Tag Archives: boeddhanatuur

Zoveel behoefte aan liefde kan een mens hebben

2 okt

Soms zou ik wel naar mijn moeder willen kruipen om in haar armen te gaan liggen – als ze me nog kon ontvangen. Troost willen krijgen zonder dat haar te hoeven vragen. ‘Streel mij, zoen mij, zeg mij dat ik de liefste van de wereld ben en dat je mij altijd en overal zult steunen en beschermen. Gewoon als iemand die mij onvoorwaardelijk liefheeft, mij beschermt, mij nooit afvalt, nooit tegenspreekt of bekritiseert.’

Zoveel behoefte aan liefde kan een mens hebben. Dat hij zich nooit alleen voelt in deze ogenschijnlijk vijandiger wordende wereld. Niet bang hoeven te zijn voor anderen die jou kwaad aankijken of jou negeren alsof jij niet bestaat. Anderen die zich van jou afwenden omdat zij zelf niet gezien willen worden, in zichzelf gekeerd, worstelend met hun eigen zorgen. Zorgen om hun eigen conflicten, die van hun kinderen, hun broers en zussen, hun partner, hun angsten, gezondheid en de wereld om hen heen of ver weg in een andere wereld waar het naar verluid gebruikelijk is elkaar het leven zuur te maken.

Jarenlang heb ik gedacht dat mensen die boos keken of hun gezicht afwendden, iets tegen mij hadden. Ik was de boeman, de kwade genius, in mij school het kwaad. Mensen wilden niet in mijn nabijheid verkeren omdat ik boosaardig was en de wereld wilde vernietigen. Zo meende ik. Dan reageerde ik even vijandig en schold diep van binnen die anderen uit: wegwezen, jullie deugen niet, trouwens de hele wereld deugt niet.

Ik heb mijn houding naar anderen en de wereld willen veranderen. Mensen vrolijk benaderen, hen met een glimlach begroeten, naar hen te zwaaien, positief te zijn. Daar was ik zelf wel verheugd over, maar veel anderen bleven er stoïcijns onder of bleven mij negeren dan wel mij boos aankijken. Totdat ik besefte dat mijn vriendelijke toenadering niet tot het gewenste resultaat leidde. Mensen bleven vaak vijandig kijken: wat een rare idioot is dat nu weer om mij lachend te begroeten, alsof het zo leuk is om te leven!

Voortvloeiend uit mijn boeddhistische levenshouding, gevoed door veelvuldige meditaties, besef ik dat ik mij weinig moet aantrekken van wat anderen zeggen of doen. Laat zij in hun sop gaar koken, laat zij boos kijken, laat zij mij negeren. Ik kan hen niet echt helpen, zij moeten zichzelf redden. Ik kan hen alleen bemoedigen door vriendelijk te zijn, hen te accepteren zoals zij zijn en liefde te geven – onvoorwaardelijke liefde.

Ramses Shaffy

‘Laat me’, zong Ramses Shaffy. ‘Laat mij m’n gang maar gaan’. Dat lied lieten we horen op mijn moeders begrafenis. Bijna als een noodkreet, zo klonk het. Shaffy deed (waarschijnlijk) wat hij liefst deed: de liefde bedrijven, zich vol gieten met alcohol, zingen, bidden, lachen, werken, huilen en bewonderen; gewoon wat hij zelf wilde, niet gestoord door wat anderen van hem verlangden. Is dat niet wat wij ook willen? Vriendelijk begroet worden, onvoorwaardelijke liefde krijgen van wie dan ook, aandacht krijgen voor wie werkelijk zijn. Dat we bestaan met al onze sores en eigenaardigheden – zoals we zijn, er uit zien en doen.

Het is moeilijk aardig zijn tegen iedereen; anderen proberen te accepteren, zoals ik mij zelf probeer te accepteren. Mijn boeddhistische leraar adviseerde mij me niet door anderen te laten beïnvloeden; niet door hun benadering, niet door hun oogopslag, de toon van hun stem – of wat dan ook. ‘Wees je zelf, red je zelf, je moeder zal je niet redden, je moet het allemaal zelf doen. Kijk naar jezelf: wees vriendelijk voor jezelf, wees vriendelijk voor anderen en je zult zien dat je tevreden wordt. Liefde’, zo zei hij, ‘komt uit je zelf, niet uit anderen. Jij bent de liefde!’

Alsof ik de Boeddha zelf ben. Maar, wie weet? Een boeddhanatuur moet ik toch wel hebben. Net als iedereen.

Deze column is gepubliceerd in het herfstnummer van de website http://www.Vriendenvanboeddhisme.nl

Guus van Holland is bestuurslid van Shambhala Leiden. Hij was ruim 35 jaar (sport)journalist, eerst sinds 1976 voor De Volkskrant, vervolgens sinds 1988 voor NRC Handelsblad en is vanaf 2011 met pensioen.

Een vijand werd uiteindelijk toch mijn leermeester

1 sep

Het was alsof ik tegenover een vriend ging zitten. Ik had hem met een warme handdruk begroet als vriend, als geest- en zielsverwant, als een man waarbij ik me veilig zou voelen. Op mijn gemak, niets te duchten, samen in een warm bad ervaringen en gedachten uitwisselen.

Maar het samenzijn liep anders. De man was anders. Hij gedroeg zich anders, praatte anders, at en dronk anders en deed dingen die ik liever niet deed. Hij was direct, in mijn beleving lomp. Hij dacht heel anders dan ik, stelde plannen voor die ik niet in mijn hoofd zou halen. ‘Kom op, Guus’, brulde hij, ‘gewoon doen, gezellig samen, geen gezeik aan je kop. Niet moeilijk doen en je hebt plezier in je leven’. Hij vergat erbij te zeggen dat hij zó in het leven stond en op die manier plezier beleefde.

Hij zei het op een toon die mij niet beviel. Niet mijn toon, niet mijn smaak. Ik had het gevoel dat hij niet wist wat mijn verlangens waren, wie ik was en hoe ik over het leven dacht. Sterker:  ik werd diep geraakt, overweldigd door het idee dat hij wel wist wat ik zou willen of nodig had. Hij begreep mij niet. Helemaal niet, écht niet. Maar ik lachte vriendelijk. Totdat mijn vrouw ingreep en (mij kennende) zei: ‘Ik weet niet of Guus dat wel leuk vindt.’ ‘Nou én’, hoorde ik de man antwoorden.

Ik probeerde het dreigende probleem (het verschil in smaak en inzicht) te verdringen en lachte verlegen. Ik wilde geen strijd, geen discussie. Ik wilde hem niet veroordelen om zijn impulsieve, voor mij wat kortzichtige gedrag. Laten we het gezellig houden. Ik bevroor, zo voelde ik later. Ik liet hem begaan. Van binnen voelde ik me echter opstandig worden. Ik werd steeds bozer, maar uitte dat niet. Bang misschien. Dat hij boos zou worden, omdat hij zich niet gehoord voelde, daarom mij zou afwijzen en zelfs agressief zou worden?

Toen we afscheid hadden genomen, werd ik steeds bozer.

Wat een lomperik! Met zo’n man wilde ik echt niets meer te maken hebben. Met hem wilde ik nooit vrienden worden. Hij was totaal anders, hij begreep mij niet, hij voelde niet zoals ik, hij ervoer het leven niet zoals ik. Misschien dacht hij ook zo over mij. Misschien ook niet. Zo kortzichtig was hij vast wel, getuige het gedrag dat mij met afschuw vervulde.

Uit de buurt van hem – en van zulke mensen – blijven. Dat nam ik mij voor. Maar de pijn die ik door de ontmoeting met hem had gevoeld, ebde weg. De vragen die mij bezighielden omtrent mijn kwetsbaarheid en afkeer kregen een antwoord door mijn door het boeddhisme geleerde inzichten. Deze man was anders, zoals iedereen anders is dan ik. Zo herinnerde ik mij. Ik kan hem proberen te overtuigen van mijn gelijk, bijvoorbeeld dat mijn levenshouding en gedrag de enige juiste zijn, maar ik kan hem ook nemen zoals hij is. Naar hem kijken en luisteren, hem observeren en dan – zonder angst, zonder te bevriezen – concluderen dat hij is zoals hij is, doet zoals hij doet. Misschien dat acceptatie mij (en hem) meer oplevert dan afwijzing.

Op mijn trainingen in mijn sangha heb ik kunnen leren dat boeddhisten geloven dat in iedereen iets zit dat goed en zuiver is. Dat we alleen alle emotionele bagger die verhindert dat die kwaliteiten boven komen drijven, moeten verwijderen. Want in iedereen schuilt de ‘boeddhanatuur’.

Het mooie van bovenstaand voortschrijdend inzicht vind ik dat de man die mijn vijand werd, mij wat heeft geleerd. Een man die ik verafschuwde en afwees zette mij onbewust aan het denken. Een vijand werd mijn leermeester. Hij raakte mij en ik kon voelen waar hij mij raakte. Dat was niet zijn schuld dan wel zijn verdienste. Dat was mijn kwetsbaarheid. Misschien kunnen die man en ik wat mij betreft dan toch als vrienden verder gaan. Samen, zonder veroordeling.

Guus van Holland is vriend van Shambhala Leiden

Deze column is gepubliceerd op de herfsteditie van de website: http://www.vriendenvanboeddhisme.nl

 

%d bloggers liken dit: