
We kenden elkaar sinds we beiden als wielerverslaggever de amateurwielrenners volgden. Maarten Noppen, groot, sterk, gewapend met een innemende lach, als verslaggever voor het Algemeen Dagblad. Ik, verlegen, klein en meelachend, als verslaggever voor De Volkskrant. We volgden de amateurs vooral in Nederland of bij een wereldkampioenschap in het buitenland. Op het WK van 1986 in Colorado Springs moest ik niet voor het eerst en niet voor het laatst om zijn paniekreactie lachen; Maarten in paniek?
Er hing een dikke wolk boven Colorado, het onweerde onheilspellend en het regende hard. Van de amateurkoers om de wereldtitel zagen de journalisten vrijwel niets, vooral omdat er geen televisiehelikopter in de lucht hing die iets van het wedstrijdverloop kon laten zien. We probeerden iets van de wedstrijd te volgen in de ‘veilige’ perszaal en zagen af en toe dankzij de vaste camera renners in de finishstraat. Wij ontwaarden zowaar veel grijze truien (DDR-renners) aan het front. Maar dat was geen verrassing.
Dat een grijze trui won was voorspelbaar. Dat werd daarom ook een DDR-renner, Uwe Ampler. Maar we zagen ook twee oranjetruien passeren, zij werden tweede en derde. Wij holden daarom de perszaal uit op zoek naar de oranjerenners, want we wisten niet wie dat waren. We klommen over de hekken op weg naar de finish. Maarten deed me na, met deelnemerslijst en bloknoot met wat aantekeningen in de hand.
Hij had er geen rekening mee gehouden dat er nog achtergebleven renners zouden arriveren. Want er waren alleen Nederlanders die ons interesseerden, toch? Maar er kwamen nog renners aangereden, zoals een renner in een groene trui – een Ier dus. Ik keek om en zag de Ier op Maarten botsen en vallen. De Ier vloekte en schold op de ongelukkige journalist die alleen maar riep: ‘My papers, my papers, my papers. Sorry, my papers‘. Wat was er nou belangrijker? Toen Maarten zijn dwarrelende papieren bij elkaar geraapt had, strompelde hij op mij af en vroeg wie toch die Nederlanders waren en wat ze gezegd hadden. Wist ik veel!
Die Nederlanders bleken John Talen en Arjan Jagt te zijn. Ze zeiden eigenlijk weinig, hoorden we. Maar wij (Maarten en ik) wisten genoeg. We werkten voor een ochtendkrant en hadden nog maar vijftien minuten (het was in Nederland half één ’s nachts) om ons verslag te schrijven. Dus holden we terug naar de perszaal om te gaan schrijven. Dat lukte aardig, maar toen moesten we nog telefonisch verbinding leggen met de redactie in Nederland (Rotterdam en Amsterdam) om ons verslag door te bellen (dus aan de dictafonist of stenograaf ons stuk voorlezen in die tijd). Na veel gedoe (collect call) en een slechte lijn lukte dat uiteindelijk, hoewel ik daarbij voortdurend in de lach schoot over de botsing van Maarten met die Ier: My papers, my papers, my papers etc.
Gelukkig kwamen onze verslagen net op tijd in de krant, met de juiste namen van de renners die op het erepodium stonden.

Zo maakten we altijd wat mee met Maarten, twinkelende ogen, altijd humor – eerst bij de amateurs, later bij de profs. Hoe hij brullend van het lachen tien ‘grote mariniers’ (grandmariniers) bestelde aan de bar van ons hotel in Chianciano Terme (etappeplaats in Tirreno-Adriatico). Hoe hij ploegleider Peter Post weer eens in niet mis te verstane bewoordingen uitkafferde omdat diens ploeg ‘gefaald’ had. Post schold terug, maar zei uiteindelijk rustig: ‘Maar Maarten, begrijp jij eigenlijk wel hoe de koers in elkaar steekt?’ Maarten trok zich er niets van aan en ging door met foeteren. Om even later grote vrienden met Post te worden. Zo was er altijd wat. Alleen Jan Raas bleef in Maarten een vijand zien en liet dat ook merken.
Maarten kon echt brullen, als hij boos was of als hij lachte, hij liep voortdurend rood aan als hij boos was en trok zich niets aan van wat men van zijn kritiek vond. Dat lazen ze wel de volgende dag in het AD: bombastische woorden, veel gebrul en veel kritiek. Daarin blonk hij uit.

(Foto Willy Wauthlé)
Eens zat hij in de perszaal een van zijn keiharde verslagen te schrijven. Met een rood, aangezwollen gezicht tikte hij driftig zijn verslag én een commentaar vol met bombastische woorden van kritiek. Plotseling werd hij op zijn schouder getikt door een adjunct-hoofdredacteur van het AD die hem tijdens zijn bezoek aan Alpe d’Huez wilde begroeten. Maarten wist niet wie hem op zijn schouder tikte en sloeg hem van zich af, recht in diens gezicht. ‘Donder op. Zie je niet dat ik aan het werk ben?’ Alsof Maarten het tegen een binnengeslopen supporter had.
De man trok zich angstig en langzaam terug, overtuigd van Maartens beroepsernst en bevlogenheid. Totdat Maarten zag wie de man was. Hij verontschuldigde zich zoals hij alleen dat kon en zei: ‘Godverdomme. Wegwezen jij. We drinken straks wel wat, als ik klaar ben.’ En zo gebeurde. Maarten en diens adjunct-hoofdredacteur gingen samen lachend naar de bar en dronken een paar biertjes.
In het begin was ik een beetje bang voor hem. Grote mond, brullen en gewoon zeggen waar het op stond. Recht door zee. Daar hadden veel collega’s volgens mij last van. Maar de kolossale Maarten had nooit iets kwaads in de zin. Echt niet. Hij schold iedereen uit als het hem uitkwam en toverde daarna zijn mooiste lach tevoorschijn. Soms ontwaarde ik een traan in zijn ogen. Hij was zeer emotioneel, zo bleek. Vooral na het overlijden van zijn Ellie, zo’n tien jaar geleden. En hij kon de beste vrienden met je worden, en laten zien dat hij van je hield.

(Foto Frits Widdershoven)
Jarenlang hebben wij wielerkoersen gevolgd, alle klassiekers, meerdaagse ronden, wereldkampioenschappen in verschillende landen. Op het WK in Praag in 1981 baarde hij opzien door in een overvolle bar te zingen en niet zomaar: Who’ll stop the rain van Creedence Clearwater Revival klonk echt, alsof hij de oorspronkelijke versie wilde overtreffen – en dat ook deed. Want Maarten was een kenner van ‘goede’ muziek.
Maarten is overleden, helaas. Op Facebook gaf hij onomstotelijk blijk dat hij supporter van Feyenoord was (‘Mijn Club’). Hij had zich daarom zo verheugd naar de Coolsingel te gaan om het kampioenschap van zijn club mee te vieren. Helaas. En hij toonde als een chef de cuisine op een foto wat hij die avond bereid had. En dan vroeg hij aan zijn Facebook-vrienden welk gerecht hij op de foto had gezet. Altijd maakte hij zijn favoriete maaltijden klaar. Vaak nodigde hij vrienden, vriendinnen en (oud-)collega’s (uit het wielrennen, uit de tennissport, van het AD) uit om bij hem van het diner te genieten. Dat werd altijd gezellig, met een lach en een traan. Want Maarten kon mooi, meeslepend en overtuigend vertellen.

Onvermijdelijk waren de foto’s met zijn ‘kleinkind’, Isa, de grote hond van zijn dochter Chris, als deze op bezoek was. Dat was weer lachen, elke keer, voor ons en voor hem. En voor Chris.
En zo bleek Maarten Noppen, die in de nacht van 25 april naar 26 april op 71-jarige leeftijd overleed, een bijzondere, markante persoon wiens stemmingen allerminst angstwekkend waren zoals zij zich voordeden. Hij had heel veel humor en wist mensen (en collega’s) snel voor zich te winnen met zijn twinkelende ogen. Hij wist hoe hij zich behoorlijk kon gedragen tegenover anderen. Hij begroette me altijd met een bulderende lach: ‘Ha, Guusje. Boeddhist!’.
En zijn lach bulderde voort. Nog steeds. Overal.