Tag Archives: sportpsychologen

Alle mannen hebben toch ook een zachte kant?

28 jun

Alle mannen hebben een zachte kant, naast hun harde kant. Ze willen het niet weten, is mijn indruk. Of ze zijn bang hun zachte kant te tonen. Een vorm van angst om door de mand te vallen. Mannen behoren immers stoer en sterk te zijn, toch? Mannetjesputters die kunnen scoren, winnen. Die de beste zijn – waar en wanneer dan ook. Kijk mij eens, zo slaan ze zichzelf op hun (getatoeëerde) borst.

Mogelijk laten ze hun zachte kant wel zien tegenover hun vrouw (’s avonds in bed), hun (kleine) kinderen en/of hun huisdieren. Of wanneer ze niet in een groep (van mannen) verkeren, maar alleen zijn met een ander. Dan zijn ze anders, hoeven ze zich niet te bewijzen als telg van het zogenaamd sterke geslacht. Dan kunnen ze ook iets van zichzelf laten zien, dat ze wel degelijk liefde in zich dragen.

If you want to be a champion, you have to look like a champion. Zo verkondigde judokampioen en sportbestuurder Anton Geesink vaak. Dat vond ik destijds een mooie uitspraak. Zeker omdat ik het voor mij zag zodra kandidaat-kampioenen – wel of niet geïnspireerd door sportpsychologen of hun gedreven coaches – zich als een onoverwinnelijke man gingen gedragen. Zoals Geesink.

Ik herinner me een sportman die voor belangrijke wedstrijden een koptelefoon opzette met opzwepende muziek (The eye of the tiger) die van hem een ‘gevaarlijke’ Rambo maakte. Toegegeven, het kwam wat koddig over, vooral omdat ik wist dat hij eigenlijk een lieve jongen was die nog geen vlieg kwaad zou doen. Het hielp de aardige en lieve kampioen dus niet. Hij kreeg vervolgens een coach toegewezen die hem groter, sterker en vooral stoerder moest maken. Wat ook niet hielp. Hij was nu eenmaal en bleef een zachtaardige jongen

Het valt mij steeds meer op dat veel mannen hun zachte kant camoufleren door uitbundig te schreeuwen en/of hun scores aan de grote klok te hangen. Mogelijk vindt die observatie haar oorzaak in het feit dat ik zelf juist mijn stoere kant wil afgooien en mij meer wil toeleggen op mijn zachte, meer menselijke, oprechte zelf. Die andere, stoere mannen, vormen voor mij een spiegel. Zo wil ik niet langer zijn. Ik wil toegeven dat ik soms zwak ben, niet in staat ben om (altijd) te scoren. Gewoon een man met beperkingen ben, niet kan winnen en niet per se hoeft te winnen.

Mijn observaties gaan soms zo ver dat ik andere mannen meen te zien worstelen met hun ego. Ik weet niet of ze worstelen. Dat zou ik hen kunnen vragen: ‘Heb jij dat nou ook? Dat je niet zo sterk bent als je je voordoet.’ Maar ik durf het nauwelijks. Bang om uitgelachen, afgewezen te worden. ‘Mietje, watje, slapjanus’ of zoiets.

In boeddhistische kringen lukt me die confrontatie beter. Het is alsof ik me daar juist thuis voel omdat mensen (mannen) daar ook echt willen én kunnen zijn. Meditaties geven mij ook steeds meer het gevoel wie ik echt ben en wat ik echt voel. En mogelijk heeft dat bij boeddhistische lotgenoten dezelfde uitwerking.

Sinds mijn stilteretraite van twee weken in april is mijn worsteling (met het daaraan gekoppelde chagrijn, de vijandigheid, de afgunst, het ongeduld, de afwijzing en de afkeer) toegenomen. Daar werd mij geadviseerd mezelf te zijn, dat alles was ik deed en zei gepermitteerd was. Ik hoefde niet de schijn op te houden. Ik hoefde niet sterk en stoer te zijn en niet bij de collectieve meditaties op de eerste rij te zitten om te laten zien hoe goed ik kon mediteren. ‘Ga achteraan zitten, desnoods op een stoel als je pijn in je rug en schouders hebt.’

Het doet me denken aan een hardloopwedstrijd waarvoor ik me had ingeschreven. Per ongeluk startte ik op een voor mij te lange afstand. Daardoor was ik al snel de laatste van de groep deelnemers. Een EHBO-man op de fiets meldde zich veiligheidshalve bij mij en stelde zich voor met naam en toenaam. Wat mij toen verder allemaal ten deel viel, ook van de toeschouwers! Bij mijn aankomst als laatste werd ik verwelkomd door luid claxonnerende automobilisten en hard applaudisserende mensen. Het voelde alsof ik had gewonnen, hoewel ik toch ‘de zwakste’ en de ‘laatste’ was. Wat een ontdekking!

Ik vertelde dat verhaal aan verschillende vrienden (mannen). De antwoorden waren heel verschillend, van ‘wat stom van je en ‘lachwekkend’ tot ‘leuk hè’. Ik vertel het ook nu met enige trots. ‘Inderdaad, ik ben niet zo goed en sterk, en dat voelt niet slecht’. Blijft de vraag waarom veel mannen nog altijd mannetjesputters willen zijn. Is het conditionering (mannen behoren groot, sterk en stoer te zijn)? Of is het de angst om zwak te zijn? Ik blijf het me afvragen. En misschien durf ik dat toch eens van man tot man te vragen. Wie weet durven mannen zich oprecht te gedragen.

Deze column verschijnt binnenkort op de website http://www.vriendenvanboeddhisme.nl

Hoe mijn zintuigen mijn (eigen) mening vormden

2 jul

Geen sport maakt zoveel primaire reacties los als voetbal. Eén mooie actie of één mooi doelpunt van een speler kan al leiden tot een ongekende euforie. Met impulsieve kwalificaties als ‘nog nooit vertoond’ of ’de beste aller tijden’. Overwinningen, nederlagen, acties, bewegingen, combinaties, doelpunten, overtredingen, titels, eliminaties, coaching. Urenlang wordt er over gepraat, in de huiskamer, in het café, in de televisiestudio, voor de radiomicrofoon. Je hoeft er geen verstand van te hebben om mee te praten en zowaar zinnige dingen te zeggen – hoe primair ze ook zijn.

Voetbalbeleving is subjectief. Vooral een kwestie van smaak. Het is niet of nauwelijks een kwestie van verstand of kennis. Wie een andere mening cq smaak heeft dan de meerderheid heeft er al gauw geen verstand van. Wie niet meegaat met de kudde, wordt tot domoor of zelfs vijand verklaard. Wie in Nederland niet voor Oranje is of een overwinning van Oranje niet verdiend vindt of het spel niet kan waarderen, die hoort er niet bij. Die wordt in het café overgeslagen, uitgescholden of erger. Dat is de voetbalmores. Vreemd, over muziek en kunst mag je alles zeggen, zonder dat je vijandig wordt bejegend.

In die sfeer heeft de afgelopen maand het Europees kampioenschap plaatsgehad. Niet dat ik die sfeer afwijs. Het is zoals het is. Ook ik oordeel en veroordeel graag. Ik heb immers ook smaak én een mening. Ik heb mijn eigen zintuigen, mijn eigen ogen, mijn eigen gevoel, mijn eigen hart, mijn eigen voorkeur. Waarom ik zo ben, weet ik niet precies. Het is nu eenmaal zo. Soms wil ik anders zijn dan ik ben, wil ik iets anders voelen dan ik voel en iets anders zien dan ik zie. Een therapeut heeft me in mijn diepste identiteitscrisis eens gevraagd waarom ik me niet bij de kudde (de meerderheid) aansloot: lekker veilig, omringd door gelijkgestemden. Hoezo? Ik wil mezelf zijn. Hoe lastig dat ook is: mezelf zijn, met mijn eigen smaak en mening. Ik ben ik.

Ik (ik) hou dus van solisten in de sport, ook in teamsporten als voetbal. Spelers, atleten, wielrenners, basketballers, hockeyers, golfers, die anders zijn, die zich onderscheiden door hun eigen acties, hun eigen gedrag, hun eigen (uitzonderlijke) vaardigheden. Ze kunnen lastpakken zijn, onbegrepen talenten, Einzelgänger, loners en losers, sporters die in hun eentje de wereld proberen te veroveren. Ja, ik heb dus de afgelopen weken ook genoten van de in Italië om zijn huidskleur al jarenlang verguisde Mario Balotelli, al schitterde hij maar anderhalve wedstrijd met drie fraaie doelpunten. Opmerkelijk gegeven: Balotelli liep in 2006 stage bij de jeugd van Barcelona op La Masía. Hij verhuisde naar Barcelona met zijn Italiaanse pleegouders. Hij schitterde er en scoorde in een wedstrijd zelfs vijf keer. Hoewel hij indruk maakte in Barcelona, wilde de club de toen 16-jarige Italiaan niet, omdat ze liever Spaanse talenten een contract gaven. Dit las ik zaterdag in de Spaanse krant El Mundo Deportivo. Met bevestigende reacties van oud-spelers en trainers. Niet alleen daarom hoopte Balotelli in de finale tegen Spanje te scoren. Balotelli, van loser en loner tot teamplayer

Wat te denken van die andere oud-speler van Barcelona, Zlatan Ibrahimovic? Ik genoot soms ook van hem, nors, gemeen, onberekenbaar  en met een winnaarsmentaliteit. Van oorsprong een rebellerende loner, nu aanvoerder van het Zweedse team. Ik genoot van Andrea Pirlo omdat hij anderen beter kan laten voetballen, en in het heetst van de strijd met een stiftje (cucchiaio in het Italiaans, een lepel) een strafschop  maakt . Dat is durf, het avontuur zoeken. Zoals ik van Andres Iniesta kan houden, omdat hij in zijn eentje een aanval opzet, een ander daar in betrekt en zelf de aanval afrondt. En hoe de doorgaans spijkerharde Sergio Ramos liet blijken echt goed te kunnen voetballen en de beste verdediger van het toernooi werd met zowaar slechts een handvol overtredingen.

Ik heb getreurd met Mesut Özil. Ik zag in zijn ogen het verdriet van een voetballer die maar niet kon spelen én winnen zoals hij en heel Duitsland wilde. Ik raakte onder de indruk van de oude doelman Gianluigi Buffon die zoals altijd uit volle borst en diep geroerd het Italiaanse volkslied meezong. De reden? Omdat zijn grootouders in de Tweede Wereldoorlog zijn omgekomen. Ook hij wilde sterven voor Italië. Zo had hij al eerder verklaard. Er was zoveel leed, verdriet en blijdschap dat ik zintuigen te kort kwam om het allemaal te verwerken. Het voetbal was niet altijd boeiend. Spanje speelde tot de finale niet zoals ik hoopte en verwachtte, vaak te plichtmatig, een beetje te veel zaalvoetbal. Hun spel in de finale maakte heel veel goed, al waren de Italianen toch duidelijk te vermoeid om weer te vlammen.

Gezien hoe de Italiaanse coach Cesare Prandelli zijn diep teleurgestelde spelers een voor een opraapte en tussendoor de Spanjaarden feliciteerde? Prandelli heeft ooit als coach van Fiorentina voorgesteld na afloop voor de tegenstander te applaudisseren. Gezien hoe Prandelli na afloop op Balotelli inpraatte en diens hoofd in zijn handen nam en zei: ,,Jij hebt de afgelopen weken laten zien dat je als mens bent gegroeid. Je doet er echt toe, ga zo door.”?  Wat een humane coach, zo zie ik er maar weinig in het hedendaagse voetbal.  Samen met mijn idool van vroeger Roberto Baggio (boeddhist) heeft hij het Italiaanse spel willen veranderen, aanvallender, avontuurlijker, plezieriger om naar te kijken, humaner ook, liefst zonder overtredingen. Baggio is technisch directeur van de Italiaanse voetbalfederatie. Baggio besteedt op de eigen website overigens enkel aandacht aan de Europese reis van Aung San Suu Kyi, de voormalige Birmese oppositieleidster en winnares van de Nobelprijs voor de Vrede. Baggio zette zich de voorbije jaren sterk in voor haar vrijlating: lees  www.robertobaggio.com

Veel is de afgelopen maand gesproken over de mentaliteit van spelers, over de teamgeest of het ontbreken ervan, en over ego’s. Nog lang nadat Oranje was uitgeschakeld en de spelers al woedend en verdwaasd op het strand lagen, werd zoals het in een praatcafé betaamt door zogenaamde deskundige analisten op televisie en radio gediscussieerd over de oorzaak van het falende Nederlands elftal. Over spelers die te veel met zichzelf bezig waren, vooral zelf wilden schitteren, maling aan coach Bert van Marwijk hadden of niet in de vereiste lichamelijke conditie verkeerden, uitgeblust dus. Urenlang lag ik op mijn bank te luisteren naar weer een ongefundeerde mening. Inderdaad, zoals ze het in de kroeg doen. Veel meningen en smaken, maar niemand die het echt weet. Alle kranten suggereerden het lek te weten, nota bene zonder bronvermelding.  Wie niet publiekelijk (met naam en toenaam) uit durft te komen voor zijn mening is ongeloofwaardig. Dus ook het medium/krant. Dus wat moet ik ermee? Roddeljournalistiek dus. Dat vind ik. Maar wat is de (echte) waarheid? Over een coach zonder gezag, over spelers die elkaar niets gunden, over privileges, over ego’s. Ja, vast wel, niets nieuws.

Vreemd dat ik niets heb gehoord of gelezen over de afwezigheid van een sportpsycholoog bij Oranje. Een man die al sinds bijvoorbeeld het WK in 2010 de groepsdynamiek had kunnen begeleiden, spelers en coaches met elkaar had laten praten en denken over Het Doel. Hoe ze dat kunnen bereiken, hoe ze met stress en tegenslag kunnen leren omgaan. Een die de coach bijstaat en een speler leert zichzelf te coachen. Dus niet pas een psycholoog in de begeleiding opnemen vlak voordat het toernooi gaat beginnen. Gewoon een man die al jaren steevast tot de technische/medische staf behoort. Een procesbegeleider. Zoals bij de Duitsers, de Engelsen, de Italianen en bij de Spanjaarden. Niet dat dan succes is verzekerd, maar veel leed tussen doorslaande ego’s zou voorkomen kunnen worden of gehanteerd.

Spelers met een ego heb je in elk team. Dus ook bij de Italianen en de Spanjaarden. Ieder mens heeft een ego, op boeddhistische monniken na die jarenlang hebben geoefend zich los van hun ego te maken door dagenlange meditaties. Het hele team van Spanje bestaat uit spelers met (een) ego. Een voetballer zonder ego haalt niet de top, dus ook niet het nationale team. Wie niet in zichzelf gelooft, het beste uit zichzelf haalt, veel met zichzelf bezig is en met zijn ego is begaan, dus ijdel is, die wordt niet kampioen, ook niet met een team. De kunst van  de coach in samenwerking met bijvoorbeeld (sport)psychologen is van al die spelers met een (te groot) ego een hecht team te maken. Natuurlijk hebben Xavi en Iniesta een ego. Net zoals Ramos, Casillas, Xabi Alonso (en de Argentijn Messi). Wie niet? We wil niet het beste voor zichzelf? Zij hebben geleerd ermee om te gaan en hun ego te delen met een ander. Wie alleen een goed linkerbeen heeft, vraagt hulp bij iemand met alleen een goed rechterbeen. Wie het niet goed kan zien, zoekt iemand die je kan helpen het wel goed te zien. Dat vraagt veel oefening, en ook oefening in nederigheid, oefening in je verplaatsen in anderen, oefening in krachten bundelen. Discipline, als een boeddhistische monnik bijna. Moeilijk, inderdaad. Om met Johan Cruijff te spreken: ,,Je ziet het pas als je het door hebt.”

Zo heb ik op mijn eigen manier kunnen genieten van het EK voetbal. Ik leefde op mijn eigen manier mee met wat ik zag en voelde bij een bepaalde actie of doelpunt. Zo zou ík het hebben gedaan, dat had ík anders gedaan, zo zou ík het nooit hebben gekund. Dat is wat mij in topsport aanspreekt: die mensen (voetballers, wielrenners, hardlopers en golfers) doen iets (een bijzondere vaardigheid) wat ik niet beheers. Daar ben ik te beperkt voor, net als al die andere miljoenen liefhebbers die in het stadion, in de huiskamer, in het café of voor een scherm op het marktplein toekijken. Ieder zijn talent, ieder zijn beperking. Dat onderkennen maakt naar topsport kijken boeiend.

%d bloggers liken dit: