altijd, haar strak achterover gekamd en daaronder altijd een pet. De Zwarte Octopus. Groot, lang, stijlvol, acrobatisch, gezegend met snelle reflexen en prachtige zweefduiken, en handen als kolenschoppen. Onverschrokken stortte hij zich op tegenstanders, als hij maar de bal te pakken kreeg. Waardoor hij wel soms een hersenschudding opliep, maar toch doorspeelde.

Hij stond bekend als een penaltykiller. Waarschijnlijk had hij zijn reflexen te danken aan de periode dat hij als ijshockeykeeper speelde voor Dinamo Moskou, de club die hij altijd trouw bleef. En verder zag ik beelden van zijn afscheidswedstrijd in 1971 voor 100.000 toeschouwers in het Lenin-stadion (nu Loezjniki) van Moskou, waarvoor grote voetballers als Pelé, Eusebio en Beckenbauer waren uitgenodigd. Jasjin werd zestig jaar oud, hij overleed aan maagkanker. Nadat eerder een been moest worden geamputeerd, wegens gangreen. Jasjin werd gekozen tot ‘beste doelman van de twintigste eeuw’. Hij had geen show nodig. Hij stopte domweg de meeste ballen die op hem werden afgevuurd en genoot daarvan.

Jean-Marie-Pfaff-de-slechtste-vastgoedhandelaar-van-Belgie
                                           Jean-Marie Pfaff

Jean-Marie Pfaff, een Belgische showdoelman met fantastische reddingen, heeft daarentegen nooit zijn behoefte aan aandacht kunnen onderdrukken. Hij stond in het doel van het Belgische elftal achter een geweldige verdediging met Gerets, Meeuws, Millecamps, Renquin en anderen. Toen vertrok hij zowaar naar Bayern München. Een man met humor en een obsessief gevoel voor aandacht trekken. De eerste keer dat ik hem tegenkwam was na de Ronde van Vlaanderen, in de rij voor een friettent. Hij zag me staan en zag mijn perskaart. ‘Ah wel, u bent van de pers, uit Holland zeker. U kent mij niet? Ik ben Jean-Marie Pfaff. Ik zal u een nieuwtje vertellen. Ik word doelman van AZ, ik heb al een refrigerator en een wasmachine van meneer Molenaar thuis ontvangen. Mooi toch? Dat kunt u in uw gazet plaatsen. Akkoord?’

Een paar jaar later vroeg ik een interview aan met Pfaff. Ik moest me melden bij de fysiotherapeut in Beveren. Daar aangekomen hoorde ik vanuit een belendende kamer: ‘Allez Guus, zijt ge daar? Ik kom zo.’ Vervolgens reed hij mij met zijn witte Bentley door het stadje, vertelde me heel veel, zwaaide naar wandelaars in de winkelstraten (‘u ziet dat ze mij kennen’) en zei tegen een Chinese restauranthouder dat zijn Nederlandse vriend daar vanavond kwam eten, op kosten van Jean-Marie. ”t Is goed zo’.

Na afloop drukte hij mij een visitekaartje in de hand, goud gekleurd, met daarop de tekst Jean-Marie en Carmen Pfaff, plus al (?) zijn telefoonnummers.

Weer een paar jaar verder maakte ik dankzij het visitekaartje een afspraak met hem in Holiday Inn nabij Zaventem, waar het Belgische elftal verbleef. Bij de balie zei bondscoach Guy Thys dat Pfaff niet te spreken was. De spelers moesten rusten. Maar daar kwam Jean-Marie al: ‘Mijn vriend Guus uit Holland. ’t Is goed Guy! Waar gaan we zitten? Allez, we gaan een pint drinken. U bent mijn vriend, dat weet u.’

Eddy PG
                                             Eddy Pieters Graafland

Doelmannen hebben meer dan voetballers hun eigen stijl. Ze zijn anders, anders dan voetballers. Sommigen zijn stil en bescheiden en stoppen gewoon de bal die ze gedwongen zijn te stoppen. Anderen zijn extravert, komen uit hun isolement omdat ze zich mogelijk in dat doel alleen voelen en vragen om aandacht. ‘Kijk mij eens, ik ben ook een mens, ik sta niet voor niets in dat doel. Vraag mij ook eens wat en niet alleen om dat foutje.’

Ik weet niet hoe het Eddy PG is vergaan, als Amsterdammer nota bene, achter verdedigers als Rinus Israel, Theo Laseroms en andere extraverte mannen. Gaf hij die mensen keiharde aanwijzingen, liet hij het allemaal op z’n beloop en greep hij ten einde raad in omdat dat van hem werd gevraagd. Doelmannen, goalkeepers, Torwarts, Torhüter, Tormänner, sluitposten, portieri, laatstemannen, doelwachters. Ach, het zijn allemaal medespelers, een van de elf maar meer dan belangrijk. Dat wist Eddy PG, dat weet ik zeker.

Dit artikel is gepubliceerd in Argus, nummer 81, juni 2020

Hier liggen de wortels van boerenzoon Hennie Kuiper

1 okt


Het stinkt, zouden stedelingen mogelijk zeggen. Ja, het ruikt hier naar koeien, veevoer, stront, boeren, naar alles wat je in de stad niet ruikt. Ik vind het heerlijk. Niet alleen omdat het aan mijn jeugd bij vriendjes op de boerderij doet denken, maar ook omdat het voor mij pure en gezonde lucht is.

Het is de lucht van Hennie Kuiper, de boerenzoon die hier in Noord-Deurningen opgroeide, en van hieruit op zijn fiets stapte en zich daarop uitleefde totdat hij tussen 1973 en 1988 een wereldberoemde wielrenner werd die zowat alle klassiekers won, olympisch- en wereldkampioen werd en tweemaal tweede in het eindklassement van de Tour de France.

Het is hier, op Erve Kuiper, waar de blosjes op de wangen van Hennie tot volle glorie kwamen, hij een haatliefde-verhouding met modder, storm, wind, regen, zonnebrand en andere ontberingen kreeg en zijn vaak bewonderde strijdlust ontwikkelde.


Hier in het museum word ik teruggeworpen naar mijn belevenissen als wielerverslaggever met deze te allen tijde toegankelijke sportman. Mogelijk voelde ik mij aangetrokken tot mensen uit deze regio, mensen en sportlieden, zoals wielrenners die strijd tot het uiterste bedreven en daar geen verklaring voor hadden: het is zoals het is, ik ben zoals ik ben, normaal, niks bijzonders.

Terwijl ik de lucht van koeien, stront, veevoer of ingekuild gras inadem, herbeleef ik in een stoel tegenover een beeldscherm de overwinningen en krachtige inspanningen van Hennie Kuiper. Ik was bijna vergeten dat hij zo verschrikkelijk hard kon fietsen, alles deed om te winnen en dan ook won. Ik zag de grote renners van weleer spartelen en zweten met Kuiper aan hun wiel. En dan die vreugde-uitbarstingen als hij als eerste (meestal na een indrukwekkende solo) over de eindstreep kwam.

In de onvolprezen biografie ‘Hennie Kuiper Kampioen Wilskracht’ (van de hand van Joop Holthausen, Jacob Bergsma en Björn Kuiper) is veel te lezen en te bekijken. Maar hier, op Hennie Kuiper Native, komt het allemaal weer echt tot leven. Niet alleen de foto’s, de knipsels en knipselboeken en andere relikwieën, maar ook zijn trainingsrondjes zijn hier te zien. Ik werd er stil van, trilde weer van emotie en beleefde – even – met zijn oude vriend en dorps- en streekgenoot oud-wielrenner Herman Snoeijink de tijd waarin Hennie Kuiper de wereld veroverde.

Ik maakte geen aantekeningen, waaruit ik later thuis zou kunnen putten om mijn verhaal over het bezoek aan Erve Kuiper te kunnen schrijven. Ik beleefde het moment. Toch: was Hennie er maar bij geweest. Een beetje hakkelend, een beetje blozend, een beetje glunderend, een beetje verontschuldigend maar toch wel een beetje trots vertellend over toen en waarom zó en waarom niet zó. Ik dacht dat ik hem niet nodig had, toen mij de aanwezigheid van Kuiper werd aangeboden. Nee, laat maar, ik weet het wel. Maar toch, er had een extra dimensie aan toe gevoegd kunnen worden. Deze kampioen van de wilskracht in hoogst eigen persoon naast alle foto’s, knipsels, borden, boeken en prijzen.


Buiten speelden kinderen, zoals Hennie er waarschijnlijk ook had gespeeld voordat hij er met de fiets op uittrok. De boerenlucht prikkelde mijn neus. Het zou wat voor de stedelingen zijn hier eens naartoe te gaan en te leren hoe het er op een boerderij aan toe gaat, waarom en hoe boeren werken, waarom het er zo ‘stinkt’, hoe Hennie Kuiper is opgegroeid en waarom hij zo goed is geworden en eenvoudig is gebleven. Zoals het een boerenzoon betaamt.

Dit stukje is (samen met observaties van Herman Snoeijink en Theo de Rooij) gepubliceerd in het herfstnummer van Zilver Magazine, het blad voor de Twentse 65-plusser.
Zie ook http://www.ervekuiper.nl

Het gaat mij bij sport niet alleen om winnen

11 jan

Deze wens voor 2018 schreef ik voor Sportknowhowxl.nl

Wat mijn sporthart in 2018 begeert is vooral sportiviteit. Op alle fronten, zowel bij amateurs, recreanten, jeugd en professionals. Minder agressie op en rond de velden, op wegen, banen en in zalen. Hopelijk gaat samen spelen en strijden boven winnen. Meer waardering voor de tegenstander zonder wie je jouw geliefde sport niet kunt bedrijven. Meer aandacht voor de verliezer, minder opwinding over de winnaar.

Vooral de media kunnen daarin het voorbeeld geven. Niet winnaars tot helden bombarderen, maar in nuance het wedstrijdverloop verslaan. Helden zijn mensen die in oorlogen hebben gevochten. Helden zijn geen sportlieden, hoe fel ze ook hebben gestreden om het beste uit zichzelf te halen. De media hebben daarin een opvoedende taak. Wanneer in het strijdperk de grenzen van sportiviteit en respect worden overschreden kan dat overslaan op de toeschouwers, wier zintuigen neigen naar vechtlust.

Ook de invloed van commercie dient met grote argwaan te worden gevolgd, vooral door de media. Het kapitaal mag sportprestaties niet beïnvloeden. Chauvinisme en doping kunnen eveneens bijdragen tot onsportief gedrag en overdreven concurrentiedrift. Niet alleen de prestaties van de ‘onzen’ (dorpsgenoten, landgenoten en familieleden) verdienen respect en aandacht. Buitenlanders en vreemden mogen niet vijandig worden bejegend. Te vaak hoor en lees ik: die Russen, die Chinezen, die Italianen en die Belgen. Alsof het een oorlog is die dient uitgevochten te worden tussen ‘wij en zij’. Russen zijn ook mensen. Ook zij hebben begeerten, net als ‘wij’.

Partijdigheid zit in de mens, beter willen zijn dan de ander is nauwelijks uit te bannen. Terwijl zij tegelijkertijd vijandigheid veroorzaakt: het vernederen van de ander ten gunste van je zelf. Kijk ons eens. Wat is daar zo goed aan? Hopelijk zullen veel mensen het WK voetbal in Rusland volgen, hoe omstreden het toernooi in dat land ook is. Nu Nederland niet meedoet, kunnen we met gepaste afstand de deelnemende ploegen volgen en hun spel aanvaarden – hoe weinig oranje patronen er ook in voorkomen.

Persoonlijk geniet ik van sport zonder nationalisme. Als Tom Dumoulin mooi en hard fietst zal ik daar evenveel van genieten als van de Italiaan Vincenzo Nibali. Ik kijk uit naar de wielerwedstrijden zoals de Giro, de Tour, de Ronde van Vlaanderen, Parijs-Roubaix en Milaan-Sanremo. Zoals ik uitkijk naar het WK voetbal, de beslissende wedstrijden van de Champions League en de Winterspelen met hopelijk spannende wedstrijden tussen Nederlanders, Russen en Noren. Spannend moet het wat mij betreft zijn, ongeacht de afkomst van de deelnemers. Daarom volg ik ook golf, met eigenlijk vooral Engelse, Spaanse, Ierse en Amerikaanse uitblinkers.

Mijn voornemen is na mijn prostaatoperatie weer zelf te kunnen sporten: hardlopen, fietsen en golfen. Want eigenlijk is dat toch het leukste: zelf sporten en proberen voldaan te presteren. Om na afloop na te genieten van een drankje en nababbel. Ik hoef niet te winnen, ik wil geen druk (zeker niet van buitenstaanders, zoals media), ik wil plezier. Spelen, het liefst samen spelen en niet concurreren ten koste van mijn gezondheid, zoals ik steeds meer sporters zie doen. Wedstrijdsport mag niet te veel aandacht krijgen. Het gaat niet alleen om winnen, ook niet in 2018.

Guus van Holland (69) is een vooraanstaande (gepensioneerde) Nederlandse sportjournalist. Hij werkte tientallen jaren voor de Volkskrant (van 1976 tot 1988) en NRC Handelsblad (van 1988 tot 2011), voor deze laatste krant ook als chef-sport (van 2000 tot 2005). Hij versloeg vele malen de Tour de France, alle wielerklassiekers, het WK voetbal, Champions-Leaguefinales en Winterspelen, en schreef over diverse sporten alsmede over doping, sportpsychologie en andere sportwetenschappelijke onderwerpen.

Zie voor meer wensen&voornemens: http://www.sportknowhowxl.nl/achtergronden/wensen–voornemens-2018

De pr-machine van Peter Sagan draait op volle toeren

8 apr

Het zijn de dagen van de dromen en de verwachtingen. Van de hoop op nog meer van hetzelfde euforische gevoel. Gaat Peter Sagan ons zondag in Parijs-Roubaix weer hetzelfde schenken als in Gent-Wevelgem en vooral als in de Ronde van Vlaanderen? Kan Fabian Cancellara zich nog een keer met hem meten? Is Tom Boonen nog goed genoeg? Is er een Nederlander – Niki Terpstra, Lars Boom of een ontluikend talent – die ons optilt uit de dagelijkse sleur?

Het is voorjaar. Wielerliefhebbers mogen weer dromen. Wielerverslaggevers mogen weer ruim hun kennis, inzicht en historisch besef etaleren. Columnisten mogen weer van hun literaire vrijheden genieten. En ze doen dat met volle overgave. Niets is hen te gek. De een vergelijkt zijn eigen verrichtingen op de fiets met die van de hedendaagse uitblinkers, de ander probeert zijn scepsis (een sluimerend virus) ten aanzien van van de prestaties door te laten sijpelen, sommigen wijzen zelfs op de ontdooiende notoire afkeer van hun vriendin van de wielersport – eerst vond ze wielrennen maar dom, nu is ze dan toch doordrongen van de existentiële waarde van een triomferende wielrenner.

Die vragen vol hoop en nervositeit. Gaat het zondag in Parijs-Roubaix regenen? Ligt de Hel van het Noorden nat? Liggen tussen de kasseien verraderlijke want door de modder onzichtbare valkuilen? Is Peter Sagan weer zo goed? Kan Fabian Cancellara (35 intussen) het nog één keer? En al die vragen in een week waarin een geprezen presentator van een televisieprogramma ‘totaal onverwacht’ suïcide pleegde en veel mensen zich radeloos en redeloos opwonden over een of ander volksreferendum dat weinigen begrepen dan wel uit onwetendheid of afkeer boycotten. Een mens heeft wat te verduren. De verwarring groeit.

Foto: Dolores Johnson/The National

Peter Sagan na zijn behaalde wereldtitel in 2015 (Foto: Dolores Johnson/The National)

Dan maar de sport, het wielrennen, de voorjaarsklassiekers. Met in de hoofdrol Peter Sagan, 26 jaar pas. Een godsgeschenk voor de wielersport, zo wordt beweerd. Want niet alleen zijn prestaties op de fiets doen ons in euforie ontsteken, ook zijn voorstellingen daarbuiten verdringen voor even de alom heersende narigheid. Een filmster, een rockster, een entertainer, een rolmodel. Een jonge sportman die eens niet met oogkleppen op triomfen jaagt, maar vooral plezier beleeft aan wat hij doet. Als een kind dat speelt, met zijn fiets of met zijn zojuist gekochte modelraceauto met afstandsbediening  – al na twee dagen reed het enthousiaste kind het speelgoed in puin.

Hij speelt met meisjes op het erepodium. Hij speelt met renners die hem amechtig uitdagen. Hij speelt met journalisten die hem een opzienbarende uitspraak willen ontlokken. Hij speelt rollen die bewonderaars van hem verwachten. Hij speelt met de pedalen van zijn fiets. En hij speelt met zijn stuur. Hij speelt met zijn haar, met zijn ogen en zijn mond. Zolang Peter Sagan maar kan spelen is hij gelukkig – en de wereld met hem.

Ik heb in de voorjaarsklassiekers mogen genieten van de strijd tussen Francesco Moser, Roger De Vlaeminck, Marc Demeyer, Jan Raas en Hennie Kuiper, van de strijd tussen Sean Kelly, Adrie van der Poel, Eric Vanderaerden en Eddy Planckaert. Tussen de Ronde van Vlaanderen en Parijs-Roubaix (midweeks was er nog Gent-Wevelgem) ging ik op zoek naar hun drijfveren. Op de ‘speelvogels’ De Vlaeminck en Planckaert na waren het tot de tanden toe bewapende matadoren op de fiets. En dan nog waren De Vlaeminck en Planckaert lang niet zo speels als Sagan.

In mijn knipselalbum vind ik een interview in de Volkskrant van 7 april 1979 met Francesco Moser, met de kop ‘Moser geeft geen cadeautjes’. Het gesprek had plaats in het Holiday Inn van Gent, aan het bed waarop Moser zich zojuist na een trainingsrit had neergelegd. Onder de lakens, naast hem een kan met water in ijsblokjes. Kan zo’n ontvangst nu nog? Nee.

Op weg naar de kamer van Moser (met wie ik een dag eerder na afloop van Gent-Wevelgem, die hij won, een afspraak had gemaakt) hield ploegleider Waldemaro Bartolozzi mij staande. Na een korte pr-sessie (‘Moser houdt niet van interviews. Het moet niet te serieus worden. Misschien kan ik je wat vertellen. Francesco moet zich voorbereiden op Parijs-Roubaix. Hij moet winnen.’) passeerde Moser – bezweet teruggekeerd van een trainingsrit. Hij sloeg me vriendschappelijk op de rug en zei dat ik over een kwartier naar zijn kamer kon komen. Alleen. Zonder Bartolozzi, zonder pr-man, zonder bemoeial. Kan dat nu nog? Nee.

Francesco Moser in Parijs-Roubaix (Photo by Photosport Int Par

Francesco Moser in Parijs-Roubaix 1980 (Photosport Int Par)

Moser was geen speelvogel als De Vlaeminck en Planckaert, hij speelde niet als Sagan. ‘Checco’ gold als een vuurvreter. Daarom was ik een groot bewonderaar van hem, altijd gebleven. Hij won drie keer Parijs-Roubaix (1978, 1979, 1980). In het interview schrijf ik: ‘Een Italiaanse sportkrant wordt driftig in een hoek van de kamer gesmeten. Moser schreeuwt: Ze snappen er niks van.’ Hij was na zijn nederlaag in de Ronde van Vlaanderen zwaar bekritiseerd in de Italiaanse pers en dat vroeg om revanche. ‘Anderen profiteren van mijn zweet’, riep Moser. Verbeten dus, hij had geen enkele neiging tot spelen. Voor Moser stond wielrennen gelijk aan jagen, jagen op vernietiging. Drie dagen na het interview won de Italiaan voor de tweede maal Parijs-Roubaix.

Zie hier zijn overwinning in 1979:

Die associatie met de jacht op vernietiging roept Sagan niet op. Hij is een natuurverschijnsel. Wielrenners als Peter Sagan zijn niet op te leiden. In zijn geboorteland Slowakije (met nog geen twintig profrenners) worden zeker wielrenners opgeleid. En er zijn vast wel clubs en sponsoren die nog meer Sagans willen. Nog meer renners die net als Sagan door de cross, het mountainbiken of welke vorm van scholing dan ook tot wereldkampioenen moeten uitgroeien. Dat zal niet lukken. Evenmin zal het Nederlandse, Belgische, Italiaanse, Duitse, Britse of Franse wielerbonden lukken met hun door wetenschap gestuurde opleidingen een Peter Sagan te maken. Een wereldkampioen nog wel, maar geen Peter Sagan met zijn uitstraling. Natuurtalenten worden niet gemaakt maar geboren.

Even terug naar de pr-sessie met ploegleider Bartolozzi, eind jaren zeventig, ter vergelijking met de pr-machine rondom Sagan nu. Want reken maar dat de speelse uitspattingen van de Slowaak met veel gevoel voor promotie aan de wereld worden getoond – mogelijk zelfs volgens de heersende marketingformules voorbereid. Het is geen toeval dat op de website van Peter Sagan bijna al zijn vrolijke en uitdagende escapades worden getoond. Het Italiaanse marketingbureau DMTC (Digital Formula, Marketing Activation, Thinking Adv, Commercial Strategy) onder leiding van Marco Del Checcolo is de drijvende kracht, samen met Sagans vrouw Katarina. Achter elke foto, elk filmpje op YouTube, elke grap, elke grol en elke voorstelling zit een marketing-idee (verkoop van het merk Sagan, geld dus). En Peter Sagan speelt het spel graag mee.

Vooralsnog voelt Peter Sagan zich er wel bij. Zelfverzekerd. Ogenschijnlijk onbevangen. In hogere sferen verkerend. In een flow. Als een kind dat eindelijk naar buiten mag om in de voorjaarszon te spelen. Elke zonnestraal vangt hij op als een goddelijke zegen. Hij traint zich de longen uit zijn lijf, laat zijn spieren tot op de millimeter nauwkeurig meten en aanpassen, en wisselt spanning en ontspanning af (door te spelen en bijvoorbeeld met vrienden en ploeggenoten lekker veel bier te drinken).

Hopelijk laat hij zich niet gek maken door de verblindende aanbidding van de bewonderaars, de succesverhalen van de verslaggevers, de lyrische vondsten van de columnisten en de handige marketeers. Hij moet zichzelf blijven. Dat natuurtalent, die excentrieke jongen uit Slowakije die in zijn amechtige solo op weg naar de finish van de Ronde van Vlaanderen een lookalike van Eddy Merckx in een Molteni-shirt nog even aanmoedigt: ‘Allez Eddy.’

Merckx had zoiets niet gedaan, laat staan gekund. Zo introvert als hij was. Moser ook niet. Blik op oneindig. Te verbeten op jacht naar vernietiging. Vanzelfsprekend willen wielerliefhebbers zondag in de Hel van het Noorden van Sagan meer van hetzelfde. Zoiets als een ongewenste duik in de modder, dan opstaan, de vuile handen afvegen, een toeschouwer een hand geven en doorgaan op weg naar de overwinning. Dat zou mooi zijn.

De vraag is hoe je dat als analist, verslaggever of columnist dan weer moet duiden. Advies: leg de pen neer of klap de laptop dicht. Een gepast stilzwijgen volstaat. Geniet van dit wonder, zolang het nog kan in deze verwarde samenleving. Niet alles vraagt om uitleg.

Dit artikel is op 7 april gepubliceerd op de website http://www.sportenstrategie.nl.

De Raas – van de lach, de vloek en de vergetelheid

9 mrt

Door Guus van Holland (uit De Muur 48)

‘Alles wordt aangetast door het waas van het vergeten: hoe weinig blijft er over van degenen die we hebben liefgehad.’

Deze zin, van de Tsjechische (mijn favoriete) schrijver Milan Kundera uit ‘Het boek van de lach en de vergetelheid’, schiet me te binnen, nu ik terug moet grijpen naar ruim dertig jaar geleden.

Zin en titel passen bij Jan Raas. Een indrukwekkende wielrenner in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw. Een man met een speciale lach die zichzelf in de vergetelheid heeft gewrongen en die daar, getuige zijn afwerende houding tegenover de wereld buiten zijn dorp, liever niet meer uitkomt.

Laat mij nou maar.

Om dan zijn kont te draaien en zich op te sluiten in zijn eigen sop.

Raas heeft daarvoor zijn redenen; die moeten we aanvaarden. Een mens, zelfs een beroemd mens, heeft recht op intimiteit. Ook een legende. Velen hebben zich gepijnigd met de vraag wat zich in dat hoofd en in die ziel nu afspeelt. Toe, Jan, vertel nou eens. Maar de cocon laat zich niet openen. Waarom zouden we dat ook willen?

Laat hem nou maar.

Die man, nu 62 jaar, die bewondering afdwong door vijfmaal (een record) de Amstel Gold Race te winnen, die de Ronde van Vlaanderen, Parijs-Roubaix, Milaan-Sanremo en tien etappes in de Tour de France won, en nog veel meer. Die wereldkampioen werd en driemaal Nederlands kampioen. Die sportman aan wie alle oudere wielerliefhebbers met weemoed terugdenken. Die ten voorbeeld wordt gesteld aan de renners van nu.

Zoveel kracht, zoveel macht, zoveel strijdlust, zoveel eigenzinnigheid. Zo dient een kampioen te zijn, wordt beweerd na weer een voor Nederland teleurstellend verlopen Amstel Gold Race. Hadden wij chauvinisten er nog maar zo een. Zo’n geweldenaar. Zo een die ‘godverdomme’ zegt. Niet zachtjes, niet mompelend. Nee, uit de grond van zijn hart. Als een hartenkreet. Niet eenmaal, maar net zo vaak tot iedereen begrijpt dat er maar een is. En dat is hij.

,,En godverdomme, jij ook, godverdomme.”

Wat een baas!

Eigenlijk heeft Raas zich altijd in een waas van geheimzinnigheid bewogen. Er speelde van binnen meer dan hij toonde, hoe hard schreeuwend ook, hoe bulderend ook. Hoe ogenschijnlijk extravert. Die mysterieuze lach. Die samengeknepen ogen, verborgen achter dat brilletje. Dan weer die schaterende lach, die niet altijd gul leek, meer cynisch. Dan weer die aanvallen van woede die letterlijk als een donderslag bij heldere hemel kwamen. Had je hem net in je armen gesloten, als vriend, had je een paar biertjes met hem gedronken, als drinkebroers, sloeg hij zomaar uit het niets van zich af. En met veel venijn.

Dan herinnerde hij zich vast iets uit Het Boek dat hij nauwgezet, obsessief bijhield. Dat fictieve boek dat diep in zijn geheugen stond gegrift. Dat boek waar hij voortdurend mee dreigde, in en buiten het peloton. Dat boek waaruit hij zijn mentale veerkracht putte. Waarmee hij zijn tegenstanders om de oren sloeg.

Neem die onvoorstelbare spierkracht die hij naast zijn mentale kracht ten toon spreidde. Die poten, die kont, die kop. De manier waarop hij versnelde, als een jachtluipaard – maar dan bonkiger. Waarop hij tekeer ging tegen ploegmaten, medevluchters en zelfs toeschouwers. En vooral de manier waarop hij won. Die explosie van vreugde, één hand van het stuur, gebald en ermee zwaaiend ten teken dat hij al zijn vijanden had vernietigd, met huid en haar vermorzeld. Allemaal, godver. Misschien was, wanneer hij op de fiets zat, iedereen wel zijn vijand.

Zonder vijanden geen winst. Zonder vijanden geen leven? Nee toch?

,,Raas zoekt vijanden”, meent oud-wielrenner Maarten Ducrot, sociaal-psycholoog, organisatie-adviseur en televisie-commentator. Ducrot fietste als collega van Raas en reed onder hem toen Raas ploegleider was geworden. ,,Vijandigheid creëren om kracht uit jezelf te halen. Vijanden zoeken om adrenaline aan te kunnen maken. Lance Armstrong deed dat ook. Een conflict als drijvende kracht. Maar adrenaline is gif. Die adrenalinekraan kan niet altijd openstaan. Doseren dus. Anders brand je op, dat heet een burn out. Die voortdurende zoektocht naar vijanden en conflicten, strijd. Dat werkt als een boemerang. Ik vrees dat Raas daar langzaam onder is gaan lijden. Te lang op adrenaline geleefd, te lang vijanden nodig gehad om uit te blinken.”

Misschien heeft Jan Raas nu zijn rust gevonden, meent Ducrot. Opgebrand, wetend dat hij zich vooral niet meer druk moet maken. Dat boek moet toch een keer dicht. ,,Dat beseft Jan ook wel, maar hij weet misschien niet hoe. Dus houdt-ie zijn kop.”

Henk Lubberding was jarenlang zijn trouwste vazal. Ze reden nog samen bij de amateurploeg van Jan van Erp en deelden toen al vaak de kamer. Hij leidde Raas in 1979 naar de wereldtitel in Valkenburg. ,,Die dag zal ik nooit vergeten. Hoe Jan me na afloop kneep en kneep. Hij kneep me haast dood, zo blij was hij. Hij bleef maar vloeken. Hij was zo ongelooflijk gelukkig en bleef me maar omhelzen en knijpen. Ik werd er bang van. Wat moet dat diep hebben gezeten, die wil om wereldkampioen te worden. Eng gewoon. Wát een agressie.”

jan-raas-7
Een jaar eerder was bij Raas de vurige wil ontstaan om in Valkenburg wereldkampioen te worden. Gerrie Knetemann had zojuist op de Nürburgring de regenboogtrui voor de neus van Francesco Moser weggekaapt. ,,Jan en ik reden samen terug naar het hotel. Hij was alleen maar aan het vloeken”, weet Lubberding nog. ,,Godverdegodver, volgend jaar word ik wereldkampioen. En zo ging dat maar door. En jaar lang brandde dat vuur in zijn hoofd. Wereldkampioen worden in Valkenburg. Wat de Kneet kon, moest hij ook kunnen. Hij explodeerde in Valkenburg. Iedereen kreeg er na afloop van langs. Mart Smeets en de NOS, die hadden laten zien hoe wij Jan duwtjes hadden gegeven. Godver, riep hij tot diep in de nacht. We moesten hem kalmeren. Maar dat ging niet. Hij was volkomen over zijn toeren. Hij was de beste, godverdomme. Die explosie bleef maar nadreunen.”

Over explosiviteit. Die razernij. Die keer in Meerssen, nadat Raas alweer de Amstel Gold Race had gewonnen, begin jaren tachtig. In een woonkamer van een normaal huis, nabij de eindstreep, verzamelden de wielerjournalisten zich voor de persconferentie met de winnaar rond de eettafel (met een mooi, ouderwets geweven tafelkleed). Wat zich daar afspeelde behoort tot de herinneringen die alle aanwezigen nog graag koesteren en zouden willen herbeleven.

Raas had gewonnen. En hoe!

Het was weer zo’n machtige demarrage of eindsprint geweest. En Raas had die gevierd met een uitbundigheid die generaals wel tonen wanneer ze triomfantelijk terugkeren uit de oorlog. Stuurs kwam hij binnen. Toen lachte hij, opluchting alom. Maar hij lachte niet, hij grijnsde met een sardonische trek op zijn gezicht. Nadat de gebruikelijke vragen waren gesteld, ontwaakte in hem plotseling het beest – of toch de duivel?

De verslaggever die hem een paar weken eerder nog had bekritiseerd, kreeg de volle lading. Van de verslaggever ernaast herinnerde Raas zich plotseling ook een kritisch artikel. Het ging vast over voorgaande klassiekers die hij ondanks zijn favorietenrol niet had kunnen winnen. Raas wist zijn vijanden te vinden.

Degene die tijdens de scheldkanonnade in de knusse Limburgse woonkamer gniffelde, mogelijk verlegen met de situatie, kreeg er ook van langs. En jij ook, en jij ook. Of hij de artikelen ooit had gelezen, weten we niet. Maar gezien zijn punctuele arbeidsopvatting – Raas wist alles, van alle concurrenten, van hun gezondheid en hun familieleven – kon hem de teneur van de wielerverslagen niet zijn ontgaan. Het stond allemaal in zijn boek.

Hein Groothuis was in die periode wielerverslaggever van De Stem. De krant werd verspreid in Noord-Brabant en Zeeland, waar Raas woonde. Hij kreeg in die huiskamer als eerste de toorn van de winnaar van de Amstel Gold Race over zich heen. Want wat Groothuis een paar weken had geschreven vond Raas bepaald niet lovend. ,,Met Raas viel voor mij niet meer te praten. Uiteindelijk heeft Jean Nelissen, destijds niet alleen NOS-verslaggever maar ook chef sport van De Limburger waarin mijn stukken ook werden gepubliceerd, een gesprek geregeld in een wegrestaurant in Gilze-Rijen. Toen was Jan wat redelijker, op het gezellige af. Maar hij bleef de pik op mij hebben.”

Peter de Jonge, wielerverslaggever van de Provinciale Zeeuwse Courant, was de volgende die een woedeuitbarsting over zich heen kreeg. De Jonge was wel wat gewend. ,,Het begon al in zijn juniorentijd. Ik was er ooit getuige van dat de jury tijdens een criterium in Goes een fout maakte. De bel voor de laatste ronde werd geluid, maar het rondebord gaf nog twee ronden aan. Raas sprintte de volgende doorkomst naar de zege, dacht hij, en ontdekte toen dat de jury nog een ronde liet rijden. Na de echte finish kreeg hij van zijn broer Giel zijn ‘goeie’ bril die hij wisselde voor zijn sportbril. Maar in plaats van ’m op te zetten gooide hij hem vloekend en tierend op de straat te pletter en ging hij ook nog eens scheldend de jurywagen op. Hij vloekte ze stijf.”

Vrienden, wielrenners en wielerjournalisten die eerder samen met hem van hun jaarlijkse vistocht op de Zeeuwse wateren hadden genoten en er heel veel met hem hadden gedronken, en er de andere, poëtische maar ook scabreuze kant van Raas hadden leren kennen, kregen er van langs als zijn pet scheef stond. Vrienden voor het leven? Nou, dat kon zomaar anders zijn.

rrrraaaasss
Die goedmoedige, allervriendelijkste, charmante man werd onberekenbaar als de adrenaline ging spuiten. Wie hem dwars zat, zag de duivel in hem ontwaken. Maar die duivel kon zich snel weer terugtrekken. Dan sloeg hij je vol excuses op de schouders. Gemeend, echt waar. Dan klonk het luidkeels: ,,Biertje? Kom op, zuipen!”

Lees het verhaal verder in De Muur 48.

Verder in de editie van maart 2015 (nu in de winkel) verhalen, portretten, interviews en overpeinzingen van Rik van Walleghem (De Gold Race als oer-Vlaamse koers), Wiep Idzenga (Every picture tells a story 14, over Frans Maassen), Michel Wuyts (De berg van Gilbert), Herman Chevrolet (Een Poolse mijnwerker in Limburg, over Jean Stablinksi) en Rob van den Dobbelsteen (Monsieur AGR, over de eerste organisator van de Amstel Gold Race, Herman Krott)

Verder Morton Okbo (Lance, de bedreiging voor alles; twee Denen lopen een paar dagen mee met Lance Armstrong en leren zo zijn vrienden, zijn dagelijkse leven én zijn golfspel kennen), Mart Smeets (The tears of a clown, over Gerrie Knetemann), Lidewey van Noord (750 gulden, dat moest Arie delen met de ploeg; over Arie den Hartog), Willie Verhegghe (De magie van de koersnostalgie) en Nando Boers (Beroep: wielrenner deel 14 Lars Boom)

%d bloggers liken dit: