Tag Archives: Parijs

Ben de Graaf (86): ‘De kritische benadering zie ik niet meer’

23 nov

Van 1963 tot 1996 zat Ben de Graaf bij Sport op de Volkskrant, 26 jaar als chef. Beroemd om zijn eigen, uitgesproken mening, tegen autosport en boksen. Destijds wilde hij al de buitenspelregel bij het voetbal afschaffen. Dat wil hij nu nóg. Guus van Holland (ex-Volkskrant/ex-NRC) zocht hem op.

Ben de Graaf voor zijn tuinhuisje, waarin zijn biljarttafel staat. Daar speelt hij nog regelmatig op (als de energie het hem toestaat).
Foto Jacques de Jong

Als we bij de deur staan om afscheid te nemen, wil Ben de Graaf (86 jaar, waarvan 60 jaar getrouwd met Thea) nog even kwijt dat hij het toch wel jammer vindt dat Nieuw-Zeeland in de halve finale van het WK cricket van Pakistan heeft verloren. ‘Ik ben eigenlijk altijd een beetje voor Nieuw-Zeeland.’ Cricket. Ben (van 1963 tot 1996 op de sportredactie van de Volkskrant) kan het niet nalaten over een van zijn favoriete sporten te praten. Uren kan hij ernaar kijken op de BBC.

Uren zou hij kunnen praten over cricket. En zeker over biljarten, zijn andere favoriete sport. Hij speelt nog steeds in het biljartzaaltje achter zijn huis. Het gaat niet meer zo soepel, bekent hij. Geen energie meer, legt hij uit. ‘Biljarten is niet alleen een kwestie van techniek en concentratie, maar ook van energie.’

Zo werd hij laatst gebeld door coryfee Dick Jaspers die hem wilde uitleggen waarom hij een partij tijdens het Wereldbekertoernooi in Veghel (waar Ben op uitnodiging ook aanwezig was) had verloren. ‘Een paar simpele driehoekjes waren bij Jaspers mislukt. Dick wilde mij vertellen dat het kwam door vermoeidheid. Dat begreep ik meteen. Als je door vermoeidheid geen concentratie meer kan opbrengen en dus geen energie meer hebt, kan het mis gaan. Jaspers had wel een half uur nodig om het uit te leggen en zich tegenover mij te verontschuldigen.’

Op de schoorsteenmantel staat een kolossale beker, de Ben Bokaal. Ben grinnikt en verklaart dat het de hoofdprijs is voor het familietoernooitje dat jaarlijks wordt gespeeld in zijn biljartzaaltje. ‘Allemaal kinderen en kleinkinderen, en een oude vriend, die eraan meedoen. De laatste keer won mijn kleinzoon Jelle. Een aardig talent, zeker’, zegt Ben zoals hij dat altijd heeft gedaan. Als hij iets goed vindt, volstaat hij met het woord ‘aardig.’

Beweer nooit dat hij niets om voetbal geeft. Dat doet hij wél, hij heeft zelf op amateurniveau gevoetbald en speelde in het redactie-elftal van de Volkskrant. Als sportverslaggever wilde hij zijn taak serieus nemen. ‘Een journalist hoort zijn eigen observatie te volgen. Niet als liefhebber meegaan met wat de coach en de spelers vinden. Dan volg je niet meer je eigen weg. Ik schreef altijd op wat ik dacht en zag. Dat liet ik me niet afnemen door anderen. Ik begreep waarom coaches en spelers mij te kritisch vonden, maar daar had ik geen boodschap aan. Ik zat niet op de perstribune met een Oranjeshirt aan, ik was een objectieve observator met een eigen mening.’

In 1981 was ondergetekende naast Ben aanwezig bij de wedstrijd Frankrijk-Nederland in het Parc des Princes, Parijs. Frankrijk won met 2-0. Ben zat naast me, trok aan zijn pijp (hij rookt nog steeds pijp) en zei als hij Six, Tigana en Platini een bal technisch volmaakt met de borst zag controleren en vervolgens speels zag passen: ‘Kijk, jongen, dat is nou voetbal.’ Nederlandse media zeurden de volgende dag over de verkeerde opstelling van Krol bij een vrije trap, Ben liet in zijn verslag blijken waarvan hij had genoten en waar Nederland tekortschoot. ‘s Nachts reden we naar huis in zijn auto. Ben had klassieke muziek op zijn autoradio staan, rookte zijn pijp en vertelde waarom hij van Franse voetballers hield, en van de Frans cultuur. Hij bleek een echte liefhebber.

Ben beklimt zijn stokpaardje: ‘Geen letter in de Volkskrant over cricket, wat toch een wereldsport is. Geen letter over biljarten. Alleen maar paginagrote verhalen over voetbal. Tja, het is een wereldsport. Maar geen kritisch woord. Die Willem Vissers kan wel aardig schrijven, zeker. Maar dan gaat hij een boek schrijven over Van Gaal. Die man zal wel een goede coach zijn, maar volg hem dan kritisch. Dat zie ik niet. Dan ben je niet goed bezig als journalist.’

Ben de Graaf is weinig veranderd. Hij wil niet mee met deze tijd, waarin kijkcijfers en groei van abonnees volgens hem doorslaggevend zijn. ‘Wat ik dertig of veertig jaar geleden al schreef, zou ik zo willen herhalen. Wat de huidige voetballichting doet, is een slecht voorbeeld voor de jeugd. Gaan vallen alsof de speler bijna dood is, dat wordt steeds erger. Ik schreef over het afschaffen van de buitenspelspelregel, wat ze in het hockey wel hebben gedaan. Ze hebben nog niet eens over de gevolgen nagedacht. ‘Zoiets als twee scheidsrechters – ieder een helft, want anders is het spel niet meer te volgen – dat opperde ik dertig, veertig jaar geleden al. Moet ik het dan nog een keer opschrijven? Het helpt niet. Maar laat de jongere generatie dat dan doen. Nee, die schrijven vol begrip over een wedstrijd en hebben een heerlijke wedstrijd gezien. Verder niks.’

Kritisch als altijd volgt hij zijn eigen krant. ‘Ik lees zes kranten maar de Volkskrant is nog steeds de beste.’ Hij maakt zich niet langer druk over wat gepubliceerd wordt. Maar toch: ‘De krant zit in een glijdende schaal van kritiekloosheid. Daar moet die hoofdredacteur Pieter Klok toch ingrijpen: dit wil ik, zo moet er geschreven worden. Niet alleen over sport, maar zeker ook over politiek. Afstand bewaren, niet partijdig zijn. Dat is de kunst. ‘Over kunst gesproken. Wat een onzin. Ik geef toe dat ik geen kunstgek ben. Maar waar gaat het over? Net als met die columns. Te veel. Verhaaltjes kan iedereen schrijven. Maar schrijf iets waarover je mensen kunt laten nadenken. Dat is de functie van een columnist.’

Terug naar de Sport, waaraan hij toch 26 jaar leiding heeft gegeven. ‘Mijn sportredactie had mensen als Hans van Wissen, Frans Ensink, Frans van Schoonderwalt, Ronald ten Brink en Guus van Holland. Niet alleen waren we kritisch, maar vooral realistisch. Durf zo te zijn, dat vind ik nou zo mooi. Volg je eigen weg, ga niet meedoen met het populisme.’

Ben ging in tegen de publieke opinie, zeker wat betreft het Nederlands elftal. Hoe zat het met bedreigingen? ‘Weinig last van gehad. Behalve bij het WK 1974 in Duitsland, toen de spelers mij in het zwembad gooiden. Ik had geschreven dat Nederland tegen Brazilië erg hard speelde, maar ze wonnen wel. Dat vooral is me kwalijk genomen. Hard? Het was smerig. Maar nee, dat mocht ik niet schrijven. Ik moest meedoen met de sfeer die in Nederland heerste: we hebben van Brazilië gewonnen, daar ging het om. Ik kreeg van toenmalig hoofdredacteur Jan van der Pluijm wat betreft mijn journalistieke invulling te weinig steun tegenover het KNVB-bestuur. Die mensen wilden dat ik Oranje steunde. Waarom deed ik dat dan niet? Ik sta er nog steeds achter wat ik toen schreef, maar dat chauvinisme telde zwaarder.’ Nooit bedreigingen, weet Ben. ‘Af en toe een ingezonden brief. De hoofdredactie maakte er geen probleem van. Pluijm vond het wel goed, iemand met een eigen mening is goed voor de krant. Bovendien staat het wel deftig als je bedreigd wordt.’

‘Ik heb geen vrienden, hoogstens kennissen.’ Dat klinkt eenzaam, vooral omdat hij zegt altijd zijn eigen weg te zijn gegaan, en dat nog steeds lijkt te doen. ‘Ik houd niet van Ajax bijvoorbeeld. Ik heb altijd iets tegen Amsterdammers gehad – met hun grote mond van ik ben de beste. Ik houd van nederigheid. Doe gewoon, blijf realistisch. Als ik naar voetbal kijk, is het PSV.’

En dan de verhalen over autoracen, Formule 1 en Max Verstappen die tegenwoordig paginagroot in ‘zijn’ Volkskrant staan. Tijdens zijn aanwezigheid op de Sport van de Volkskrant las je er bijna niets over. Maar nu, Ben: ‘Gemotoriseerde sport is geen sport. Dat met die Verstappen is een hype. Puur chauvinisme. Straks als hij weg is, lees je er niks meer over.’

Boksen is ook geen sport. Elkaar lichamelijk beschadigen of de hersens inslaan, vind ik geen sport. Maar als ze daarover willen schrijven, akkoord. Ze doen maar.’

‘Sport is de bron van veel ellende’, vindt Ben. ‘Vooral voor de jeugd, daar begint het.’

En dan nog even bij het afscheid aan de deur over het WK in Qatar: ‘Voetbal gaat om geld. Dat weten we toch. Iedereen slikt het, alles wat er gebeurt. Waarom zou ik nog waarschuwen? Ik ben er klaar mee.’

Dit interview is onlangs gepubliceerd in de Volksknar (volksknar.nl); digitale krant voor gepensioneerde Volkskrantmedewerkers.

‘Agent, waarom slaat u mij? Ik kom hier voor mijn plezier’

31 mei

Dit verslag schreef ik ’s nachts, zojuist aangekomen in Parijs en nog vol adrenaline, na mijn verwarrende bezoek als verslaggever van NRC Handelsblad aan de wedstrijd Duitsland-Joegoslavië op het WK van 1998 in Lens, Frankrijk.

In Lens staat de wereld op springen, want er is voetbal. Agenten slaan en schoppen bij Duitsland-Joegoslavië in het wilde weg, ook naar journalisten. ‘Ik heb vandaag maar drie klappen gehad, God zij dank.’

LENS, 22 JUNI 1998. ‘Waarom slaat u mij?’ De politieman heft nog een keer zijn gummiknuppel en dreigt weer te slaan. ‘Ik kom hier voor mijn plezier en niet om geslagen te worden, monsieur.’ Maar de politieman krijgt assistentie van drie andere politiemannen. ‘Wegwezen’, schreeuwen ze in koor. ‘U heeft geen parkeerkaart, dus mag u hier niet in. Reservé ou pas reservé. Press? Rien. Alors? Vite, allez, avancer.’ Hij slaat weer en nog een keer. Ik buk tevergeefs.

Wie is er hier overspannen? Ze zijn met velen deze middag, de politie van Lens en omstreken. Er wordt gezegd met zevenhonderd mannen. Ze zijn paraat, ze laten niemand door. Perskaart? Maakt niet uit. Tribunekaartje, waarvoor? Is er hier een voetbalwedstrijd? ’t Zal wel. Er moet opgetreden worden. Grote mannen, kleine mannen, muts schuin op het hoofd, stoer en onverschillig, klaar om te slaan wanneer ze moeten slaan. De wereld staat op springen, want er is voetbal.

Een tiental meters van mij vandaan ligt een jongen op straat te bloeden. Hij heeft een Duitse vlag om zijn lijf gewikkeld en roept dat Duitsland wereldkampioen wordt. Kameraden staan er bij en spuwen vuur naar de politiemannen. Hij heeft toch niks gedaan? Een paar meter verder ligt een jonge vrouw in het gras te huilen. Ze heeft schaafwonden op haar knieën. Ze draagt een voetbalshirt met de naam Mijatovic. Het shirt is besmeurd met bloed. Om haar heen een oudere vrouw en twee kinderen. Mama, mama, huilen ze. Ik kijk er naar, maar ik krijg geen tijd om er lang naar te kijken. Ik krijg een schop en een klap. Waarom? Avancer, vite! De politie heeft geen geduld en mededogen. Waarom ook, het is voetbal.

Na de wedstrijd, Joegoslavië-Duitsland, is de sfeer niet anders. Duizenden en nog eens duizenden Duitsers schreeuwen dat ze über alles zijn. Ze provoceren Joegoslaven en politie. Want ze hebben gelijkgespeeld (2-2). Een Joegoslaaf slaat door en gooit een bierfles naar een Duitser. Het is tijd voor oorlog. Binnen korte tijd is er een handgemeen waar ik heel erg bang van word. Flesjes en stenen vliegen door de lucht. Wie niet wordt geraakt, heeft God op zijn hand. Ik heb vandaag maar drie klappen gehad, God zij dank.

De politie grijpt in met strenge gezichten en harde, echt pijnlijke knuppels. En dan ineens zie ik een man liggen, een politieman, wezenloos, en een andere man, een man met een camera naast zijn hoofd, wezenloos. Het is eigenlijk niet anders dan voor en na elke voetbalwedstrijd die ik de laatste jaren heb meegemaakt. De mensheid is gek geworden. Van voetbal. Niemand heeft overzicht, wie zich in de massa bevindt ziet geen uitweg meer. Nu zijn het Duitsers, opvallend genoeg veel kale, vooral kale Duitsers (neo-nazi’s zeggen ze later), en Joegoslaven, morgen zijn het Engelsen of Nederlanders. Gek, volkomen doorgedraaid door chauvinisme, nationalisme en commercie – het voetbal gaat er kapot aan.

Daniel Nivel is in elkaar geslagen door Duitse hooligans

Daniel Nivel is in elkaar geslagen door Duitse hooligans

Op weg van Lens naar Parijs hoor ik een Frans radiostation, geen station dat ontgaat wat voetbal te bieden heeft. Ik begrijp dat een politieman in coma ligt en een verslaggever van het Braziliaanse televisie-station O Globo gewond is geraakt. De politieman verkeert entre la vie et la mort. Och, waar heb ik het meer gehoord na een voetbalwedstrijd? De waanzin is weer nabij.

In een wegrestaurant halverwege Parijs verdringen zich voetbalsupporters voor een hamburger à cheval. Een bus met Joegoslaven arriveert, nog een bus, nog een bus, zes bussen. Honderden Duitsers, zo’n vijftig Japanners in voetbalshirt, Koreanen, Engelsen, Schotten, Fransen en Jamaicanen in voetbalshirt. Wat doen die hier nou weer? Ze zwaaien met vlaggen met adelaars en doodskoppen. Enkelen slaan het restaurant bijna aan diggelen. Borden worden kapot gegooid tegen de muur. Betaald wordt er nauwelijks. Meisjes in korte rokjes en voetbalshirtjes laten volgens de geest van de tijd hun navels zien en worden lastig gevallen. In een telefooncel wordt gevochten om een meisje. Wie toekijkt wordt bedreigd door met messen gewapende gekken.

Na mijn reis van vijf uur over 180 kilometer, tussen Lens en Parijs, vormt zich tegen middernacht voor de Franse hoofdstad een file van pakweg 30 kilometer. Links en rechts staan auto’s te roken. Mensen in voetbalshirts stappen uit en schreeuwen iets over hoop en glorie. Op de rondweg van Parijs slingeren Jamaicanen op motoren met vlaggen tussen de auto’s door. Botsing volgt op botsing. Sirenes vullen de avond. Op het altijd chaotische circuit van de Arc de Triomphe lopen dronken Argentijnen in blauwwitte voetbalshirts het verkeersplein over. Eén wordt aangereden, maar hij staat zowaar weer op.

C’est la folie’, zegt de receptionist van mijn hotel in de binnenstad van Parijs. Ik begrijp hem wanneer ik de televisie aanzet. Ik zie feesten in Buenos Aires, Amsterdam en Teheran. Mensen die in auto’s rondrijden met vlaggen, mensen die gek zijn geworden van voetbal. Mensen die de beste feestvierders van de wereld willen zijn. Dat er niets anders is dan voetbal. Ik heb een buil op mijn achterhoofd van een klap met de gummiknuppel van een politieman die niet meer weet waar hij aan toe is – net zoals ik.

Maar beneden in het café waar de wereld nooit stil staat en de blues hoogtij viert, hoor ik ter afwisseling de gelukkig altijd en eeuwig aanwezige Lou Reed zingen: ‘It’s been a perfect day. You just keep me hanging on.’

Ik verlaat mijn hotelkamer en ga eens stevig drinken. Er is nog hoop.

Later bleek dat de politieman die ik wezenloos op de grond had zien liggen de 43-jarige Daniel Nivel was. Hij was in elkaar geslagen door Duitse hooligans. Nivel lag zes weken in coma. Hij ontwaakte, maar moet sindsdien één oog missen en kan nauwelijks nog praten. Hij kan nooit meer werken. Drie maanden later werd in Keulen een benefietwedstrijd gespeeld voor Nivel en zijn familie. Nivel was aanwezig. In 2000 werd de Daniel Nivel Stichting door de Duitse bond en de FIFA in het leven geroepen, een stichting die onder andere slachtoffers en nabestaanden van geweld rondom voetbal bijstaat. Voorzitter is Sepp Blatter. Sinds 2001 wordt in Leipzig een toernooi gehouden om de Daniel Nivel Cup.

Daniel Nivel met zijn vrouw Lorette tijdens het proces tegen de voetbalsupporters

Daniel Nivel met zijn vrouw Lorette tijdens het proces tegen de voetbalsupporters

%d bloggers liken dit: