Tag Archives: Eusebio

Altijd heb ik in het wit van Real Madrid willen voetballen

1 jun

Real Madrid. Ik durf de naam van deze club nauwelijks uit te spreken. De kans dat ik overspoeld word met kwetsingen, beledigingen en vuilspuiterij is aanzienlijk. Of ik word gewoon gewoon weggezet als dom; sterker: iemand zonder verstand van voetbal. Je moet van Barcelona houden – of van Ajax. Dat getuigt in het voetbalwereldje van gezond verstand. Nu, ik doe het toch maar. Dan maar geen verstand van voetbal. Ik schreeuw het hier uit: ik sympathiseer met Real Madrid! Ik hoop dat zaterdagavond Real voor de twaalfde keer de Europa Cup voor landskampioenen wint – sinds twee decennia de Champions League genoemd.

Over smaak en liefde kun je lang twisten. Maar mijn gevoel blijft mijn gevoel. Pas op, ik ben geen doorbloede supporter van Real Madrid die zijn leven en welzijn laat afhangen van deze Spaanse voetbalclub. Ik ben een sympathisant, die in de wedstrijden waarin Real uitkomt niet meer dan diep van binnen partij kiest voor de Madrilenen. Niet omdat het mooiste voetbal (Wat is dat eigenlijk? Wie heeft dat als voorwaarde bedacht?) door Real zou worden gespeeld. Dat doen ze namelijk lang niet altijd. Als de Koninklijke voetbalt, voetbalt het elftal (door wie ook gecoacht) binnen haar mogelijkheden om te winnen.

Het voelt nu als een verklaring, sterker als een verontschuldiging, dat ik doorgaans sympathieën koester voor Real Madrid. Alsof ik moet uitleggen waarom ik niet van vis houd en waarom ik een meisje liefheb dat niet de mooiste van de klas is. Waarom? Eenvoudigweg omdat het mijn eigen smaak is, mijn gevoel is waardoor ik me laat leiden. Mijn zintuigen wijzen sinds mijn jongste jeugd (mogelijk zelfs sinds mijn geboorte) mij de weg in het leven. Misschien niet de juiste weg en de mooiste weg. En zeker niet de weg die anderen nemen. Het is wel mijn weg, aangegeven door mijn vader. Zoals wel meer vaders hun zonen de weg wijzen. Voordat je het weet heb je hun weg gekozen.

In juni 1958 hadden wij thuis nog geen televisie. Mijn vader keek bij de buren naar voetbal. Ik keek bij een vriendje op zaterdagmiddag naar de FA Cup Final. Toen de finale van het WK tussen Zweden en Brazilië gespeeld zou worden, haalde mijn vader me over mee naar de buren te gaan. ,,Dan zie je negers voetballen en die kunnen beter voetballen dan blanken. Die verdedigers maken nooit overtredingen. In de aanval staat een jochie van 17, fantastisch, Pelé heet hij. Dan loopt er een lange arrogante neger rond, die kan écht voetballen, Didi. En als rechtsbuiten loopt een manke voetballer die nog beter is dan Stanley Matthews: Garrincha.”

Ik zag het aan en was overweldigd. Altijd bleef ik sindsdien sympathieën koesteren voor Brazilianen. Ik moest later naar Brazilië toe, dat beloofde ik mezelf. Ik moest de ziel van Braziliaanse voetballers blootleggen. Dat heb ik als voetbalverslaggever gedaan. Ik was er eind jaren negentig voor het eerst en zag een droom werkelijkheid worden.

Alfredo Di Stéfano

Een jaar na het WK in 1958 was ik lid geworden van de plaatselijke voetbalclub Bennekom. Op een woensdagmiddag kregen wij als jeugdspelers een keer voetbalfilms voorgeschoteld in het Verenigingsgebouw. Een van de films ging over Real Madrid, dat toen al drie keer de Europa Cup had gewonnen. Ik zag op de trillende zwartwitbeelden acties die ik alleen Brazilianen had zien uitvoeren. Ik zag een Real-speler een ongeëvenaard doelpunt maken. Hij stond met zijn rug naar het doel, liet de bal tussen zijn benen doorrollen en veranderde op het laatste moment met zijn hak de richting van de bal: doelpunt. En zo zag ik meer acties en doelpunten die mij in vervoering brachten.

Real Madrid 1958: vlnr Raymond Kopa, Hector Rial, Alfredo Di Stéfano, Ferenc Puskas en Francisco Gento

De man van de toen door mij als geniaal bestempelde actie heette Alfredo Di Stéfano. Rondom hem speelden Francisco Gento, Ferenc Puskas, Raymond Kopa, Hector Rial, José Santamaria en anderen, gehuld in witte broeken, witte shirts en witte kousen. Ze speelden in mijn jongensogen goddelijk. Ik wilde mijn hele leven voetballen in het smetteloos wit. Toen ik zes of zeven jaar later in het eerste elftal van mijn club mocht debuteren, speelden we vaak in het wit (helemaal wit). Onze clubkleuren waren rood-wit gestreept. Ik voelde me koninklijk, helemaal in het wit (zonder reclame), hoog tot op kniehoogte opgetrokken witte kousen over gebruinde benen, zwarte schoenen (de witte strepen had ik met zwart overgepoetst). Ik wilde Real Madrid zijn, eigenlijk wilde iedereen in dat elftal dat. Real Madrid zijn, dat gaf je een onoverwinnelijk gevoel.

Bennekom 1 in het wit van Real Madrid, ik zit links onder

Wit, wit, wit, koninklijk wit. Dat was het voetbal waar ik van droomde. Al moet gezegd dat de Brazilianen, voor zover ik die (op televisie) kon zien voetballen in mijn jeugd, mij ook hadden kunnen bekoren. Mijn vader was mijn zielsverwant. Hij sprong overeind bij een onnavolgbare dribbel van Gento, loeide bij een schot van Puskas en kraaide het uit bij een actie van Di Stéfano.

In het voorjaar van 1962 (ik was 13 jaar) werd in Amsterdam de finale van de Europa Cup tussen Real Madrid en Benfica gespeeld. Ik had in de plaatselijke krant gelezen dat Benfica op de Wageningse Berg logeerde en trainde, zes kilometer van mijn huis. Ik sprong op de fiets, beklom de Wageningse Berg en zag de sterren van Benfica schitteren tijdens de training. Van een bestuurslid kreeg ik een speldje van Benfica. Ik posteerde me achter het doel van Costa Pereira, de machtige keeper van Benfica. Eusebio, Coluna, Aguas, Augusto, Germano en Simoes produceerden kanonskogels. De ballen die naast het doel gingen haalde ik op (na een gevecht met andere bewonderaars) en plaatste die keurig met de binnenkant van de voet terug naar de Benfica-sterren. Na afloop kwam Eusebio met een grote lach op zijn gezicht naar me toe en aaide me over mijn hoofd, als dank voor mijn inspanningen. Het was duidelijk: Benfica zou de volgende dag mijn favoriete ploeg zijn.

Zo keken we naar de finale. Mijn vader was voor Real Madrid (met de toen al 36-jarige Di Stéfano), ik ditmaal voor Benfica. En ja hoor, Benfica won, met 5-3. Ondanks drie doelpunten van Puskas. Maar Eusebio forceerde met twee doelpunten in de tweede helft de beslissing. Ik was blij, mijn held had gewonnen. En daarom ben ik nog altijd een beetje sympathisant van Benfica.

Maar het wit van Real bleef fascineren. Altijd speelden er fantastische voetballers. Soms ook harde en smerige verdedigers, zoals José Antonio Camacho, bijgenaamd ‘het scheermes’. Ach, een scheermes als wapen kan ook fascinatie oproepen. Je moet het maar doen én durven. Ook dat is er sinds het ontstaan van voetbal. Het hoort er bij. Ik kan opgewonden raken van fabuleuze acties van artiesten, maar ook van vernietigende tackles. Dat is voor mij opwinding. Natuurlijk denk ik bij zulke grove acties: oei! Maar hij is wel van de club die ik graag zie winnen. De mantel der liefde verhult veel.

Alfredo Di Stéfano

Zaterdag is de finale Real Madrid-Juventus. In 1998 was ik er als verslaggever getuige van hoe Real in de Amsterdam Arena Juventus versloeg, 1-0, doelpunt Predrag Mijatovic. Daags voor de wedstrijd kon ik samen met een select gezelschap journalisten deelnemen aan een lunch met Di Stéfano en Gento in vijfsterrenrestaurant d’Vijff Vlieghen in Amsterdam. Het lukte mij aan tafel tegenover ‘de blonde pijl’ te gaan zitten, naast een Spaanse tolk. Terwijl Di Stéfano de ene sigaret na de andere opstak en het ene glas witte wijn na het andere dronk, vroeg ik hem wie hij de beste voetballer aller tijden vond. ,,José Manuel Moreno’’, zei Di Stéfano kort en chagrijnig, en nam een slok. Moreno bleek ooit de rechtsbinnen van River Plate Buenos Aires, zijn held bij de club waar Di Stéfano als beginnende voetballer speelde.

Na de lunch liep het gezelschap rond Di Stéfano en Gento over de Amsterdamse grachten naar een fanshop van Real Madrid die door de oude sterren geopend zou worden. Niemand herkende de oude meesters. Di Stéfano keek tijdens de wandeling nauwelijks om zich heen en mompelde op mijn verzoek (ik week niet van zijn zijde) wat over de verloren finale van 1962 in Amsterdam tegen Benfica. Gento zag een leeg blikje cola liggen en begon wat dribbels te demonstreren. Waarop Di Stéfano eindelijk lachte en zei: ,,Paco (de bijnaam van Gento).”

Fernando Redondo

Di Stéfano overleed in 2014. Hij werd 88 jaar. Door hem ben ik sympathisant gebleven van Real Madrid. Ik heb na hem talloze sterren zien schitteren in het Koninklijke wit. Ik was bij wedstrijden in het majestueuze Bernabeustadion toen de Nederlanders Leo Beenhakker en Guus Hiddink er trainer waren. Ik genoot van Butragueno, Michel, Hugo Sanchez, Santillana, Pirri, Amancio, Juanito, Redondo (!), Roberto Carlos, Ronaldo (de Braziliaan), Didi (de spelmaker van de Braziliaanse wereldkampioen van 1958 en 1962, én uitvinder van de folha seca, de vallende vrije trap). Ik genoot van Netzer, Suker, Prosinecki, Hagi, Kaka, Raúl, Figo, Zidane, Beckham, McManamam, Van Nistelrooy, Robben en vele anderen. Ik zag als verslaggever een aantal Europese finales met Real Madrid en altijd was ik voor Madrid. Zoals nu, hoe sterk Juventus ook is. Ik hoop op prachtige acties van het middenveld Modric, Kroos en Isco, op de kwikzilverige aanvallende verdediger Marcelo, op Benzema, vanzelfsprekend op Cristiano Ronaldo en op het souvereine, soms keiharde verdedigen van Ramos – geen betere verdediger dan Sergio Ramos.

Zinédine Zidane

Maar bovenal hoop ik dat Zinédine Zidane de winnende coach wordt. De Fransman die eens als speler van Juventus en het Franse elftal excelleerde en vervolgens bij Real Madrid deed wat een speler van de Koninklijke wordt geacht te doen: schitteren – en mij in vervoering brengen. Ik hoop dat mijn smaak de goede is. Ik kan er niets tegen doen. Het is mijn smaak en het is mijn gevoel dat mij naar het wit van Real Madrid heeft gedreven. Of het nu de rijkste club ter wereld is, of de club met de meeste schulden, dan wel de club die niet altijd het mooiste voetbal speelt – wat dat ook is. Het is Real Madrid, de club die mijn zintuigen vormde. Mocht het niet lukken, dan zal ik niet lang treuren. May the best team win.

Dit artikel is in de aanloop naar de finale van de Champions League Real Madrid-Juventus (zaterdag 3 juni) geplaatst op de website http://www.dewitteduivel.com. Zie daar ook een portret over Juventus van Bruno Giuntoli, een Nederlandse Italiaan die de Oude Dame liefheeft.

Passie pensioneert nooit

21 okt

Interview met mij op de website Passie pensioneert nooit

Wat is mijn grootste passie?

Ik schrijf graag over wat mijn hart me vertelt. Ik golf omdat ik plezier beleef aan speelse uitdagingen. Ik doe aan hardlopen (van tien kilometer tot halve marathons) en racefietsen om mijn lichaam te testen. En ik mediteer veel, vrijwel dagelijks twintig minuten, omdat ik me daar comfortabel bij voel en het mij verrijkt.

Wat is mijn idee van ultiem geluk?
Het ultieme geluk heb ik nooit ervaren. Wel momenten van euforie als ik liefde en vriendelijkheid ervoer óf (in triviale zin) als ik had ‘gescoord’. Maar het blijven momenten waarnaar ik zo min mogelijk probeer te streven: het is zoals het is, soms dient zich geluk aan, vaak niet. Let it be.

Wat is mijn grootste angst?
Niet meer (h)erkend te worden als mens, vergeten en overgeslagen te worden, en dat ik anderen niet meer (her)ken. En als ik niets meer kan delen met anderen.

Waar houd ik het meest van in mijn werk?
Ik ben 68 jaar en sinds vijf jaar gepensioneerd, dus heb ik geen werk meer. Ik schrijf vooral omdat ik het graag doe en omdat ik er waardering voor krijg. Toch overkomt mij soms het gevoel dat ik weer werk, als ik iets doe (schrijf) wat een ander van mij verlangt: ‘Want je kunt het zo goed!’ Een valkuil.

Wat is mijn minst aantrekkelijke eigenschap?
Ongeduld, plotselinge (niet meteen verklaarbare) woede, te veel aandacht vragen en te veel (willen) praten, vertellen en schrijven. Vroeger was dat over anderen oordelen, liefst veroordelen. Moraliseren ook. Dat probeer ik af te leren, sinds ik mij bezighoud met boeddhisme en mediteer: wees vriendelijk voor jezelf als ook voor alle andere levende wezens; moge alle levende wezens gelukkig zijn en vrij zijn van lijden – net als ik.

Wat is mijn grootste valkuil?
Spontaan en gretig te veel ‘werk’ aannemen, anderen plezieren en mijn mogelijkheden overschatten. En dan écht depressief te worden, omdat ik ‘het allemaal’ niet aan kan.

Wanneer zou ik liegen?
Als ik bang ben anderen te kwetsen.

Welk rolmodel heeft de grootste invloed op mij gehad? 
Jim Morrison vroeger, en Neil Young. Later Leonard Cohen, vooral zijn door boeddhisme (hij vertoefde enige tijd in een klooster) geïnspireerde teksten. En zeker mijn boeddhistische leraar Sakyong Mipham en (via zijn boeken en geschriften) zijn overleden vader Chögyam Trungpa, beiden van de (Tibetaans) boeddhistische traditie Shambhala – een sociale zienswijze en beleving met boeddhistische uitgangspunten.

Waar houd ik het minst van in mijn werk?
Doen wat een ander (de baas, opdrachtgever) van me verlangt/eist.

Waar en wanneer was ik het meest gelukkig met mijn werk?
Bij grote internationale sportevenementen, zoals de Tour de France en wanneer ik met grote sportmensen sprak zoals basketballer Michael Jordan, basketbalcoach Phil Jackson, de wielrenners Bernard Hinault, Greg LeMond, Francesco Moser en Jan Raas, skiër Alberto Tomba, kunstrijdster Katarina Witt en de voetballers Sir Stanley Matthews, Gianni Rivera, Eusebio en Alfredo Di Stéfano. Schrijven over wat ik erbij voelde, als dat mocht. Naarmate mijn leeftijd vorderde voelde ik mij gelukkiger worden zodra ik eigenzinnig durfde te schrijven over mijn passie en mijn compassie met anderen. Langzaam maar zeker vond ik de stijl die mij past. Toen kreeg ik ook steeds meer waardering, zonder dat het mijn bedoeling was. Het kwam (en komt) steeds meer uit mijn hart, mijn eigen gevoel.

Wat zegt de uitspraak ‘Passie Pensioneert Nooit’ mij?
Dat je altijd naar je hart (je gevoel dus) moet blijven luisteren, wat anderen ook zeggen en hoe anderen er ook over oordelen. Passie is het mooiste wat er is. Als je  je lichaam voelt tintelen, van je voeten tot je kruin, dan leeft er iets, dan leef ik. Het wordt een probleem zodra je hart zwijgt of wordt geblokkeerd.

Wat zou ik aan mezelf willen veranderen?
Meer genieten van het moment, meer geduld, minder aandacht vragen, minder in een slachtofferrol kruipen, me minder door anderen (hun gedrag, houding en oordeel) laten leiden. Dit ben ik, ik voel wat ik voel, wat jij voelt is jouw gevoel. Leven en laten leven. Zo zou ik het liefst willen leven. Maar vooral wil ik vriendelijk zijn voor mezelf: kwetsbaar, ongeduldig, slachtoffer, boos, verdrietig, depressief – het mag allemaal.

Welk beroep zou ik hebben in een volgend leven?
Monnik (voor zover dat een beroep is) of onderzoeker.

Wat is mijn grootste professionele prestatie?
Zestien keer de Tour de France verslaan als verslaggever met (in vergelijking met nu) zeer beperkte communicatiemogelijkheden en veel logistieke problemen. Ik heb zeker meer prestaties geleverd. Wereldkampioenschappen voetbal, wielrennen, judo, ijshockey, skiën. Een stuk of tien Champions League-finales. Vier Olympische Winterspelen. Twee keer The Masters in Augusta, twee keer de Ryder Cup. Interviews met Michael Jordan in Chicago en andere internationale fenomenen als Franz Beckenbauer, Vinnie Jones, Stanley Matthews, Roberto Baggio, Vladislav Tretjak, Alberto Tomba, Sepp Blatter, Jacques Rogge, Prins De Mérode, Prins Albert; reportages in mijn favoriete land Italië. In de Verenigde Staten over de Amerikaanse sportcultuur. In bijna alle landen van de wereld en vooral reportages in Liverpool met nabestaanden van stadionrampen en hun hulpverleners.

vakantie-lucertola-2013-019

Lucertola in Le Marche

Wat is de plek waar ik de beste ideeën krijg, in mijn stad?
Thuis, op de bank, boeken lezend én als ik mediteer thuis op mijn kussen of in het boeddhistisch centrum. Dan wel in mijn huisje op de Veluwe, of daarbuiten, alleen met mezelf in de natuur. Ik houd niet van de stad. Ik ben een plattelandsjongen. Ik bivakkeer het liefst in de reuk van de natuur, met geluiden van dieren, van koeien tot kippen en vogels met rondom rustige, vriendelijke mensen die je nog groeten. Daar durf ik mijn hart het meest te openen. Ver van de drukte, van opdringerige, gejaagde en gestreste mensen, ver van schreeuwerds en mensen met een grote mond, ver van cynisme, ver van de massa, zoals ik die jarenlang in volle, mijn gemoedsrust bedreigende stadions heb geduld. Jarenlang was ik gefascineerd door het immense geluid in bomvolle stadions, ik raakte er door bedwelmd en schreef verdoofd door het lawaai dat mensen maakten rondom voetbalwedstrijden, totdat ik besefte dat ik diep van binnen gewoon bang was in en rond zo’n kolkend stadion. Ik hoop nooit meer een vol stadion te betreden en mij in grote massa’s te begeven. Mijn stad bestaat niet, alleen mijn dorp en mijn buitenhuisje in de natuur. Daar krijg ik de beste ideeën, daar ben ik op mijn gemak.

Wat is mijn favoriete plek om te eten en te drinken, in mijn stad?
Heb ik niet, liefst drink en eet ik thuis. Een favoriet restaurant heb ik niet, alleen in restaurants in Italië met Italianen en mijn gezin.

Wie is mijn grootste fan/sponsor/partner in crime?
Mijn vrouw Maddy, die mij aanzet iets te doen wat ik nog niet heb aangedurfd (bijvoorbeeld over iets en iemand schrijven) en die mij ook aan de grond houdt als ik eufoor dreig te worden. Daarnaast vind ik het heel waardevol als mijn pleegzoon Robin mij complimenteert: ‘Goed gedaan, pa.’ Dan ervaar ik een groot moment van geluk. Heerlijk om me even in te wentelen.

Met wie zou ik in de toekomst graag willen werken?
Met mijn boeddhistische leraar Sakyong Mipham, als inspiratiebron.

Naar welk project, in de nabije toekomst, kijk ik uit?
Een boek schrijven over mijn zoektocht naar de zin van leven, mijn manier van beleven en overleven én welke talrijke inspiratiebronnen ik daarvoor heb geraadpleegd en nog steeds raadpleeg. Van lsd en andere hallucinerende en opwekkende middelen via sportbeoefening, -beleving, -studie en -beschrijving, alle vormen van psychotherapie en spirituele ervaringen tot boeddhistische cursussen en trainingen. Met de slotzin: ik ben dan toch uiteindelijk onwetend. Omdat niet-weten waarschijnlijk toch de essentie van mijn bestaan is.

Welk rolmodel zou ik graag willen ontmoeten en spreken?
Basketbalcoach en in mijn beleving meest erudiete en dus beste sportcoach aller tijden, Phil Jackson, zen-boeddhist, overlever en geduldige leermeester van sportmensen met een super-ego zoals Michael Jordan, Shaquille O’Neal, Dennis Rodman en Kobe Bryant.

Ga ik pensioneren van dit werk en leven waar ik van houd? 
Who knows where the time goes.

Eusébio, de man die de fado vertolkte met zijn voeten

7 jan

Een aai over mijn bol. Als dank voor de ballen die ik (en andere jongens) voor hem en zijn medespelers bij Benfica vanachter de tribune achter het doel van Costa Pereira had gehaald en met de binnenkant van mijn voet terug in het veld had geschoven, terug naar hem. Hij lachte me toe, zei iets in een onbegrijpelijke taal en liet me in adoratie achter op het voetbalveld van de Wageningse Berg. Daarom werd Eusébio toen mijn idool. Zondagmorgen overleed hij aan hartfalen, Eusébio da Silva Ferreira (71).
http://dewerelddraaitdoor.vara.nl/media/306788
Het was 1 mei 1962. Benfica had zijn trainingskamp opgeslagen op de Wageningse Berg, waar de ploeg in het gelijknamige hotel logeerde. De volgende dag versloeg Benfica in het Olympisch Stadion van Amsterdam dankzij twee doelpunten van Eusebio met 5-3 het Real Madrid (al vijfmaal winnaar van de Europa Cup) van de dertigers Ferenc Puskas (hij scoorde driemaal), Francisco Gento en mijn intussen verdrongen idool Alfredo Di Stéfano.

Eusébio was anders dan Di Stéfano. De Argentijnse Spanjaard was technischer en sierlijker en meer een gewiekste spelmaker dan de Portugees, afkomstig van de voormalige Portugese kolonie Mozambique. Eusébio was sneller, explosiever, sterker, atletischer, en beschikte over een snoeihard schot. Zoals hij dat tijdens de schietoefeningen op de Wageningse Berg liet blijken, toen hij met Aguas, Augusto, Simoes, Germano en Coluna van afstand de prachtige doelman Costa Pereira onder vuur nam.
eusebio
Eusébio behoort tot de beste voetballers aller tijden. Zijn op vele beelden vastgelegde rushes, zijn schoten en zijn vele doelpunten in de jaren zestig vormen daarvan het bewijs. Hij was ook een sportieve voetballer, een sportman die vriendelijk bleef voor zijn tegenstanders – hoezeer ze hem ook met grove middelen tegenspel boden.

Hij had meer trofeeën verdiend dan elf Portugese titels, één Europese clubtitel en één keer Europees voetballer van het jaar. Hij was ook tweemaal topscorer van Europa. Het was het lot van de ‘Parel van Mozambique’of de ‘Zwarte Panter’.

Voetbal stond bij hem in het teken van hartstocht. ‘Als de hartstocht geboren wordt, moet het avondeten wachten’, zei hij in zijn biografie ‘Mijn naam is Eusébio’. Als hij voetbalde, met de bal aan zijn voeten over het veld raasde, was hij gelukkig en dacht hij aan niets anders dan plezier. Angst kende hij niet. Zoals hij dat op blote voeten had geleerd in de sloppenwijk van Lourenco Marques (nu Maputo), de hoofdstad van Mozambique. Spelend met een bal van lompen.

‘Niemand’ werd hij als jongen genoemd, Ninguém. Zijn moeder was een arme weduwe, die de 7.500 dollar over de keukentafel uitspreidde die Benfica voor haar 18-jarige zoon betaalde. Ze beloofde het geld terug te geven als hij niet voldeed.

Eusébio werd op 25 mei 1961 in het immense Estadio da Luz (stadion van het licht) in Lissabon aan het publiek voorgesteld in een oefenpartijtje tegen tweedeklasser Atletico. Hij toonde meteen zijn talenten: met panterachtige versnellingen raasde hij door de verdediging van Atletico, hij scoorde drie keer. Een week later, op 31 mei 1961, speelde Benfica de finale van Europa Cup I tegen Barcelona, maar Eusébio was niet speelgerechtigd en moest in het Wankdorfstadion van Bern vanaf de tribune toekijken.

Op 1 juni 1961 maakte Eusébio zijn officiële debuut in het eerste elftal van Benfica. Hij verloor in een bekerwedstrijd met het B-elftal (omdat de beste spelers nog te vermoeid waren van de bekerfinale) van Vitoria Setubal (1-4), maar Eusébio scoorde wel.

Eusébio voldeed, vanaf het begin. Begin van de zomer speelde Benfica als beste ploeg van Europa in Parijs een galawedstrijd tegen het Braziliaanse Santos, met Pelé, en destijds mogelijk de beste ploeg ter wereld. Hij viel twintig minuten voor het einde in, Benfica stond met 5-0 achter. Eusébio scoorde drie keer. Santos won met 6-3. Pelé, die twee doelpunten maakte, vroeg na afloop wie toch die zwarte jongen was. ,,Dat gaat een grote voetballer worden.”

Eusébio groeide snel uit tot een uitblinker in Portugal en in Europa. Nooit zou hij met volle teugen van zijn status genieten. Nooit zou de weemoed uit zijn ogen verdwijnen. Uitgelaten vierde hij zijn doelpunten en triomfen, in tranen onderging hij nederlagen. Een fadista, een man die de fado, het lied van de weemoed, vertolkte met zijn voeten.
Eusebio-verdriet
Tranen van groot verdriet liet Eusébio na de uitschakeling met het nationale team van Portugal in de halve finale van het wereldkampioenschap van 1966 door Engeland. ,,Ik keek naar de hemel, vroeg God wat ik gedaan had om dit te verdienen, en toen kwamen de tranen’’, zei hij in een portret van Sky Sports. Hij was in het Wembleystadion van Londen lam gelegd en gesloopt door de Engelse ‘terriër’ Nobby Stiles.

Eusébio kwam niet toe aan de weergaloze acties waarmee hij tijdens de kwartfinale tegen Noord-Korea opzien baarde. Menigeen beschouwt de kwartfinale als een van de meest memorabele WK-wedstrijden in de voetbalgeschiedenis. Noord-Korea, dat eerder nota bene Italië uitschakelde, was snel op een 3-0 voorsprong gekomen. Toen ontbond Eusébio zijn ketenen en raasde hij met de Portugese ploeg over de Koreanen heen. Voor de rust werd het 3-2. De eindstand werd 5-3, vier doelpunten van Eusébio. A man in a hurry, kopte een Engelse krant.

De toernooiorganisatie besloot op aandringen van de Engelse voetbalbond de halve finale tussen Engeland en Portugal te elfder ure te verplaatsen van Liverpool (waar Portugal bivakkeerde en zijn wedstrijden op Goodison Park van Everton had gespeeld) naar Londen. Vermoeid door de late treinreis traden de Portugezen aan tegen het gastland. Eusébio was Eusébio niet meer. Portugal was Portugal niet meer. Engeland, met de fameuze Bobby Charlton, won en zou wereldkampioen worden. Eusébio werd topscorer van het toernooi met negen doelpunten. Zijn verdriet was er niet minder om.

Twee jaar later verloor Eusébio weer op Wembley, 1-4. Nu in de finale van de Europa Cup tegen Manchester United. Weer tegen Nobby Stiles, die nog ruwer dan in 1966 de Portugese ster tegenspel gaf. Bij de stand 1-1 kreeg Eusébio een enorme kans, maar vlak voor doelman Alex Stepney miste hij. Eusébio reageerde niet gefrustreerd, maar sportief. Hij gaf de United-doelman een schouderklopje. De Parel van Mozambique ten voeten uit.
eusebiojuicht
Het einde van de glorieuze loopbaan naderde. Chronische knieblessures dreven hem vaak tot wanhoop. Het leven werd meer fado dan voetbal. Hij won nog titels met Benfica, speelde in de Verenigde Staten en in Mexico, maar raakte verslaafd aan de drank en gokken. Vrouwen smeten met zijn geld. Bij Benfica mocht hij nog even hulptrainer zijn. En permanent adviseur. Zoals hij de spelers van het nationale elftal van advies mocht blijven dienen. Hij genoot van zijn heldenstatus, vooral tijdens het EK van 2004 in Portugal. Maar hij kon de diepgewortelde melancholie niet meer verbergen. Zijn gezondheid liet hem steeds meer in de steek.

In de documentaire Football’s Greatest van Sky Sports zei Eusébio in 2011: ,,Ik hoop dat de rouwstoet bij het beeld van mij voor het stadion van Benfica even stopt, dan een ronde om het stadion maakt en dan naar binnen gaat.’’
En zo geschiedde.
eusebio-uitvaart

Deze necrologie verscheen op 6 januari 2014 in verkorte vorm in NRCnext en NRC Handelsblad

%d bloggers liken dit: