Tag Archives: Marco Pantani

Was ik maar geen wielrenner geworden

7 nov

Uit november 2012:

Stel: ik ben beroepswielrenner. Ik verdien geld met zo hard mogelijk fietsen. Ik fiets elke dag, in een wedstrijd over tweehonderd kilometer dan wel in een oefenrit over minimaal honderd kilometer. Ik probeer zo gezond mogelijk te leven, te eten en te drinken om zo hard mogelijk te kunnen fietsen. En als ik te vermoeid ben, rust ik, of laat ik me masseren. Wordt mij geen tijd gegund om te rusten, omdat mijn werkgever eist dat ik een wedstrijd rijd om zijn naam uit te dragen en ik mijn werknemerspositie veilig moet stellen, dan eet en drink ik iets extra’s, zoiets als voedingssupplementen, min of meer onschadelijke middeltjes. Zolang ik er niet te veel van neem. Want te veel is te veel mijn jongen, zei mijn moeder altijd

Omdat ik beroepswielrenner ben, moet ik mij manifesteren als een wielrenner met talent, een wielrenner die zo nu en dan een wedstrijd wint of op z’n minst een collega van dezelfde firma helpt te winnen. Ik heb maximaal vijftien jaar om te tonen dat ik het verdien geld te krijgen voor mijn fietskwaliteiten. Als het goed gaat, verdien ik goud, als het slecht gaat, moet ik een ander vak kiezen. Ik train hard, want ik fiets graag, sta graag in de belangstelling en wil graag winnen. Geen dag is zo mooi als de dag waarop ik word gezoend door twee meisjes met gebruinde benen onder hun opwaaiende zomerjurk.

Mijn vrouw zit dan thuis voor de televisie met onze kinderen te glunderen wanneer ik mijn droom beleef, na jaren trainen, fietsen en zo gezond mogelijk leven. Ze ziet niet dat ik in mijn euforie bij een van de meisjes een hand op haar billen heb gelegd. Als ze het had gezien, zou ze het mij niet kwalijk hebben genomen. Ze gunt mij deze schat waarnaar ik na een lange, zware tocht heb gezocht. Naar Paulo Coelho’s De Alchemist zou ze zeggen: ,,Dat is goed. Je hart leeft. Blijf luisteren naar wat het te zeggen heeft.”

Zo is onze relatie, ze kent mijn drijfveer, mijn eeuwige zoektocht naar de schat, mijn droomleven – vaak wars van realiteitszin. Ze schudt me wel eens wakker. Wanneer ik in mijn zoektocht te snel ga, geen geduld heb om te laten komen wat zal komen, krachten wil aanboren die er van nature niet zijn, dan grijpt ze in. Pas op: ‘You can’t get always what you want. ‘ Pas op, bedoelde ze, begeerte doet lijden. Geen gevaarlijke stimulerende middelen die van mij een ander mens maken, wil ze. Ze heeft me echt wel zien jojoën met pilletjes en ampulletjes, ze heeft injectienaalden gezien, doosjes met tabletjes, bloed in de wc. Ze heeft me aangehoord als ik vertelde over middelen waarover in de wielerwereld werd gesproken. Ze hoorde mijn dilemma aan en begreep het. Ze zou me nooit veroordelen als ik daarover een beslissing nam die ik later zou betreuren. Als ik maar gezond bleef. Het was mijn beslissing, mijn verantwoordelijkheid. Ik wist wat goed was, voor mij, voor haar en ons gezin.

Mijn vrouw had eens in een interview met de ex-vriendin van Marco Pantani, de Deense Christina Jonsson, gelezen dat zij zijn arm had vastgehouden terwijl hij er een injectienaald in stak. Liefde, noemde ex-wielrenner Peter Winnen dat. Zover gaat liefde. Dat zou mijn vrouw nooit doen, zo blind is haar liefde voor mij niet. Gelukkig maar, zij probeert mij als een permanent wankelmoedige man overeind te houden in deze wereld. Maar weet zij wat wielrenner zijn is, wat het betekent te moeten presteren, ook omdat de supporters, de radio, de televisie en de firma dat willen? Ja, zij weet wat het is, zij kent mij, zij weet dat ik dromen vervuld wil zien – en dromen van anderen wil vervullen. Ter meerdere eer en glorie van mijzelf. Aandacht, daar verlang ik naar. Altijd. Anders besta ik niet. Ze weet dat ik een man ben als alle mannen – ik moet scoren én winnen. Dat heeft mijn vader mij geleerd.

En toen las ze dat Lance Armstrong werd beschuldigd van jarenlang dopegebruik, dat mensen om hem heen het altijd geweten zouden hebben, dat de ene na de andere renner nu opbiechtte dat hij (weleens) ‘dope’ had genomen en dat daardoor nu ook mijn ploeg onder verdenking staat. Ze belde me in het trainingskamp in Spanje en vroeg hoe ik me voelde. Ik zei dat ik me onzeker voelde, omdat ze ook mij zouden kunnen verdenken. Ze vroeg me of ik zeker wist dat ze me niet konden vangen op het bezit of gebruik van zoiets als doping. Ze wilde weten wat zij zelf kon vertellen bij een eventueel politieverhoor of bezoek van de opsporingsbrigade. Zou ze mogen zeggen waarover onze gesprekken gingen, over mijn dilemma’s, mijn dromen, mijn jojoën met pillen? Ze zei dat ze zeker haar verhoorders zou vragen of zij ook hadden nagedacht over hun eigen beroep, over hun dilemma’s, gezinsleven, drijfveren, ambities, prestatiedrift en hun dromen – en of zij ook Paulo Coelho hadden gelezen.

Geen dag kon zo slecht zijn als toen mijn naam in een krant verscheen, omdat ik verdacht werd omdat ik werd genoemd in een of ander omvangrijk dossier. Andere kranten namen het bericht over, radio- en televisieprogramma’s ook en wilden mijn reactie. Ze vroegen allemaal: ,,Is het waar dat je doping hebt gebruikt? Zo ja, waarom heb je dan altijd gelogen?”

Ik was aangeschoten wild. Ik stond te beven, ik dook diep weg onder dekens, omdat ik me moest verantwoorden. Ik werd door die premiejagers van journalisten die alleen maar met hun ego bezig zijn, als een misdadiger neergezet – nog voordat wie dan ook iets had kunnen bewijzen. Alsof ik een moord had gepleegd en dus een jarenlange gevangenisstraf te midden van gangsters diende te ondergaan. Wat moest ik zeggen? Ik wist het echt niet. Alles wat ik zou zeggen, zou worden uitgelegd als een leugen.

Ik kreeg mijn zoontje en dochtertje aan de telefoon. ,,Papa, ze zeggen dat jij een grote leugenaar bent.” Aldus mijn zoontje van zes. Wie? ,,Nou, de meester op school en mijn vriendjes. Ze pesten me. Waarom dan? Ik begrijp er niks van. Ik mag niet meer met mijn vriendjes spelen van hun ouders. ” Waarom dan? ,,Ze zeggen dat je doping hebt gebruikt. En dat mag niet, zeggen ze.” Wie zegt dat? ,,Iedereen, want het staat in de krant, en ik zag je foto in het journaal. En iedereen vertelde dat het waar was. Pap, ik moet huilen, pap. Je bent toch kampioen geweest, je hebt toch gewonnen.”

Ik probeerde hem te troosten. ,,Wat is dat, doping, pap? Mama zegt dat ze zeggen dat je medicijnen hebt gebruikt die niet mogen. Waarom mogen die dan niet? Ik moet toch ook een medicijn van de dokter nemen als ik beter wil worden?” Ik kon het hem niet uitleggen. Mijn dochter van acht was boos op me. ,,Ze zeggen dat je een verrader bent. Dat stond in de krant, stommerd, stomme papa.”

Ik wist niet wat ik moest zeggen. Ik hoorde haar huilen. Om haar gerust te stellen zei ik dat ik die mensen van de krant en de televisie wel zou aanpakken, omdat ze leugens vertellen over haar papa. Toen zei ze: ,,Je was toch ook kampioen geworden als je geen medicijnen had genomen.”

Het werd een moeilijk gesprek. Ik kon haar nauwelijks geruststellen. ,,Ik hou van je pap. Dat snappen ze niet. Dat ga ik ook tegen mijn vriendinnetjes zeggen. Dat ze leugenaars zijn. Dat die krant die ze lezen een stomme, waardeloze krant is. Je bent toch geen moordenaar.”

Ik hield van mijn kinderen.

Mijn vrouw nam de telefoon van mijn kinderen over: ,,Die kranten, radio en televisie willen alleen maar scoren. Ze denken niet na voordat ze iemand, mensen, beschuldigen. Als ze maar verkopen, als er maar gekeken wordt naar hun programma’s. Iedereen kickt op die stomme programma’s en die stomme kranten. Sensatie, dat is wat wordt verkocht. Mensen moeten kunnen likkebaarden. Toen je kampioen werd en die zware Touretappe won, stond iedereen te juichen. Je was de grootste held. En nu zeggen ze dat jij waarschijnlijk ook… Lieve Guus, wat weet ik niet? We hebben het er toch over gehad?”

Ik schrok. Wat had ik gedaan? Wat had ik verzwegen? Ik had inderdaad bepaalde medicijnen genomen. Maar de dokter van de ploeg heeft me bijna wekelijks getest, bloedwaarden en meer. Niks aan de hand. Ik was gezond. Gelukkig wel, anders was ik meteen met wielrennen gestopt. Ik had wel gehoord dat andere renners middelen namen die misschien beter en gevaarlijker waren. Maar ik had me niet aan verboden middelen vergrepen, ik had de spelregels niet overtreden. Nu word ik beschuldigd, ten onrechte. Hoe kan ik ooit weer door het leven gaan als een sportieve wielrenner? Als een normaal mens. Hoe kunnen mijn vrouw en kinderen verder leven als gezin, zonder te worden nagewezen? Waarom moest ik verdacht worden gemaakt? Omdat andere wielrenners dingen hebben gedaan die niet mochten?

Ik was benieuwd of die krant, en die radio- en tv-programma’s die me nu beschuldigden, ooit zulke grote verhalen over mij zullen schrijven als bewezen is dat ze mij ten onrechte hebben beschuldigd. Nee, natuurlijk niet. Ik wist het zeker. Dat zullen ze nooit doen. Want daar scoren ze niet mee. Dan zouden ze hun fout toegeven. Hypocriete lui. Wat is het nut om mijn naam door het slijk te halen?

Omdat ik een beroepswielrenner was, besefte ik. Beroepswielrenners zijn per definitie verdacht. Wie als wielrenner verdacht is, gaat door het leven als crimineel. Die heeft de samenleving bevlekt. Foei!

Ik zat daar op mijn hotelkamer in Spanje en dacht: ik ben gek geworden, ik heb weliswaar nagedacht, ik heb gewikt, gewogen en gejojood, maar ik heb me waarschijnlijk toch gek laten maken, door mijn prestatiedrift, mijn wens om grenzen te overschrijden, mijn grenzenloze begeerte (veroorzaakt door wat?), ik heb me gek laten maken door mensen die prestaties van mij verlangen, mijn vrienden, mijn familie, mijn supporters, de ongeduldige, hijgerige journalisten, mijn sponsors, mijn landgenoten die opgejaagd door de media wilden dat ik eindelijk de Tour zou winnen. Ze zullen straks aan mijn deur staan, de vertegenwoordigers van de macht en van de ethische schoonheids- en gezondheidscommissie die mij willen straffen. Ik hoop maar niet dat ze me mee zullen nemen, geslagen in handboeien. Dat heb ik zien gebeuren in Italië en Frankrijk. Ik zie het al voor me: journalisten met camera’s, fotografen die een shot van me willen als ik word afgevoerd, om voor veel geld aan de kranten te verkopen. Sensatie!

De wereld is gek geworden. Alleen het woord doping al. Ik heb honderden kilometers getraind, in de bergen, op het vlakke in de wind en de regen, ik heb dagenlang in windtunnels getraind, ik heb aan krachttraining gedaan, ik heb snelle pakken geprobeerd, een snellere lichtere fiets van bijzonder materiaal, ik heb mijn pedaalslag versneld, ik ben wekelijks naar een sportpsycholoog geweest. Om nóg beter te worden, zoals de meeste mensen altijd beter willen worden. Willen we niet allemaal de beste worden, perfect zijn? Maar zodra het woord medicijnen valt, slaat iedereen door. Doping, stimulerende middelen en methoden, mensen weten niet eens wat het is, sterker: waar het over gaat.

Ik had het kunnen weten: wielrenners zijn verdacht. Stel: ik ben beroepsschrijver. Ik doe alles om aandacht te trekken. Morgen staat de politie voor mijn deur. Op verzoek toon ik de inhoud van mijn koelkast, mijn boekenkast, mijn medicijnkastje, mijn boekhouding, mijn emails, de foto’s van maîtresses, mijn pornosites, mijn vibrators,  mijn alcoholvoorraad, mijn waterpijpen en mijn geslachtsdeel. Maar als ik mee naar het bureau zou moeten, zou ik weigeren en roepen: Fuck you all. Als beroepswielrenner zou ik dat niet durven. Ze zouden me meteen straffen, me liefst isoleren in een inrichting, als een gestoorde gek.

Daarom ben ik nooit beroepswielrenner geworden.

Mijn column uit november 2012 in de Standaard (België) en herplaatst in De Muur 39 – 2013 (‘Blijf met met je rotpoten van ons rotwielrennen af’)

rotwielrennen

Bergop fietsen is voor iedereen een kwestie van overleven

9 jul

Wielrenners, de klimspecialisten met name, wielrenners die zo snel mogelijk een berg willen beklimmen verkeren in een permanente staat van opwinding en waakzaamheid. Ze kijken gealarmeerd om zich heen, bespieden hun concurrenten, hun versnelling en kijken schichtig, angstig bijna naar de idiote mensen aan de kant van de weg. Ze voelen nadrukkelijk wat zich in het hoofd afspeelt, in hun lijf, in hun benen, hun armen, hun rug. Eigenlijk zijn ze bang om te voelen. Ze schakelen liever hun gevoel uit op weg naar het Grote Doel. Ze willen zo snel mogelijk omhoog. Daarboven is het te doen. Daar ligt vast en zeker de glorie, de eeuwige roem. Daar moeten ze zijn. Als ze daar de ultieme bevrediging niet vinden, waar dan wel?

Zo kijk ik ook naar wielrenners in de Tour de France. Gefascineerd door hun zoektocht naar de pijngrens, hun gevecht met de pijn, de pijn van zichzelf en die van de rivalen. En hoe ze boven komen om in de armen van de verzorgers, de bewonderaars en de journalisten te vallen. Kijk eens wat ik kan, wat ik heb gedaan, waartoe ik in staat ben! Mag ik nu asjeblieft een beetje water en nog liever een bevrijdende omhelzing als beloning? Met de dagprijs, de bolletjestrui, liefst de gele trui als bonus. Zo is topsport bedoeld.

Er zijn verschillende manieren om het gevecht met de berg aan te gaan. De een doet dat op pure kracht, op een zwaar verzet, met lange stampende pedaalslagen. Zoals Cadel Evans, de Australiër die voortdurend lijkt te bezwijken, maar altijd nog ergens kracht vandaan weet te halen. De Rus Denis Mensjov stampt alleen maar, zwoegend en zwijgend. En ineens is hij moe en haakt hij zwijgend af.  Anderen zoals de Britten Bradley Wiggins en Chris Froome of de afwezige Luxemburger Andy Schleck dansen met hun lange, slungellijven. Ze swingen. En dan is er nog de Spanjaard Alberto Contador, helaas ook afwezig, de koning van het ritme, de versnelling en het uptempo.  Dan is er de slimme Italiaanse sluiper Vincenzo Nibali, nooit een (lichte of zware) trap te veel. Hij wil niet alleen naar de top, hij wil ook weer naar beneden. Voor hem is de afdaling te ultieme uitdaging. Of de Belg Jurgen van den Broeck. Die knalt door een muur als het moet. Kracht, wilskracht, geen uitzonderlijk talent, maar wel fascinerend.

Zo heeft iedereen zijn eigen perceptie van het  klimmen. Zijn eigen fascinatie. Zijn eigen voorkeur. Wie er wint is niet belangrijk, als ik maar gefascineerd blijf.

Zo gefascineerd als ik was door een herhaalde documentaire op de Belgische televisie: Te Gek!? Van de Tour 2011XL. Een twintigtal mannen en vrouwen die ook op zoek zijn naar de ultieme bevrediging. Ook zij, mensen die allerminst over fietstalent beschikken, zag ik zwoegen, stampen en moeizaam dansen om de top van een Franse berg te bereiken. Of zij de top van de Galibier zouden halen wisten ze niet. Als ze maar bezig waren, met trappen en zuchten, met onophoudelijk zwaar en diep ademhalen, met overleven. Op een mistige bergweg waardoor ze niet zagen waar de top, het einde en de voltooiing lag. Overleven is hun beste vaardigheid geworden. Ze waren helemaal uit Brussel komen fietsen om in Frankrijk een onneembare berg te beklimmen. Gekkenwerk, zo beseften ze. Maar ze wisten dat als ze de top hadden gehaald, ze iets hadden bereikt wat ze niet voor mogelijk hadden gehouden. Het waren patiënten en ex-patiënten van een psychiatrisch ziekenhuis, geëscorteerd door hulpverleners en bekende Vlamingen zoals schrijfster Kristien Hemmerechts, muzikant Guy Swinnen, de zangers Helmut Lotti, Guido Belcanto en ex-profwielrenner Serge Baguet.

Het was een initiatief van Te Gek!?, een Vlaamse projectorganisatie (http://www.sad.be/tegek/) die zich inzet voor de bewustwording en acceptatie van geestelijke gezondheidsproblemen. Daaruit kwam al een televisiereeks en diverse goed in België verkopende verzamelde cd’s voort.  Zanger Guido Belcanto (zie hem hier met de legendarische klimmer Marco Pantani zingen: http://www.youtube.com/watch?v=763Jey2xu3E&feature=related) vertelde in de documentaire dat hij drie jaar lang zwaar depressief was geweest en in die periode driemaal in een kliniek was opgenomen. En hoe zwaar het hem viel dat leed met anderen te delen. Sterker nog: hij kon het niet. Toen Guido Belcanto (https://www.facebook.com/GuidoBelcanto) daarentegen een keer van een knieoperatie moest herstellen, kwam hij in een warm bad van steunbetuigingen en begrip terecht. Iedereen vroeg hem naar zijn gezondheid. Maar met zijn depressie en zijn opname wist niemand raad. Ze wendden zich van af van wielerliefhebber Belcanto  (http://www.youtube.com/watch?v=NZW5sT5Xh_A&feature=youtu.be). Niemand die er over durfde te spreken met hem. Om met Kristien Hemmerechts te spreken: ‘Over psychische problemen praat men niet, wie ziek is in zijn hoofd wordt aan zijn lot overgelaten.’ Daar is Te Gek al in 2004 voor opgericht, een initiatief van het psychiatrisch ziekenhuis Sint-Annendael in Diest. Om de negatieve beeldvorming te doorbreken. Zo worden er concerten, tentoonstelling, televisieprogramma’s en een Touretappe georganiseerd. Deze week gaat er weer een etappe van start in Tous fou pur le Tour. Doel: De beklimming van de Tourmalet.

Een documentaire ter relativering van alles wat ik eerder die dag had gezien tijdens de eerste bergetappe van deze Tour? Ik weet het niet. Maar wel rijst bij mij de vraag: Wie is er hier nu gek? Die zwaar getrainde mannen die als bezeten een berg op fietsen ter meerdere eer en glorie van zichzelf? Of die patiënten van het psychiatrisch ziekenhuis, met hun zware lijven en loodzware hoofden? Wat ik zeker weet: het zijn allemaal mensen, allemaal op zoek naar vrede met zichzelf. Allemaal willen ze overleven.

%d bloggers liken dit: