Tag Archives: De muur

Richard Bukacki, de Koning van de Kermiskoersen

23 mrt
Richard Bukacki (links) wint in 1970 de sprint in Buggenhout, voor Kisner, Verbeeck en Steevens

Het is alsof we op zoek zijn naar de bossen van Noord-Oost-Vlaanderen. Mochten die er zijn.  Hier zal het zijn, nee toch niet. Waar dan wel? Sint-Gillis-Waas, dat ligt toch ergens bij St. Niklaas, bij Antwerpen. onder Zeeuws-Vlaanderen?

Richard Bukacki had het nog zo goed proberen uit te leggen aan de telefoon. Een vrolijke stem die in het Vlaams haarfijn probeert uit te leggen waar hij woont. Welk huis, welk straat. Maar, waar ligt dat dorp dan?

Ik moest aan Ivan Heylen denken, die ooit zijn geliefde wilde boerendochter in de sparrenbossen bij Oost-Eeklo bezong. Maar dat was niet hier. Dat was verderop. Waar woonde die Bukacki nou, die vergeten wielrenner?

Richard Bukacki, een vergeten wielrenner? Een man die gezien zijn sterke sprint zomaar wereldkampioen had kunnen worden.

Richard moet erom lachen als we samen met zijn vriendin Marieken in zijn huiskamer in Sint-Gillis-Waas uiteindelijk terugkijken op zijn bijzondere wielercarrière in de jaren zestig en zeventig, en begin jaren tachtig . ‘Jazeker, had gekund’, beaamt hij. ‘Maar, Joop Middelink, de bondscoach, en de andere mannen van de KNWU zagen mij niet staan denk ik.’

‘Ze hebben me laten stikken. Als je dát bedoelt met vergeten’, zegt Richard Bukacki met Vlaamse tongval. Hij haalt nog even aan dat hij als jongeling met de nationale selectie naar Saarland  ging en daar (natuurlijk) won. En aan vier selectiewedstrijden waaraan hij mocht meedoen. Twee keer won hij, beide waren het ploegentijdritten, een keer met Gerard Vianen; in de derde wedstrijd, een gewone koers, moest hij opgeven, door bronchitis. Vervolgens mocht hij meedoen aan de Ronde van Tsjechoslowakije, maar toen moest hij afzeggen omdat hij naar school moest.

‘Daarna heb niks meer gehoord. Ja, ik woonde al vanaf 1970 in België en was lid was van Het Vliegend Wiel in Evergem, in België. Kan er mee te maken hebben. ’t Zal wel.’

Nog steeds boos? ‘Ach, nee hoor, ik weet het toch: ik heb een mooie tijd gehad. Die neemt niemand me meer af. Nooit.’  

Zijn Belgische vriendin (‘We kennen elkaar nu vijf en een halfjaar’, zegt Richard) kijkt hem aan en voelt met hem mee. De verliefdheid staat in hun ogen en gebaren te lezen. De handen van Marieke raken die van Richard. ‘En hij won toch heel veel!’, voegt Marieken eraan toe. ’36 koersen’, vult Richard droog aan. ‘Ze zeggen wel 36 kermiskoersen. Maar ik won ze wel. Dankzij mijn sprint. Noem de renners maar op, ik versloeg ze allemaal.’                                 

Het is na vijf minuten al tijd voor koffie. ‘Kom Guust’. Richard, met een prachtige stekelkop boven zijn glunderende gezicht, gaat me voor naar de tafel, waarop een bord vol gebak staat. Marieken laat meteen blijken dat zij het gezellig vindt: een journalist uit Nederland die haar vriend naar zijn vroegere leven vraagt.

Marieken komt uit een gezin waar haar broers ook coureur waren. Dat verklaart een en ander. En dat ze nu voor ‘Woutje’ is. Ze lacht een beetje beschaamd. ‘Wout van Aert, ja.’

Alles ziet zij op televisie, alles leest zij in wielerboeken. Een dag na onze ontmoeting stuurt ze een bericht over het nieuwe boek van Thomas Dekker dat zij juist binnen heeft gekregen, met foto’s. Marieken kijkt weer naar haar vriend die zojuist heeft gezegd dat hij alle wielerboeken (‘wel drieduizend’) heeft, daar in de schuur. ‘Maar gelezen heeft hij ze niet. Ik wel. Álles’, vertelt zijn vriendin trots.

Richard en zijn grote liefde, Marieken

Richard en Marieken vormen een intiem paar (‘We hebben een geregistreerd partnerschap sinds 2017’). De intimiteit straalt er vanaf. Ze kijken elkaar aan zoals verliefden elkaar kunnen aankijken. Ze bevestigen elkaars verhalen. Ze spreken elkaar nooit tegen. Soms kijkt Marieke naar ‘haar’ Richard als hij iets nieuws vertelt. Zoals over zijn afkomst.

‘Ja’, begint hij. ‘Mijn vader was een Pool, mijn moeder kwam van Axel. Ze zagen mekaar tijdens de bevrijding van Axel. Ik werd hun zoon. Mijn naam is dus eigenlijk Bukatsjki, op z’n Pools. Dat heb je goed door. Maar vanaf toen ik een klein jongetje was noemden ze mij Bukakkie. Het is omdat gij daarom vraagt. Het zal wel, maar ge hebt gelijk.’

Het verhaal van zijn Poolse afkomst gaat verder. ‘Mijn vader is mijn moeder trouw gebleven. Heel goed van die man. Hij bleef in Axel bij haar. Hij is niet meegegaan met de Polen na de verovering van Zeeuws-Vlaanderen en Noord-Vlaanderen tot aan Antwerpen aan toe. Hij is 92 jaar geworden. Ik ben nog vaak bij hem geweest. Een man met een enorm dramatisch verleden, net als zijn familie die allemaal zijn gestorven door de Russen. Mijn moeder stierf eerder. Mijn vader is er jarenlang in zijn eentje blijven wonen. Eens per jaar ga ik naar Axel om de bevrijding te vieren. Dat is altijd heel emotioneel voor mij. Vorig jaar was er een hele Poolse pantserdivisie. Binnenkort komt er zelfs een boek uit over wat er met mijn familie is gebeurd in Siberië en daarna.’

Maar dat koersen van hem? Richard laat soms even zijn bescheidenheid vieren. Soms wordt hij aangevuld door Marieken. Richard was eerder getrouwd. Elke morgen (’s middags maakt hij geen afspraak voor zoiets als een interview) gaan ze naar de sportschool (Richard is 76 jaar, Marieken ongeveer 10 jaar jonger, gaat met hem mee). Een uur, anderhalf en dan een fruitsapje. ‘Laatst trapte hij de fiets kapot’, lacht zijn huisgenote. Waarop Richard antwoordt: ‘Ik wilde effe sprinten. En ja, toen brak de fiets.’

Als ze samen op de elektrische fiets op pad gaan moet zij hem tot de orde roepen: ‘Hé, Richard, wacht op mij!’ Richard verontschuldigt zich: ‘Ja, ik moet altijd hard fietsen. Altijd gedaan. Ik moet eigenlijk een vrouwenfiets hebben, ik heb nu moeite met opstappen.’

Marieken: ‘Je merkt aan zijn billen dat hij goed kan trappen, nog altijd harde spieren.’

En zo is het altijd gegaan. Richard glundert. Hard op kop rijden ‘en de rest aan mijn wiel’.

Zat hij mee in een kopgroep, dan won Richard. ‘Ik zette aan, ik wist waar dat moest, en dan won ik.’ Zo begint hij. Maar dan: ‘Dan kwamen ze naast me rijden. Of ik niet aan de anderen dacht, of ik die ook wat gunde. Peter Post van Raleigh kwam naast me rijden, toen we met zijn renner van Raleigh met z’n tweeën van voren reden. Hij zei: ‘Als je zo doorrijdt, dan komt Tabak niet meer op kop. Ik zei: wat schuift het? Zo kreeg ik veertig criteriumcontracten via hem en nog wat. En Tabak won natuurlijk. Dat had ik goed begrepen.’

‘Andere coureurs belden me vaak op: kom es bij ons rijden. Dat deed ik. Ik wist wie er zou moeten winnen. De eerste die, de tweede die, de derde die. Langs de kant had ik mannen staan. Ik riep op wie ze moesten gokken, dat vertelde ik: die gaat winnen, omdat ik dat wist. En dan won die en zo verdeelden we de pot. Altijd wist ik wie zou winnen, dat werd altijd tevoren afgesproken. Zo kon ik veel geld verdienen.’

Altijd kon hij rekenen op zijn sprint. ‘Ik was al weg voordat de anderen wisten wat ik kon doen. Mijn kracht was de sprint. Die had ik al van jongs af aan. Ik had niks te vrezen. Met mij in de kopgroep was het eigenlijk al gauw beslist.’

Een kwestie van goed onderhandelen en afspreken, zo gaat dat. Richard maakt er geen geheim van. ‘Ik kende koers. Ik wist hoe de afspraken waren, ik kende de renners. Zo kon ik mijn plan maken.’

Waarom dan niet deelnemen aan de échte grote koersen, zoals de klassiekers? ‘Inderdaad, ik voelde me thuis op kasseien. Maar ik wist dat de klassiekers niet voor mij waren. Ik beschouwde ze eigenlijk als trainingskoersen. Daar kon ik me voorbereiden op mijn koersen, de koersen die kon winnen, ja, de kermiskoersen.’

Maar hij won ook belangrijker koersen, zoals Gullegem Koerse, de Grote Prijs Raf Jonckheere en dan Temse, tweemaal Memorial Fred De Bruyne. ‘Pas op.’ En dan nog veel koersen als amateur en junior.

Richard, nog altijd in bewondering door Marieken gevolgd in zijn herinneringen, vertelt hoe hij als jonge wielrenner met onder meer Cees Rentmeester, Wim de Waal en Jo de Roo, en af en toe Albert Van Vlierberghe en Johan De Muynck  (dien woonden in de buurt) Zeeland en Noord-Vlaanderen doorkruiste. Hij herinnert zich de route: van Eeklo, naar West-Kapelle, Breskens, Terneuzen, Antwerpen en weer terug. ‘Altijd minimaal 120 kilometer, vaak wel 250. Ik werd erdoor gehard, zij reden mij er niet af. Die sprint zat al in me. Dat was kennelijk mijn kracht.’

Al die ploegen (minimaal tien) waar hij deel van uitmaakte, deden hem niet zoveel. Hertenkamp, Caballero, HSB, Ormas-Sharp, Masta: ‘Ik ging mijn eigen gang. Ik kon sprinten, ik versloeg Karstens, Sels, Kisner, Verbeeck. Er was geen lead-out, zoals ze dat nu noemen. Ik sprintte al vanaf 400 meter. En ze zaten allemaal aan het wiel. Met zo’n lead-out is het toch veel gemakkelijker. Ik deed het alleen. Als ik won kreeg ik tienduizend frank, nu vangt Philippe Gilbert acht miljoen.’

Aan de muur van zijn kamer hangt een puntentrui uit de Vuelta van 1969. ‘Ik won er de eerste twee etappes. Toen moest ik opgeven. Ik ging met de boemeltrein naar huis. Maanden later kreeg ik voor de start van een koers een enveloppe 1500 franc, terwijl ik had gedacht dat ik 50 duizned had verdiend. Zo ging dat. Ik koerste liever in Zuid-Afrika, alles goed verzorgd, hotels, goede ontvangst, vette prijzen en zo voort. Daar wil ik nog een keer naar toe, al is mijn vriend en fantastische wielrenner Alan van Heerden intussen overleden, verongelukt in 2009. Alan won een rit in de Giro van 1979. En ja, Marieke wil niet graag zo ver vliegen.’

Richard Buckack als winnaar bij de nieuwelingen in Breendonk

Richard wilde vooral koersen om te winnen. Hoe hij dat ook deed. Maar vooral dankzij zijn heftige sprint die niemand kon volgen. Geen klassiekers, wel de proloog van Parijs-Nice (weliswaar een ploegentijdrit met Caballero). Zomaar. Hij viel zelden, zegt hij. Omdat hij gejudood had in zijn jonge jaren en vooral ‘omdat ik altijd op kop reed.’ Hij zegt nog even dat hij zestien jaar heeft gekoerst, ‘en ik ben maar vijf keer gevallen. Pas op, hè?’

Marieken schenkt nog eens koffie in, de gebakjes blijven onaangeroerd. Richard legt nog eens uit: ‘Al die ploegen die mij wilden zeiden dat ik voor de ploeg moest rijden. Ik wilde winnen, omdat ik wist dat ik dat kon en hoe dat moest.’

Er is iets in zijn leven veranderd. Dat leven bestaat niet meer uit wielrennen, hoewel hij alles (samen met Marieken) op televisie ziet, wil lezen en naar wielerbeurzen gaat. In de kamer staat een jukebox, een echte Wurlitzer. Marieken stort zich op het apparaat en legt uit hoe het ding werkt. ‘Laat de buren het maar niet horen’, roept Richard. Hij leidt mij naar zijn kamertje. Zeker duizend boeken over wielrennen. Zo op het eerste gezicht ontbreekt geen enkel boek, Frans, Belgisch, Nederlands. En dan: ‘Ik voel de wielrenner in mij. Zeker ook door Marieken. Ik voel alles, ik weet alles. Maar nee, ik ga  niet meer naar die bijeenkomsten van oud-wielrenners. Ik ben een wijnliefhebber. Dan ga ik over mijn grens en word ik aangehouden.’

Richard doet mij uitgeleide. Marieken had  veel meer willen vertellen over haar relatie met de ‘Koning van de Kermiskoersen.’ Ze wonen samen sinds 5,5 jaar, en dat stemt beiden ogenschijnlijk tevreden en gelukkig. Met dat gevoel ga ik terug naar huis vanuit Sint-Gillis-Waas, net over de grens bij het Zeeuws-Vlaamse Axel.

Dit verhaal is gepubliceerd in De Muur van maart 2023

,

De Giro belooft meer dan de wielersport kan waarmaken

10 mei

Is het leven in Italië ook zo mooi, zo zonnig en zo roze gekleurd? Je zou het je kunnen afvragen na wat zich sinds einde vorige week tot begin deze week in Gelderland heeft afgespeeld. Dit is dus de Ronde van Italië, de Giro d’Italia, de wielerronde die drie weken lang gehuld in een roze habijt door het mooiste land van Europa trekt. Dit is dus de karavaan met wielrenners, geëscorteerd door nauw betrokken volgers met vrolijke gezichten en uitbundig zwaaiende armen, die de komende weken door het beloofde wielerland trekt.

Daarom zitten de duizenden mensen die de afgelopen dagen in Gelderland naar de Giro hebben gekeken en naar de renners en hun volgers hebben geschreeuwd en gezwaaid, de komende weken natuurlijk elke dag voor hun televisie om maar niets van het vervolg te missen.

Nee. Ik vermoed dat de belangstelling met de dag drastisch afneemt en dat de Ronde van Italië uiteindelijk slechts door de echte wielerliefhebbers zal worden gevolgd. De Giro door het altijd prachtige en ditmaal wel erg zonnige Gelderse landschap was eigenlijk niet meer dan een toeristische attractie, met een vleugje sport: voorbijflitsende wielrenners. Aangezwengeld door de Italiaanse organisatie die zich al sinds 1909 beijvert om toerisme en sport (en commercie) aan elkaar te koppelen. In de afgelopen dagen volop gesteund door de Nederlandse media, voor wie geen poëtisch woord te veel was.

Foto: Cyclingweekly/Graham Watson

Foto: Cyclingweekly/Graham Watson

In oktober 2004 schreef ik in wielertijdschrift De Muur een lofzang op de Ronde van Italië:

‘Italië is het wielerparadijs, zeggen wielrenners. Waarom? Omdat ze er worden geëerd, verzorgd, gestreeld, vertroeteld en verwend als kroonprinsen. Ze voelen zich er een kampioen. Glimmende fietsen met geoliede mechanismen van vorstelijke makelij; oogstrelend de kleding en het schoeisel, alsof de modeontwerpers van Milaan zich hoogstpersoonlijk de wielersport hebben toegeëigend. Sport is uitstraling, sport is ijdelheid, sport is bedoeld om ego’s te strelen. Sport in Italië is narcisme. Het moet mooi zijn – daar gaat het om: ik ben een kampioen.’

‘Tussen Aosta en Agrigento is het goed toeven voor een sportman. Uitbundigheid mondt uit in creativiteitszin. Italianen willen hun kinderlijkheid niet verliezen. Ze willen zingen, dansen, huilen, eten, drinken, spelen en als het mag de liefde bedrijven tot de dood erop volgt en zich – als God het behaagt – nieuw leven zal aandienen. Luister naar hun volkslied, Il Canto degli Italiani, de muziek van Michele Novaro en de tekst van Goffredo, geschreven rond 1850: Fratelli d’Italia, broeders van Italië. Je wilt meezingen als je het hoort, je klimt naar de toppen van euforie. Je zou Italiaan willen zijn. De relativerenden, de nuchteren, de verstandigen onder ons weten dat er meer is dan La Dolce Vita, het zoete leven. Zij geven zich behoedzaam en godvrezend over aan de calvinistische klanken van het Wilhelmus en houden vast aan het idee dat het in Italië per definitie een godgeklaagde bende is.’

Mijn lyriek, die nog pagina’s lang aanhield, is geïnspireerd door de ervaringen die ik als wielerverslaggever opdeed in de jaren tachtig, de Tirreno-Adriatico, Milaan-Sanremo, de Ronde van Lombardije en viermaal de Giro. Het was vaak aangenaam toeven in Italië, nog los van het zalige eten en de zalige wijnen. Daarom wilde ik de taal machtig worden en ging ik op cursus Italiaans. Ik wilde Italië, de Italianen en de Italiaanse cultuur begrijpen. Ik wilde Italiaan zijn met de Italianen. Ik wilde met Francesco Moser spreken, met Giuseppe Saronni, met mijn ervaren Italiaanse collega’s Rino Negri, Dante Ronchi, die nog hadden verkeerd met Fausto Coppi en Gino Bartali (naast wie ik in het perscentrum van Siena nog mijn Giro-verslag schreef), met Gianfranco Josti en Angelo Zomegnan (later directeur van de Giro). En met Vincenzo Torriani, wijlen de directeur van de Giro.

Bartali en Guus

Naast Gino Bartali in het Palazzo Pubblico van Siena, in de Giro van 1986

De Giro, ja, zoals de karavaan wielrenners door de meest pittoreske stadjes, over historische pleinen en langs onvermoede, indrukwekkende landschappen trok. Op plaatsen finishte waar geen auto toegang had kunnen vinden. Zelfs de erbarmelijke weersomstandigheden, in de sneeuw rond de Passo di Gavia (met Erik Breukink en Johan van der Velde), de zware onweersbuien boven de Apennijnen en de brandende hitte in Sicilië, werden verwelkomd als geschenken die je niet mocht (kon) afslaan. Italiaanse collega’s, gekleed in fraai gestileerde kostuums, werden dottore genoemd. Zo mooi was het paradijs, dagen van genot regen zich aaneen. En altijd stond aan het einde van de dag op het erepodium een man in een roze trui, stralend en zwaaiend, gezoend door de mooiste bloemenmeisjes van de streek.

Foto: LaPresse/Franck Faugere

Foto: LaPresse/Franck Faugere

Zo zag het er de afgelopen dagen ook uit in Gelderland, in Apeldoorn, in Nijmegen, in Arnhem, op de Veluwe, in de Betuwe, in de Achterhoek, in mijn geboortedorp Bennekom – eindelijk maakten mijn vrienden van weleer kennis met wat ik jaren eerder in geuren en kleuren had proberen duidelijk te maken: wielrennen in Italië is een hemels evenement met engelen op een fiets.

Duizenden mensen waren er toegesneld in de hoop een glimp van de roze koers op te vangen. Van strijd waartoe sport toch is bedoeld, kregen ze niets mee. Alleen tijdens de proloog, een korte tijdrit in Apeldoorn, vielen zweetdruppels op de rennerslijven te bespeuren. Nota bene op die van de grote favoriet, de Nederlander Tom Dumoulin, die ook nog won en zich in de eerste roze trui mocht hijsen. Wie was er ook alweer tweede? En tijdens de twee massasprints in Nijmegen en Arnhem, gewonnen door een Duitser. Wie? Ja, Marcel Kittel. Een krachtige Duitser die in de roze leiderstrui Nederland verliet, op weg naar het verre Italië. Naar Catanzaro…. Waar ligt dat ook al weer? Nou, in het diepe zuiden van Italië.

Wielrennen is wachten. Wie de koers van nabij wil volgen, moet wachten. Wachten op dat ene moment, een handvol seconden, en dan zijn de renners alweer voorbij. Soms kun je een weggegooide lege bidon (of vroeger een petje) buit maken. Als het meezit kun je de voorbijrazende renners op de foto zetten. En als het heel erg meezit, kun je na afloop een selfie maken met naast je een of andere renner. Wanneer je van competitie houdt, van wielrennen, blijf je thuis aan de buis. Dan zie je alles!

Of de start van de Giro in Gelderland (en eerder in Amsterdam en Groningen, de Tour in Utrecht en de Ronde van Spanje in Assen) de populariteit van de wielersport zal verhogen, is de vraag. Als groot volksfeest en toeristische attractie zullen genoemde steden vast wel navolging krijgen. Maar of er meer Nederlanders (de jeugd in het bijzonder) op een racefiets zullen klimmen? De Posbank, nabij Dieren, waar de Gelderse Girorenner Maarten Tjallingii zich op ‘zijn berg’ de beste klimmer wilde en mocht tonen, zal vast wel heel even iets meer dan een bedevaartsoord worden van race-recreanten en profwielrenners in spe. Maar een bedevaartsoord is de Posbank al jaren, vanwege het naar Nederlandse maatstaven hoge stijgingspercentage.

De wielersport mag dan wel op zonnige en feestelijke dagen rond de Giro, de Tour en de Vuelta duizenden toeschouwers (een half miljoen) trekken. Financieel profijt heeft de wielersport er nauwelijks van. Van recettes, zoals met voetbal, is geen sprake. Iedereen kan langs de weg gaan staan en kijken. De sport en zeker de renners zijn afhankelijk van sponsoren en tv-rechten. Wat verdient een wielrenner? Wat kost een speciale racefiets? Wat kosten de trainingsstages? U weet toch waarom er zoveel reclameteksten op wielershirts staan? U weet toch waarom onbeduidende wielrenners op onbelangrijke momenten aanvallen? Gewoon, om in beeld te komen. Want op het kantoor van de sponsor telt een administrateur het aantal minuten dat zijn renners zich laten zien. Aandacht is reclame.

En zo is het Giro-peloton weer naar Italië getrokken. Het wielerparadijs waar het zo goed toeven is voor wielrenners en hun volgers. Waar de bevolking meer nood heeft aan volksfeesten met helden op een racefietsen dan hier. Maar ook in Italië is geen geld genoeg om beroepswielrenners goed te betalen. Ondanks de overal bloeiende en groeiende industrie van racefietsen en aanverwante dure materialen en kleding. De potentiële sponsors willen waar voor hun geld; reclame op televisie, zoveel mogelijk reportages over wielrennen. Anders geen financiële bijdrage. Voor niks gaat in Italië alleen de zon op.

De Giro belooft meer zon, vreugde en schoonheid dan de wielersport kan waarmaken. Straks als de echte bergen voor de wielen komen en de echte tijdritten moeten worden gereden, begint de echte wielersport. De afgelopen periode in Gelderland was slechts een feest in de aanloop naar de echte sport. Benieuwd wie er dan nog is geïnteresseerd in de Giro d’Italia.

Deze column is verkort gepubliceerd op http://www.sportenstrategie.nl

De Raas – van de lach, de vloek en de vergetelheid

9 mrt

Door Guus van Holland (uit De Muur 48)

‘Alles wordt aangetast door het waas van het vergeten: hoe weinig blijft er over van degenen die we hebben liefgehad.’

Deze zin, van de Tsjechische (mijn favoriete) schrijver Milan Kundera uit ‘Het boek van de lach en de vergetelheid’, schiet me te binnen, nu ik terug moet grijpen naar ruim dertig jaar geleden.

Zin en titel passen bij Jan Raas. Een indrukwekkende wielrenner in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw. Een man met een speciale lach die zichzelf in de vergetelheid heeft gewrongen en die daar, getuige zijn afwerende houding tegenover de wereld buiten zijn dorp, liever niet meer uitkomt.

Laat mij nou maar.

Om dan zijn kont te draaien en zich op te sluiten in zijn eigen sop.

Raas heeft daarvoor zijn redenen; die moeten we aanvaarden. Een mens, zelfs een beroemd mens, heeft recht op intimiteit. Ook een legende. Velen hebben zich gepijnigd met de vraag wat zich in dat hoofd en in die ziel nu afspeelt. Toe, Jan, vertel nou eens. Maar de cocon laat zich niet openen. Waarom zouden we dat ook willen?

Laat hem nou maar.

Die man, nu 62 jaar, die bewondering afdwong door vijfmaal (een record) de Amstel Gold Race te winnen, die de Ronde van Vlaanderen, Parijs-Roubaix, Milaan-Sanremo en tien etappes in de Tour de France won, en nog veel meer. Die wereldkampioen werd en driemaal Nederlands kampioen. Die sportman aan wie alle oudere wielerliefhebbers met weemoed terugdenken. Die ten voorbeeld wordt gesteld aan de renners van nu.

Zoveel kracht, zoveel macht, zoveel strijdlust, zoveel eigenzinnigheid. Zo dient een kampioen te zijn, wordt beweerd na weer een voor Nederland teleurstellend verlopen Amstel Gold Race. Hadden wij chauvinisten er nog maar zo een. Zo’n geweldenaar. Zo een die ‘godverdomme’ zegt. Niet zachtjes, niet mompelend. Nee, uit de grond van zijn hart. Als een hartenkreet. Niet eenmaal, maar net zo vaak tot iedereen begrijpt dat er maar een is. En dat is hij.

,,En godverdomme, jij ook, godverdomme.”

Wat een baas!

Eigenlijk heeft Raas zich altijd in een waas van geheimzinnigheid bewogen. Er speelde van binnen meer dan hij toonde, hoe hard schreeuwend ook, hoe bulderend ook. Hoe ogenschijnlijk extravert. Die mysterieuze lach. Die samengeknepen ogen, verborgen achter dat brilletje. Dan weer die schaterende lach, die niet altijd gul leek, meer cynisch. Dan weer die aanvallen van woede die letterlijk als een donderslag bij heldere hemel kwamen. Had je hem net in je armen gesloten, als vriend, had je een paar biertjes met hem gedronken, als drinkebroers, sloeg hij zomaar uit het niets van zich af. En met veel venijn.

Dan herinnerde hij zich vast iets uit Het Boek dat hij nauwgezet, obsessief bijhield. Dat fictieve boek dat diep in zijn geheugen stond gegrift. Dat boek waar hij voortdurend mee dreigde, in en buiten het peloton. Dat boek waaruit hij zijn mentale veerkracht putte. Waarmee hij zijn tegenstanders om de oren sloeg.

Neem die onvoorstelbare spierkracht die hij naast zijn mentale kracht ten toon spreidde. Die poten, die kont, die kop. De manier waarop hij versnelde, als een jachtluipaard – maar dan bonkiger. Waarop hij tekeer ging tegen ploegmaten, medevluchters en zelfs toeschouwers. En vooral de manier waarop hij won. Die explosie van vreugde, één hand van het stuur, gebald en ermee zwaaiend ten teken dat hij al zijn vijanden had vernietigd, met huid en haar vermorzeld. Allemaal, godver. Misschien was, wanneer hij op de fiets zat, iedereen wel zijn vijand.

Zonder vijanden geen winst. Zonder vijanden geen leven? Nee toch?

,,Raas zoekt vijanden”, meent oud-wielrenner Maarten Ducrot, sociaal-psycholoog, organisatie-adviseur en televisie-commentator. Ducrot fietste als collega van Raas en reed onder hem toen Raas ploegleider was geworden. ,,Vijandigheid creëren om kracht uit jezelf te halen. Vijanden zoeken om adrenaline aan te kunnen maken. Lance Armstrong deed dat ook. Een conflict als drijvende kracht. Maar adrenaline is gif. Die adrenalinekraan kan niet altijd openstaan. Doseren dus. Anders brand je op, dat heet een burn out. Die voortdurende zoektocht naar vijanden en conflicten, strijd. Dat werkt als een boemerang. Ik vrees dat Raas daar langzaam onder is gaan lijden. Te lang op adrenaline geleefd, te lang vijanden nodig gehad om uit te blinken.”

Misschien heeft Jan Raas nu zijn rust gevonden, meent Ducrot. Opgebrand, wetend dat hij zich vooral niet meer druk moet maken. Dat boek moet toch een keer dicht. ,,Dat beseft Jan ook wel, maar hij weet misschien niet hoe. Dus houdt-ie zijn kop.”

Henk Lubberding was jarenlang zijn trouwste vazal. Ze reden nog samen bij de amateurploeg van Jan van Erp en deelden toen al vaak de kamer. Hij leidde Raas in 1979 naar de wereldtitel in Valkenburg. ,,Die dag zal ik nooit vergeten. Hoe Jan me na afloop kneep en kneep. Hij kneep me haast dood, zo blij was hij. Hij bleef maar vloeken. Hij was zo ongelooflijk gelukkig en bleef me maar omhelzen en knijpen. Ik werd er bang van. Wat moet dat diep hebben gezeten, die wil om wereldkampioen te worden. Eng gewoon. Wát een agressie.”

jan-raas-7
Een jaar eerder was bij Raas de vurige wil ontstaan om in Valkenburg wereldkampioen te worden. Gerrie Knetemann had zojuist op de Nürburgring de regenboogtrui voor de neus van Francesco Moser weggekaapt. ,,Jan en ik reden samen terug naar het hotel. Hij was alleen maar aan het vloeken”, weet Lubberding nog. ,,Godverdegodver, volgend jaar word ik wereldkampioen. En zo ging dat maar door. En jaar lang brandde dat vuur in zijn hoofd. Wereldkampioen worden in Valkenburg. Wat de Kneet kon, moest hij ook kunnen. Hij explodeerde in Valkenburg. Iedereen kreeg er na afloop van langs. Mart Smeets en de NOS, die hadden laten zien hoe wij Jan duwtjes hadden gegeven. Godver, riep hij tot diep in de nacht. We moesten hem kalmeren. Maar dat ging niet. Hij was volkomen over zijn toeren. Hij was de beste, godverdomme. Die explosie bleef maar nadreunen.”

Over explosiviteit. Die razernij. Die keer in Meerssen, nadat Raas alweer de Amstel Gold Race had gewonnen, begin jaren tachtig. In een woonkamer van een normaal huis, nabij de eindstreep, verzamelden de wielerjournalisten zich voor de persconferentie met de winnaar rond de eettafel (met een mooi, ouderwets geweven tafelkleed). Wat zich daar afspeelde behoort tot de herinneringen die alle aanwezigen nog graag koesteren en zouden willen herbeleven.

Raas had gewonnen. En hoe!

Het was weer zo’n machtige demarrage of eindsprint geweest. En Raas had die gevierd met een uitbundigheid die generaals wel tonen wanneer ze triomfantelijk terugkeren uit de oorlog. Stuurs kwam hij binnen. Toen lachte hij, opluchting alom. Maar hij lachte niet, hij grijnsde met een sardonische trek op zijn gezicht. Nadat de gebruikelijke vragen waren gesteld, ontwaakte in hem plotseling het beest – of toch de duivel?

De verslaggever die hem een paar weken eerder nog had bekritiseerd, kreeg de volle lading. Van de verslaggever ernaast herinnerde Raas zich plotseling ook een kritisch artikel. Het ging vast over voorgaande klassiekers die hij ondanks zijn favorietenrol niet had kunnen winnen. Raas wist zijn vijanden te vinden.

Degene die tijdens de scheldkanonnade in de knusse Limburgse woonkamer gniffelde, mogelijk verlegen met de situatie, kreeg er ook van langs. En jij ook, en jij ook. Of hij de artikelen ooit had gelezen, weten we niet. Maar gezien zijn punctuele arbeidsopvatting – Raas wist alles, van alle concurrenten, van hun gezondheid en hun familieleven – kon hem de teneur van de wielerverslagen niet zijn ontgaan. Het stond allemaal in zijn boek.

Hein Groothuis was in die periode wielerverslaggever van De Stem. De krant werd verspreid in Noord-Brabant en Zeeland, waar Raas woonde. Hij kreeg in die huiskamer als eerste de toorn van de winnaar van de Amstel Gold Race over zich heen. Want wat Groothuis een paar weken had geschreven vond Raas bepaald niet lovend. ,,Met Raas viel voor mij niet meer te praten. Uiteindelijk heeft Jean Nelissen, destijds niet alleen NOS-verslaggever maar ook chef sport van De Limburger waarin mijn stukken ook werden gepubliceerd, een gesprek geregeld in een wegrestaurant in Gilze-Rijen. Toen was Jan wat redelijker, op het gezellige af. Maar hij bleef de pik op mij hebben.”

Peter de Jonge, wielerverslaggever van de Provinciale Zeeuwse Courant, was de volgende die een woedeuitbarsting over zich heen kreeg. De Jonge was wel wat gewend. ,,Het begon al in zijn juniorentijd. Ik was er ooit getuige van dat de jury tijdens een criterium in Goes een fout maakte. De bel voor de laatste ronde werd geluid, maar het rondebord gaf nog twee ronden aan. Raas sprintte de volgende doorkomst naar de zege, dacht hij, en ontdekte toen dat de jury nog een ronde liet rijden. Na de echte finish kreeg hij van zijn broer Giel zijn ‘goeie’ bril die hij wisselde voor zijn sportbril. Maar in plaats van ’m op te zetten gooide hij hem vloekend en tierend op de straat te pletter en ging hij ook nog eens scheldend de jurywagen op. Hij vloekte ze stijf.”

Vrienden, wielrenners en wielerjournalisten die eerder samen met hem van hun jaarlijkse vistocht op de Zeeuwse wateren hadden genoten en er heel veel met hem hadden gedronken, en er de andere, poëtische maar ook scabreuze kant van Raas hadden leren kennen, kregen er van langs als zijn pet scheef stond. Vrienden voor het leven? Nou, dat kon zomaar anders zijn.

rrrraaaasss
Die goedmoedige, allervriendelijkste, charmante man werd onberekenbaar als de adrenaline ging spuiten. Wie hem dwars zat, zag de duivel in hem ontwaken. Maar die duivel kon zich snel weer terugtrekken. Dan sloeg hij je vol excuses op de schouders. Gemeend, echt waar. Dan klonk het luidkeels: ,,Biertje? Kom op, zuipen!”

Lees het verhaal verder in De Muur 48.

Verder in de editie van maart 2015 (nu in de winkel) verhalen, portretten, interviews en overpeinzingen van Rik van Walleghem (De Gold Race als oer-Vlaamse koers), Wiep Idzenga (Every picture tells a story 14, over Frans Maassen), Michel Wuyts (De berg van Gilbert), Herman Chevrolet (Een Poolse mijnwerker in Limburg, over Jean Stablinksi) en Rob van den Dobbelsteen (Monsieur AGR, over de eerste organisator van de Amstel Gold Race, Herman Krott)

Verder Morton Okbo (Lance, de bedreiging voor alles; twee Denen lopen een paar dagen mee met Lance Armstrong en leren zo zijn vrienden, zijn dagelijkse leven én zijn golfspel kennen), Mart Smeets (The tears of a clown, over Gerrie Knetemann), Lidewey van Noord (750 gulden, dat moest Arie delen met de ploeg; over Arie den Hartog), Willie Verhegghe (De magie van de koersnostalgie) en Nando Boers (Beroep: wielrenner deel 14 Lars Boom)

Katarina Witt, lachend en stralend als weleer

1 feb

Nog even fris, vrolijk en leuk als toen. Nog steeds heeft Katarina Witt (48) de uitstraling waarmee ze in de jaren tachtig aan de wereld toonde dat mensen uit de DDR konden lachen. ‘Kati’ danste, draaide en sprong zoals geen kunstrijdster dat eerder had gedaan. Huppelend van plezier. Met veel bravoure. Zo veroverde ze in Serajevo (1984) en Calgary (1988) de gouden medaille. Zo werd ze en is ze nog steeds de meest succesvolle kunstrijdster aller tijden.

Zo zou ze weer kunnen stralen en springen op het ijs. Zoals in het Saddledome van Calgary waar ze de zwarte Amerikaanse Debi Thomas in The Battle of the Carmens (beiden schaatsten op de operamuziek van Georges Bizet) tot groot verdriet van de Amerikanen versloeg. Hier was politiek in het spel. Het Westen tegen het Oosten, de VS tegen de DDR. Het Amerikaanse systeem tegen het Sovjet-systeem. De Amerikaanse media gingen weer eens royaal over grenzen. America’s Sweetheart tegen dat wicht uit de DDR, de vijand. Het was de tijd van de Koude Oorlog.

tomas kati
Katarina Witt werd door Time ‘het mooiste gezicht van het socialisme’ genoemd. ,,Door mijn uitstraling werd ik positief benaderd’’, weet Witt nog, charmant en uitnodigend pratend in haar kantoor in Berlijn. ,,Ik heb de DDR trots gemaakt. Ik werd het uithangbord. Het was een naïeve, domme, wereldvreemde kwalificatie van de Amerikanen. In de DDR bestaan zowaar ook groene weiden, er zijn ook leuke meisjes. Tja, hoe kun je het bedenken, zo kleingeestig. Alsof alles bij ons grauw en grijs was, er mensen leefden die dom, grijs, arm en vanzelfsprekend ongelukkig waren. Ik heb onbewust de deur geopend naar de DDR. Ik was een positieve ambassadrice van de DDR. Dat hebben de Amerikanen ermee bereikt.’’

Ondanks het systeem van onderdrukking heeft ze veel te danken gehad aan de DDR, zegt ‘Kati’. Het was toch haar land, waar ze geboren en getogen was. Ze heeft er op haar vijfde kunstrijden geleerd. Ze heeft er geleerd door te zetten en haar talenten te gebruiken. ,,Ik trainde dagelijks zeven tot acht uur. In de weekeinden wedstrijden. Dat heeft me tot de gedisciplineerde vrouw gemaakt die ik nu nog ben. Ik zou voor geen geld zijn weggegaan. Mijn ouders, familie en vrienden leefden er. Die zou ik nooit verlaten. In het Westen, in een groot huis, met veel geld en dure auto’s, zou ik me eenzaam hebben gevoeld, ver van mijn geliefden. De DDR was mijn thuis, waar mijn papa en mama leefden en mijn broer.’’

Of er afgunst was van mensen die meenden dat ze bevoorrecht was? ,,Die zijn er altijd. Altijd zijn er mensen jaloers op wat je bent en wat je hebt bereikt. Bijna iedereen heeft kansen. Ook in de DDR. Grijp ze. Velen wisten dat ik vreselijk hard werkte. Om medailles en titels te winnen. Ik heb er niets voor gekregen. Geen beloning. Dankzij mijn gouden medaille in Calgary kwam ik boven aan de wachtlijst voor een auto en een woning. Dat was mijn premie. Alles. Ik moest de auto, een Lada met een zilveren grill, zelf betalen. Ik kon een Wartburg nemen, maar die had mijn vader al. Ik heb zelf mijn rijbewijs moeten halen. Ik heb een jaar moeten wachten op mijn gedroomde auto. De dag nadat ik hem kreeg reed ik ermee tegen de schoolmuur. De huur voor een woning van 32 vierkante meter, nog kleiner dan deze kamer hier, moest ik zelf betalen. Zo klein, zo eenvoudig. Een woning waarvoor wel alleen een gezin met kinderen in aanmerking kwam. Dat is waar. Dat was mijn privilege als single.’’

Natuurlijk heeft ze veel geluk gehad, beseft ze. ,,Ik hoorde pas later hoe andere mensen moesten leven. Hoe sporters werden gedwongen doping te nemen. Atleten, zwemmers en sporters die vooral spierkracht nodig hadden. Ik deed aan kunstrijden. Daar was geen doping voor nodig. Niet die doping die er nu is, die overal in de wereld wordt toegediend om sporters beter te laten presteren. Niet alleen ten gunste van zichzelf maar ook ten gunste van de natie en de sponsor. Ik kan me niet herinneren dat ik iets heb gekregen wat mij beter maakte. Ik leefde in mijn eigen wereld, ik was alleen met mezelf bezig, met mijn training en mijn ambities. Later, begin jaren negentig, toen mensen mij beschuldigden van verraad aan vrienden en andere sporters, ben ik op onderzoek uitgegaan. Toen kwam ik erachter dat er door de Stasi een dossier van mij van 3.000 pagina’s was aangelegd. Vanaf mijn jongste jeugd was ik van minuut tot minuut gevolgd. Altijd was er dus iemand in mijn buurt geweest. Camera’s, microfoons. Dat was echt schrikken. Er stond zelfs in dat ik seks had gehad op een hotelkamer. Dat was niet zo. Tijdens een gesprek met een vriend was er een stilte gevallen. Dat was alles. Stilte, geen seks. Ik heb niemand verraden. Later is een intieme vriend van mij overgeplaatst naar een ver oord. omdat het niet goed was voor mijn loopbaan. Ik begreep het niet. Hoe kon ik begrijpen wat ze met mij voor hadden? Ik was een jong meisje. Ik werd overal buitengehouden. Als ik maar trainde, schaatste en medailles won.’’

witt-katarina-1988-620-thumb-620xauto-276214

Naar het buitenland reizen was nauwelijks een voorrecht, meent ze. ,,Ik ging er niet op vakantie. Ik moest wedstrijden rijden én winnen. Dat werd van mij verwacht. Dat wilde ik zelf ook. Als ik in het Westen buiten de ijshal en het hotel kwam zag ik dat er armoede was, druggebruik, werkloosheid, racisme, mensen die dakloos waren. Wat ik bij ons niet kende. Dat bestond bij ons niet. Ik kon zien dat het vrije Westen geen paradijs was, zoals in de DDR werd gedacht. Mensen die reizen leren van andere culturen. Dat heb ik zo ervaren. Dat heb ik geleerd.’’

Het leven van topsporter heeft haar verrijkt. Daarom staat ze nog volop in de belangstelling. Als tv-presentatrice, schaatsanaliste, als actrice in films en tv-series. Het zwarte gat heeft ze nooit gekend. ,,Ik wacht niet af. Ik wacht niet tot anderen mij verder helpen. Ik wil zelf verder. Ik zit nooit stil. Ik ben creatief. Ik denk en doe in het heden. Met vroeger ben ik niet bezig. Laatst vroeg Yahoo Sports me voor een olympisch filmpje, dat nu op mijn Facebookpagina te zien is. https://www.facebook.com/notes/katarina-witt/memorable-moments/10152116403229190. Of ik bij De Muur wilde gaan staan. Dat is hier om de hoek, vijf minuten lopen van hier. Ik was er nooit geweest. Aha, dit is dus De Muur. Ik keek naar beelden van vroeger in de DDR in de televisieserie Weissensee. Ik zag de inrichting van de huizen, hoe mensen leefden, eenvoudig, maar niet arm. Dat was voor mij een andere planeet.’’

Ze staat positief in het leven, zegt Kati Witt. Laatst was ze verdrietig. De bewoners van Beieren wilden geen Winterspelen, vooral omdat het milieu werd aangetast. Als chef van Winterspelencampagne rond München 2018 was ze teleurgesteld. ,,Juist mensen in een deelstaat die van wintersport houdt en leeft, protesteerden. Als ex-sporter en voorvechtster van olympische ideeën kon ik het niet begrijpen. Als het was doorgegaan zou het goed zijn gekomen. We waren de discussie aangegaan. Ik ben niet voor boycot. Boycot leidt tot niets. Ik ben voor dialoog. Sporters, jonge mensen die jarenlang dagelijks hebben getraind en gedroomd, staan bij een boycot in de kou.’’

Ze gaat naar Sotsji, voor de vierde keer naar de Winterspelen, weer als analist bij het kunstrijden voor televisiezender ARD. ,,Er is daar veel verkeerd: corruptie, politieke onderdrukking. Maar waar moeten we dan heen? Alleen naar landen waar alles eerlijk gaat? Waar is dat? Olympische Spelen kunnen het land veranderen. De wereld komt er binnen, met nieuwe invloeden. Dat is met China gebeurd. Dat gaat ook in Rusland gebeuren. Mensen daar gaan nadenken over wat er in land gebeurt. Dat hoop ik. Dat is waar de olympische gedachte goed voor is. Verbroedering. Ik ben niet naïef. ik ben optimistisch.’’

Het onderwerp brengt haar terug in de tijd dat de DDR werd afgewezen en vooral hoe mensen uit de DDR werden neergezet als grauwe, monddode onderdrukten. ,,Ik houd er niet van als mensen zeggen: ‘wat wij doen is het beste, dat zou iedereen moeten doen.’ Altijd dat ego. Elk land heeft zijn eigen taal, cultuur, religies, tradities en verhalen. De wereld heeft vele kleuren. Als je zoals ik veel kan reizen, kun je respect voor anderen ontwikkelen. Reizen verandert mensen. Sport is leerzaam voor jongeren. Het geeft inzicht. Je leert met mensen omgaan, teamgeest ontwikkelen. Het doel van de sport is niet systemen tegen elkaar opzetten. Het doel mag niet zijn: wie de meeste medailles wint heeft het beste sportsysteem. Zo ging dat in de DDR, en ook in de Sovjet-Unie, maar ook in West-Duitsland en de Verenigde Staten. Daar moeten we van leren. En toch zie ik het nog steeds. Steeds meer zelfs, landen die proberen zoveel medailles te winnen om te bewijzen dat zij het beste systeem hebben. Jullie in Nederland toch ook? Sporten is bedoeld als verbroedering. Het beste uit jezelf halen, maar niet ten gunste van de politieke formule. Sportprestaties zijn prachtig en leerzaam, maar ze mogen nooit het toonbeeld zijn van de manier waarop het land, de regering, zich manifesteert. Medaillespiegels mogen nooit een leidraad zijn. Asjeblieft, zet ze niet in jullie krant. Want het zet aan tot nationalisme.’’

De ernst op haar gezicht maakt gelukkig plaats voor vrolijkheid. Het maakt haar een uiterst aantrekkelijke vrouw, de wat verouderde, rijpere uitgave van de jonge vrouw die ik in 1988 in Calgary zag stralen op het ijs. Hoe ze daar na afloop op de persconferentie zat te giechelen, mij na afloop een zoentje gaf en zich daarvoor verontschuldigde: ‘Sorry, ik ben een beetje dronken van de champagne.’ Alberto Tomba, de charismatische Italiaanse skiër die tweemaal goud had gewonnen, had haar zojuist uitgenodigd voor een etentje. ‘Een mooie man die me uit eten vraagt. Ik moet snel weg’, giechelde ze. En weg was Katarina Witt.

kati en Guus

Zoals ze aan het einde van het gesprek in haar Berlijnse kantoor straalt, voelt niet als een pose. Zo is ze op haar best, vanaf de eerste jaren dat ze op schaatsen stond en door trainster Jutta Müller werd opgemerkt als een meisje met talent en optimisme – en vooral met doorzettingsvermogen. Katarina Witt staat graag in de belangstelling. Dat is zeker, ook deze middag in Berlijn. ,,Het heeft me nooit gestoord als mensen mij aanklampen. It comes with the territory”, schakelt ze moeiteloos over van Duits in Engels. ,,Het hoort er bij. Ik ervaar aandacht als een compliment. Dat is altijd mijn grootste kracht geweest. Nog steeds.’’

Een verkorte versie staat in de olympische bijlage van 1 februari in NRC Handelsblad

%d bloggers liken dit: