Tag Archives: Gerben Karstens

Richard Bukacki, de Koning van de Kermiskoersen

23 mrt
Richard Bukacki (links) wint in 1970 de sprint in Buggenhout, voor Kisner, Verbeeck en Steevens

Het is alsof we op zoek zijn naar de bossen van Noord-Oost-Vlaanderen. Mochten die er zijn. Hier zal het zijn, nee toch niet. Waar dan wel? Sint-Gillis-Waas, dat ligt toch ergens bij St. Niklaas, bij Antwerpen, onder Zeeuws-Vlaanderen?

Richard Bukacki had het nog zo goed proberen uit te leggen aan de telefoon. Een vrolijke stem die in het Vlaams haarfijn probeert uit te leggen waar hij woont. Welk huis, welke straat. Maar, waar ligt dat dorp dan?

Ik moest aan Ivan Heylen denken, die ooit zijn geliefde wilde boerendochter in de sparrenbossen bij Oost-Eeklo bezong. Maar dat was niet hier. Dat was verderop. Waar woonde die Bukacki nou, die vergeten wielrenner?

Richard Bukacki, een vergeten wielrenner? Een man die gezien zijn sterke sprint zomaar wereldkampioen had kunnen worden.

Richard moet erom lachen als we samen met zijn vriendin Marieken in zijn huiskamer in Sint-Gillis-Waas uiteindelijk terugkijken op zijn bijzondere wielercarrière in de jaren zestig en zeventig, en begin jaren tachtig . ‘Jazeker, had gekund’, beaamt hij. ‘Maar, Joop Middelink, de bondscoach, en de andere mannen van de KNWU zagen mij niet staan denk ik.’

‘Ze hebben me laten stikken. Als je dát bedoelt met vergeten’, zegt Richard Bukacki met Vlaamse tongval. Hij haalt nog even aan dat hij als jongeling met de nationale selectie naar Saarland  ging en daar (natuurlijk) won. En aan vier selectiewedstrijden waaraan hij mocht meedoen. Twee keer won hij, beide waren het ploegentijdritten, een keer met Gerard Vianen; in de derde wedstrijd, een gewone koers, moest hij opgeven, door bronchitis. Vervolgens mocht hij meedoen aan de Ronde van Tsjechoslowakije, maar toen moest hij afzeggen omdat hij naar school moest.

‘Daarna heb niks meer gehoord. Ja, ik woonde al vanaf 1970 in België en was lid was van Het Vliegend Wiel in Evergem, in België. Kan er mee te maken hebben. ’t Zal wel.’

Nog steeds boos? ‘Ach, nee hoor, ik weet het toch: ik heb een mooie tijd gehad. Die neemt niemand me meer af. Nooit.’  

Zijn Belgische vriendin (‘We kennen elkaar nu vijf en een halfjaar’, zegt Richard) kijkt hem aan en voelt met hem mee. De verliefdheid staat in hun ogen en gebaren te lezen. De handen van Marieken raken die van Richard. ‘En hij won toch heel veel!’, voegt Marieken eraan toe. ’36 koersen’, vult Richard droog aan. ‘Ze zeggen wel 36 kermiskoersen. Maar ik won ze wel. Dankzij mijn sprint. Noem de renners maar op, ik versloeg ze allemaal.’

Het is na vijf minuten al tijd voor koffie. ‘Kom Guust’. Richard, met een prachtige stekelkop boven zijn glunderende gezicht, gaat me voor naar de tafel, waarop een bord vol gebak staat. Marieken laat meteen blijken dat zij het gezellig vindt: een journalist uit Nederland die haar vriend naar zijn vroegere leven vraagt.

Marieken komt uit een gezin waar haar broers ook coureur waren. Dat verklaart een en ander. En dat ze nu voor ‘Woutje’ is. Ze lacht een beetje beschaamd. ‘Wout van Aert, ja.’

Alles ziet zij op televisie, alles leest zij in wielerboeken. Een dag na onze ontmoeting stuurt ze een bericht over het nieuwe boek van Thomas Dekker dat zij juist binnen heeft gekregen, met foto’s. Marieken kijkt weer naar haar vriend die zojuist heeft gezegd dat hij alle wielerboeken (‘wel drieduizend’) heeft, daar in de schuur. ‘Maar gelezen heeft hij ze niet. Ik wel. Álles’, vertelt zijn vriendin trots.

Richard en Marieken in 2022

Richard en Marieken vormen een intiem paar (‘We hebben een geregistreerd partnerschap sinds 2017’). De intimiteit straalt er vanaf. Ze kijken elkaar aan zoals verliefden elkaar kunnen aankijken. Ze bevestigen elkaars verhalen. Ze spreken elkaar nooit tegen. Soms kijkt Marieken naar ‘haar’ Richard als hij iets nieuws vertelt. Zoals over zijn afkomst.

‘Ja’, begint hij. ‘Mijn vader was een Pool, mijn moeder kwam van Axel. Ze zagen mekaar tijdens de bevrijding van Axel. Ik werd hun zoon. Mijn naam is dus eigenlijk Bukatsjki, op z’n Pools. Dat heb je goed door. Maar vanaf toen ik een klein jongetje was noemden ze mij Bukakkie. Het is omdat gij daarom vraagt. Het zal wel, maar ge hebt gelijk.’

Het verhaal van zijn Poolse afkomst gaat verder. ‘Mijn vader is mijn moeder trouw gebleven. Heel goed van die man. Hij bleef in Axel bij haar. Hij is niet meegegaan met de Polen na de verovering van Zeeuws-Vlaanderen en Noord-Vlaanderen tot aan Antwerpen aan toe. Hij is 92 jaar geworden. Ik ben nog vaak bij hem geweest. Een man met een enorm dramatisch verleden, net als zijn familie die allemaal zijn gestorven door de Russen. Mijn moeder stierf eerder. Mijn vader is er jarenlang in zijn eentje blijven wonen. Eens per jaar ga ik naar Axel om de bevrijding te vieren. Dat is altijd heel emotioneel voor mij. Vorig jaar was er een hele Poolse pantserdivisie. Binnenkort komt er zelfs een boek uit over wat er met mijn familie is gebeurd in Siberië en daarna.’

Maar dat koersen van hem? Richard laat soms even zijn bescheidenheid vieren. Soms wordt hij aangevuld door Marieken. Richard was eerder getrouwd. Elke morgen (’s middags maakt hij geen afspraak voor zoiets als een interview) gaan ze naar de sportschool (Richard is 76 jaar, Marieken is ongeveer 10 jaar jonger, gaat met hem mee). Een uur, anderhalf en dan een fruitsapje. ‘Laatst trapte hij de fiets kapot’, lacht zijn huisgenote. Waarop Richard antwoordt: ‘Ik wilde effe sprinten. En ja, toen brak de fiets.’

Als ze samen op de elektrische fiets op pad gaan moet zij hem tot de orde roepen: ‘Hé, Richard, wacht op mij!’ Richard verontschuldigt zich: ‘Ja, ik moet altijd hard fietsen. Altijd gedaan. Ik moet eigenlijk een vrouwenfiets hebben, ik heb nu moeite met opstappen.’

Marieken: Je merkt aan zijn billen dat hij goed kan trappen, nog altijd harde spieren.’

En zo is het altijd gegaan. Richard glundert. Hard op kop rijden ‘en de rest aan mijn wiel’.

Zat hij mee in een kopgroep, dan won Richard. ‘Ik zette aan, ik wist waar dat moest, en dan won ik.’ Zo begint hij. Maar dan: ‘Dan kwamen ze naast me rijden. Of ik niet aan de anderen dacht, of ik die ook wat gunde. Peter Post van Raleigh kwam naast me rijden, toen we met zijn renner van Raleigh met z’n tweeën van voren reden. Hij zei: ‘Als je zo doorrijdt, dan komt Tabak niet meer op kop. Ik zei: wat schuift het? Zo kreeg ik veertig criteriumcontracten via hem en nog wat. En Tabak won natuurlijk. Dat had ik goed begrepen.’

‘Andere coureurs belden me vaak op: kom es bij ons rijden. Dat deed ik. Ik wist wie er zou moeten winnen. De eerste die, de tweede die, de derde die. Langs de kant had ik mannen staan. Ik riep op wie ze moesten gokken, dat vertelde ik: die gaat winnen, omdat ik dat wist. En dan won die en zo verdeelden we de pot. Altijd wist ik wie zou winnen, dat werd altijd tevoren afgesproken. Zo kon ik veel geld verdienen.’

Altijd kon hij rekenen op zijn sprint. ‘Ik was al weg voordat de anderen wisten wat ik kon doen. Mijn kracht was de sprint. Die had ik al van jongs af aan. Ik had niks te vrezen. Met mij in de kopgroep was het eigenlijk al gauw beslist.’

Een kwestie van goed onderhandelen en afspreken, zo gaat dat. Richard maakt er geen geheim van. ‘Ik kende koers. Ik wist hoe de afspraken waren, ik kende de renners. Zo kon ik mijn plan maken.’

Waarom dan niet deelnemen aan de échte grote koersen, zoals de klassiekers? ‘Inderdaad, ik voelde me thuis op kasseien. Maar ik wist dat de klassiekers niet voor mij waren. Ik beschouwde ze eigenlijk als trainingskoersen. Daar kon ik me voorbereiden op mijn koersen, de koersen die ik kon winnen, ja, de kermiskoersen.’

Maar hij won ook belangrijker koersen, zoals Gullegem Koerse, de Grote Prijs Raf Jonckheere en dan Temse, tweemaal Memorial Fred De Bruyne. ‘Pas op.’ En dan nog veel koersen als amateur en junior.

Richard, nog altijd in bewondering door Marieken gevolgd in zijn herinneringen, vertelt hoe hij als jonge wielrenner met onder meer Cees Rentmeester, Wim de Waal en Jo de Roo, en af en toe Albert Van Vlierberghe en Johan De Muynck (dien woonden in de buurt) Zeeland en Noord-Vlaanderen doorkruiste. Hij herinnert zich de route: van Eeklo, naar West-Kapelle, Breskens, Terneuzen, Antwerpen en weer terug. ‘Altijd minimaal 120 kilometer, vaak wel 250. Ik werd erdoor gehard, zij reden mij er niet af. Die sprint zat al in me. Dat was kennelijk mijn kracht.’

Al die ploegen (minimaal tien) waar hij deel van uitmaakte, deden hem niet zoveel. Hertenkamp, Caballero, HB, Ormas-Sharp, Masta: ‘Ik ging mijn eigen gang. Ik kon sprinten, ik versloeg Karstens, Sels, Kisner, Verbeeck. Er was geen lead-out, zoals ze dat nu noemen. Ik sprintte al vanaf 400 meter. En ze zaten allemaal aan het wiel. Met zo’n lead-out is het toch veel gemakkelijker. Ik deed het alleen. Als ik won kreeg ik tienduizend frank, nu vangt Philippe Gilbert acht miljoen.’

Aan de muur van zijn kamer hangt een puntentrui uit de Vuelta van 1969. ‘Ik won er de eerste twee etappes. Toen moest ik opgeven. Ik ging met de boemeltrein naar huis. Maanden later kreeg ik voor de start van een koers een enveloppe 1500 franc, terwijl ik had gedacht dat ik 50 duizned had verdiend. Zo ging dat. Ik koerste liever in Zuid-Afrika, alles goed verzorgd, hotels, goede ontvangst, vette prijzen en zo voort. Daar wil ik nog een keer naar toe, al is mijn vriend en fantastische wielrenner Alan van Heerden intussen overleden, verongelukt in 2009. Alan won een rit in de Giro van 1979. En ja, Marieken wil niet graag zo ver vliegen.’

Richard Buckacki als winnaar bij de nieuwelingen in Breendonk

Richard wilde vooral koersen om te winnen. Hoe hij dat ook deed. Maar vooral dankzij zijn heftige sprint die niemand kon volgen. Geen klassiekers, wel de proloog van Parijs-Nice (weliswaar een ploegentijdrit met Caballero). Zomaar. Hij viel zelden, zegt hij. Omdat hij gejudood had in zijn jonge jaren en vooral ‘omdat ik altijd op kop reed.’ Hij zegt nog even dat hij zestien jaar heeft gekoerst, ‘en ik ben maar vijf keer gevallen. Pas op, hè?’

Marieken schenkt nog eens koffie in, de gebakjes blijven onaangeroerd. Richard legt nog eens uit: ‘Al die ploegen die mij wilden zeiden dat ik voor de ploeg moest rijden. Ik wilde winnen, omdat ik wist dat ik dat kon en hoe dat moest.’

Er is iets in zijn leven veranderd. Dat leven bestaat niet meer uit wielrennen, hoewel hij alles (samen met Marieken) op televisie ziet, wil lezen en naar wielerbeurzen gaat. In de kamer staat een jukebox, een echte Wurlitzer. Marieken stort zich op het apparaat en legt uit hoe het ding werkt. ‘Laat de buren het maar niet horen’, roept Richard. Hij leidt mij naar zijn kamertje. Zeker duizend boeken over wielrennen. Zo op het eerste gezicht ontbreekt geen enkel boek, Frans, Belgisch, Nederlands. En dan: ‘Ik voel de wielrenner in mij. Zeker ook door Marieke. Ik voel alles, ik weet alles. Maar nee, ik ga niet meer naar die bijeenkomsten van oud-wielrenners. Ik ben een wijnliefhebber. Dan ga ik over mijn grens en word ik aangehouden.’

Richard doet mij uitgeleide. Marieken had veel meer willen vertellen over haar relatie met de ‘Koning van de Kermiskoersen.’ Ze wonen samen sinds 5,5 jaar, en dat stemt beiden ogenschijnlijk tevreden en gelukkig. Met dat gevoel ga ik terug naar huis vanuit Sint-Gillis-Waas, net over de grens bij het Zeeuws-Vlaamse Axel.

Dit verhaal is gepubliceerd in De Muur van maart 2023

,

Golfer Gerben Karstens wil vooral eerlijk spelen

8 jun

Hij is op zijn fiets naar de golfbaan in Rijen gereden, op een kilometer van zijn huis. Vier ‘stokjes’ heeft hij nog kunnen vinden. Zijn echte golfset staat in de locker in Oosterhout, waar hij lid is. Hier op Brabant Golf, de golfbaan van zes holes, is eigenlijk zijn thuis. Want de grond is van hem, verhuurd aan de golfclub. Dit is dus eigenlijk zijn baan. ,,De enige en oudste zesholes-baan van Nederland’’, zo begint hij met zijn typische humor.

GerbenKarstens_19hr

Foto Anneke Hymmen

Gerben Karstens, van halverwege de jaren zestig tot 1980 een van ’s werelds beste wielrenners, praat honderduit als we omringd door bestuursleden in het clubhuis zijn sportieve leven doornemen. Schaatsen, waarmee hij tot de nationale kernploeg doordrong (in de tijd van Henk van der Grift en Rudie Liebrechts), en met Ard Schenk en Kees Verkerk wedstrijden uitvocht op natuurijs. Wielrennen, waarmee hij in klassiekers en etappekoersen successen behaalde. Zeezeilen, in ruim 35 jaar 75.000 zeemijlen over vrijwel alle zeeën en oceanen. Veldtoertochten, op zondagmorgen tussen de 45 en 50 kilometer, al 25 jaar, het afgelopen halfjaar 24 – een record! En sinds 25 jaar golfen, af en toe, als hij tijd heeft. ,,Golfen is voor mij gewoon een spelletje, geen wedstrijdsport’’, verduidelijkt ‘De Karst’.

Maar dat betekent niet dat hij een ‘spelletje’ golf niet serieus neemt. ,,Ik ben een ouwehoer, maar ik kan goed tellen, ook de slagen van een ander. Het is fijn om te zien dat anderen eerlijk spelen. En dan heb je nog eerlijke spelers, maar die kunnen niet tellen. Dat doe ik wel voor ze.’’

Zo blijkt later, als we met z’n drieën de baan ingaan. Karstens verontschuldigt zich voor zijn ‘mislukte’ slagen omdat hij ,,die stok niet gewend is”, maar hij houdt goed de tel bij. ,,Vroeger legden we die bal meteen op de green. Ach ja, vroeger.’’ Hij geniet niettemin, praat graag en vertelt tussen de slagen door anekdotes. Soms over golf, soms over wielrennen (vooral over zijn ploegleiders Kees Pellenaars en Peter Post), maar vooral over zeezeilen. Soms kijkt hij uit over de baan, zijn grond die hij na zijn wielercarrière kocht als belegging. Hij begon er een boomkwekerij. Zijn plan om er een agrarisch bedrijf met opstallen op te beginnen liep vast op vergunningsregels. Toen is hij er maar een golfbaan begonnen, hoewel hij zelf het golfen nog niet vaardig was.

Karstens nu 74 jaar, is nog altijd op zoek naar avontuur. Onlangs werd hij geconfronteerd met fysiek ongemak, maar dat weerhoudt hem er niet van opnieuw aan een zeiltocht te beginnen. Op het moment van het verschijnen van dit verhaal, vaart Karstens met een vriend ergens tussen Turkije en Gibraltar. Twee maanden blijft hij weg. Misschien heeft hij een golfsetje mee en huurt hij onderweg een fiets. Want je weet maar nooit. Dicht bij een haven kan een golfbaan zijn. ,,Als je zoals ik heb gedaan, zes maanden op zee ben, dan wil je weleens wat afwisseling. Daarom heb ik weleens gegolfd en ben ik gaan fietsen.’’

Door een Ierse vriend kwam hij met golf in aanraking. De Ier dacht dat het wel wat voor Karstens was. Gewoon een keertje naar de driving range kan het vuurtje doen ontbranden. ,,We gingen naar Gran Canaria, hij golfen, ik meelopen. De tweede dag heb ik het ook geprobeerd. Ik sloeg meteen drie pars, echt waar. Mijn vriend vroeg: ‘Ga je nu golfen?’ Nee, toch maar niet, gewoon niet spannend genoeg.’’

Toch wilde hij het leren. Rond 1990. ,,Ik kreeg les van een man hier op Brabant Golf. Nee, niet van een echte pro. En dat ging goed. Hoewel ik geen aanleg heb. Het is leuk zo. In 1992 haalde ik mijn GVB. Vraag me niet naar mijn handicap. Ik was wel wereldkampioen putten. Er zijn mensen die zo gedreven zijn en hun handicap fanatiek omlaag proberen te krijgen. En dan zie je dat ze oneerlijk spelen, een balletje even met de voet beter leggen en zo. Ik wil wel goed spelen, eerlijk vooral. Maar als het niet gaat, dan gaat het niet. Zo was het ook bij wielrennen. Als je je dag niet hebt, dan heb je je dag niet. Met wielrennen kun je nog vechten, demarreren, hopen dat het dan gaat, iets afdwingen. Ja, soms door oneerlijk gedrag. Maar dat is wielrennen. Daar schiet je met golfen niks mee op. Rustig blijven en zien of het goedkomt.’’

Wielrennen en schaatsen zijn toch heel anders. ,,Daarbij komt het op uithoudingsvermogen aan. Gaan tot je niet meer kunt. Als je toch een vergelijking met golf wilt maken: ik heb inzicht. Vroeger als het gevroren had, zag ik meteen of het ijs goed was. Als wielrenner zag ik wanneer je moest demarreren, weg zijn en niet meer moest omkijken, erin geloven. Of weten wanneer je de sprint moet beginnen. Weten op wie z’n wiel je moet zitten. Dan koos ik het wiel van de snelste sprinter, Patrick Sercu bijvoorbeeld, en dan erover heen. Noem het koersinzicht, vergelijkbaar met coursemanagement met golf, weten hoe de baan loopt, afstanden inschatten en weten waar en hoe je moet slaan.’’

Afzien, dat heeft Gerben Karstens altijd graag gedaan. Als schaatser en wielrenner. En als zeezeiler. Die keer in 2001 dat hij in z’n eentje door de Golf van Biskaje voer, 58 uur alleen in vreselijke stormen en door enorme golven. Jaren later had hij even geen zin meer in zeilen, oud, altijd van huis, ver van zijn vrouw, zoon en kleinkinderen. ,,En al die verhalen, over piraten, verdwenen zeilboten, eigenlijk niet leuk meer. Maar ja, de mooie herinneringen blijven. Aan die keren dat hij haaien zag, walvissen en dolfijnen, ver weg in het Verre Oosten. Soms is het rustig, soms te rustig. Maar je weet nooit wat er gebeurt. Je moet altijd alert zijn.’’

GerbenKarstens_09hr

Foto Anneke Hymmen

Als we in de baan van Brabant Golf zijn, kijkt Gerben Karstens alvorens hij de gewenste stok van het gras opraapt naar boven. Naar de dreigende lucht, waaruit straks vast en zeker een buitje zal vallen. ,,Buiten zijn is zo heerlijk. Vroeger schaatsen in de vrieskou op de Kagerplassen. Wielrennen in de regen. Zeilen als het stormt, dan weer in de felle zon. Fietsen door het veld, door modder en gras. Golfen in de natuur.’’

Gerben Karstens is een pratende golfer, een gezellige golfer. Alsof hij op elke slag commentaar moet leveren. ,,Stoor je er niet aan. Het is toch gewoon een spelletje?’’ Eenmaal op de green, schuift hij de bal zomaar in de hole. ,,Ja, dat kan ik goed. Ik was toch wereldkampioen putten!’’
—————————————————————————————————
GERBEN KARSTENS (Voorburg, 1942) is een oud-wielrenner. Als amateur won hij samen met Eef Dolman, Jan Pieterse en Bart Zoet de gouden medaille op de Olympische Spelen van 1964 in Tokio op de 100 kilometer ploegentijdrit. Hij werd in 1965 prof bij Televizier en reed achtereenvolgens voor Peugeot in Frankrijk, Goudsmit-Hoff, Rokado, Bic en Gitane in Frankrijk, TI-Raleigh en de Vleeschmeesters. In de Tour de France van 1974 droeg hij twee dagen de gele trui. Hij won zes etappes in de Tour de France, 14 etappes in de Ronde van Spanje, één etappe in de Ronde van Italië en etappes in onder meer de Dauphiné Libéré, Ronde van Zwitserland, Ronde van België en Ronde van Nederland. Hij won Parijs-Tours twee keer (in 1974 gedeclasseerd) werd tweede in Milaan-Sanremo, de Amstel Goldrace en de Ronde van Lombardije (in 1969 gediskwalificeerd), en zesde in de Ronde van Vlaanderen. In 1980 stopte hij als wielrenner, ging zeezeilen en begin jaren negentig golfen. In de jaren zestig maakte Karstens deel uit van de nationale schaatsploeg. Een van zijn bijnamen was ‘de Leidse notariszoon’. Zijn vader en zijn broer waren notaris in Leiden.

Dit interview is gepubliceerd in GolfersMagazine 4 in de serie Mijn nieuwe sport

Jeroen Wielaert, de creatieve geest achter de Tour-start

3 mei

Nee, de God van Utrecht is hij nog niet genoemd. Het had de afgelopen maanden in de aanloop naar Le Grand Départ in Utrecht zo maar gekund. In de almaar toenemende euforie was er immers steeds de alles omvattende vraag naar duiding van deze Utrechtse gangmaker. Wie is toch die onstuitbare man die de directie van de Tour de France ervan wist te overtuigen dat ’s werelds grootste wielersportevenement in Utrecht van start moest gaan? Un fou romantique, een romantische gek? Nee, dat is te gemakkelijk. Daar doe je Jeroen Wielaert tekort mee. 

Jeroen kijkt me aan, als ik tegenover hem in een Utrechts café over God begin. Nou ja, als dat zou kunnen. Willen we dat allemaal niet? God zijn. En enige trots is hem vanzelfsprekend niet vreemd. We kennen elkaar al ruim dertig jaar. Kwamen we elkaar niet voor het eerst tegen in de Ronde van Zwitserland, 1987? Hij als debutant, ik al zo’n tien jaar ervaren met de wielersportverslaggeving. Of was het eerder? We deden immers ook jarenlang aan judoverslaggeving. Hoe dan ook: we voelden elkaar meteen aan.

jeroen
Waarom? We komen uit dezelfde streek. ‘Boertjes’ die toch maar het avontuurlijke leven in de Tour de France hebben mogen leren kennen. Afkomstig uit een streek bovendien waar het godsbesef overal voelbaar is, waar spiritualiteit in de lucht lijkt te hangen: er moet toch iets meer zijn in dat platte leven.

Zo suist ook dezelfde soort muziek door onze hoofden. Blues en rockmuziek, van Cuby + Blizzards (Somebody will know someday) tot U2 (Bullet the blue sky), laat zich moeiteloos verweven met de wielersport – voor wie het aanvoelt. Jeroens boeken over de wielrenners en de bluesvertolkers van weleer spreken voor zich. En dan nog zijn andere boeken en radioreportages over velerlei kunstenaars, zoals dichters en andere spirituele geesten. Hij is benieuwd naar het leven.

Over het fenomeen wielersport hebben zich vele filosofen en psychologen gebogen, meer dan over welke sport ook. Over lijden en afzien. Jeroen is er zelf een. Hij blijft zoeken. Zal hij ooit het antwoord vinden? Niet moraliseren, zoals tegenwoordig gebruikelijk is, nee, gewoon kijken, voelen en ervaren. Wat het me je doet, wat het leven met wielrenners doet. Als straks (de vierde en vijfde juli) de Tour de France de bevolking van Utrecht en omstreken aanraakt, moet iedereen proberen te voelen wat Jeroen Wielaert al sinds zijn eerste contact met de Tour in 1967 (hij was elf jaar) heeft geboeid. 

Dit is nou wielrennen! Dit is de Tour. Dit is wat hij meekreeg van de toenmalige NOS-commentator Fred Racké, van renners als Gerben Karstens, Jos van der Vleuten, Guido van Reybrouck en Charly Grosskost, en kort daarna van Jan Janssen en Eddy Merckx. Allemaal opgeslagen in de plakboeken van zijn puberteit.

Al die vragen en vraaggesprekken over hoe het allemaal zo gekomen is, Het Grote Vertrek, heeft hij al beantwoord. Zonder tegenzin, geen moment. Enthousiasme en de vurige, onstuitbare wil om mensen te vertellen en te laten zien waar zijn hart naar uitgaat. Bij het binnengaan van het Utrechtse café wordt hij staande gehouden, in het café wordt hij herkend. Hij oogt vermoeid van waarmee hij dagelijks bezig is, strijkt door zijn haar, kijkt ongeduldig om zich heen. Schichtig soms. Maar hij gaat door waar hij begonnen is. Zo is hij nu eenmaal. Bezielen, zijn ziel overbrengen op anderen, op mensen die nog niet begeesterd dan wel betoverd zijn door de wielersport, de Tour de France in het bijzonder.

O, dit is een interview voor een blad dat vooral wordt gelezen door coaches en in coaching geïnteresseerde mensen? Weer eens wat anders. Snel zoekt hij naar een invalshoek die hij nog niet heeft kunnen of mogen uiten in al die media die hij bereidwillig en enthousiast te woord heeft gestaan. Neem nu het moment, zo begint hij, in die kroeg dat hij samen met zijn maatje Jan Fokkens op bierviltjes uittekende hoe een Tour-start er in Utrecht uit zou kunnen zien. In 2002, dat was niet ver van het etablissement waarin we nu van de wijn drinken – sous le Dom. ,,Een droom werd een obsessie. Gewoon, dit kan gewoon. Hoe kunnen wij mensen inspireren en zo ver krijgen deze droom te verwezenlijken? Toen brak het moment van coachen aan. Hoe breng je een idee over op anderen.’’

De stad, de toenmalige burgemeester Annie Brouwer en de toenmalige wethouder Hans Spekman werden geraakt door het plan. Zo vreemd was dat niet. Jeroen liet zich gelden in Parijs, drong gemakkelijk door tot het brein van de Tourdirecteuren. Eerst van Jean-Marie Leblanc, een Nordiste, een beetje Hollander, een beetje Vlaams, en voormalig ploeggenoot (bij Pelforth) van Nederlands eerste Tourwinnaar Jan Janssen. En vervolgens van Leblancs opvolger Christian Prudhomme. Wie de assertiviteit kent waarmee Jeroen zich onbeschaamd aan renners achter de finish opdrong en vragen stelde, begrijpt dat Leblanc en Prudhomme deze innemende, geestdriftige en wielerminnende Tourvolger gauw in de armen sloten.

Er is weleens minachtend gelachen om die amechtige, zwetende man die met microfoon en nagra honderden meters renners achterna holde ten einde een kreet van euforie of frustratie te ontfutselen. Wat konden ze nog uitbrengen? Waar hadden ze nog zin in na zoveel kilometers zware koers? Maar ja, hoor. Daar stond hij weer, zwetend en hijgend, tegenover afgepeigerde renners, die hem vervolgens weleens met een ‘lullig’ antwoord afscheepten. Dat vereist niet alleen onbeschaamdheid maar vooral doorzettingsvermogen én incasseringsvermogen. Om dan ook wel trots tot in zijn tenen met een ‘primeur’ terug te keren bij de andere verslaggevers. Uiteindelijk dwong hij daarmee ook respect af, bij de renners en bij de ploegleiders. En niet in het minst bij collega-journalisten.

Zoals Leblanc en Prudhomme dat ook moeten hebben gevoeld. ,,’Ayez patience, Jerome,’ zei Leblanc tegen me.’’ Jeroen was met wijlen Fedor den Hertog, de oud-wielrenner, in Vaison-la-Romaine toevallig bij een optreden van de Tour-jazzband van Leblanc beland. Overal zocht en vond Jeroen een gelegenheid om te stoken. Maar geduld? Wat is dat? Utrecht in 2010, of zelfs later? Dan pas? Nou, vooruit.

Ik zag hem rommelen en stoken bij de start van een Touretappe. Terwijl burgemeester Ivo Opstelten van Rotterdam (nota bene voormalig burgemeester van Utrecht) zich in een strak kostuum wereldvreemd in de Tour de France liet fêteren door Tourcoryfeeën als Bernard Hinault (‘aardige man, die man, o, is dat Bernard Hinault?’) – zoals honderden burgemeesters vóór hem – schuimde Jeroen Wielaert langs en door het peloton, waarvan iedereen hem kende. Die onvermijdelijke man in spijkerpak met een microfoon in zijn knuisten en een zonnebril op zijn hoofd, die iedereen die hij in de ogen keek aansprak.

Opstelten zou winnen van Utrecht, zeg maar van Wielaert. Dat was een slag in het gezicht, niet in het minst in dat van de Utrechtse notabelen.

Hij had zich kunnen neerleggen bij het oordeel van Prudhommes beslissing van november 2008. Maar toen kwam de vechtlustige coach in Jeroen Wielaert boven. Waar Utrecht verslagen reageerde, gooide Jeroen er als kenner en beschrijver van de Franse cultuur en historie (lees zijn boeken zoals ‘Het Frankrijk van de Tour’) een kreet van Charles de Gaulle tegen aan: ,,Nous avons perdu la bataille, mais pas la guerre.’’ Kortom: we hebben niet verloren, we hebben gewoon nog niet gewonnen. Of: we zijn nu van Rotterdam verlost, die hebben hem al, nu wij, een tegenstander minder.

Jeroen ging er hard in: ,,Mijn taak was bezielen. Er is niets meer te verliezen. Zij, de Utrechters, wisten het even niet. Ik moest doorgaan. Hoe hebben wij het kunnen verliezen van die rot Fransen? Daar schiet je niks mee op. Hoe kunnen we onze hartstocht blijvend houden? Veerkracht, maar dat dan vooral tonen tegenover de Tourdirectie. Prudhomme dus. Stoken, bestoken en laten zien wat we willen, en hoe we het willen. En begrijpen dat de Tour ons nodig heeft. Zij hebben Utrecht nodig, ze willen wereldwijd gaan, ze willen enthousiaste kandidaten.’’

jeroen wielaert 2014
Hij moest twijfel weghalen bij de betrokkenen, bij de lokale pers die graag de criticaster uithangt. Hij moest zoeken naar nieuwe wegen, oude kennis en ervaring. ,,De mentaliteit van volharding en overbrenging van kennis.’’ De tegenslagen mochten niet doorslaggevend zijn. De wielersport die in een kwaad daglicht kwam te staan door verregaande dopingonthullingen en -bekentenissen, ook van Nederlandse renners. Nota bene de hoofdsponsor van het geplande Tour-spektakel en tegelijkertijd sponsor van Nederlands belangrijkste wielerploeg, Rabobank, haakte mede daarom af. Het imago van de bank stond op het spel. ,,Rabo was dus niet de gedroomde spits. We moesten verder zoeken, naar sponsoren en andere geldschieters en geïnteresseerden.’’

Het moet een hels karwei zijn geweest. Door te dringen tot het brein van gemeentebestuurders, politici, partners, sponsors, media en managers – en niet in de laatste plaats tot de geest van de Tourdirectie, Christian Prudhomme in het bijzonder. Naar ideale plekken, straten en pleinen zoeken waar wielrenners moesten rijden. Liefst bij de Dom. Graag onder de Dom, natuurlijk. Zoals nu gebeurt. Zonder de Dom geen Utrecht.

Diezelfde Prudhomme zweepte Jeroen Wielaert op: Continuez, continuez. En elke keer weer toog hij naar Frankrijk, naar de Tour, naar de Tourvolgers, naar de Tourrenners van weleer. Boeken en geschriften volgden elkaar op. Interviews op radiozenders met mensen uit de Tour gingen door. Alleen de NOS, de omroep die jarenlang volop van zijn kennis profiteerde, wilde niet meer dan hij verder ging in de Tour. Wielrennen was doping, wielrennen had niets te maken met historie, romantiek, cultuur, sociologie en filosofie (zoals Jeroens illustere televisie-voorganger Jean Nelissen dat verwoordde). In Hilversum koesterden ze Jeroens verworven inzichten niet langer, hoewel zijn directe collega’s van Radio Tour de France hem er graag bij houden. De NOS is platvloers geworden. Scoren, juichen om doelpunten, overwinningen en medailles vooral van Nederlanders. Meer mag er niet zijn om over te praten. En dat doet Jeroen en zijn geestverwanten pijn.

Elke keer als ik op de radio hoor wat Nederlandse sporters presteren, verlang ik naar chroniqueurs als Jeroen Wielaert. De gesproken columns vanaf een Frans terras. Bar-Tabac-le-Sport. Waar is naast het verslag het historisch besef, het menselijke en filosofisch aspect? Het is toch niet alleen goud wat er blinkt. Er is toch meer dan de wereld van winnen en verliezen, er zijn toch de verhalen vertolkt en weergegeven door verslaggevers met kennis van zaken en historisch besef. Mensen zoals Jeroen Wielaert die er voor gezorgd hebben dat de Tour de France in juli van dit jaar zijn Grand Départ beleeft.

Jeroen Wielaert wijst Tour-directeur Christian Prudhomme de weg in Utrecht Jeroen Wielaert wijst Tour-directeur Christian Prudhomme de weg in Utrecht

Er spoelde een golf van vreugde door Nederland en de Nederlandse wielersport toen in november 2013 bleek dat Tourdirecteur Prudhomme had gebeld omdat hij had toegezegd dat Utrecht de Tourstart in 2015 mocht organiseren. Het was nu definitief. Een eerder gerucht was met moeite door de nerveuze burgemeester Aleid Wolfsen binnenskamers gehouden. De bezoeken aan Utrecht, de locaties, de mensen, de fietsen, de jeugd en de dromen van Jeroen waren doorslaggevend was geweest. Al die mensen die door Wielaert waren ‘aangestuurd’, liever geïnspireerd, vlogen elkaar in de armen.

Jeroen Wielaert ziet van afstand hoe het bedrijfsleven, de bevolking, de politici en de sportliefhebbers zijn idee gretig omarmen. Utrecht zal worden overstroomd door wielrenners en hun begeleiding en aanhang, door cultuurevenementen, met kinderen en kunstenaars, met fiets- en ander typisch Nederlands gedoe. Utrecht wordt een stad van wielrenners, fietsers en andere nieuwsgierigen. Eén miljoen bezoekers? Het zou zo maar kunnen. Hij slaat op zijn brede borst. ,,Er lopen nu veel mensen in Utrecht die zeggen dat ze het allemaal hebben verzonnen. Succes heeft vele vaders. Velen hebben het voorelkaar gekregen, maar er is maar één die het heeft bedacht. En dat ben ik, in de kroeg met Jan Fokkens.’’

Jeroen Wielaert is niet bescheiden. Dat siert hem. Wie hem begin deze eeuw voor gek (un fou romantique) heeft verklaard, dient zich te haasten zich bij hem te verontschuldigen. Jeroen zelf wenst niettemin te vermelden dat hij dit initiatief vooral aan Dick Heuvelman te danken heeft. De Groningse wielerjournalist haalde in 2002 de Giro d’Italia naar Groningen en in 2009 de Vuelta naar Assen. Om de Giro binnen te halen bracht hij zelfs een bezoek aan de paus. Verder kan een enthousiaste geest nauwelijks gaan.

Jeroen Wielaert toont net als Heuvelman aan dat sportverslaggeving verder kan gaan dan kritiek en afstandelijk oordelen. Het zit hem toch meer dan gedacht in de fascinatie voor de sport, in het historisch besef en het in het stand houden van de sport waar we met zijn allen van blijken te houden. Pim Mulier, Joris van den Bergh en anderen. Maar ook Dick Heuvelman en Jeroen Wielaert. Dat rijtje van creatieve geesten.

Dit interview is gepubliceerd in NLcoach nummer 2 – 2015