Archief | boeddhisme RSS feed for this section

Waarom strijd om het gelijk?

30 okt

Waarom twijfel ik hardnekkig? Omdat dat aangeboren is? Omdat het ‘normaal’ is? Ik weet het niet. Op mijn boeddhistische cursus leerde ik dat het normaal is. Het klonk voor mij als een bevrijding. Maar waarom hoor ik daarbuiten toch nog zo veel mensen die het allemaal zeker weten? Stellig en zelfverzekerd, zo komen zij op mij over. Dat vind ik erg lastig, zeker met mijn eigen twijfels en ideeën.

Mogelijk zijn zij bang om te laten zien dat ze ergens toch een beetje twijfelen. Stel je voor dat ik laat zien dat ik twijfel, dat ik kwetsbaar ben. Laatst sprak ik een man van 91 jaar, die probeerde te analyseren dat iedereen heeft geleerd zijn gelijk te halen. Hij zei: ‘Je voert een discussie om je gelijk te halen, niet om een ervaring/inzicht uit te wisselen. Aandacht vragen en willen. Van oudsher, van jongs af aan, zou je juist moeten durven je kwetsbaar op te stellen, laten zien dat je twijfelt of domweg alleen maar luistert naar iemands idee. In de loop der jaren nemen we ‘het’ over en gaan we de strijd aan: ‘ik heb gelijk, zo is het en niet anders, wat jij of zij er ook over denken’.’ Zo zei hij.

Strijd lijkt in ons allemaal te zitten. We hebben geleerd, gesteund dan wel gemotiveerd door je ouders, leraren en anderen in je omgeving, zoals de media, om voor onszelf op te komen: ik deug, want ik weet het zeker, de anderen niet. Waarom kunnen we niet zeggen of denken dat we twijfelen, er gewoon anders over denken, een andere Ervaring hebben, dus onze ervaringen kunnen uitwisselen? Het is moeilijk om zo te zijn, om het af te leren. Dat merk ik nu ook. Gelukkig verkeerde ik op mijn cursus in een gezelschap met ongeveer tien andere mensen die allemaal hun eigen idee op hun manier over de wereld iets konden zeggen. We leerden te luisteren naar elkaar, Af en toe sijpelde er iets door wat we in der jaren hadden geleerd, al was het om duidelijk te maken hoe we vastgebakken zijn in het systeem van strijd en gelijk willen hebben.

De afgelopen weken konden we lezen en horen hoe de ‘wereld’ in elkaar zit. Politici, mensen op wie we konden stemmen, die anderen de maat namen om hun gelijk te halen. Analisten die wordt gevraagd hun mening te geven waaruit dan weer een discussie voortvloeit of ze worden aangevallen om wat zij vinden. Het is een sport geworden iemand aan te vallen die een eigen mening heeft. Media, vooral de sociale media, doen er aan mee. Omdat ‘we’ het als de meeste mensen spannend vinden.

Mensen als Trump die alles wat hij doet en zegt NIET of NOOIT openlijk in twijfel trekt. Niemand die hem lijkt te interviewen met vragen als: weet u dat zeker of twijfelt u weleens aan wat u beweert? Bent u kwetsbaar? Enzovoort. Althans, ik heb het nog niet gehoord of gelezen. Hetzelfde geldt voor de mensen op wie we konden stemmen: Niemand die twijfelt of zegt dat hij het niet zeker weet. Nee, het is allemaal je gelijk halen. Om meer kiezers te trekken. Zo vermoed ik.

Waarom durven zij of wij ons niet kwetsbaar op te stellen? Is het angst? Mogelijk wel. Bang om afgewezen te worden, bang om voor twijfelaar uitgemaakt te worden. Of gekwetst te worden. Je zult maar een twijfelaar zijn, durft te zeggen dat je het niet zeker weet, erover na wilt denken of gewoon erover nadenkt wat een ander zegt of beweert.

We zijn toch allemaal anders? Iedereen heeft een eigen smaak dan wel zijn eigen ervaring. Dat vergeten we vaak wanneer we met onze strijd bezig zijn, discussies voeren over wat we wel zouden moeten tolereren, over racisme en zo verder. Het gaat vooral om gelijk te hebben. Daaruit vloeit strijd voort. Het is maar een mening, het is gewoon mijn mening. En zeker niet van iemand anders, hoe fel hij of zij er ook gebrand zijn jouw mening af te wijzen.

De auteur is lid van Shambhala Amsterdam

Deze column wordt gepubliceerd op de website van Vrienden van Boeddhisme (https://VriendenvanBoeddhisme.nl)

Ik ben en blijf een twijfelaar

22 jul

Een twijfelaar ben ik al sinds ik op mijn derde jaar gedoopt werd, gelijk met mijn moeder die pas op haar 27ste gedoopt kon worden omdat ze eerst belijdenis moest doen. Ik had al meteen ‘nee’ kunnen zeggen, maar was daar nog niet toe in staat. Ik had ‘nee’ moeten zeggen als ik dat al gekund had. Schijnbaar voelde ik toen al dat het niet klopte. Dat er geen God bestaat, zoals Richard Dawkins in Los van God voor mij afdoende beweert. Pas een paar jaar later durfde ik er voor uit te komen dat het geen goed idee was om mij te laten dopen. Ik ging nog wel naar de christelijke school, maar was van begin af aan dwars. Ik kon en wilde niet geloven dat ik, zoals iedereen, als ik naar de kerk, ging op de goede weg was. Maar mijn omgeving (het dorp, zijn samenleving en mijn familie) wilde dat nu eenmaal, dus hield ik me aan de traditionele gang zolang het duurde.

Ik ben blijven twijfelen. Dat God niet bestond meende ik al te weten, maar wat de juiste weg was om in te leven hield me aan het twijfelen. Ik was dwars, deed veel tegen de draad in en weigerde te doen wat mij werd ‘opgedrongen’ (zo voelde dat ook). Ik wilde mijn zin doordrijven, wat dat ook was of is. Nu weet ik nog steeds niet wat ik precies wil. Jarenlang deed ik wat mijn toenmalige vriendin me adviseerde. Hoewel ik goed werd, zoals mij steeds werd gezegd, geloofde ik niet in wat ik deed. Ik deed maar wat. En toch zeiden veel mensen dat ik dat goed deed. Waarom kon ik niet uitleggen.

Ik werd gevraagd om uit te leggen waarom ik zo goed deed wat ik deed. Ik kon het niet. Nog steeds weet ik het niet. Ik deed wat ik deed. Zonder opleiding. Niemand begreep het, ik zelf nog het minst.

Ik twijfel nog steeds. Mogelijk dat ik daarom gekozen heb om ‘maar’ boeddhist te worden. Het klinkt alsof ik geen keus had. Ik ging bij veel therapeuten te rade. Zij zagen dat ik wel over de juiste tools beschikte, maar er niets mee deed. Zo ben ik mogelijk altijd geweest. Ik niet alleen maar ook mijn omgeving wilde het niet begrijpen. Waarom toch? Je hebt het talent en de intelligentie, maar je weet niet wat er mee te doen. Zo werd mij herhaaldelijk gezegd.

Toch heeft het boeddhisme me veel geleerd. Geduld zeker, maar daar kan ik niet mee (verder)leven. Ik las dat mijn (overleden) leraar Chögyam Trungpa Rinpoche eens zou hebben gezegd: ‘Het slechte nieuws is dat de parachute niet opengaat als je springt, het goede nieuws is dat er geen grond bestaat.’ Ik zou mogelijk bang zijn om te vallen, zonder te beseffen dat er na de val niets is waarover ik me zorgen zou kunnen maken. Ik durf niet in het diepe te springen. Zou dat het zijn? Niet durven, bang om mezelf te verliezen.

Mogelijk is dat het, wat mij van jongs af heeft bewogen. Niet te kiezen, mezelf niet blootgeven, niet mezelf durven zijn. Niet toegeven dat ik vind dat God niet bestaat. Gewoon neutraal zijn, omdat ik daarmee de kool en de geit spaar, vooral mezelf buiten schot houdt. Niet kunnen kiezen, geen mening hebben. Vooral neutraal blijven! Dat deed ik ook wanneer ik, in tegenstelling tot anderen, geen partij koos. En alleen deed en schreef hoe anderen zich teweerstelden in hun bestaan en mij weer veiligheid gaf.

Ik wilde nergens bij horen. Ik wilde mezelf kunnen zijn, zonder beïnvloed te worden door anderen – wie dat ook waren. Nog steeds zoek ik naar bevestiging van wat ik nu werkelijk wil. Ik las en las, en vond uiteindelijk het boek ‘De kunst van het ont-moeten’ van Leni Cellini, waarin de schrijfster me vertelt hoe zij heeft geworsteld met zichzelf worden en volgens haar verhalen daarin ook slaagde.

Proberen is mijn slogan geworden. Niet doen, zoals Cellini (een Vlaamse die zich na 20 jaar meditatie en mindfulness door de – inmiddels overleden – zen-leraar Thich Nhat Hanh liet inspireren) betoogt: ‘Wat als je jezelf zou omarmen precies zoals je bent?’ Op de achterflap van het recente boek staat geschreven: ‘In dit bijzondere boek toont Leni Cellini jou de weg naar zachtheid voor jezelf.’ Ik hoop dat het me lukt, dat ik ben wie ik ben. Dan maar een twijfelaar, tot in den dood. Ik ben anders dan wie dan ook. Ik wil mezelf zijn. Wat mensen me ook aanraden om te zijn wat zij denken dat voor mij het beste is. Ik wil mijn tools gebruiken, evenals mijn eigen intelligentie. Teruggaan naar wie en wat ik was, is wel een optie maar leidt niet tot mijn bevrediging. De achtergrond van mijn ouders doet er niet toe. Ik wil weten wat ik werkelijk wil. Wat dat ook is. Me niet laten leiden door wie ook. Mezelf zijn, dat is wat ik zou willen.

Mediteren kwestie van geduld

3 feb

Er moet iets zijn waar ik in mijn leven door geplaagd ben. Iets wat ik nog niet ben tegengekomen na mijn jarenlange meditaties. Ik voel dat er nog iets is dat mij hindert in mijn zoektocht naar vrijheid. Elke keer wanneer ik weer een oud gevoel heb ervaren dat mijn leven heeft verstoord, denk ik: nog even en ik ben er _ wat dat ook mag zijn geweest waardoor ik niet mijn eigen keuze heb kunnen maken.

Ik werd geraakt door de rol die Kelly Reilly als Beth Dutton in de serie Yellowstone (op Netflix) speelt. Ze is opstandig, provocerend en onvoorspelbaar omdat Beth als kind door bijna iedereen mogelijk verantwoordelijk wordt gehouden voor de dood van haar moeder. Ze doet waar ze zin in heeft, daagt mannen uit en lijkt vooral uit te zijn op erkenning van haar eigen onschuldige gedrag.

Zou dat het zijn waar ik me mee wil identificeren? Dat ik me als kind niet erkend heb gevoeld en daardoor alle kanten op vloog om maar niet ‘gepakt’ (dan wel begrepen) te kunnen worden. Totdat ik mezelf vond, dankzij meditaties en boeddhistische leermeesters of geschriften. En een richting vond die mij mogelijk paste. Niet het door mijn omgeving (het dorp) aanbeden gereformeerd-zijn, maar het boeddhisme. Eigen verantwoordelijkheid en niet bang zijn voor een straf van God of welke bovennatuurlijke kracht dan ook.

Ik pijnig mijn hersenen en mediteer veel om toch eens het ware verhaal te vinden. Vaak voel ik een huilbui opkomen en denk: Ik ben er bijna! Of dat het is dan wel wat ik wil voelen dat er komt, weet ik niet. Mogelijk doe ik toch elke keer te veel mijn best, laat ik het niet op zijn beloop, wil ik te veel controle uitoefenen op mijn denkvermogen laat staan mijn ver weggestopte geheugen. Ik wil graag.

Therapeuten, psychiaters, andere zielenknijpers en masseurs en masseuses meenden in de loop der jaren mijn gebrek aan gevoel te ontdekken en dat mijn verstand toch vaak de overhand kreeg. Ik kon heel goed praten over gevoel, maar zelden of nooit kon ik praten over wat ik echt voelde laat staan dat ik mijn gevoel liet spreken of toonde.

Yoga zou een uitkomst kunnen zijn; spieren die iets verstopten zouden mijn gevoel kunnen ontsluiten. Zoiets had ik gelezen en gehoord van een boeddhistische vriend die zich elke morgenvroeg aan bepaalde yogaoefeningen onderwerpt en zegt zich er ‘heel goed’ door te voelen.

Het is een overweging die ik in mijn ongeduld maak om mijn gevoel van bevrijding te bereiken. Want dat moet er toch zijn, vermoed ik. Die ogenschijnlijke, bijna voortdurende verstopping/verstoring in mijn ontwikkeling is er niet voor niets, toch?

Op het pad van meditatie heb ik veel geleerd. Alleen wil maar niet tot mij doordringen dat ik te veel mijn ongeduld op de proef stel en voortdurend denk tijdens mijn meditaties (hoe lang ze ook mogen zijn) dat ik mijn gedachten, houding en ademhaling anders moet sturen om tot een goed resultaat te komen. Terwijl ik juist niet moet sturen en moet laten komen wat komt. Mijn controlesysteem werkt dus nog steeds. Te veel ben ik geneigd om mijn ‘oude’ gevoel te wissen en daarvoor in de plaats een ‘nieuw’ gevoel te omarmen.

Mediteren is toch iets te laten

komen. Voordat ik het besef zou het daar kunnen zijn, zonder opzet.

Deze column is op de website van de Vrienden van het Boeddhisme (https://Vriendenvanboeddhisme.nl) gepubliceerd.

Twijfel blijft er altijd bestaan

24 dec

Sinds ik een paar maanden geleden mijn Toevlucht nam tot boeddhist, ben ik een beetje de weg kwijt. Mogelijk omdat ik me had voorgenomen verder te leven als een man zonder status en reputatie, verder te gaan op het pad die het boeddhisme adviseerde. Niets meer kunnen, niets meer op de oude manier doen, niet meer hard willen lopen, goed willen schrijven en als de beste willen mediteren. Gewoon terug naar af. Als niemand.

Ik was even bang dat ik zou terugverlangen naar mijn ‘volle’ bestaan en me eenzaam ging voelen. Alsof er tussen ‘iets’ en ‘niets’ zijn een groot verschil bestaat. Zomaar van de ene op de andere dag mijn drang om uit te blinken zou laten varen en niemand wilde zijn.

Chögyam Trungpa

Zo streng bleek ik mijn nieuwe gedrag te willen invoeren. Al bij de eerste gelegenheid – tijdens een cursus (de Mythe van Vrijheid n.a.v. het boek van Chögyam Trumpa) een paar dagen later – dacht ik door de mand te vallen. Ik interpreteerde de hoofdstukken die ik moest voorbereiden, heel anders dan de overige cursisten en voelde ik me falen. Ik had ‘het’ verkeerd gedaan. Dagenlang voelde ik dat ik gefaald had. Wat nu? Is dat nu wat ik moest voelen? Die omwenteling maakte me echt aan het twijfelen.

‘Je bent te streng voor jezelf’, zei iemand. Of enkele andere mensen, cynisch: ‘Bestaan er nog cursussen en ceremonies waarin je je Toevlucht zou kunnen teruggeven?’ Ze hielpen me niet met hun reacties. Integendeel. Ik voelde nog steeds dat ik gefaald had. Totdat ik een filmpje kreeg toegestuurd met een interview met mijn boeddhistische ‘leraar’ Han de Wit. Daarin gaf deze het advies aan de interviewer ook eens met Jotika Hermsen te gaan praten. Hij moest maar eens haar bundel ‘Anders Zien’ lezen. Daarin werden de boeddhistische levensvisie en haar levensontwikkeling uitgelegd.

Ik kocht meteen haar nieuwe boek (biografie) dat ze samen met schrijfster Frieda Pruim had laten uitgeven, en ging vervolgens de lezingen en toespraakjes uit Anders Zien lezen. Wijzer werd ik er zeker van. Zeker omdat Jotika na haar 91ste verjaardag nog steeds twijfelde aan haar bestaan en visie. Van oudste boerendochter (van tien kinderen) via Franciscanesse kloosterzuster tot vipassana-boeddhiste, van leidinggevende non in een klooster tot lerares in haar huidige boeddhisme-visie.

Het waren leerzame leesperiodes voor mij. Haar twijfels gedurende al die jaren dat ze zich ontwikkelde tot een wijze vrouw, raakten mij diep. Niet dat ik mijn ‘nieuwe’ leven nu op de orde kreeg, maar vooral omdat de twijfels en omwentelingen in haar leven mij sterkten in mijn gedrag. Zo kon het dus ook, begreep ik uit het dikke boek over haar levensloop en de lezingen in het dunnere boek (Anders Zien) die ze in de loop der tijd had gegeven.

Ik ben minder streng geworden. En maak nog steeds veel ‘fouten’ als beginnend boeddhist, maar begin steeds opnieuw te doen en te laten wat me wordt voorgeschreven door mijn boeddhistische levensvisie. Mijn dharma is mijn dharma. En niet langer de leer die me als jongetje op het hart werd gedrukt: doen, want anders kom je niet in de hemel. Volgens de visie die ik nu volg, is er geen hemel, geen God of hel. Ik ben voor alles wat ik doe zelf verantwoordelijk. Er is niemand die mij kan bestraffen. Ik moet het allemaal zelf doen en zelf oplossen.

Dat is een worsteling. Ik ben nu echt alleen, al heb ik veel baat bij mijn sangha-genoten, mensen die het ook allemaal zelf moeten doen. Al hebben mensen in mijn omgeving het nog vaak moeilijk met mijn gedrag, ik wil en moet doorgaan. Welke invulling ik ook geef aan mijn boeddhistische visie. Het is een lastige opdracht die ik mezelf geef, vooral omdat ik als jongetje me liet leiden door de dominee, ouderlingen, onderwijzers en ouders, en het geloof in een god nog diep in mijn systeem zit.

Dat laatste moet eruit, vermoed ik. Al zal dat weer te ver voeren. Het gaat er nooit helemaal uit, net als het gevoel te willen uitblinken, te willen winnen of er over te schrijven. Ik blijf nu eenmaal een kind van deze tijd, met al mijn achtergronden, twijfels en gedragingen zoals mij die destijds meedogenloos zijn bijgebracht. Het is voor iedereen (inclusief mijzelf) een ondoorgrondelijke houding.  Maar ik kan niet anders dan zo te zijn. Zoals Jotika Hermsen mij leerde. Het kan anders lopen. Ik kan het anders zien. Wat ik ook doe.

Deze column is gepubliceerd op de website van Vrienden van boeddhisme (https://vriendenvanboeddhisme.nl)

Waarom zou ik nog mijn best doen om bijzonder te zijn?

28 jun
Dit ben ik nu

In de stilte word ik wakker. Zonder afleiding. Dan zie ik mezelf beter dan waar ook. Dan is voor mij het leven lichter. Dan ben ik écht. Dan is de behoefte om meer te weten dan een ander veel minder. Geen competitie, geen strijd om te tonen wat ik allemaal weet aan (opgedane) kennis. Ik hoef mij niet te meten, er is niemand die mij uit mijn schulp doet kruipen.

Mogelijk is het de leeftijd, mogelijk is het de verheldering die jarenlang mediteren mij oplevert. Ik voel me kwetsbaarder, vooral nederiger. Het is alsof ik verlegen ben, er is geen behoefte meer aan borstklopperij. Dan maar het hoofd buigen en mezelf neerleggen bij wie ik ben. Dat ik er niet bij ben, niet kan wedijveren met de weetjes en kennis van anderen. Anderen die zo graag koketteren met wat ze allemaal te weten zijn gekomen door alles te volgen.

Wat een moeite hebben zij niet (zoals ik) moeten doen om het allemaal te weten en ten toon te moeten spreiden. Van: ‘Kijk en hoor mij eens praten over wat ik allemaal weet’. Zo is het hen geleerd door hun omgeving, in hun jeugd en later toen ze hun mondje moesten roeren om status te verwerven, om te tonen dat ze veel van de wereld begrepen. Zo heb ik dat ook ervaren: meedoen met iedereen, omdat het zo hoorde. Zo dacht ik altijd.

Maar nu voel ik dat veel minder worden. Ik kan het niet meer. Soms schaam ik mij dat mijn mond gesloten blijft, zodra het om een strijd gaat die moet tonen dat je weet hoe het zit, hoe het draait in deze wereld van de beste zijn. Altijd maar lezen en leren, altijd maar goede cijfers halen, altijd maar haantje-de-voorste zijn, altijd maar willen uitblinken, omdat je daarmee laat zien dat je goed bent. Want dat schijnt zo te horen.

Nu ben ik minder uitgesproken. Nu zit ik in een hoekje te wachten op iemand die naar mij toekomt en vraagt hoe het met mij is. Ik sta niet op en geef niet anderen, zelfs mensen die ik niet ken, brutaal de hand en knoop niet een praatje aan in de hoop dat ze mij gaan waarderen om mijn gevoel voor socializen. Ik kan het niet meer. Ik ben kwetsbaar geworden, nederiger. Wanneer ik de moeite van het aanspreken waard ben, zie ik het wel komen. Anders maar niet.

Plotseling komt er dan toch iemand op mij af. Hij of zij vraagt me of ik iets wil doen en of ik weet hoe dat moet. Dan zeg ik ‘ja’ en laat ik mij vertellen hoe het zou moeten. Ik weet weinig, dus luister ik naar het advies en doe wat ik zou moeten doen. Wanneer iemand in mijn omgeving zijn best doet om alles wat hij weet te laten horen, glimlach ik een beetje en denk: mooi, dat je dat weet, goed zo. Ik weet dat allemaal niet.

Wat ik wel weet is dat ik me niet meer druk maak om wie het meeste weet. Dat heb ik te lang gedaan: tonen wat ik allemaal kan en weet. Die houding heeft mij vermoeid. Te lang heb ik gedaan wat van mij werd verwacht. Mijn ouders, onderwijzers, leraren en anderen in mijn omgeving hebben mij voorgehouden dat ik mijn uiterste best moest doen om te laten zien wat ik kon en wie ik was.

Nu ben ik mogelijk mijzelf, hoef ik niet meer te tonen wat ik kan. Was ik goed in praten over alles en nog wat, in provoceren, in voetballen, hardlopen, mediteren of in schrijven? Dan is dat nu niet meer aan de orde. Ik ben wie ik ben, minder dan ik sinds mijn geboorte moest zijn. Het is even wennen, dat moet ik toegeven, zijn wie ik écht ben. Zou ik toch maar niet tonen dat ik meer weet dan ik laat merken, zou ik toch maar niet mijn mondje roeren en laten zien dat ik goed kan voetballen, heel hard kan lopen, heel hard kan fietsen, als de beste kan mediteren, veel kan praten en goed kan schrijven? Altijd die twijfel.

Voorop gaan in de strijd

Ik voelde de eerste aanwijzing tijdens een stilteretraite in Dechen Chöling nadat ik aan de leraar had verteld dat ik pijn in mijn rug had tijdens het mediteren en ik dat nog nooit had gehad. ‘Waarom zit je vooraan?’, antwoordde de leraar. ‘Wilde je laten zien dat je dat goed kon? Waarom ga je niet achteraan zitten, op een stoel, als iemand die het voor het eerst doet?’

Toen ik aan mijn meditatie-instructeur vertelde dat ik tijdens het hardlopen altijd voorop in de groep liep, vroeg zij: ‘Maar hoe voelt het dan als je niet voorop loopt?’ Ik wist het niet. Ik wilde immers altijd voorop lopen. Hoe het was om anoniem te zijn, wist ik niet.

Voorop hardlopen

Nu voel ik in stilte het anoniem zijn, minder tonen dan wat ik zou kunnen. Dan maar ‘niemand’ zijn, gewoon minder zijn dan wie dan ook. Gewoon mezelf, zonder mij uit te sloven. Moeilijk voor iemand die aandacht wil.

Zo lees ik in een bijzonder interview in NRC Handelsblad met mijn boeddhistische leraar Han de Wit: ‘Om er te zijn hoef je niet iemand te zijn. Je bent er al’.

De auteur is lid van Shambhala Amsterdam

Deze column is gepubliceerd op de website https://vriendenvanboeddhisme.nl

Statusverlies komt hard aan

4 mrt

Het boek ligt voor me: Statusangst van Alain de Botton, een Brits-Zwitserse filosoof. Vlak voor mijn pensioen werd het onder mijn neus gedrukt, om mij te waarschuwen tegen naderend onheil: denken dat je nog steeds kunt teren op de kwaliteiten in je werkzame leven. Dat overkomt velen, niet beseffend dat het leven een wending heeft genomen. Je bent anders, je wordt anders, er wordt anders naar je gekeken.

Laatst was het zover. Ik dacht dat ik wel even als vrijwilliger zou worden aangenomen wegens een eens verworven status als iets heel anders. Dat gebeurde niet. Daardoor stortte mijn huidige leven even voor een deel in. Wie durfde mij nota bene af te wijzen? De grootheid van weleer bestond niet meer, zo klein als ik ineens was geworden. Zo kunnen artsen, politici, ingenieurs, journalisten, artiesten, popidolen en filmsterren, die eens pretendeerden onschendbaar te zijn en populair te blijven op latere leeftijd in een afgrond vallen. Nee, de status van vroeger is min of meer voorbij. Het boek van De Botton biedt zowel historische als tegenwoordige voorbeelden en aanbevelingen. Maar dan nog. Hoe zien anderen ons, blijven ze ons zien. Want het gaat er toch om, hoe de ander jou ziet?

Bessie Smith

Mogelijk alleen je moeder (of je partner) blijft te allen tijde, onder alle omstandigheden, van je houden. Zo meent De Botton. Nobody knows you when your’re down and out. Once I lived the life of a millionaire. Spent all my money, I just did not care. Took all my friends out for a good time. Bought bootleg liquor, champagne and wine. Then I began to fall so low. Lost all my good friends, I did not have nowhere to go I get my hands on a dollar again. I’m gonna hang on to it till that eagle grins, et cetera, zong Bessie Smith, en populair geworden door Nina Simone en Steve Winwood, en vooral door Eric Clapton – waarschijnlijk uit eigen ervaring. Het is een liedje gecomponeerd in nota bene 1923, dat nog elke dag voor wie dan ook geldt.

Wie gelooft er nog, net als je moeder (of partner), dat je van vlees en bloed bent, kan veranderen maar nog steeds dezelfde bent? Dat niet de status van belang is, maar lichaam en geest. Helaas werkt het nog heel vaak zo in onze samenleving. Totdat je een van de aansporingen tegenkomt van de Boeddha en daar op je kussen over contempleert. Zeg het maar hardop of in gedachten: Het is fijn om een mens te zijn! Of: Het leven is kort en zeker vergankelijk. De dood komt zonder waarschuwing, dit lichaam zal een lijk zijn!

Het is alsof iemand je waarschuwt dat achter je een tijger klaar staat om je te bespringen, hoorde ik de Franse boeddhistische monnik Matthieu Ricard (onder meer tolk van de Dalai Lama) in een voordracht over klimaatverandering zeggen. Dan kom je snel in het geweer, ga je wat doen wat het ook voor status geeft. Wat je ook doet, alles is goed. Dan word je vrijwilliger, zonder dat het een gigantisch salaris oplevert. Geen studie is toereikend om te doen wat je vindt dat je moet doen. Je bent iemand! Maakt niet uit wat!

Weg is je status, van de man of diens vrouw. Weg is je trots. Weg is de kennis waar je al die jaren (op aandringen van je ouders of omgeving) voor gestudeerd en gewerkt hebt. Je gooit je met je eigen ziel en zaligheid op het vrijwillige werk. Niet geschikt, toch doen!

Je kunt erop mediteren of contempleren, zoals ik deed toen ik de afwijzing van mijn eens verworven status voelde. Dit ben ik, dit is mijn lichaam. Voel dat lichaam in je verworven vrijheid, voel de tintelingen in al je lichaamsdelen. Het zijn jouw tintelingen in jouw lichaam. Wat anderen menen te zien, de oude of de nieuwe mens, doet er niet meer toe.

Alain de Botton

Dat is wat ik jaren na het lezen van Statusangst van De Botton, van meditaties en contemplaties begrijp. Wanneer je oud en grijs bent, en niemand zich meer om jou bekommert, ben je wel jezelf. Daar gaat het echt om. Wat je bent en wat je voelt, dat ben jij en niemand anders.

Deze column is verschenen op de website Vrienden van het Boeddhisme (https://vriendenvanboeddhisme.nl)

Stilte wijst de weg naar verheldering en introspectie

6 jan

Stilte kan wonderen doen. Even niets doen, verveling en rust in het hoofd kan mensen helpen over zichzelf na te denken. Wat is er gebeurd? Waarom reageer ik zo? Waarom raak ik geïrriteerd? Waarom ben ik boos geworden? Of verdrietig en gekwetst? Het zijn onderwerpen die zich voordoen wanneer er stilte heerst en er geen afleiding is zoals naar televisie kijken, de smartphone inzien en je op werk, alcohol en sport storten. Als ik maar niet hoef na te denken, is gauw het credo: Bezig zijn, doe wat!

Ik werd er weer op gewezen bij het lezen van het boek De Stille Wijzen, ontmoetingen met kloosterzusters, geschreven door Andy Arnts. Elf Nederlandse en Belgische zusters (of nonnen) van diverse leeftijden wordt gevraagd naar hun doel in het leven, hun mogelijke eenzaamheid en wat ze zoal doen met hun kennis en liefde voor God.

Wij vermoeden vaak dat deze vrouwen zich in hun isolement doodvervelen. Niets is minder waar, zo blijkt uit hun ervaringen. Het mag dan wel vaak stil zijn in hun omgeving, dat ze vooral bidden, zingen en mediteren. Maar juist dat leert hen om zichzelf te leren kennen, hoe ze diep van binnen doen en denken. Waarom ze dat allemaal doen, hoe ze meditatief bezig zijn met schoonmaken, tuinieren, groente verbouwen, les geven, studeren, retraitanten verzorgen, bezinningsdagen organiseren en meer van die werkzaamheden.

De meeste nonnen vergelijken hun leven met dat van mensen (vooral jeugd) buiten het solitaire leven in het klooster. Stil zitten, mediteren, desnoods bidden, dat adviseren de zusters andere mensen en kinderen. Mensen en hun kinderen kunnen niet zonder afleiding, verzuchten de meeste zusters, ze moeten iets doen anders deugen ze niet. Denken ze. Zij, de zusters, vertellen dat ze juist gelukkig zijn in hun afgezonderde leven. Natuurlijk is er hun liefde voor God die steun geeft en is er vaak een verloren liefde in een vroegere relatie. Maar verder overheerst altijd de stilte als rustmoment om na te denken over opgedane kennis en ervaring.

In het boek vind ik mijn eigen behoefte en wijsheid. Ik mediteer dagelijks, niet als doel maar gewoon om stil te zijn en bij mezelf naar binnen te kijken. Ik merk dat ik daardoor verander, meer over mezelf en mijn beweegredenen nadenk. Waarom ik soms boos word, waarom ik geïrriteerd ben, waar de oorsprong van mijn gedrag ligt, wat ik in mijn jeugd heb ervaren en waardoor ik zo geconditioneerd ben. Soms schiet opeens een gedachte in mij door en besef ik waarom ik zo in sport was gaan geloven, waarom ik zo nodig moest presteren en zo succesvol wilde zijn. Ik voelde (soms tot tranen geroerd) waarom ik zo was geworden en dat nu niet meer wilde. Ik wil wat anders dan wat mij is aangeleerd.

Zoals een kloosterzuster in het boek zei: ‘Wat houdt succes eigenlijk in? Je bent niet alleen succesvol als je in de krant staat en toegejuicht wordt. Mijn roeping is net zo goed geslaagd als ik de kleine dingen die niet door anderen worden opgemerkt, toch met een groot hart doe.’

Ik kan me daar steeds meer in vinden. Eens moest ik succes hebben, een uitblinker zijn, in de krant staan en vooral op het erepodium toegejuicht worden. Ik was een perfectionist. Totdat vandaag iemand me wees op een foutje: ik ging door de grond van schaamte. Ik ging erop mediteren en begreep al snel dat ik altijd de beste (een perfectionist) diende te zijn. Van wie moest dat dan? Dan probeer ik nu van me af te schudden, door mijn meditatie.

Ik raakte vermoeid van mezelf profileren als de beste, de perfectionist. Ik meen zelfs eens gehoord en gelezen te hebben dat in IJsland het begrip ‘de beste’ verboden is. Mocht dat waar zijn, dan geloof ik erin. Beter zijn dan een ander is vermoeiend en leidt nergens toe. Dat weet ik uit mijn eigen ervaring en uit de ervaringen van sportmensen die ik ruim dertig jaar heb gesproken.

Wat maakt mensen tot waardevol? Als ze iets doen waar ze plezier in hebben, een leven dat niet wordt bepaald door prestaties van welke orde dan ook. Dat leer ik van mediteren. Wie ik echt ben, niet wie ik moest zijn van mijn ouders of mijn omgeving. Dat vind ik nu zo mooi als ik de ervaringen van die zusters, van elke leeftijd dan ook, lees. Ze zijn zichzelf, hebben lijden en mooie tijden beleefd en weten waarvoor ze kennis hebben opgedaan. Veel stilte in acht nemen, reflecteren en mediteren. Dat heeft hen gelouterd. Vermoed ik.

Deze column is gepubliceerd op de website https//:Vriendenvanboeddhisme.nl

Ik ben echt alleen op de wereld

15 nov

Zowat elke morgen maak ik me klaar voor een meditatie via het digitale netwerk 30NOW, begeleid door een leraar of lerares. De ene keer is het een mindfulness-oefening meestal op basis van Zen, maar zeker boeddhistisch. Zo kan ik ontspannen wakker worden, en voel ik meteen alle delen van mijn lichaam.

Elke keer verzinnen de leraren een ander thema om op te contempleren. Zo was laatst het thema ‘Ik mag er zijn’. Ik voelde mijn eigen lichaamsdelen, voelde mijn ademhaling op en neer gaan onder mijn handen die op mijn buik lagen, en ik voelde mijn hart kloppen. Dat was onmiskenbaar ‘ik’, niemand minder dan ‘ik’. Ik bestond echt, niets kon mij meer doen twijfelen. Dit was niet een ander, dit was ‘ik’.

Hoe vaak heb ik niet gedacht dat ik een ander was. Een ander die hetzelfde voelde, hetzelfde dacht, hetzelfde was. Nee, dit was ik alleen, helemaal alleen. Eenzaam en alleen. Dat was in aanleg wel even schrikken. Maar eenmaal verzonken in mijn lichaam besefte ik dat er maar één Ik kon zijn: ikzelf. Uiteraard zijn er anderen. Wat zij voelen en wat zij ervaren, is iets van hen. Maar dit was van mij, alleen en helemaal van mij. Een ervaring die ik niet eerder had meegemaakt.

Dat was schrikken dus. Want dat betekende dat ik helemaal alleen op de wereld ben… Alles wat ik voel en ervaar is van mij – en van niemand anders. Mijn ervaringen willen delen met anderen, is een vergeefs streven. Niemand zal mij begrijpen, wat ik doe en denk. Al ver voor deze oefening was ik aan het twijfelen, hopende dat ik eens iemand zou treffen die hetzelfde voelde of dacht zoal ik.

Sterker nog: jarenlang meende ik dat ik iemand zou treffen die hetzelfde dacht en deed. Dan zou ik echt verlost zijn van het idee dat er niemand zou bestaan zoals ik. Wat zou dat fijn zijn! Dat zou dus niet zo zijn, ervoer ik ten langen leste.

Hoe dan verder met mijn leven? Gewoon, op eigen houtje verder, niemand zal mij kunnen begrijpen. Niemand is hetzelfde. Alles wat ik denk, voel en meemaak hoort bij mij en bij niemand anders. Niet langer hopen op begrip van anderen. Als ik gek doe, dan doe Ik gek. Dan kunnen anderen over mij oordelen zoveel ze willen. Ik doe gek, het is mijn verantwoordelijkheid. Verantwoordelijk zijn voor mijn eigen daden en uitspraken, daar gaat het om.

Wat ik ook doe en denk, is van mij. Anderen kunnen en zullen mij daarvoor mogelijk veroordelen. Zoals ik vaak anderen heb veroordeeld en (mogelijk) afgewezen omdat zij anders waren dan ik. Langzaamaan leer ik dat anderen zijn zoals ze zijn, wat ze ook doen en denken. Het is hun gedrag, hun doen en hun laten – hoe gek ik dat ook vind.

Zo zie en lees ik hoe mensen elkaar veroordelen omdat ze een meningsverschil hebben. Ik begrijp niet langer waarom. Het is toch de ander zijn mening of smaak? Daar kun je over redetwisten. Maar ga niet verder dan respect dan wel aanvaarding van wat ze vinden.

Het kost me niettemin moeite na jaren van veroordeling dergelijk gedrag aan te wenden. Uiteindelijk betekent het toch leven en laten leven, hoe gek ik anderen ook vind doen en denken. Wie ben ik om dat te veroordelen of die mensen te overtuigen van hun ongelijk? Elk vogeltje zingt zoals het gebekt is, leerde ik vroeger.

Sinds ik besef dat ik heel anders ben dan de ander, groeit mijn respect en aanvaarding voor anderen én voor mezelf.

Deze column staat in de recente publicatie van https//:vriendenvanboeddhisme.nl

Hoe laat je je liefde voor anderen blijken?

5 apr

Hoe laat je liefde zien? Wat doe je om te tonen dat je lief en vriendelijk wilt zijn voor anderen? Raak je hem of haar aan? Streel je? Doe je ‘alles’ voor die ander? Zeg je nooit ‘nee’? Het zijn vragen die mij kwellen als ik meen lief en vriendelijk te moeten zijn. Vooral de vraag ‘hoe doe ik dat zonder er iets voor terug te krijgen?’ houdt me bezig. Ik zeg ‘dag’ of ‘hallo’ tegen iemand die ik op straat tegenkom, ik ben dus vriendelijk tegen hem of haar. Maar wil ik er iets mee bereiken? Wil ik dat de ander ‘hallo’ of ‘dag’ tegen mij zegt? Of ben ik zomaar spontaan, vriendelijk en lief?

Spontaan lief en vriendelijk zijn, vind ik moeilijk. Ik doe het (nog steeds) niet zonder een doel, met het doel er iets (liefs of vriendelijks) voor terug te krijgen. Ik heb het gevoel te investeren. Als ik nou maar lief en vriendelijk ben, hem of haar streel dan wel met een lach tegemoet treed of een hand geef, vindt de ander mij ook lief en vriendelijk en die ander mij meer waarderen. Zoiets.

Daarom vinden anderen me zo aardig en vriendelijk, vermoed ik. Daarom vindt mijn partner mij vaak zo aardig. Die houding heeft mij veel opgeleverd in mijn leven. Mensen vinden mij zo aardig! ‘Hij (ik) kijk(t) zelden of nooit boos, hij moppert zelden, hij blijft vriendelijk.’ Ach, wat ben ik toch een lieve man!

Mijn partner weet wel beter, mensen die mij goed kennen ook. Ik vergelijk mezelf weleens met een winkelbediende die de hele dag aardig en vriendelijk is, vooral met het doel zoveel mogelijk te verkopen. Die komt dan ’s avonds thuis, zakt onderuit op de bank, heeft geen zin in koken want neemt liever een borrel, zet de televisie aan en snauwt tegen zijn huisgenoten – moe van de hele dag aardig, vriendelijk en lief zijn.

Tijdens mijn boeddhistische cursus Liefdevolle Vriendelijkheid, een ander perspectief op geluk aan de hand van het gelijknamige boek van Sharon Salzberg (een prominente Amerikaanse meditatieleraar) werd ons aangeraden bij het moment stil te staan wanneer je lief en vriendelijk bent. Wat voel je dan? Waarom doe je het? Wat gebeurt er met je? Ik volgde de raad op en merkte (voelde) dat ik met mijn gedrag vaak juist vroeg om winst – in ieder geval om respons

Matthieu Ricard (altruïsme, compassie)

Dat was heel confronterend. Vooral pijnlijk, omdat ik dat niet echt wilde. Dat heeft mij kracht en energie gekost – ik werd er echt moe van. Ik wil niet leven door mijzelf te verkopen alsof ik een winkelbediende ben. Ik wil echt lief en vriendelijk zijn, ik wil mensen lief en vriendelijk tegemoet treden omdat ik iets te geven heb, zonder winstoogmerk. Vrijgevig zijn, een ander gunnen wat hij waarschijnlijk (ook) nodig heeft. Matthieu Ricard heeft daar een heel dik over geschreven: Altruïsme, de kracht van compassie. Geven zonder iets terug te verlangen. Onbaatzuchtig zijn.

Zo probeer ik mijn houding ten opzichte van anderen een minder egoïstische draai te geven. Het gaat niet (alleen) om mij, maar om anderen. Andere mensen geven wat ze mogelijk gelukkig maakt. Gewoon door ze lief en vriendelijk te benaderen, te begroeten of wat ook.

Nu ik dat steeds meer doe, vriendelijk en lief (écht!) te zijn zonder winstoogmerk, voel ik mij gelukkiger. Ik groet en buig nu voor anderen zonder er iets mee te willen winnen. In het studieboek probeert Sharon Salzberg uit te leggen wat het met je doet wanneer je geeft – ze noemt het de kracht van vrijgevigheid. Wij hebben bijna allemaal al genoeg, we hoeven meestal niet meer dan we al hebben. Waarom dan niet iets (weg)geven?

Hoe het werkt, is domweg doen: ondervinden wat het met je doet. Ik merk dat ik liever ben, meer geef, meer mezelf minder wil belonen voor wat ik doe. Ik kan zowaar bijna altijd geven, zonder er iets voor terug te krijgen. Hoe moeilijk ik dat ook vind (jarenlange conditionering richt veel schade aan), ik krijg meer dan mijn bedoeling is. Ik krijg liefde en vriendelijkheid. Geluk komt dichterbij. Gewoon door niet op antwoord te wachten. Gewoon lief en vriendelijk zijn.

De auteur is bestuurslid van Shambhala Leiden

Deze column wordt binnenkort gepubliceerd op de website https://vriendenvanboeddhisme.nl

Een ontdekkingsreis op weg naar eeuwige vriendelijkheid

8 dec
Soms raak ik in verwarring na weer een boek over boeddhisme. Verwarring over welke stroming mij het meest aanspreekt. Zeker na het boek van Paul van der Velde ‘In de huid van de Boeddha word ik belast met veel vragen. Van der Velde heeft al ‘een heel leven’ het boeddhisme in al zijn vormen bestudeerd. Hij is hoogleraar hindoeïsme en boeddhisme (Aziatische religies) aan de Radboud Universiteit te Nijmegen en ontdekt steeds meer over de échte waarheid van het boeddhisme, het ontstaan ervan en hoe de wijsheid van de Boeddha zich in het leven van mensen heeft genesteld.

Dankzij dit boek gaat ook mijn ontdekkingsreis verder. Wat moet ik geloven? Waaraan zal ik me nu gaan wijden? Vooralsnog blijf ik dankzij een ander boek (‘Liefdevolle Vriendelijkheid, Een ander perspectief op geluk’ van Sharon Salzberg) mijn hang naar liefde en vrede trouw. Vooral omdat ik sinds bijna een jaar maandelijks een cursus volg op mijn Shambhala sangha, waarin oefeningen aan de hand van Salzbergs boek centraal staan. Salzberg is meditatieleraar en mede-oprichter van Inside Meditation Society. Dat geeft vertrouwen, vooral omdat de oefeningen mij tot de verbeelding spreken.

Elke keer worden wij tijdens de cursus geconfronteerd met nieuwe uitwisselingsoefeningen die tot taak hebben vriendelijk voor elkaar te zijn. Goed kijken en vooral goed luisteren naar de anderen is moeilijk, maar blijkt te leiden tot meer begrip en respect voor elkaar. Vertel de ander, die tegenover je zit, wat je dwars zit. Slik de mogelijke kwetsing van die ander niet meteen in. Laat die ander zeggen wat hem of haar op het hart ligt en bedenk dat het zijn of haar gevoel is. Voel wat het met je doet, laat het toe, voel de kwetsing en de pijn. Loop er niet voor weg, slik het niet, laat het je raken. Dat kan opluchten, dat lucht wat mij betreft zeker op: ik ga mijn gevoel niet langer uit de weg.

Zulke gesprekken hebben bij mij tot vriendschap geleid met een andere cursist. Wij spraken af om er regelmatig verder over te praten. Dan praten wij over wat wij zoal ervaren en voelen. Dan zeggen wij tegen elkaar: ‘Heb je meer van zulke gesprekken met anderen?’ Nee, is dan het antwoord. Want oprecht zijn wij met z’n allen veel te weinig tegen anderen. Hoe graag wij dat ook zouden willen. Maar dat lukt niet goed. Omdat die anderen al snel hun diepe gevoel uit de weg gaan en liever een biertje bestellen of over voetbal, sport, auto’s, geld, vrouwen, kinderen, kleinkinderen, eten, de hond of de kat en status (werk) praten. Wij, daarentegen, laten ons hart spreken en praten over onze twijfels: het waarom van leven.

Bijzonder zijn ook de opdrachten die onze lerares meegeeft. Zoals ’s avonds terugdenken aan de dag en welke goede dingen je hebt gedaan. Of goed naar mensen kijken die je tegenkomt en proberen hen te begrijpen. Vast en zeker hebben zij ook pijn, lijden zij net als jij. Proberen te zien dat zij ook mensen zijn met gevoel. Groet hen, wees vriendelijk, ga er niet vanuit dat zij teruggroeten of vriendelijk zijn omdat jij zo vriendelijk bent. Zie de ander, toon respect en begrip voor wie ze zijn. Empathie is het sleutelwoord.

Die laatste oefening heeft mij veel opgeleverd. Ik kijk naar mensen die ik tegenkom en probeer te zien dat zij net als ik lijden. Iedereen lijdt, aan wat dan ook. Dat wordt vaak vergeten. Zo zie ik regelmatig een hele oude man schuifelen die zijn hond uitlaat. Elke keer ga ik dan naar mijn hart en wens de man een goede dag. Dat voelt goed, ook als de man niets terugzegt. Ik doe het voor mezelf en voor die ander. Hopelijk hebben we dan beiden een goede dag. Dat weet ik bijna zeker.

Of dat nu uit het boeddhisme voortkomt of niet, is mij niet helemaal duidelijk. Daar geven genoemde schrijvers, Van der Velde en Salzberg, wat mij betreft nog geen helder antwoord op. Duidelijk is wel dat de boeken mij meer inzichten geven in hoe je in het leven kan staan. Tussen alle twijfels door begrijp ik dat liefdevolle vriendelijkheid (en empathie) een stap op weg is naar respect voor elkaar en mogelijk zelfs tot vrede.

De auteur is bestuurslid van Shambhala Leiden

Deze column is gepubliceerd op de website http://www.vriendenvanboeddhisme.nl

Echt vrij leven, zonder houvast

30 aug

Al bij het betreden van De Kieftskamp in Vorden, werd ik geconfronteerd met mijn ego. Onzeker als ik doorgaans ben, stond ik op de drempel naar mijn zoveelste avontuur: een driedaagse retraite met een dertigtal onbekende mensen over Wijsheid in emotie, naar aanleiding van het boek van Han de Wit. Ik keek op bij de ingang en zag een auto naderen. Een man stapte uit en riep: ‘Ha, Guus!’. Meteen was mijn onzekerheid voorbij. Ik werd herkend, nota bene door de leraar van deze retraite, de acharya (leraar) Han de Wit.

Mijn voortwoekerende egocentrisme kreeg door de begroeting van de belangrijkste man van de komende driedaagse met vreemde mensen opnieuw gestalte. Ik kon niet meer stuk, ík werd herkend. Mocht ik niet herkend zijn geweest, dan zou mijn onzekerheid mogelijk nog even voortgeduurd hebben. Wat Han de Wit ook bewogen heeft om mij luidkeels te begroeten, ik voelde mij in ieder geval bevestigd in mijn bestaan. Ik kon doorgaan.

Ik wist nog niet precies dat de komende drie dagen in het teken zouden staan van egocentrisme en wat dat teweeg brengt in mijn perceptie van het leven: levensangst. Ik kon mede dankzij de warme begroeting van de gastvrouw in alle rust mijn verblijf op de zolderverdieping opzoeken en maakte mij vertrouwd met de situatie voor de volgende ontmoetingen. Wat kon mij gebeuren?

Han de Wit

De volgende ochtend probeerde De Wit duidelijk te maken (zoals hij in zijn boek Wijsheid in emotie beschrijft) wat egocentrisme met ons doet. Hij wees ons er op herhaaldelijk te mediteren, waardoor wij al doende tot meer inzicht zouden kunnen komen over onszelf ons gedrag en onze angsten – gedreven door egocentrisme. Shamathameditatie (aandachtsmeditatie), je richten op de ademhaling, kan daarbij helpen. De adem als ankerpunt, zodra we met onze gedachten op de loop dreigen te gaan dienen we ons weer op de adem te richten. Dat begreep ik. Ik mediteerde dus zoals ik gewend was en nam (voelde) mijn anker, de adem, als mijn houvast.

Bij de volgende gelegenheid wilde De Wit dat we ons meer open stelden (niet meer de adem als ankerpunt, vooral geen ankerpunt, gewoon je zintuigen openen voor alles wat binnenkomt en dat weer laten passeren – vipassameditatie of inzichtmeditatie. Dat ging redelijk goed, maar toen we buiten waren voor een vrije stiltewandeling, voelde ik me eenzaam en alleen worden. Diep van binnen hoorde ik schreeuwen: ‘Dit kan ik niet, ik kan niet tegen vrijheid, ik heb een anker nodig! Adem of wat dan ook. Ik kan niet zonder houvast, iets of iemand waar ik op kan rekenen als ik het niet meer weet.’

Bij het persoonlijke interview met De Wit vertelde ik over mijn ervaring, mijn angst voor vrijheid en behoefte aan een anker. Han adviseerde mij om daar tijdens mijn dagelijkse meditatie op te oefenen. Hij refereerde aan mijn talent voor creativiteit en meende dat ik die angst voor het onbekende van mij af kon gooien en ‘gewoon’ te doen wat mij spontaan inviel. Dat ik volgens hem werd bevangen door de angst om afgewezen te worden, zou ik kunnen verbeteren door veel te mediteren: gewoon zitten en loslaten.

Suzanne Prysor Jones

De volgende dag leerde de Schotse (shastri) lerares Suzanne Prysor Jones ons Tonglen. Letterlijk vanuit het Tibetaans met je adem het sombere, het zwarte inhaleren om vervolgens met je adem het frisse en positieve uit te ademen. Ik deed het met overgave, maar merkte dat mijn borst zich wapende, opzette, zodra ik me probeerde over te geven aan het onbekende. Het voelde alsof ik mijn borstkas als schild gebruikte. Ik kreeg vreselijke pijn in mijn rug, werd agressief naar Suzanne, had haar willen uitschelden en vertelde dat aan mijn buurvrouw en toegewezen gesprekspartner die mijn reactie niet helemaal begreep. Was het misschien toch mijn afweer?

Ik ging verzitten, zocht een andere plaats, een bankje achterin, maar was daar evenmin in staat mijn ongemakkelijke houding te verbeteren. Dat we naar buiten mochten om in stilte vrijuit te wandelen, voelde als opluchting. Terwijl ik mijn schoenen aantrok, kwam De Wit naar me toe. Hij had mijn worsteling van afstand mogelijk geobserveerd en streelde mij over mijn rug en zei: ‘Gaat het een beetje, Guus?’ Weer voelde ik de herkenning en de troost. Ik antwoordde iets; ik weet niet meer wat, maar Han was al verdwenen.

Ik zocht naar mijn gesprekspartner, om te vertellen wat ik had doorgemaakt. Tevergeefs.

Was het dan toch mijn afweer, weerstand of welk verdedigingsmechanisme ook, die mij de pijn in mijn rug bezorgden? Waarom kon (of wilde) ik mij niet verplaatsen in de pijn die mij bezighield of de pijn die anderen hadden? Ik wilde er niet aan, ik kon me niet verplaatsen in anderen. Zou dat het zijn?

Op de laatste ochtend zei De Wit dat iedereen pijn heeft, lijdt aan wat dan ook. ‘Kijk en zie in anderen hun lijden.’ Ik kon dat me nauwelijks voorstellen. Ik heb pijn, ík lijd, ík probeer mezelf te ontdoen van dat lijden. Met dat egocentrisme waaraan ik schijnbaar lijd doe ik niet alleen anderen maar zeker ook mezelf tekort. Dat voelde ik als nooit tevoren.

Onzekerder maar overtuigd van mijn beperking ging ik naar huis. Ik was niet meer mezelf, degene die ik dacht te zijn. Als ik dagen later De Wits boek lees, weet ik: meditatie kan me helpen, door elke dag (of met grote regelmaat) te gaan zitten, kom ik tot het besef dat er meer is dan ik, dan mezelf. Er is meer dan me bezighouden met mezelf.

Nu oefen ik elke morgen. Mogelijk kom ik daardoor tot een nieuw inzicht. Meer of minder ik, minder egocentrisme, meer bezig zijn met anderen, meer inzicht in mezelf. Minder weerstand, meer mezelf onthullen. Meer vrijheid.

De auteur is bestuurslid van Shambhala Leiden

Deze column is gepubliceerd op de website http://www.vriendenvanboeddhisme.nl

Alle mannen hebben toch ook een zachte kant?

28 jun

Alle mannen hebben een zachte kant, naast hun harde kant. Ze willen het niet weten, is mijn indruk. Of ze zijn bang hun zachte kant te tonen. Een vorm van angst om door de mand te vallen. Mannen behoren immers stoer en sterk te zijn, toch? Mannetjesputters die kunnen scoren, winnen. Die de beste zijn – waar en wanneer dan ook. Kijk mij eens, zo slaan ze zichzelf op hun (getatoeëerde) borst.

Mogelijk laten ze hun zachte kant wel zien tegenover hun vrouw (’s avonds in bed), hun (kleine) kinderen en/of hun huisdieren. Of wanneer ze niet in een groep (van mannen) verkeren, maar alleen zijn met een ander. Dan zijn ze anders, hoeven ze zich niet te bewijzen als telg van het zogenaamd sterke geslacht. Dan kunnen ze ook iets van zichzelf laten zien, dat ze wel degelijk liefde in zich dragen.

If you want to be a champion, you have to look like a champion. Zo verkondigde judokampioen en sportbestuurder Anton Geesink vaak. Dat vond ik destijds een mooie uitspraak. Zeker omdat ik het voor mij zag zodra kandidaat-kampioenen – wel of niet geïnspireerd door sportpsychologen of hun gedreven coaches – zich als een onoverwinnelijke man gingen gedragen. Zoals Geesink.

Ik herinner me een sportman die voor belangrijke wedstrijden een koptelefoon opzette met opzwepende muziek (The eye of the tiger) die van hem een ‘gevaarlijke’ Rambo maakte. Toegegeven, het kwam wat koddig over, vooral omdat ik wist dat hij eigenlijk een lieve jongen was die nog geen vlieg kwaad zou doen. Het hielp de aardige en lieve kampioen dus niet. Hij kreeg vervolgens een coach toegewezen die hem groter, sterker en vooral stoerder moest maken. Wat ook niet hielp. Hij was nu eenmaal en bleef een zachtaardige jongen

Het valt mij steeds meer op dat veel mannen hun zachte kant camoufleren door uitbundig te schreeuwen en/of hun scores aan de grote klok te hangen. Mogelijk vindt die observatie haar oorzaak in het feit dat ik zelf juist mijn stoere kant wil afgooien en mij meer wil toeleggen op mijn zachte, meer menselijke, oprechte zelf. Die andere, stoere mannen, vormen voor mij een spiegel. Zo wil ik niet langer zijn. Ik wil toegeven dat ik soms zwak ben, niet in staat ben om (altijd) te scoren. Gewoon een man met beperkingen ben, niet kan winnen en niet per se hoeft te winnen.

Mijn observaties gaan soms zo ver dat ik andere mannen meen te zien worstelen met hun ego. Ik weet niet of ze worstelen. Dat zou ik hen kunnen vragen: ‘Heb jij dat nou ook? Dat je niet zo sterk bent als je je voordoet.’ Maar ik durf het nauwelijks. Bang om uitgelachen, afgewezen te worden. ‘Mietje, watje, slapjanus’ of zoiets.

In boeddhistische kringen lukt me die confrontatie beter. Het is alsof ik me daar juist thuis voel omdat mensen (mannen) daar ook echt willen én kunnen zijn. Meditaties geven mij ook steeds meer het gevoel wie ik echt ben en wat ik echt voel. En mogelijk heeft dat bij boeddhistische lotgenoten dezelfde uitwerking.

Sinds mijn stilteretraite van twee weken in april is mijn worsteling (met het daaraan gekoppelde chagrijn, de vijandigheid, de afgunst, het ongeduld, de afwijzing en de afkeer) toegenomen. Daar werd mij geadviseerd mezelf te zijn, dat alles was ik deed en zei gepermitteerd was. Ik hoefde niet de schijn op te houden. Ik hoefde niet sterk en stoer te zijn en niet bij de collectieve meditaties op de eerste rij te zitten om te laten zien hoe goed ik kon mediteren. ‘Ga achteraan zitten, desnoods op een stoel als je pijn in je rug en schouders hebt.’

Het doet me denken aan een hardloopwedstrijd waarvoor ik me had ingeschreven. Per ongeluk startte ik op een voor mij te lange afstand. Daardoor was ik al snel de laatste van de groep deelnemers. Een EHBO-man op de fiets meldde zich veiligheidshalve bij mij en stelde zich voor met naam en toenaam. Wat mij toen verder allemaal ten deel viel, ook van de toeschouwers! Bij mijn aankomst als laatste werd ik verwelkomd door luid claxonnerende automobilisten en hard applaudisserende mensen. Het voelde alsof ik had gewonnen, hoewel ik toch ‘de zwakste’ en de ‘laatste’ was. Wat een ontdekking!

Ik vertelde dat verhaal aan verschillende vrienden (mannen). De antwoorden waren heel verschillend, van ‘wat stom van je en ‘lachwekkend’ tot ‘leuk hè’. Ik vertel het ook nu met enige trots. ‘Inderdaad, ik ben niet zo goed en sterk, en dat voelt niet slecht’. Blijft de vraag waarom veel mannen nog altijd mannetjesputters willen zijn. Is het conditionering (mannen behoren groot, sterk en stoer te zijn)? Of is het de angst om zwak te zijn? Ik blijf het me afvragen. En misschien durf ik dat toch eens van man tot man te vragen. Wie weet durven mannen zich oprecht te gedragen.

Deze column verschijnt binnenkort op de website

Https://vriendenvanboeddhisme.nl

Hoe vind ik mijn eigen weg – en niet die van anderen?

2 mei
Kersenbloesem

Een merel trippelt over het gras dat bezaaid ligt met fleurige kersenbloesem. Hij kijkt mij aan en lijkt zich af te vragen wat ik daar op die stoel doe. Na een minuut trippelt hij verder, de gevallen bloesemblaadjes die onlangs nog aan de boom vastzaten, omzeilend. Mogelijk is hij gerustgesteld omdat ik naar zijn idee niets kwaads in de zin heb. Hij laat mij met rust, geeft mij de gelegenheid te doen en te denken wat ik wil.

Het is een observatie die mij doet denken aan de reactie van een boeddhist op mijn vorige column Terug naar het echte gevoel, over mijn ervaringen in de dathün in Dechen Chöling. In de reactie werd ik gecomplimenteerd, maar werd mij er vervolgens wel op gewezen dat ik – in de waan dat alles wat ik deed en dacht goed én niet slecht was – niet de maatstaf zou worden voor mijn reactie op het gedrag van anderen. Pas op, zei hij, dat je wat anderen doen en denken niet afkeurt omdat jij hebt geleerd dat jouw gedrag goed is en niet slecht.

Mij wentelend in mijn toegenomen zelfvertrouwen, merkte ik dat het niet aan mij lag als anderen mij niet begrepen. Zij waren dom of zaten niet op mijn level. Ik hoefde niet te veranderen, zij moesten veranderen. Mijn smaak, mijn mening was heilig. Die moesten anderen maar overnemen. Dat anderen er anders over dachten, was dom en kortzichtig. Zo meende ik. Eigenlijk was dat al jaren zo: ik was de verstandigste, de heilige, et cetera.

Mogelijk dat ik me daarom zo vaak eenzaam heb gevoeld. Iedereen moest zijn zoals ik: zo denken, zo voelen en dezelfde smaak en mening hebben. Als een wereldverbeteraar: de wereld moest zijn zoals ik het wilde. Mijn mening, mijn smaak en gedachten deden ertoe. Die van anderen niet.

Een halve eeuw geleden zat ik tegenover mijn eerste psychotherapeut te klagen dat niemand (geen enkele vrouw) aan mijn favoriete beeld beantwoordde. Hoe hij of zij dan zijn moest, vroeg Yde (zoals hij heette). Nou, gewoon, zoals ik, antwoordde ik kort. Het begrip perfect noemde ik nog net niet. Want zo perfect als ik was vast en zeker niemand.

Yde

Op zijn begrafenis kwam ik zijn ex-vrouw tegen. Zij wist het, van mijn eisen, en vroeg: ‘Ben je gelukkig?’ Ik begreep wat zij bedoelde, en bekende: ‘Mmm, maar niet volmáákt gelukkig.’ Het was alsof ik duidelijk wilde maken dat ik met minder genoegen had genomen. Zij zei mij te begrijpen en voegde eraan toe: ‘Zo was Yde ook, hij verlangde naar het perfecte leven maar vond het niet. Daarom vond hij jou ook zo aandoenlijk en daarom wilde hij juist dat jij op zijn begrafenis was. Hij begreep jou echt. Uiteindelijk begreep hij ook waarom wij uit elkaar gingen.’

Yde was mijn beste leermeester. Toch wist hij mij er niet van te doordringen dat het leven van een mens eenzaam (alleen zijn) is en dat er altijd andere mensen, andere meningen, andere gevoelens en andere smaken bestaan.

Na een van de sessies zei Yde: ‘We moeten nu stoppen.’ ‘Maar’, antwoordde ik, ‘ik heb een uur lang niets gezegd’. ‘Nee’, zei Yde, ‘klopt. Het is goed, maak je geen zorgen. Zo doe jij dat nu eenmaal.’

Yde was in vele opzichten mijn leermeester. Hij vertelde over zijn experimenten met drugs – en met vrouwen. Dat was zijn zoektocht. Nooit vond hij wat hij zocht. Zoals ik. Tastend naar het onbestemde, wist een van mijn vrienden mij te typeren. Yde belde mij later weleens op, ik hem. En ik vroeg hem om raad als ik van werkgever wilde veranderen. Zijn advies was altijd: ‘Laat je niet door anderen gek maken. Doe wat je zelf wilt. Het is zo moeilijk jongen, ik weet het: jij bent jij, ik ben ik. Maar de keus is altijd aan jou.’

Yde stierf blind. Hij ging wandelen met mensen die hem de weg wezen. Het was niet zijn weg, het was een weg die anderen voor hem uitzochten. Vlak voor zijn dood, kreeg ik een (gedicteerd) briefje van hem: ‘Ik kan mijn weg niet meer vinden. Jij wel.’

Het boeddhisme helpt me op weg. Het pad dat zegt: elke weg is goed. Maar, zo besef ik steeds meer door te mediteren, die weg is alleen voor mij goed. Welke weg een ander kiest, is zijn weg. Op welk level hij of zij ook leeft, over welk intelligentieniveau hij ook beschikt, welk gevoel, smaak of opvoeding hij ook heeft ontwikkeld. Niemand is zoals ik. Als anderen schreeuwen en kwetsen om hun mening kracht bij te zetten, hoef ik dat niet te doen. Laat ze doen, denken wat ze willen. Wat ik wil is genoegen nemen met mijzelf.

Ik ben als die merel die over mijn met kersenbloesem bezaaide gras trippelt. Ook ik kijk even en wacht op het gevoel dat zodra het veilig is ik mijn eigen gang kan gaan. Ik probeer op mijn eigen manier (verlegen of mijzelf overschreeuwend) verder te trippelen. Een moeilijke weg, dat wel.

Terug naar het echte gevoel

13 apr
De grote vijver bij Dechen Chöling, gegraven in de vorm van een hart

Wat kunnen mensen veel te verwerken hebben wanneer zij onder ogen zien hoe zij in de loop van hun leven zijn gevormd. Hoe zij op de wereld kwamen, hoe hun ouders hen verwelkomden, hoe zij zijn opgevoed, hoe hun omgeving reageerde, hoe onderwijzers en onderwijzeressen, leraren en leraressen, geliefden, collega’s, chefs, vrienden en vriendinnen meenden hun verlangens te moeten uiten.

Al deze invloedrijke factoren kwamen voorbij tijdens mijn (halve) Dathün, een stilteretraite van twee weken in Dechen Chöling, het Europese Shambhala-boeddhistisch centrum in Frankrijk. Stil, zonder afleiding, zittend en wandelend mediteren, luisteren naar de leraar, yoga-oefeningen, geconcentreerd eten en drinken (geen alcohol), kringgesprekken, evaluatie-interviews, geen radio, geen televisie, geen niet-boeddhistische boeken, geen kranten of andere (sociale) media, geen seks; alles om niet af te dwalen van het echte gevoel. Vooral om het oorspronkelijke (verdrongen) gevoel te leren kennen.

Eerder had ik enkele jaren geleden al twee keer ter plekke een stilteretraite van een week ondergaan. Het was nu veel zwaarder, echt confronterend. Zeer waarschijnlijk ook voor alle 12 deelnemers, uit Frankrijk, Duitsland, Zwitserland, Ierland, Schotland, Brazilië en Nederland; ik meende te zien hoe de mannen en vrouwen net als ik tegen en met zichzelf vochten. Al bij mijn eerste gesprek met de Frans-Canadese leraar Simon werd duidelijk dat ik (te veel) mijn best deed. Ik zat op de voorste rij op mijn kussen, recht tegenover de leraar, mijn rug recht. Ik kreeg pijn in mijn rug (nooit in tien jaar heb ik dat tijdens mijn dagelijkse meditatie gehad). Ik zat onrustig en voelde dat ik gezien wilde worden.

Waarom, vroeg Simon, ga je niet op de laatste rij zitten en – als er behoefte is – op een stoel? Maar had ik niet zojuist ontdekt hoe mijn leven was verlopen, waarom ik zo bezig was geweest? Ik was zowaar opgelucht: nieuw inzicht. Waarom dan anders? Gewoon: wees vriendelijk voor jezelf, pijnig je niet. Aldus Simon.

Bij het volgende gesprek (met de Franse assistent-lerares Françoise) vertelde ik trots dat ik nieuw inzicht had verworven. Mooi, dat ik dat voelde, dat mag. Zei zij. Een paar dagen later bleken de nieuwe inzichten uit te zijn gebleven. Ik was weliswaar op een stoel achteraan gaan zitten. Maar het was saai geworden, er gebeurde niets, ik voelde niets. De oude, lieftallige Françoise glimlachte en antwoordde in Frans-klinkend Engels: ‘Welcome to the club.’

Ik zag in dat ik de eerste twee dagen op zoek was geweest en juist daardoor iets had ontdekt; dat wilde ik voortzetten. ‘Laat komen wat komt’, zei Françoise, ‘ga niet op zoek, verveel je, doe niet je best. Doe wat bij je past: alles is goed, niets is fout. Pijnig je niet. Angst voor straf is niet nodig’.

Dat laatste had Simon in het begin van de retraite al gezegd: alles is goed, niets is fout. Toch had ik gedaan wat ik meende dat van mij werd verwacht, zoals ik dat mijn hele leven had gedaan – anders deugde ik immers niet en zou ik vast en zeker straf krijgen. Of ik deed juist het omgekeerde, uit een uit wanhoop ontstane rebellie, en ging zo op zoek naar bevestiging. Die ik dan nota bene kreeg. Zo ontstond verwarring: maar wie was ik werkelijk?

Het chateau

Zo worstelde ik verder. Ik stond op van mijn kussen wanneer ik mij ongemakkelijk voelde, verdween naar mijn kamer, dook in bed en voelde me eenzaam, verlaten en vooral wanhopig. Ik verborg mijn hoofd in mijn handen en was ten einde raad – tot huilens toe.

Ik sloeg maaltijden (ontbijt, lunch en diner) over omdat de oryoki (Japanse zen-methode, mindfull eten, genoeg is genoeg) mij te ingewikkeld was en ik daarvan in de stress schoot. Dat zag de oude Franse assistent-leraar Henry (met staartje), zonder een oordeel te vellen. Hij bood me trainingen aan, maar liet me verder met rust: als het niet gaat dan gaat het niet, als je het niet wilt dan is het ook goed.

Ik werd nergens toe gedwongen, wat ik ook deed, het was mijn gedrag – en ik werd niet bestraft. Daarvan leerde ik, zo moeilijk ik het altijd had gehad als anderen wat van mij verlangden: ik mocht nu zijn wie ik was.

Zo worstelde ik twee weken lang. Een keer wandelde ik in mijn eentje de natuur in, zag meer dan ik ooit gezien heb en nam tegen de regels (want afleiding) mijn iPhone mee om foto’s te maken. Tot mijn verbazing en vreugde zag ik twee keer een zwemmende bever (mogelijk zag ik een muskusrat aan voor een bever). Ik belde tegen de voorschriften een keer naar huis om mijn ervaring te delen, eigenlijk om bevestiging te krijgen. Zoals na mijn ervaring met de 16-jarige Ierse jongen die voor mij zat te mediteren en plotseling begon te huilen. Even later zag ik hem buiten de meditatiehal omhelsd worden door zijn vader. Wat een jaloezie maakte zich toen van mij meester, wat een emotie! Het was zwaar, in mijn eentje, zoekend naar wie ik echt ben en wat ik echt voel.

Na afloop van de retraite vertoefde ik een dag in de grote stad, Limoges, en raakte daar nog meer in de war. Om nog maar te zwijgen van mijn kortstondige verblijf de volgende dag in Parijs. Dit was de grote wereld met al zijn geconditioneerde gedrag. Ik werd keihard geconfronteerd met wat de samenleving van ons verlangt, wat mensen doen, hoe zij eruit zien. Mensen doen wat zij opgedrongen krijgen. Ze weten niet beter dan dat het zo hoort. Wie vertelt hen dat het ook anders kan. Zonder daarvoor gestraft te worden.

Deze column is in licht verkorte vorm op de website Vrienden van het Boeddhisme gepubliceerd: https://vriendenvanboeddhisme.nl/

Van anderen de schuld geven leer ik helemaal niets

25 jan
Sakyong Mipham

Gisteravond bezocht ik weer een meditatiesessie op mijn boeddhistisch centrum. Ik was in de war na een meningsverschil thuis over wat ik doe en nalaat als leerling-boeddhist. Het Edele Achtvoudige Pad (de leefregels waaraan een boeddhist zich zou moeten houden om verlicht te raken) was ter sprake gekomen, zoals het onthouden van het spreken van lasterende taal (over anderen). De verwijten kwamen hard aan: ik voelde mij gekwetst en afgewezen

Op het meditatiekussen draaide mijn verwarde geest door. Het lukte mij geen greep te krijgen op wat mij had geraakt en verward. Mogelijk hoopte en verwachtte ik te veel van mijn meditatie. De kwetsing en verwarring bleef maar doordraaien. Verwarring omdat ik juist die dag het hoofdstuk ‘Niets de schuld geven’ in Meester over je eigen leven van Sakyong Mipham had gelezen.

Wat deed ik dan fout? Wat deed zij fout? Na afloop van de meditatie ontspon zich een gesprek met andere deelnemers; er waren twee gasten, een voormalig student van Varamitra (Boeddhistisch Centrum Haaglanden, BCH) en een voormalig student van Thich Nhat Hanh (Leven in Aandacht). Ik merkte dat ik enkele keren een opmerking maakte die werd hersteld door een ander, of zelfs gecorrigeerd. Een van de gesprekspartners zei dat wij allemaal elkaars leraren waren. Waar je door geraakt, gekwetst of verward raakte, zou jou ter lering kunnen dienen. Zo begreep ik weer eens. En ik dacht vervolgens aan ‘niets of niemand de schuld geven’.

Daarmee keerde ik terug naar huis; met de bedoeling mij inschikkelijk, vreedzaam én verdraagzaam op te stellen. Het was gewoon hoop op een herstel van de relationele verwarring en onmin. Mijn goede bedoelingen waren niet nodig. We vonden elkaar, zonder een woord van excuses te zeggen. Dat voelde fijn. Mogelijk door wederzijds begrip.

Thich Nath Hanh

Waarschijnlijk ben ik bang iets fout te doen of te zeggen. Bang voor straf, bang voor een verwijt dan wel een kwetsing. Dat leerde ik dit keer van de voor mij ongemakkelijke confrontaties. Zoals ik ook dankbaar ben voor de opmerkingen en de houdingen van de deelnemers na afloop van de meditatie. Mij werd niets kwalijk genomen, ik werd niet bestraffend toegesproken en hoefde mij van niemand te verontschuldigen. Ik had iets gezegd en gedaan wat op dat moment was gebeurd. Dat was ik, zoals ik mij voelde en deed. Niets meer en niets minder. Dat kan. Volgens welke boeddhistische stroming dan ook.

Zo leerde ik vriendelijker voor mijzelf te zijn en de mening en visie van anderen een plaats te geven. Een meningsverschil kan leiden tot vijandigheid, van de schuld zoeken bij een ander leer ik helemaal niets. Ik zoek liever de aanleiding tot mijn verwarring in mijzelf. Dat kan pijnlijk zijn maar ook verhelderend.

Meditatie en studie (vooral het lezen van boeken van en over boeddhistische leringen) helpen mij op weg. Zulke ervaringen als gisteren zijn er om te leren, zo heb ik begrepen. Ik ben niet perfect, mijn leraren en dierbare personen evenmin. Niemand is perfect. We kunnen van elkaar leren zodra wij ervoor open staan. Verwarring kan leiden tot duidelijkheid, zoals angst tot lafheid. Eerlijk proberen te zijn, weten waarom je iets doet of zegt, leidt mogelijk tot meer begrip. Een ander is een ander, zijn of haar drijfveren zijn anders dan de mijne. Ik probeer er rekening mee te houden, zeker na verwarrende ervaringen.

Fijn was het om weer eens een bezoek te kunnen brengen aan mijn boeddhistisch centrum. Met elkaar mediteren en met elkaar over onze kennis, gevoelens en beleving te kunnen praten. Ik heb het idee dat ik bijna niet zonder kan.  

De auteur is bestuurslid van Shambhala Leiden.

Deze column is onlangs verschenen op de website http://www.vriendenvanboeddhisme.nl

Liever vriend met mijn medemens dan vijand

29 dec

 

Op het kruispunt is het als vanouds druk. Daarom geef ik mijn ogen de kost zodra ik een van de zebrapaden nader. Als ik veilig ben overgestoken zie ik aan de andere kant van de weg enig tumult. Een bejaarde vrouw is met haar fiets gevallen. Ik zie een scooter waarvan de berijdster zich over de ongelukkige vrouw ontfermt. Ik zie een vrouw uit haar auto stappen en dat zij haar auto zomaar op het kruispunt laat staan. Van afstand aanschouw ik het tafereel en beraad mij of ik moet helpen. Het gaat goed. Ik loop langzaam door. Met een glimlach.

Gelukkig is er hulp genoeg, bedenk ik mij. De vrouwen helpen de gevallen vrouw op de been en gaan vervolgens ieders huns weegs. Mensen die elkaar helpen, wat mooi!

Ik ben blij verrast en kan met blij gemoed op weg naar huis. Zo blij verrast ben ik dat ik mijn vreugde thuis wil delen. Dat doe ik dan ook. Mijn vrouw vindt hetgeen wat ik vertel ook verheugend. Inderdaad, dat zien wij niet vaak.

Ik zou kunnen wennen aan de boze gezichten van de mijns inziens egoïstische mensen die mij passeren of in de supermarkt met hun winkelwagentje tegen mij oplopen. Maar dat lukt nauwelijks.

Ik loop mij graag te ergeren, trek liefst ook een chagrijnig gezicht en zou mijn winkelwagentje ook als wapen willen gebruiken. Lekker boosaardig een ander in de weg zitten, als revanche op hun ogenschijnlijk vijandige gedrag: ‘Ik ben eerst, dit is mijn territorium, weg met jullie!’

Sinds ik het boekje ‘Boeddhisme in het dagelijks leven, op weg naar innerlijke vrede’ van Chöje Lama Yeshe Losal Rinpoche heb gelezen, probeer ik me geduldiger en vooral vriendelijker te gedragen. En dat lukt, hoeveel moeite het mij ook kost.

Lama Losal Rinpoche Yeshe, onder andere abt van het klooster en Tibetaans Kagyu centrum Samye Ling in Schotland, vertelt dat ik anderen niet moet proberen te veranderen maar dat ik alleen door van mijn kant geduld en vooral vriendelijkheid te tonen en uit te stralen boze mensen zou kunnen veranderen.

Hoewel ik graag anderen wil zeggen dat zij verkeerd bezig zijn, in de hoop dat zij dan mij op mijn wenken bedienen en lief en vriendelijk zijn, begrijp ik dat het juist aan mij (mijn gebrek aan ‘wijsheid’) ligt dat ik mij vaak zo stoor aan andermans gedrag. Mogelijk en hopelijk kan ik door mijn eigen gedrag (vooral geduld en vriendelijkheid) anderen op een idee kan brengen hetzelfde te doen. Bovendien kan ik herhalen (als een mantra) dat anderen niet zo negatief zijn als ze zich voordoen.

Regelmatig mediteren kan daarbij helpen, vertelt de Lama. Al lezende raakte ik overtuigd van zijn adviezen, die zowaar ook waarschuwingen behelzen als ‘mocht het je niet lukken, probeer dan de gevreesde mensen te mijden’.

Dat laatste is moeilijk, juist omdat de wereld steeds drukker wordt en de massa steeds groter – dus ook het ongeduld, de haast en het gebrek aan begrip voor elkaar. Ik ervaar de onvermijdelijke toename van de drukte en de bevolking als lastiger om mee om te gaan. Zeker nu iedereen voelt dat het leven en de levensmiddelen uit zijn handen wordt gerukt. De begeerte lijkt eerder toe dan af te nemen. ‘Ik wil dit, ik wil dat, ik moet gelukkig zijn, dus moet ik zoveel mogelijk geluk kópen – wat het ook is.’

Dat materie ofwel hebbedingetjes zoethoudertjes zijn, dringt nauwelijks door tot de samenleving. Minder willen hebben dan wel bezitten is een proces van gewenning. Daarom mediteer ik vaak, in de hoop te ervaren wat schaarste met mensen doet.

Mogelijk werd ik daardoor ook emotioneel toen ik zag dat er mensen waren die een gevallen vrouw overeind hielpen. Waarom niet mensen helpen als zij in de supermarkt om wat voor reden dan ook niet snel genoeg hun levensbehoeften kunnen grijpen? Ik voel waarom mensen gehaast zijn. Zij willen nu eenmaal krijgen waar zij behoefte aan hebben. ‘Laat ze’, denk ik dan, ‘gaat u gang. Ik heb de tijd’. En wanneer ik te laat kom, ben ik te laat. Ruzie maken is dan overbodig. Liever vriend met de medemens dan vijand. Liever lachen dan boos worden.

De auteur is bestuurslid van Shambhala Leiden. Hij was ruim 35 jaar (sport)journalist, eerst voor De Volkskrant, vervolgens voor NRC Handelsblad en is sinds 2011 met pensioen.

Deze column is gepubliceerd op de wintereditie van http://www.vriendenvanboeddhisme.nl

Zoveel behoefte aan liefde kan een mens hebben

2 okt

Soms zou ik wel naar mijn moeder willen kruipen om in haar armen te gaan liggen – als ze me nog kon ontvangen. Troost willen krijgen zonder dat haar te hoeven vragen. ‘Streel mij, zoen mij, zeg mij dat ik de liefste van de wereld ben en dat je mij altijd en overal zult steunen en beschermen. Gewoon als iemand die mij onvoorwaardelijk liefheeft, mij beschermt, mij nooit afvalt, nooit tegenspreekt of bekritiseert.’

Zoveel behoefte aan liefde kan een mens hebben. Dat hij zich nooit alleen voelt in deze ogenschijnlijk vijandiger wordende wereld. Niet bang hoeven te zijn voor anderen die jou kwaad aankijken of jou negeren alsof jij niet bestaat. Anderen die zich van jou afwenden omdat zij zelf niet gezien willen worden, in zichzelf gekeerd, worstelend met hun eigen zorgen. Zorgen om hun eigen conflicten, die van hun kinderen, hun broers en zussen, hun partner, hun angsten, gezondheid en de wereld om hen heen of ver weg in een andere wereld waar het naar verluid gebruikelijk is elkaar het leven zuur te maken.

Jarenlang heb ik gedacht dat mensen die boos keken of hun gezicht afwendden, iets tegen mij hadden. Ik was de boeman, de kwade genius, in mij school het kwaad. Mensen wilden niet in mijn nabijheid verkeren omdat ik boosaardig was en de wereld wilde vernietigen. Zo meende ik. Dan reageerde ik even vijandig en schold diep van binnen die anderen uit: wegwezen, jullie deugen niet, trouwens de hele wereld deugt niet.

Ik heb mijn houding naar anderen en de wereld willen veranderen. Mensen vrolijk benaderen, hen met een glimlach begroeten, naar hen te zwaaien, positief te zijn. Daar was ik zelf wel verheugd over, maar veel anderen bleven er stoïcijns onder of bleven mij negeren dan wel mij boos aankijken. Totdat ik besefte dat mijn vriendelijke toenadering niet tot het gewenste resultaat leidde. Mensen bleven vaak vijandig kijken: wat een rare idioot is dat nu weer om mij lachend te begroeten, alsof het zo leuk is om te leven!

Voortvloeiend uit mijn boeddhistische levenshouding, gevoed door veelvuldige meditaties, besef ik dat ik mij weinig moet aantrekken van wat anderen zeggen of doen. Laat zij in hun sop gaar koken, laat zij boos kijken, laat zij mij negeren. Ik kan hen niet echt helpen, zij moeten zichzelf redden. Ik kan hen alleen bemoedigen door vriendelijk te zijn, hen te accepteren zoals zij zijn en liefde te geven – onvoorwaardelijke liefde.

Ramses Shaffy

‘Laat me’, zong Ramses Shaffy. ‘Laat mij m’n gang maar gaan’. Dat lied lieten we horen op mijn moeders begrafenis. Bijna als een noodkreet, zo klonk het. Shaffy deed (waarschijnlijk) wat hij liefst deed: de liefde bedrijven, zich vol gieten met alcohol, zingen, bidden, lachen, werken, huilen en bewonderen; gewoon wat hij zelf wilde, niet gestoord door wat anderen van hem verlangden. Is dat niet wat wij ook willen? Vriendelijk begroet worden, onvoorwaardelijke liefde krijgen van wie dan ook, aandacht krijgen voor wie werkelijk zijn. Dat we bestaan met al onze sores en eigenaardigheden – zoals we zijn, er uit zien en doen.

Het is moeilijk aardig zijn tegen iedereen; anderen proberen te accepteren, zoals ik mij zelf probeer te accepteren. Mijn boeddhistische leraar adviseerde mij me niet door anderen te laten beïnvloeden; niet door hun benadering, niet door hun oogopslag, de toon van hun stem – of wat dan ook. ‘Wees je zelf, red je zelf, je moeder zal je niet redden, je moet het allemaal zelf doen. Kijk naar jezelf: wees vriendelijk voor jezelf, wees vriendelijk voor anderen en je zult zien dat je tevreden wordt. Liefde’, zo zei hij, ‘komt uit je zelf, niet uit anderen. Jij bent de liefde!’

Alsof ik de Boeddha zelf ben. Maar, wie weet? Een boeddhanatuur moet ik toch wel hebben. Net als iedereen.

Deze column is gepubliceerd in het herfstnummer van de website http://www.Vriendenvanboeddhisme.nl

Guus van Holland is bestuurslid van Shambhala Leiden. Hij was ruim 35 jaar (sport)journalist, eerst sinds 1976 voor De Volkskrant, vervolgens sinds 1988 voor NRC Handelsblad en is vanaf 2011 met pensioen.

Genieten van de intense vreugde van een ander

23 mei

Als ik mijn buurjongetje van vijf jaar hoor huilen en zie stampvoeten, herinnert mij dat aan vroeger, toen ik zelf een kind was. Meermalen ben ik geïrriteerd geraakt door dat rood aanlopende buurjongetje en riep dan: ‘Kan dat kind zijn bek niet houden? Ik word gek van dat geschreeuw.’ ‘Slechte opvoeding’ en meer vooroordelen, maakten zich van mij meester.

Langzaam maar zeker begint het mij te dagen. Zijn gedrag deed mij denken aan mijn vroege jeugd. Of zelfs aan mijn eigen, weliswaar vaak op mijn leeftijd steeds minder opspelende, furieuze opwinding. Stampvoeten kan ik nog steeds goed, huilen gaat mij steeds minder goed af. Als ik mijn zin niet krijg – of ik er nu recht op heb of niet. Herkennen doe ik dat gedrag ook soms bij anderen. Ze stampvoeten niet, maar ze worden boos en gaan schreeuwen.

Waar is mijn moeder die zegt: ‘Krijg je je zin weer niet, jongen?’ Dan wel: ‘Als je door blijft zeuren en boos blijft, stuur ik je naar bed. Want ik denk dat je moe bent. Kom, ik breng je wel naar bed’, of iets dergelijks. Zoals een moeder dat kan zeggen tegen haar kind. Maar dat zegt je vrouw of je man natuurlijk niet tegen jou als volwassene. Sterker: ik vrees dat de ware betekenis van mijn boosheid of ingehouden stampvoeten nauwelijks tot haar doordringt. Je bent gewoon boos en onuitstaanbaar. ‘Ga weg, flikker op of houd je mond.’ Dat is min of meer wat je terugkrijgt, toch?

Liefst had ik dat mijn partner me in de armen nam, zoals mijn moeder dat soms placht te doen. ‘Kom maar hier, lieverd. Het gaat niet zoals je wilt, hè? Vervelend voor je, jongetje. Maar het kan nu eenmaal niet. Het is gevaarlijk. Bovendien kun je niet alles willen, hoeveel ik ook van je houd. Kom, dan krijg je een kus. Huil maar lekker door, jochie.’ Heerlijk, toch?

Ik begrijp dat buurjongetje steeds beter. Misschien komt hij aandacht te kort, misschien heeft hij er last van dat zijn oudere broertje ook of mogelijk méér aandacht krijgt. Of zijn ouders dat zouden begrijpen, weet ik niet. Het is maar mijn interpretatie, mijn invulling, gevoed door mijn herinnering. Misschien heeft hij last van iets anders, iets lichamelijks of geestelijks. Je weet nooit waarom kinderen (of gewoon: mensen) in een bepaalde stemming raken. Wisten we dat maar.

Een uur later (terug van de winkel) zie ik datzelfde buurjongetje na zijn huil- en zeurpartij op de stoep met water en zand knoeien. Blubber dus. Hij ziet er nogal besmeurd uit en wrijft nog eens door het zand en het vele water dat zijn moeder heeft gespoten om de tuinstoelen schoon te maken. In het voorbijgaan neem ik me voor niets negatiefs te zeggen over zijn geknoei. Ik volsta met: ‘Wat een mooi kasteel heb jij gemaakt, en er ligt zelfs een gracht met water omheen!’ Hij straalt, ik zie het aan hem. Zijn broertje zegt nog: ‘Ik ook. Kijk!’ Ik kijk om en lach hem toe. Hij moet (wil) ook een compliment krijgen.

Tevreden loop ik door. Ik hoor het eerste kind tegen zijn moeder schreeuwen: ‘De buurman vindt het mooi wat ik heb gemaakt.’ Moeder antwoordt: ‘Ja, leuk hè? Je mag nog tien minuten spelen, dan gaan we eten. En dan lekker naar bed.’ ‘Is goed, mamma.’

Wat een genot!

Ik heb deze middag twee dingen geleerd. De ‘boeddhistische’ theorie die mij zegt dat je niet kunt weten wat een ander bezielt om zich op een bepaalde manier te gedragen, zag ik in de praktijk gebracht. Aangevuld met mijn positieve benadering ten aanzien van een ander (dat buurjongetje). Ik bestrafte hem niet, ik bezorgde hem geen schuldgevoel, hoewel ik wel zijn (te) ijverig met water alles schoonspuitende moeder had willen veroordelen. Ik probeerde hem te tonen dat ik genoot van zijn intense vreugde om met zand en water te knoeien.

Het buurjongetje heb ik ’s avonds niet horen huilen en zeuren, laat staan stampvoeten. Hopelijk omdat hij nagenoot van mijn positieve oordeel en daarom zonder tegenzin zijn bordje heeft leeggegeten en rustig is gaan slapen. Wat zal hij dan lekker hebben geslapen! Nou ja, dat neem ik maar al te graag aan…

Zeker weten wat er in zijn hoofd en dat van anderen omgaat, zal ik nauwelijks of eigenlijk nooit kunnen begrijpen. Ik interpreteer of projecteer gewoon. Ik word gevoed door mijn herinnering en mijn zelfreflectie: wat zal ik doen als ik een ander in nood zie of hoor, waarmee kan ik helpen? Denken aan mijn eigen nood en mijn eigen verlangens. In alles lijken we op elkaar: dezelfde nood, dezelfde verlangens, soms ook dezelfde pijn. Houd van een ander zoals je houdt van jezelf. Is dat het?

Guus van Holland is bestuurslid van Shambhala Leiden. Hij was ruim 35 jaar (sport)journalist, eerst voor De Volkskrant, vervolgens voor NRC Handelsblad en is sinds 2011 met pensioen.

Deze column is gepubliceerd op de Lente-editie van de website http://www.vriendenvanboeddhisme.nl

Doe waar je bang voor bent

19 jan

Angst is een slechte raadgever. Dat weet iedereen zo langzamerhand wel. Sterker: ik ben het steeds meer gaan ervaren. Dan was ik weer eens ondergedoken, had ik mijn handen voor mijn gezicht geslagen, wilde ik mezelf onzichtbaar maken, gebruikte ik drugs en alcohol, deed ik fanatiek aan sport, keek ik veel naar televisie en films, las ik me suf aan boeken en kranten, dompelde ik me onder in muziek dan wel songteksten – zo benevelde ik mezelf of zocht ik afleiding. Entertainment, zo omschreef de Engelse boeddhistische leraar het tijdens mijn stilteretraite in Frankrijk. Zo onttrok ik me aan de (harde) werkelijkheid. Dat wordt ook wel vermijdingsgedrag genoemd.

Of me dat wat wezenlijks heeft opgeleverd? Ja, toch wel, ik was er even niet voor de buitenwereld. Ik hoefde me niet openlijk te schamen, niet te tonen dat ik bang was om af te gaan en minder sterk was dan anderen mogelijk dachten.

Want, mensen, zie toch hoe sterk ik ben!

Maar zo sterk ben ik helemaal niet. Ik ben eigenlijk zo bang als een wezel. Bijna gedurende mijn hele leven heb ik me echter kunnen vermannen. Met de borst vooruit trad ik ogenschijnlijk onbevreesd de wereld met al z’n mogelijke vijanden tegemoet. Vaak brutaal en overmoedig, alsof mij niets kon gebeuren, als een puber wiens prefrontale cortex nog niet voldoende is ontwikkeld.

Dat hielp vaak. Mensen deinsden achteruit, kropen in hun schulp of gaven zelfs zomaar hun ziel aan mij bloot.

In werkelijkheid trilde ik diep van binnen, en probeerde ik met een glimlach en alle vriendelijkheid die ik kon tonen de ander mild te stemmen om zo zijn of haar zachte kant te kunnen raken. Opgelucht was ik als de gedurfde ontmoeting achter de rug was, blij was ik dat ik toch maar het hart van die ander had kunnen laten smelten.

Dat moet heel veel energie hebben gekost. Niet mezelf te durven zijn, niet mijn angst en nervositeit tonen.

Totdat ik na veel meditaties en therapeutische gesprekken ontdekte dat ik in werkelijkheid juist heel bang was geweest en in wezen nog ben. Ik ben bang, niet zomaar bang maar vaak doodsbang.

Om mezelf te zijn. Wie dat ook is. Nou, eigenlijk dat kleine jongetje dat trillend als een rietje een grote mond opzet en zich sterker voordoet dan hij is.

Ik mocht van jongs af aan mezelf niet zijn, me niet laten kennen, niet zwak zijn, niet huilen, gewoon niet mijn ware emoties tonen. Dat jongetje hoorde voor de duivel niet bang te zijn: hij kon alles, hij was een échte man.

Kurt Cobain

Onlangs kwam ik een tekst tegen van Kurt Cobain (rockzanger van Nirvana die in 1994 op 27-jarige leeftijd een einde aan zijn leven maakte). It’s better to be hated for what you are, than to be loved for what you’re not. Hij was een idool, een held, een rolmodel. Maar dat wilde hij niet of kon hij niet waarmaken. Hij was in werkelijkheid een stille, teruggetrokken jongen die kon uitschreeuwen wat hij ergens van vond, in zijn songteksten zijn hart liet spreken, maar in werkelijkheid allerminst een durfal was. Mogelijk werd zijn wezensvreemde gedrag nog (negatief) beïnvloed door zijn heroïneverslaving alsmede zijn ADHD-achtergrond én het feit dat zijn ouders scheidden toen hij pas negen jaar was.

Ik maakte kennis met het boek van Pema Chödrön: ‘Waar je bang voor bent’. Dat werd mijn leidraad, hoe moeilijk haar adviezen ook zijn waar te maken. Letterlijk schreef deze boeddhistische non dat te doen waar je bang voor bent juist de manier is om je angst te overwinnen. Pema laat zien hoe het leven, met al zijn tegenslagen, geleefd kan worden. Maar, dat vraagt wel veel moed en mededogen.

Pema Chödrön

Ik probeer me door haar adviezen te laten leiden. Als ik bang bent, probeer ik niet langer mijn gezicht af te wenden, duik ik niet onder, loop ik niet weg of zet ik een masker op waarop mijn grootst mogelijke vriendelijkheid staat geboetseerd of benevel ik me met alcohol en drugs dan wel andere vormen van entertainment.

Ik ga trillend van de zenuwen de confrontatie aan, kijk in de muil van de bedreigende, brullende leeuw en onderga wat mij overkomt. Dat ben ik écht.

Ik voel me er beter door. Zo toon ik ware moed. En zo te zien merkt de ander dat op. Bovendien blijkt de confrontatie lang niet zo erg als ik onder de deken vreesde. Ik leer zo mezelf te zijn. Het is de ontdekking van mijn ware zelf. Althans, ik ben op weg mijn ware zelf te ontdekken. Bang of niet. Dit ben ík.

De auteur is bestuurslid van Shambhala Leiden

Deze column is gepubliceerd op de wintereditie van de website http://www.vriendenvanboeddhisme.nl

Verwarring is een pad naar duidelijkheid

3 nov
Retraiteoord De Kieftskamp bij Vorden

Een stilteretraite van drie dagen is – zeker voor beginnelingen – erg moeilijk.

Ik ervoer het in een prachtig landhuis nabij Vorden, waar een twintigtal mensen zich had verzameld om te (leren) mediteren en te luisteren naar lezingen van Han de Wit, boeddhistisch leraar en grondlegger van de contemplatieve psychologie. Vooral de vraag waarom we kunnen gaan mediteren was er een die degenen die nooit of zelden hadden gemediteerd, bezighield.

Ikzelf mag me een vrij geroutineerd ‘meditator’ noemen, maar dat wil niet zeggen – nog steeds niet – dat ik niet wil weten wat er met mij kan gebeuren wanneer ik ‘goed’ mediteer, dus de juiste techniek gebruik en ‘het’ allemaal over me heen kan laten gaan.

Het was een leerzame afzondering van de ‘gewone’ wereld, ook omdat er tijdens deze stilteretraite na het avondeten zowaar weer gesproken mocht worden. Dat was ik niet gewend, omdat tijdens vorige retraites in Dechen Chöling (Frankrijk) ik een week lang al die tijd werd geacht te zwijgen en me van echt alles in de buitenwereld af te wenden. Maar nu.

Zomaar ineens stond een man of een vrouw voor mij om met mij te bespreken wat De Wit had verteld. Daar stond ik dan met mijn mond vol tanden, want ik meende toch echt te moeten zwijgen en wat ik had beluisterd alleen zelf te verwerken.

Maar ik paste me aan. Ik kon moeilijk mijn lippen op elkaar blijven houden. Anders zouden anderen mijn zwijgen misschien vreemd of ongepast vinden. Voordat ik het besefte zat ik weer in de gewone wereld, luisterend en luid filosoferend over wat er door mij en ons allen heen was gegaan.

Ik bleef nog wel met een prangende vraag zitten en een verward gevoel.

Uiteindelijk stelde ik die vraag dan na een volgende lezing toch maar aan de leraar. ‘Nu denk ik eindelijk een antwoord op mijn vragen te hebben gevonden en dan zegt u dat ik in een volgend moment – bijvoorbeeld een volgende meditatiesessie – een heel ander antwoord zou kunnen ontdekken. Omdat u zegt dat alles slechts een momentopname is en alles verandert, van seconde tot seconde, van ogenblik tot ogenblik. Wat nu?’, zo probeerde ik mijn verwarring in een vraag te verpakken.

‘Tja’, zei de leraar tegenover mij. ‘Inderdaad’.

Boeddhistisch leraar Han de Wit

Ik blies mijn adem uit, pufte, dacht er even over na en kroop vervolgens weg in teleurstelling. Daar zat ik dan met mijn veronderstelde waarheden. Had ik ‘het’ eindelijk doorzien, zou ‘het’ het volgende moment zo weer anders kunnen zijn in mijn beleving.

Ik heb vaak van het begrip voortschrijdend inzicht gehoord, dat wat je vandaag denkt (zeker) te weten kan morgen veranderd zijn. Maar dit? Zo trots op mezelf was ik geweest als ik vanaf mijn kussen was opgestaan, omdat ik eindelijk de waarheid (mijn eigen pure waarheid) had gevonden door al dat mediteren.

Ik zocht en vond zo een houvast. Zoals ik dat mijn hele leven al had gedaan, zoals eigenlijk iedereen dat doet. Ik moet het zeker weten, ik moet zeker weten dat ik ergens in geloof. In God, een god, in licht, in donker, in blijdschap, in verdriet, in een voetbalclub, een wielrenner, et cetera. En nu blijkt, aldus De Wit, dat er geen houvast is. Sterker: dat je domweg valt als je je nergens aan kunt vasthouden.

The bad news is you are falling through the air, nothing to hang on to, no parachute. The good news is there is no ground.’ Zo citeerde de leraar zijn eerste leraar Chögyam Trungpa Rinpoche, grondlegger van de Tibetaans-boeddhistische traditie Shambhala.

O ja? Eng hoor! Laat je maar vallen, dus. Laat maar gaan!

Verwarring is een pad naar duidelijkheid, heb ik weleens gehoord. Dus na een paar dagen weer thuis in de ‘gewone’ samenleving met al haar verwarrende en rustverstorende prikkels, weet ik dat wat ik nu voel, zie, hoor, ruik en ervaar het volgende moment weer anders kan zijn. Soms maakt dat besef me onzeker, maar soms kan het ook een troost zijn. Niets blijft zoals het nu is. Ik verander, alles om me heen verandert. Niets is zeker.

Waar is toch mijn houvast? Waar kan ik me aan vasthouden? De vraag blijft me bezighouden. Ik blijf verlangen naar een houvast – wie of wat dat ook is.

Guus van Holland is vriend en bestuurslid van Shambhala Leiden

Deze column is gepubliceerd in de herfsteditie van de website https//:vriendenvanboeddhisme.nl