Archief | golf RSS feed for this section

Femke Dekker: van toproeier naar golf lastiger dan gedacht

27 mrt

femke dekker golf
Roeien was sinds haar dertiende haar passie. En met veel succes, getuige de triomfen, titels en medailles die ze in achttien jaar behaalde. Dat was vooral te danken aan haar doorzettingsvermogen, strijdlust, tegenslagen overwinnen en vooral haar onstuitbare wil om te winnen. Waarom, zeiden mensen. ,,Nou gewoon, omdat ik moet winnen.’’

Toen ging Femke Dekker golfen, anderhalf jaar geleden. Kort nadat ze met toproeien was gestopt. Dat zou ze wel even doen. Hoewel ze ,,geen enkel balgevoel’’ had, meende zij (en zeker haar vrienden) dat ervaring als topsporter toereikend was om ook een goede golfspeler te worden. Gewoon snel leren, doen, vechten en winnen. Gewoon dat vlammetje in haar voeden en het komt goed. En: ,,Als mensen zeggen ‘Het kan niet’, dan zeg ik ‘het kan wél’.’’

Niet dus. Dat voelde ze meteen bij haar eerste ‘balcontact’. ,,Ik werd zo hard geconfronteerd met mezelf. Er was niet zoals met roeien een tegenstander. De tegenstander ben jezelf. Hoe meer ik wilde, hoe slechter ik sloeg. Ik stond dus weer op nul. Ik had mijn hele leven, zeker in het roeien, gedacht: ik moet winnen en dat had vaak resultaat.’’

Ze werd bevangen door golf tijdens een proeflesje op golfcentrum Amsteldijk. Golf had haar te pakken. Ze ging op zoek naar een gelegenheid waar ze in één dag haar GVB kon halen en vond die in juni 2013 in Swifterbant. De praktijk-examinator zei na afloop nog: ,,Je pakt het snel op.’’ Een nieuwe passie was geboren. Ze werd uitgenodigd voor een open dag op de Old Course in Amsterdam, werd er meteen lid en besloot hard (alweer hard) te gaan trainen. Nauwlettend gevolgd door golfpro Gary Davidson.

De volgende valkuil doemde op: ,,Heb ik achttien jaar met succes aan topsport gedaan, kan ik niet eens golfen. Ik voelde ook dat anderen, met wie ik de baan inging, hetzelfde dachten. Ik liep met senioren, soms mensen van bijna tachtig, en zag ze gewoon slaan, zonder moeite, en beter spelen dan ik. Ik stond onder grote druk. Ze noemden mij een duikboot. Dat vond ik gemeen. Omdat ik als topsporter een voordeel heb en daardoor vanzelf een goede golfer ben. Na een misslag wilde ik me achter een boom verschuilen. Toen ben ik kaarten gaan lopen, als bewijs. Zien jullie nu dat ik écht nog niet zo goed ben?’’

femke dekker roeien
En Femmy maar rammen, vertrouwend op haar fysieke en mentale kracht die bij het roeien zoveel resultaat opleverde. ,,Mijn voordeel is dat ik lang ben en kracht heb ontwikkeld. Die kracht zat me in de weg. Ik stond op de tee-box en wilde zo snel mogelijk naar de green. Ik moest, ik had geen moment rust en geduld in mijn spel. Mijn hoofd vulde zich met vuur, met agressie. Gary zei steeds: ‘Just throw a disk’. Ik was te fanatiek en te rusteloos. Boeken als The Inner Game of Golf van Timothy Gallwey, aanbevolen door Gary Davidson, verslond ik. En dat hielp.’’

Toch beschikte ze over een talent dat haar als beginnend golfer hielp, zo ontdekte Davidson. Ze is goed in kopiëren, kijkt en speelt dan na wat ze gezien heeft. Bevlogen besloot ze naar toernooien als de Ladies Open en het KLM Open te gaan. Ze zag Joost Luiten en had met hem willen praten: als twee topsporters met twee totaal verschillende sporten. Hoe doe jij dat nou? Waar haal jij de rust en de mentale kracht vandaan. Maar ze liet het na.

Die mentale kracht die haar bij het roeien succes bracht, bleek anders te werken bij golf. Zo besefte ze, door schade en schande wijzer geworden. ,,In roeien en andere sporten is de wil om te winnen van het grootste belang. Bij golfen gaat het juist om ontspanning. De mindset heeft invloed op je techniek. Ook een valkuil, waar ik telkens in trap. Bij roeien moet je altijd gaan, zo snel mogelijk naar de finish, om de tegenstander te verslaan en zo te winnen.’’

Bij golfen is het heel anders anders. ,,Slag voor slag. Niet omkijken naar wat je bij de vorige slag hebt gedaan. Bij andere sporten moet je juist herstellen wat je net fout hebt gedaan. Bij golfen niet, niet meer aan denken. Ook niet vooruit denken, zoals in andere sporten. Dáár moet ik heen, dán moet ik er staan. Altijd in het nu zijn. Rustig blijven, adem beheersen. Mijn enige rustmoment bij het roeien was muziek luisteren. Om dan er dan weer vol in te gaan.’’

Ze zegt rustiger te zijn geworden door golfen. De scherpe kantjes zijn er vanaf. Ze heeft het verschil tussen spanning en ontspanning ervaren. ,,In topsport is geen ruimte voor twijfel. Emoties vormen een obstakel. Dat wordt het meest zichtbaar in golf. Daar wordt twijfel meteen wordt afgestraft. En je doet het zelf. Jij stuurt zelf dat balletje. Daarom speel ik alleen met ijzers. Met houten clubs ga ik twijfelen. Ik leer zo ontzettend veel. Ik dacht dat ik kon omgaan met tegenslagen. Niet dus. Ik heb vaak op het punt gestaan met stokken te gooien of ze te breken. Ik heb geleerd dingen los te laten. Niet krampachtig vasthouden aan dingen en er in blijven hangen. ’’

Als het gesprek is beëindigd, gaat ze nog een uurtje slaan. Nog gauw zegt ze spijt te hebben dat ze niet eerder is gaan golfen. Dan was ze als roeier rustiger geweest. Niet zo rusteloos. ,,Als ik kinderen had, liet ik ze golfen. Door los te laten leer je het leven kennen. Ik heb leren slenteren. Niet haastig lopen en snel er op af gaan. En het is zo mooi, altijd buiten. En je komt op de mooiste plekjes. Ik hoop dit tot op de laatste dag te doen. Dit is mijn nieuwe huis.’’

—————————————————————————————————-
Femke Dekker (35) beëindigde in 2013 haar (internationale) roeicarrière. Ze won zilver op de Olympische Spelen in 2008 (in de acht). Ze was wereldkampioen junioren in 1996 (dubbel vier), wereldkampioen senioren in 2009 (vier zonder), wereldkampioen in 2010 (vier zonder) en werd vier keer derde op een WK (vier zonder en een keer in de acht). Sinds 2013 is Femke Dekker voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Olympische Deelnemers.

Dit artikel is eerder in de serie ‘Mijn nieuwe sport’ gepubliceerd in GolfersMagazine 2015-nr.1

Boeddhistisch sport beleven

13 aug

Een sportzomer zoals die zich de afgelopen maanden aan mij ontvouwde, heeft mij veel energie gekost. Het was een voortdurende strijd tussen afkeer en overgave. Met terugkerende vragen als: wat gebeurt er toch met mij, wat en waarom raakt het mij zo, waarom reageer ik zo, wat doet mij soms zo afkeren, waarom ben ik tegen die en voor die ander?

Zijn dat vragen die opkomen bij een mens die graag boeddhist wil zijn omdat het jachtige leven hem vermoeit? Gespannen toezien hoe op leven en dood wordt gejaagd op onbegrensde euforie en onherroepelijk succes. Is dat wat mediteren (als observeren van gewaarwordingen) en contempleren (als op zoek gaan naar gewaarwordingen) oplevert na weer zo’n opwindende reportage?

Ik voelde dat mijn lichaam, en zeker mijn geest, mij een onaangenaam gevoel bezorgde. Spanning die leidde tot rusteloosheid. Soms durfde ik niet te kijken. En als ik dan toch keek, maakte zich aanvankelijk bevriezing van mijn zenuwgestel meester. Eigenlijk bevroor ik mezelf eerst. Ik sprak mezelf toe: blijf rustig, er gebeurt niets ernstigs, laat het maar komen, het gaat toch weer weg. Of dan hoorde ik toch weer een stemmetje: toe maar, leef maar mee, het mag, laat je gaan, het voelt echt fijn erbij te horen.

Zo werd de sportzomer een worsteling. Bij de ene sport meer dan bij de andere, al naar mate commentatoren en media de grenzen van opwinding opzochten of overschreden. Analyses beluisterde en las ik al snel niet meer. Op het televisietoestel zette ik het volume uit. Niet meer dat mijns inziens overbodige, mij te subjectieve commentaar. Ik zag het bij de meeste sporten zelf wel, ik kon zelf wel oordelen. Ik wilde het op mijn manier ondergaan. Met de zintuigen die alleen mij toebehoren.

Ik onderging het allemaal. Bezag de taferelen, de jacht en de strijd in betrekkelijke stilte – vaak was ik alleen. Observatie vanuit een uitkijktoren onder een blauwe hemel, geen wolkje te zien. Met een panoramische blik, of helikopterview, die mij meer (iets anders) kon vertellen over het spel en de jachtpartijen op het beeldscherm dan met toegevoegde mededelingen of commentaren. Wat ik zag en beleefde, was alleen van mij.

Ik liet me verrassen, kon me verwonderen, liet het begaan – al bleef het verlangen naar meer aanwezig, zoals naar een fraai doelpunt of een oogstrelende actie bij voetbal, een demarrage of sprint bij wielrennen, een ongekende slag bij golf en tennis, een oogstrelende als een gazelle lopende atlete. Daarom kijk ik immers naar sport, ben ik er door gefascineerd: iets te zien dat mij nog niet eerder is opgevallen, dat me raakt. Wat ik ook graag had willen kunnen. Ja, begeerte. Ondergaan met een verlangen naar nieuwe inzichten en vergezichten vanuit mijn eigen uitkijktoren – in dit geval mijn bank.

Mindful observeren. Zo benoem ik de wijze waarop ik naar sport heb proberen te kijken. Waarop ik sport heb proberen te ondergaan of beleven. Het geeft een nieuwe dimensie aan mijn observaties. Een nieuw geestverruimend middel. Anders zien en horen, anders beleven.

Het herinnert me aan een ervaring met mijn jeugdvriend Marius die in een tuinhuisje naast het woonhuis van zijn broer leefde. We luisterden vaak samen naar muziek. Vaak onder het genot van een waterpijpje hasj om de muziek een andere (extra, mogelijke diepere) dimensie te geven. We gaven ons over aan de muziek. Ook weer op een andere manier luisteren. Op een avond kwam ik weer bij hem op bezoek. Hij had een plaat opstaan. Ik merkte dat de langspeelplaat te langzaam draaide: langzamer dan 33 toeren. Mogelijk door slijtage aan zijn platenspeler. Ik maakte daarover een opmerking, waarop Marius met een mysterieuze glimlach zei: ‘Ja, het is wat anders. Mooi hè?’

Nadat we een uurtje zwijgend hadden geluisterd naar de ‘nieuwe plaat’, keek Marius me bloedserieus aan. ‘Ik weet wat boeddhisme is’, zei hij. Ik had weleens van boeddhisme gehoord, waarschijnlijk op school bij het vak Godsdienst, maar ik had me er nooit vragen bij gesteld. ‘Dit is boeddhisme’, zei hij. ‘Deze gewaarwording.’ En hij gaf een verklaring. Zo naar muziek luisteren, op een andere manier luisteren. Gewoon door de snelheid te verminderen of te verhogen. Ineens liep de platenspeler langzamer, zomaar. Dat gebeurt, zomaar. Eigenlijk iets ondergaan dat niet gebruikelijk is. Iets op een manier ondergaan die je niet is aangeleerd of opgedrongen omdat het moet.

Wat dat nu met boeddhisme te maken heeft, begreep ik niet. Zijn theorie had toch niets met geloven of met religie te maken. ‘Juist wel’, vond Marius. ‘Je gelooft in wat je ziet, hoort of ruikt, wat je beleeft. Je gelooft niet in wat je hebt van horen zeggen. Je vindt het niet mooi, omdat anderen zeggen dat het mooi is. Je vindt het helemaal alleen zelf mooi. Boeddhisme is het ontwikkelen van je eigen geest.’

Zoiets zei hij. En hij haalde er Allan Ginsberg bij, schrijver/dichter en al in de jaren vijftig vertegenwoordiger van de Beat Generation, een homoseksueel (getrouwd met een man), een man die ‘afweek’ door ‘obsceen’ gedrag. Bevriend met Jack Kerouac – en beïnvloed door William Blake (‘The road of excess leads to the palace of wisdom…You never know what is enough until you know what is more than enough’), zoals ook Jim Morrison van The Doors dat was. Ginsberg was in die tijd (eind jaren zestig) al geïnteresseerd in boeddhisme. Later zou hij boeddhist worden. Ginsberg, niet Marius. Want die overleed op jonge leeftijd, mede omdat hij in het ontwikkelen van zijn eigen geest te ver ging.

Marius had evenals Ginsberg een sterke drang om de grenzen van zijn bewustzijn te verkennen, maar kon het niet lang aan. Opmerkelijk dat Chögyam Trungpa Rinpoche, de vader van mijn (shambhala-)boeddhistische leraar Sakyong Mipham, in de jaren zeventig bevriend bleek te zijn geweest met Ginsberg en andere Amerikaanse dichters. Maar dat terzijde.

Allen Ginsberg (links) met Shögyam Trungpa Rinpoche Allen Ginsberg (links) met Chögyam Trungpa Rinpoche

Marius was geen sporter. Ik herinner me alleen dat hij in een tarzanbroekje in het zwembad verscheen en later vrienden kreeg die iets met oosterse vechtsporten deden. Hij schijnt wel even in een juniorenelftal gevoetbald te hebben. Voetbal volgde hij zeker, vooral de lokale profclub. Hij vond het leuk dat ik een fanatieke voetballer was die het zelfs tot het eerste elftal van mijn plaatselijke club schopte. Hij kwam een keer kijken en zei toen: ‘Goh, jij kunt goed voetballen. Hoe doe je dat toch?’ Dan lachte hij een beetje cynisch.

Dat ik sportverslaggever werd heeft hem niet verbaasd. Verbazing, nee. Hij vroeg zich alleen dingen af. Geen oordeel. ‘Hoe doe je dat dan? Wat doe je dan? Ga je gewoon kijken en schrijf je dan op wat je gezien hebt? Lijkt me leuk. Schrijven wat je gezien hebt. Niet schrijven wat anderen gezien hebben en ervan vinden. Dat zo’n beroep bestaat, sportverslaggever.’

Maar vooral recensent, antwoordde ik. Zoals er ook muziekverslaggevers zijn, literatuur- en kunstverslaggevers. Zij brengen verslag uit van wat zij beluisterd, gelezen en gezien hebben. Verslaggevers die hun eigen inzicht raadplegen en dat op schrift stellen. Zij schrijven net zoals ik dat bij voorkeur doe een recensie, met een analyse en interpretatie – een subjectieve beoordeling dus.

Ik had graag met Marius de afgelopen sportzomer beleefd. Niet gestoord door de stem van een verslaggever die ons opgewonden deelgenoot maakt van zijn kennis en visie. In stilte (zelf) iets ondergaan op een manier die je niet is aangeleerd of wordt opgedrongen. Kijken naar sport alsof je mediteert, alsof je gewaarwordingen slechts observeert, zonder oordeel. Het biedt iets anders, iets nieuws. En het geeft (mij) rust. Marius zou zeggen: ‘Mooi hé? Boeddhistisch naar sport kijken.’

Guus van Holland is vriend van de Shambhala-sangha in Leiden

Deze kwartaalcolumn verschijnt binnenkort op de website van de Vrienden van het Boeddhisme: http://www.vriendenvanboeddhisme.nl/

Verwondering maakt vrijer

26 jun

Noem het mijn schrijn, het nachtkastje waar ik op uitkijk als ik op mijn kussen zit. Ik adem de geur in van wierook, adem weer uit en zie voor het eerst mezelf. Daar voor me. Ben ik dat? Ja, dus. Een wereld gaat voor me open.

Ik ontwaar boeken met titels als Op Karakter, De Verstopte Mens, Geduld, Altijd Verder, The Shambhala Principle, De cultus van het lijden, Bekentenissen van een gemaskerde, De taal van de gevoelens,, Je moet je leven veranderen en Waarover praten wij als wij over liefde praten. Een Oscar-beeldje met op de voet een inscriptie: ‘de beste vader van de hele wereld’. Een beeldje van een comboy, een relatiegeschenk voor journalisten ter gelegenheid van het wereldkampioenschap wielrennen 1986 in Colorado Springs. Daarnaast door tekenaar Siegfried Woldhek geschonken portretten. Een waarop ik als een psycholoog de bokser Muhammad Ali analyseer en een van Ali alleen, een man die me indringend aankijkt.

guus-van-holland-&-mohammed-ali
Daarnaast een afscheidspagina voor mij als sportverslaggever van NRC Handelsblad, bijeengeschreven door collega’s. ‘Diasporamens, tastend naar ‘t onbestemde’, staat boven een portret dat de Belgische collega Raf Willems voor me schreef. ‘Overal en nergens thuis’, voegde hij er aan toe.

Herkenning streelt mijn ego. Moet ik dat negeren? Omdat ik het ego los zou moeten laten, om me vrijer te voelen. Zoals me dat elke keer weer als oefening wordt aangereikt in boeddhistische geschriften.

Hoewel ik al enige tijd zowat elke dag tegenover mijn schrijn mijn stroom van gedachten voorbij laat gaan en vriendelijk tegemoet probeer te treden, is nog niet eerder bovenstaand beeld bij mij binnengedrongen. Waarom niet eerder? Komt dat door wat mij tijdens Shambhala-trainingen en -cursussen werd voorgehouden? Ontspan je, zit als een rots waar rondom water aan- en afstroomt, laat het gaan – en je wordt onverwachte ervaringen gewaar en krijgt onvermoede ontmoetingen. Ik las Het pad is het doel van Chögyam Trungpa en dacht: ‘dat zou mooi zijn’. En het was mooi: verbaasd en verstomd was ik. Laat los en het komt op me af.

De sportbeleving die mij obsedeerde en mij nog veel vreugde, opwinding en vertwijfeling verschaft maar ook weer tot contemplatie (overdenking) aanzet, omdat het me als verslaafd voorkomt (die dilemma’s dus), staat op een paar meter afstand voor mijn wierook snuivende neus, geflankeerd door boeken die mij eerder duidelijk hadden kunnen maken waarom ik ben wie ik ben.

joop alberda boeddha
Joop Alberda, invloedrijk en bekroond sportcoach en sportleider, zei het zo, toen ik hem vertelde dat ik op het boeddhistische pad terecht was gekomen: ,,Zo meanderen we voort. Zoeken doen we allemaal. Het is je gegund.” Het werd me gegund – dus niet afgeraden.

Het werd mede daarom een mooi gesprek met Alberda, met wie ik voor NLcoach interviews deed over de weg die mensen op allerlei gebied hebben afgelegd voordat ze ‘helden’ werden. Met Jaap van Zweden, Hans van Manen, Jan Marijnissen, Mart Smeets, Dirk Scheringa, Youp van ’t Hek, Herman Wijffels en anderen. Alberda weet hoe mensen succesvol kunnen worden. Maar hij beseft ook dat mensen met minder talenten in problemen raken zodra zij verwachtingen niet (meer) waarmaken. Hoe en waarom mensen zichzelf tegen kunnen komen.

Ik vertelde Alberda over mijn verworven inzicht dat verliezers in de media steeds sneller als mislukkelingen worden neergezet. Zoals ik vroeger als journalist regelmatig deed: wie een fout maakte, veroordeelde ik in mijn verslagen voor de krant harteloos.

Blunders! Hoe vaak heb ik die kwalificatie niet gebruikt om van mijn afkeer van sporters die in de fout gingen te getuigen? Sporters dienden in mijn beleving als recenserende verslaggever perfect te zijn, aan mijn verwachtingen te voldoen. Wie niet perfect was of de uitvoering niet ‘naar behoren’ volbracht, deugde niet.

Door meditatie en contemplatie leer ik anders kijken en luisteren naar wat zich om mij heen afspeelt. Zonder oordeel mensen bezien, zoals sportmensen die al hun talenten aanwenden om te tonen wat ze kunnen, hoe goed ze zijn: kijk ze eens bezig zijn. Verwondering, vooral zonder oordeel kijken, is mooier dan kritisch kijken. Mooier dan wachten totdat een fout wordt gemaakt om dan de foutenmaker te diskwalificeren als mislukt of dom.

Bij boosheid dreigt afsluiting, zo merk ik. Openheid en verwondering geven vrijheid en ontspanning. Zoals ik op mijn kussen vrijheid ervaar, daardoor de attributen op het nachtkastje ontwaar en zomaar een beeld van mezelf zie.

Straks als ik naar een sportwedstrijd kijk ga ik mogelijk weer spontaan, primair reagerend, geschokt door onvermoede oerdriften, te keer tegen mensen wier spel of gedrag mij niet bevalt. Om me dan ook de volgende dag nog eens te ergeren aan de verslaggevers die het anders hebben beleefd dan ik, en vaak de verliezers afvallen – zoals ik voorheen vaak deed.

Geen emotie blijft mij vreemd. Sterker: ik raak er steeds meer bekend mee en kan ze daardoor steeds beter duiden. Maar hoe bevrijdend zou het zijn als ik ieder zijn fouten gun, ieder zijn smaak en mening schenk. Laat ze toch (Let it be). Verwonder je, aanvaard ieder mens, iedere smaak of mening. Het maakt niet alleen vrijer, het verheldert en biedt nieuwe inzichten. Zo heb ik ervaren.

Fundamentele Goedheid zit in ieder mens, zo proberen mijn Shambhala-leraren mij te overtuigen. En ik wil het graag zien en beleven. Hoe moeilijk dat ook is. Iedereen doet wat hij niet laten kan, gedreven door angst en ambitie. Angst om te verliezen, ambitie om beter (succesvoller, rijker) te zijn dan een ander. Ik zie het vooral in de sport. Maar dat is de sport, gelegitimeerd eigenlijk. Zodra ik naar andere geledingen in de samenleving kijk, zie ik dezelfde diskwalificaties. Wie niet ‘spoort’, niet voldoet aan de verwachtingen en aan het beeld van de perfecte mens beantwoordt, wordt in de hoek gedreven van mislukkelingen.

Voordat ik op mijn kussen mediterend rust vond, hoorde ik nog niet de vogels, de wind en andere natuurgeluiden. Ik hoorde een boor, motoren, krijsende kinderen. Ik werd boos van het lawaai dat mensen aanrichtten. Toen daalde vaak de vrede neer. In mij. Ik landde. Het werd stil. Iedereen mocht doen wat hij wilde. Ik voelde een glimlach. Wat een verademing. Wat een rust in mijn hoofd.

Straks zit ik weer voor mijn schrijn. Dan zie ik mogelijk weer mezelf. Maar misschien wat anders. Dat elk moment anders is, dat het ook bij andere mensen zo is. Dat iedereen zijn eigen momenten beleeft. Zichzelf probeert te zijn, houvast zoekt en dat niet in de hand heeft.

Vandaag scoren lionel Messi en Robin van Persie, morgen scoren Cristiano Ronaldo en Arjen Robben. Vandaag worden zij vereenzelvigd met God, morgen met de vuilnisman, erger: de duivel. Niets meer waard, verstoten. Mensen, met een groot talent, maar mens. Ik bewonderde Tiger Woods om zijn golfvaardigheden. Journalisten en supporters konden niet genoeg van zijn prestaties krijgen. Vrouwen drongen zich op, gokpaleizen trokken zijn aandacht. Hij was rijk, had een mooie vrouw, leuke kinderen en bereikte de ene na de andere mijlpaal. Hij was God, in ieder geval zijn naaste.

tiger-woods-mother-at-press-conference-021910-lg
Woods raakte verslaafd aan aandacht, seks, aan altijd de beste zijn. Zijn vader, een oud-Vietnamstrijder die van hem van jongs af aan alleen het allerbeste eiste, overleed. Tiger raakte van slag door de dood van zijn meester. Hij sloeg de bal niet meer zoals hij gewend was. Het leven zonder zijn vader die alleen records verlangde, werd ondraaglijk.

Hij sprong uit een vliegtuig en wachtte zo lang mogelijk met het openen van de parachute, putte in opperste verdwazing zijn geest en lichaam uit en overbelastte daarbij zijn spieren, ledematen en gewrichten, met blessures tot gevolg. Hij werd gek zonder zijn goeroe, zijn strenge vader. Hij was de identiteit kwijt die zijn vader en vervolgens zijn bewonderaars hem hadden toegekend. Zijn Thaise moeder herinnerde hem aan zijn boeddhistische opvoeding en hield hem voor zachtmoedig voor zichzelf te zijn. Dan maar niet de beste. Nog steeds is Tiger zoekende, naar zijn leven, zijn identiteit (wie is hij echt?), met en zonder records.

Ik verlang terug naar de prestaties van Tiger Woods. Naar zijn fraaie swings, naar zijn indrukwekkende, zelfverzekerde houding, naar wat ik niet kon en hij wel. Maar als Tiger niet terugkeert aan de top, zal ik met een open geest naar hem kijken en mezelf toefluisteren: ,,Kijk, hij is een mens net als jij, een mens van vlees en bloed.”

Deze column staat in verkorte vorm op de zomeruitgave van de website van De Vrienden van het Boeddhisme: http://www.vriendenvanboeddhisme.nl/ Guus van Holland is vriend van de Shambhala-sangha in Leiden.

Tiger Woods de comeback kid

30 mrt

De Amerikanen hebben weer een ‘comeback kid’. Tiger Woods, een diep gevallen held die opstaat, zijn zonden overdenkt en toegeeft, veerkracht toont en zijn plaats herovert aan de top alsof hij er nooit van is weggeweest. Vorige week won de 37-jarige golfer voor de tweede achtereenvolgende maal dit jaar een toernooi, de Arnold Palmer Invitational op Bay Hill. Het was zijn zesde overwinning in de laatste twintig toernooien. Daardoor verdrong hij de Noord-Ier Rory McIlroy van de eerste plaats op de wereldranglijst. Een prestatie die voor velen onverwacht kwam.
Eind oktober 2010, 125 weken geleden, moest Woods afstand nemen van de hoogste klassering. De man die zich ruim een decennium lang ’s werelds beste en meest aanbeden golfer mocht noemen, verloor bijna alles wat hij sinds zijn jonge jeugd had verworven. Roem, status, zijn vrouw en het vertrouwen van de mensen, vooral vrienden, die hem jarenlang hadden bewonderd. Hij zakte ver weg, naar de 58ste plaats op de wereldranglijst. Veel sponsors trokken hun handen af van het merk Woods, hun imago was geschaad. In de media werd hij verguisd. Met Woods werd de spot gedreven in columns, cartoons en filmpjes. Compassie met het ontspoorde rolmodel was er nauwelijks. Hij was een egocentrische man, wist men. Hij was de nieuwe hoofdrolspeler in de toenemende schandpaalcultuur.
De roem die zijn vader hem had voorspeld, door hem al kort na zijn geboorte The Chosen One te noemen, was hem naar het hoofd gestegen. Zo was het – en niet anders. Hij was vanaf zijn derde jaar, als gast in een televisieshow, geweldig. En hij werd steeds geweldiger. ‘Tiger’ had de verleidingen die hem als uitverkorene ten vielen, niet kunnen weerstaan. Hij was er niet op voorbereid. Hij werd ontmaskerd als een seksmaniak. Elke vrouw die in zijn nabijheid kwam, was een prooi van zijn wellust. Geen krant of omroep die hem niet zijn schaduwleven kwalijk nam. Zijn vrouw verliet hem, met zijn twee kinderen. Woods, als Afro-Thai het rolmodel voor de zwarte Amerikaanse (golf)gemeenschap, stond voor de taak zich te rehabiliteren – als golfspeler maar vooral als mens.
Maar wat kon hij anders dan golf spelen? Hij had niets anders geleerd van het leven. Winnen. Omdat zijn vader hem dat had geleerd en hij niets anders had ondervonden. Af en toe verliezen, dat mocht – ter lering. Hij was geweldig. Elke golfspeler, van beginner tot gevorderde, keek naar hem, las zijn boeken, zoals: ‘Hoe ik golf’. En toen opeens bleek hij ook een ander leven te leiden, buiten de golfbaan, zoals mogelijk meer van zijn rivalen.
De persconferentie waarin hij toegaf ook een ander leven te hebben geleid, werd door velen met scepsis ontvangen, door de weinigen met compassie. Hij wees op zijn boeddhistische opvoeding die hij had verloochend. Hij bekende schuld. Hij zou opnieuw proberen te beginnen. Hij ging naar een therapiekliniek, om zijn lust naar buitensporige seks te analyseren. Wat zich daar heeft afgespeeld, zal mogelijk eens in een autobiografie worden uitgelegd. Begrippen als narcisme, eigenwaarde, schuldbesef en verslaving aan aandacht en winnen zijn daar mogelijk ter sprake gekomen. Het verhaal van een topsporter die zichzelf is kwijtgeraakt of sterker: zichzelf nooit heeft gekend. De aan alcohol verslaafde voetballer Paul Gascoigne kent het. Niet meer geliefd zijn als je niet meer scoort.
Wie Woods de afgelopen jaren heeft gevolgd, zag hem worstelen. Eerst vloekend en spuwend, dan weer een blessure (gevolg van forceren) vermannend, vervolgens het leedvermaak van de volgers werend. De ene kenner zei dat hij nooit meer de oude zou worden, de andere had een rotsvast vertrouwen in zijn talent. Hij schoof zijn trouwe caddie Steve Williams aan de kant en verlaat zich nu op Joe LaCava. Hij wilde leren, hij droeg weer zijn boeddhistische armband die hij van zijn moeder kreeg. Oefenen voor het nieuwe leven. En toen ontmoette hij Lindsey Vonn, de beste skiester van de wereld. Zij raakte vorig jaar in een zware depressie, scheidde van haar man en scheurde net als eens Woods haar kniebanden. Ze vonden elkaar en zijn nu ‘brothers in arms’.
Wie Woods de afgelopen jaren over de baan heeft zien lopen, zag sowieso een veranderend mens. Eerst dat chagrijnige gezicht als een bal toch niet de gewenste richting had gevonden. Dan dat spuwen, dat geklaag. Nu dat neutrale gezicht na een misser, die ingetogen glimlach naar zijn caddie als het goed zit. Harmonie in lichaam en geest. Hij werd de afgelopen dagen bedreigd als koploper, door het jonge talent Ricky Fowler of door Justin Rose. In het zicht van de overwinning werden zij nerveus. Ze wisten dat Tiger Woods aan slag was. Dat deed hen mogelijk beven van ontzag en daarom sloegen zij in the winning mood de bal in het water of buiten de baan.
Over twee weken begint The Masters in Augusta. Tiger Woods is de favoriet. Hij heeft veertien majors gewonnen, vier minder dan koploper Jack Nicklaus. Zijn grootse concurrenten zijn niet de voormalige nummer één Rory McIlroy, Phil Mickelson, Luke Donald of wie ook, maar de mensen die niet meer in hem hebben geloofd. Mogelijk trekt hij zich op aan Lindsey Vonn, geblesseerd aan haar knie, op zoek naar een nieuw leven. De legendarische honkballer Joe DiMaggio vond Marilyn Monroe en kwam na een slepende blessure terug, als comeback kid. Een man die van een onschendbare winnaar, verliezer werd maar terugkeerde. Ook Woods rechtte zijn rug in het onvermijdelijke licht van de camera’s die hij al vanaf zijn jeugd leerde kennen als opportunistische vrienden. Daar moet je sterk voor zijn.
Dit artikel werd op 26 maart jl in NRC Handelsblad en op 28 maart in NRCnext gepubliceerd