Tag Archives: Caballero

Richard Bukacki, de Koning van de Kermiskoersen

23 mrt
Richard Bukacki (links) wint in 1970 de sprint in Buggenhout, voor Kisner, Verbeeck en Steevens

Het is alsof we op zoek zijn naar de bossen van Noord-Oost-Vlaanderen. Mochten die er zijn.  Hier zal het zijn, nee toch niet. Waar dan wel? Sint-Gillis-Waas, dat ligt toch ergens bij St. Niklaas, bij Antwerpen. onder Zeeuws-Vlaanderen?

Richard Bukacki had het nog zo goed proberen uit te leggen aan de telefoon. Een vrolijke stem die in het Vlaams haarfijn probeert uit te leggen waar hij woont. Welk huis, welk straat. Maar, waar ligt dat dorp dan?

Ik moest aan Ivan Heylen denken, die ooit zijn geliefde wilde boerendochter in de sparrenbossen bij Oost-Eeklo bezong. Maar dat was niet hier. Dat was verderop. Waar woonde die Bukacki nou, die vergeten wielrenner?

Richard Bukacki, een vergeten wielrenner? Een man die gezien zijn sterke sprint zomaar wereldkampioen had kunnen worden.

Richard moet erom lachen als we samen met zijn vriendin Marieken in zijn huiskamer in Sint-Gillis-Waas uiteindelijk terugkijken op zijn bijzondere wielercarrière in de jaren zestig en zeventig, en begin jaren tachtig . ‘Jazeker, had gekund’, beaamt hij. ‘Maar, Joop Middelink, de bondscoach, en de andere mannen van de KNWU zagen mij niet staan denk ik.’

‘Ze hebben me laten stikken. Als je dát bedoelt met vergeten’, zegt Richard Bukacki met Vlaamse tongval. Hij haalt nog even aan dat hij als jongeling met de nationale selectie naar Saarland  ging en daar (natuurlijk) won. En aan vier selectiewedstrijden waaraan hij mocht meedoen. Twee keer won hij, beide waren het ploegentijdritten, een keer met Gerard Vianen; in de derde wedstrijd, een gewone koers, moest hij opgeven, door bronchitis. Vervolgens mocht hij meedoen aan de Ronde van Tsjechoslowakije, maar toen moest hij afzeggen omdat hij naar school moest.

‘Daarna heb niks meer gehoord. Ja, ik woonde al vanaf 1970 in België en was lid was van Het Vliegend Wiel in Evergem, in België. Kan er mee te maken hebben. ’t Zal wel.’

Nog steeds boos? ‘Ach, nee hoor, ik weet het toch: ik heb een mooie tijd gehad. Die neemt niemand me meer af. Nooit.’  

Zijn Belgische vriendin (‘We kennen elkaar nu vijf en een halfjaar’, zegt Richard) kijkt hem aan en voelt met hem mee. De verliefdheid staat in hun ogen en gebaren te lezen. De handen van Marieke raken die van Richard. ‘En hij won toch heel veel!’, voegt Marieken eraan toe. ’36 koersen’, vult Richard droog aan. ‘Ze zeggen wel 36 kermiskoersen. Maar ik won ze wel. Dankzij mijn sprint. Noem de renners maar op, ik versloeg ze allemaal.’                                 

Het is na vijf minuten al tijd voor koffie. ‘Kom Guust’. Richard, met een prachtige stekelkop boven zijn glunderende gezicht, gaat me voor naar de tafel, waarop een bord vol gebak staat. Marieken laat meteen blijken dat zij het gezellig vindt: een journalist uit Nederland die haar vriend naar zijn vroegere leven vraagt.

Marieken komt uit een gezin waar haar broers ook coureur waren. Dat verklaart een en ander. En dat ze nu voor ‘Woutje’ is. Ze lacht een beetje beschaamd. ‘Wout van Aert, ja.’

Alles ziet zij op televisie, alles leest zij in wielerboeken. Een dag na onze ontmoeting stuurt ze een bericht over het nieuwe boek van Thomas Dekker dat zij juist binnen heeft gekregen, met foto’s. Marieken kijkt weer naar haar vriend die zojuist heeft gezegd dat hij alle wielerboeken (‘wel drieduizend’) heeft, daar in de schuur. ‘Maar gelezen heeft hij ze niet. Ik wel. Álles’, vertelt zijn vriendin trots.

Richard en zijn grote liefde, Marieken

Richard en Marieken vormen een intiem paar (‘We hebben een geregistreerd partnerschap sinds 2017’). De intimiteit straalt er vanaf. Ze kijken elkaar aan zoals verliefden elkaar kunnen aankijken. Ze bevestigen elkaars verhalen. Ze spreken elkaar nooit tegen. Soms kijkt Marieke naar ‘haar’ Richard als hij iets nieuws vertelt. Zoals over zijn afkomst.

‘Ja’, begint hij. ‘Mijn vader was een Pool, mijn moeder kwam van Axel. Ze zagen mekaar tijdens de bevrijding van Axel. Ik werd hun zoon. Mijn naam is dus eigenlijk Bukatsjki, op z’n Pools. Dat heb je goed door. Maar vanaf toen ik een klein jongetje was noemden ze mij Bukakkie. Het is omdat gij daarom vraagt. Het zal wel, maar ge hebt gelijk.’

Het verhaal van zijn Poolse afkomst gaat verder. ‘Mijn vader is mijn moeder trouw gebleven. Heel goed van die man. Hij bleef in Axel bij haar. Hij is niet meegegaan met de Polen na de verovering van Zeeuws-Vlaanderen en Noord-Vlaanderen tot aan Antwerpen aan toe. Hij is 92 jaar geworden. Ik ben nog vaak bij hem geweest. Een man met een enorm dramatisch verleden, net als zijn familie die allemaal zijn gestorven door de Russen. Mijn moeder stierf eerder. Mijn vader is er jarenlang in zijn eentje blijven wonen. Eens per jaar ga ik naar Axel om de bevrijding te vieren. Dat is altijd heel emotioneel voor mij. Vorig jaar was er een hele Poolse pantserdivisie. Binnenkort komt er zelfs een boek uit over wat er met mijn familie is gebeurd in Siberië en daarna.’

Maar dat koersen van hem? Richard laat soms even zijn bescheidenheid vieren. Soms wordt hij aangevuld door Marieken. Richard was eerder getrouwd. Elke morgen (’s middags maakt hij geen afspraak voor zoiets als een interview) gaan ze naar de sportschool (Richard is 76 jaar, Marieken ongeveer 10 jaar jonger, gaat met hem mee). Een uur, anderhalf en dan een fruitsapje. ‘Laatst trapte hij de fiets kapot’, lacht zijn huisgenote. Waarop Richard antwoordt: ‘Ik wilde effe sprinten. En ja, toen brak de fiets.’

Als ze samen op de elektrische fiets op pad gaan moet zij hem tot de orde roepen: ‘Hé, Richard, wacht op mij!’ Richard verontschuldigt zich: ‘Ja, ik moet altijd hard fietsen. Altijd gedaan. Ik moet eigenlijk een vrouwenfiets hebben, ik heb nu moeite met opstappen.’

Marieken: ‘Je merkt aan zijn billen dat hij goed kan trappen, nog altijd harde spieren.’

En zo is het altijd gegaan. Richard glundert. Hard op kop rijden ‘en de rest aan mijn wiel’.

Zat hij mee in een kopgroep, dan won Richard. ‘Ik zette aan, ik wist waar dat moest, en dan won ik.’ Zo begint hij. Maar dan: ‘Dan kwamen ze naast me rijden. Of ik niet aan de anderen dacht, of ik die ook wat gunde. Peter Post van Raleigh kwam naast me rijden, toen we met zijn renner van Raleigh met z’n tweeën van voren reden. Hij zei: ‘Als je zo doorrijdt, dan komt Tabak niet meer op kop. Ik zei: wat schuift het? Zo kreeg ik veertig criteriumcontracten via hem en nog wat. En Tabak won natuurlijk. Dat had ik goed begrepen.’

‘Andere coureurs belden me vaak op: kom es bij ons rijden. Dat deed ik. Ik wist wie er zou moeten winnen. De eerste die, de tweede die, de derde die. Langs de kant had ik mannen staan. Ik riep op wie ze moesten gokken, dat vertelde ik: die gaat winnen, omdat ik dat wist. En dan won die en zo verdeelden we de pot. Altijd wist ik wie zou winnen, dat werd altijd tevoren afgesproken. Zo kon ik veel geld verdienen.’

Altijd kon hij rekenen op zijn sprint. ‘Ik was al weg voordat de anderen wisten wat ik kon doen. Mijn kracht was de sprint. Die had ik al van jongs af aan. Ik had niks te vrezen. Met mij in de kopgroep was het eigenlijk al gauw beslist.’

Een kwestie van goed onderhandelen en afspreken, zo gaat dat. Richard maakt er geen geheim van. ‘Ik kende koers. Ik wist hoe de afspraken waren, ik kende de renners. Zo kon ik mijn plan maken.’

Waarom dan niet deelnemen aan de échte grote koersen, zoals de klassiekers? ‘Inderdaad, ik voelde me thuis op kasseien. Maar ik wist dat de klassiekers niet voor mij waren. Ik beschouwde ze eigenlijk als trainingskoersen. Daar kon ik me voorbereiden op mijn koersen, de koersen die kon winnen, ja, de kermiskoersen.’

Maar hij won ook belangrijker koersen, zoals Gullegem Koerse, de Grote Prijs Raf Jonckheere en dan Temse, tweemaal Memorial Fred De Bruyne. ‘Pas op.’ En dan nog veel koersen als amateur en junior.

Richard, nog altijd in bewondering door Marieken gevolgd in zijn herinneringen, vertelt hoe hij als jonge wielrenner met onder meer Cees Rentmeester, Wim de Waal en Jo de Roo, en af en toe Albert Van Vlierberghe en Johan De Muynck  (dien woonden in de buurt) Zeeland en Noord-Vlaanderen doorkruiste. Hij herinnert zich de route: van Eeklo, naar West-Kapelle, Breskens, Terneuzen, Antwerpen en weer terug. ‘Altijd minimaal 120 kilometer, vaak wel 250. Ik werd erdoor gehard, zij reden mij er niet af. Die sprint zat al in me. Dat was kennelijk mijn kracht.’

Al die ploegen (minimaal tien) waar hij deel van uitmaakte, deden hem niet zoveel. Hertenkamp, Caballero, HSB, Ormas-Sharp, Masta: ‘Ik ging mijn eigen gang. Ik kon sprinten, ik versloeg Karstens, Sels, Kisner, Verbeeck. Er was geen lead-out, zoals ze dat nu noemen. Ik sprintte al vanaf 400 meter. En ze zaten allemaal aan het wiel. Met zo’n lead-out is het toch veel gemakkelijker. Ik deed het alleen. Als ik won kreeg ik tienduizend frank, nu vangt Philippe Gilbert acht miljoen.’

Aan de muur van zijn kamer hangt een puntentrui uit de Vuelta van 1969. ‘Ik won er de eerste twee etappes. Toen moest ik opgeven. Ik ging met de boemeltrein naar huis. Maanden later kreeg ik voor de start van een koers een enveloppe 1500 franc, terwijl ik had gedacht dat ik 50 duizned had verdiend. Zo ging dat. Ik koerste liever in Zuid-Afrika, alles goed verzorgd, hotels, goede ontvangst, vette prijzen en zo voort. Daar wil ik nog een keer naar toe, al is mijn vriend en fantastische wielrenner Alan van Heerden intussen overleden, verongelukt in 2009. Alan won een rit in de Giro van 1979. En ja, Marieke wil niet graag zo ver vliegen.’

Richard Buckack als winnaar bij de nieuwelingen in Breendonk

Richard wilde vooral koersen om te winnen. Hoe hij dat ook deed. Maar vooral dankzij zijn heftige sprint die niemand kon volgen. Geen klassiekers, wel de proloog van Parijs-Nice (weliswaar een ploegentijdrit met Caballero). Zomaar. Hij viel zelden, zegt hij. Omdat hij gejudood had in zijn jonge jaren en vooral ‘omdat ik altijd op kop reed.’ Hij zegt nog even dat hij zestien jaar heeft gekoerst, ‘en ik ben maar vijf keer gevallen. Pas op, hè?’

Marieken schenkt nog eens koffie in, de gebakjes blijven onaangeroerd. Richard legt nog eens uit: ‘Al die ploegen die mij wilden zeiden dat ik voor de ploeg moest rijden. Ik wilde winnen, omdat ik wist dat ik dat kon en hoe dat moest.’

Er is iets in zijn leven veranderd. Dat leven bestaat niet meer uit wielrennen, hoewel hij alles (samen met Marieken) op televisie ziet, wil lezen en naar wielerbeurzen gaat. In de kamer staat een jukebox, een echte Wurlitzer. Marieken stort zich op het apparaat en legt uit hoe het ding werkt. ‘Laat de buren het maar niet horen’, roept Richard. Hij leidt mij naar zijn kamertje. Zeker duizend boeken over wielrennen. Zo op het eerste gezicht ontbreekt geen enkel boek, Frans, Belgisch, Nederlands. En dan: ‘Ik voel de wielrenner in mij. Zeker ook door Marieken. Ik voel alles, ik weet alles. Maar nee, ik ga  niet meer naar die bijeenkomsten van oud-wielrenners. Ik ben een wijnliefhebber. Dan ga ik over mijn grens en word ik aangehouden.’

Richard doet mij uitgeleide. Marieken had  veel meer willen vertellen over haar relatie met de ‘Koning van de Kermiskoersen.’ Ze wonen samen sinds 5,5 jaar, en dat stemt beiden ogenschijnlijk tevreden en gelukkig. Met dat gevoel ga ik terug naar huis vanuit Sint-Gillis-Waas, net over de grens bij het Zeeuws-Vlaamse Axel.

Dit verhaal is gepubliceerd in De Muur van maart 2023

,

%d bloggers liken dit: