Tag Archives: Pema Chödrön

Doe waar je bang voor bent

19 jan

Angst is een slechte raadgever. Dat weet iedereen zo langzamerhand wel. Sterker: ik ben het steeds meer gaan ervaren. Dan was ik weer eens ondergedoken, had ik mijn handen voor mijn gezicht geslagen, wilde ik mezelf onzichtbaar maken, gebruikte ik drugs en alcohol, deed ik fanatiek aan sport, keek ik veel naar televisie en films, las ik me suf aan boeken en kranten, dompelde ik me onder in muziek dan wel songteksten – zo benevelde ik mezelf of zocht ik afleiding. Entertainment, zo omschreef de Engelse boeddhistische leraar het tijdens mijn stilteretraite in Frankrijk. Zo onttrok ik me aan de (harde) werkelijkheid. Dat wordt ook wel vermijdingsgedrag genoemd.

Of me dat wat wezenlijks heeft opgeleverd? Ja, toch wel, ik was er even niet voor de buitenwereld. Ik hoefde me niet openlijk te schamen, niet te tonen dat ik bang was om af te gaan en minder sterk was dan anderen mogelijk dachten.

Want, mensen, zie toch hoe sterk ik ben!

Maar zo sterk ben ik helemaal niet. Ik ben eigenlijk zo bang als een wezel. Bijna gedurende mijn hele leven heb ik me echter kunnen vermannen. Met de borst vooruit trad ik ogenschijnlijk onbevreesd de wereld met al z’n mogelijke vijanden tegemoet. Vaak brutaal en overmoedig, alsof mij niets kon gebeuren, als een puber wiens prefrontale cortex nog niet voldoende is ontwikkeld.

Dat hielp vaak. Mensen deinsden achteruit, kropen in hun schulp of gaven zelfs zomaar hun ziel aan mij bloot.

In werkelijkheid trilde ik diep van binnen, en probeerde ik met een glimlach en alle vriendelijkheid die ik kon tonen de ander mild te stemmen om zo zijn of haar zachte kant te kunnen raken. Opgelucht was ik als de gedurfde ontmoeting achter de rug was, blij was ik dat ik toch maar het hart van die ander had kunnen laten smelten.

Dat moet heel veel energie hebben gekost. Niet mezelf te durven zijn, niet mijn angst en nervositeit tonen.

Totdat ik na veel meditaties en therapeutische gesprekken ontdekte dat ik in werkelijkheid juist heel bang was geweest en in wezen nog ben. Ik ben bang, niet zomaar bang maar vaak doodsbang.

Om mezelf te zijn. Wie dat ook is. Nou, eigenlijk dat kleine jongetje dat trillend als een rietje een grote mond opzet en zich sterker voordoet dan hij is.

Ik mocht van jongs af aan mezelf niet zijn, me niet laten kennen, niet zwak zijn, niet huilen, gewoon niet mijn ware emoties tonen. Dat jongetje hoorde voor de duivel niet bang te zijn: hij kon alles, hij was een échte man.

Kurt Cobain

Onlangs kwam ik een tekst tegen van Kurt Cobain (rockzanger van Nirvana die in 1994 op 27-jarige leeftijd een einde aan zijn leven maakte). It’s better to be hated for what you are, than to be loved for what you’re not. Hij was een idool, een held, een rolmodel. Maar dat wilde hij niet of kon hij niet waarmaken. Hij was in werkelijkheid een stille, teruggetrokken jongen die kon uitschreeuwen wat hij ergens van vond, in zijn songteksten zijn hart liet spreken, maar in werkelijkheid allerminst een durfal was. Mogelijk werd zijn wezensvreemde gedrag nog (negatief) beïnvloed door zijn heroïneverslaving alsmede zijn ADHD-achtergrond én het feit dat zijn ouders scheidden toen hij pas negen jaar was.

Ik maakte kennis met het boek van Pema Chödrön: ‘Waar je bang voor bent’. Dat werd mijn leidraad, hoe moeilijk haar adviezen ook zijn waar te maken. Letterlijk schreef deze boeddhistische non dat te doen waar je bang voor bent juist de manier is om je angst te overwinnen. Pema laat zien hoe het leven, met al zijn tegenslagen, geleefd kan worden. Maar, dat vraagt wel veel moed en mededogen.

Pema Chödrön

Ik probeer me door haar adviezen te laten leiden. Als ik bang bent, probeer ik niet langer mijn gezicht af te wenden, duik ik niet onder, loop ik niet weg of zet ik een masker op waarop mijn grootst mogelijke vriendelijkheid staat geboetseerd of benevel ik me met alcohol en drugs dan wel andere vormen van entertainment.

Ik ga trillend van de zenuwen de confrontatie aan, kijk in de muil van de bedreigende, brullende leeuw en onderga wat mij overkomt. Dat ben ik écht.

Ik voel me er beter door. Zo toon ik ware moed. En zo te zien merkt de ander dat op. Bovendien blijkt de confrontatie lang niet zo erg als ik onder de deken vreesde. Ik leer zo mezelf te zijn. Het is de ontdekking van mijn ware zelf. Althans, ik ben op weg mijn ware zelf te ontdekken. Bang of niet. Dit ben ík.

De auteur is bestuurslid van Shambhala Leiden

Deze column is gepubliceerd op de wintereditie van de website http://www.vriendenvanboeddhisme.nl

Het gedrag van olympiërs zegt mogelijk veel over onszelf

13 aug

Menselijke drama’s zijn er in vele vormen geweest in de eerste week van de Olympische Spelen. Sporters die vielen op momenten dat de spanning steeg, sporters die plotseling niet in de gewenste topvorm verkeerden, sporters wier materiaal het begaf, juryleden die in de hete olympische sfeer arbitraire beslissingen namen en sporters die zich om menselijke redenen niet aan de afspraken konden houden en daarom werden uitgesloten van deelname. Wat willen mensen die naar topamusement kijken nog meer?

Opgewonden, hijgerig, overspannen en verward is gereageerd op de zenuwslopende jacht naar medailles. Niet in de laatste plaats door de media die graag duidelijk maken hoe intens betrokken ze zijn bij de gladiatoren in de olympische arena’s. Wie enige afstand bewaart en emotieloos op de gevechten reageert komt van een andere planeet en wordt bij voorkeur niet serieus genomen. Verondersteld wordt dat deze dissonant niet begrijpt dat het toch echt allemaal om goud draait.

Emoties laaiden hoog op. Voor de een kan het nooit genoeg zijn. Het zijn de thrillseekers die verslaafd zijn aan adrenaline en andere euforieversterkende stoffen dan wel hormonen, mogelijk bang voor de stilte en de ontspanning, bang voor de kennismaking met de rusteloosheid in zichzelf. Een ander wordt gefascineerd door wat op blinkend goud en eeuwige glorie gerichte jonge sporters bezielt en vooral door waar ze onder hoogspanning toe in staat zijn. Hoe krijgen ze dat toch voor elkaar? Wat hebben ze moeten doen om deze prestaties te verrichten? Hoeveel uren per dag, per week en per jaar? Jarenlang hebben ze moeten trainen om in Rio de Janeiro te mogen zijn en dan te tonen wat ze als mens allemaal kunnen.

Mijn vrees dat deze jonge sportmensen gecomputeriseerd en al bijna gerobotiseeerd aan de Olympische Spelen zijn begonnen (zoals ik op 6 augustus in NRC Handelsblad schreef: ‘Zo goed als een machine’), is vooralsnog gelogenstraft. Vanzelfsprekend staat de topsport op het punt te verwetenschappelijken, maar naar wat ik de afgelopen week ervoer is het merendeel van de olympiërs nog van vlees en bloed, nog even fysiek en psychisch kwetsbaar als u en ik. Uitgezonderd de helden die perfect presteerden en de jongens en meisjes die tot ongekende grote hoogten en snelheden reikten. Waar is een mens nog toe in staat? Waar ligt de grens van de fysieke en psychische mogelijkheden?

Die vragen zijn niet van vandaag of gisteren. Het is inherent aan de sport sinds ze werd bedacht om wat voor reden dan ook. Iedereen is gefixeerd op het oprekken van grenzen. De olympische beweging meent daar paal en perk aan te stellen door een ‘ethische’ grens te trekken. Om maar een voorbeeld te noemen: medische middelen die de natuurlijke aanleg van het lichaam geweld aan doen, dus stimuleren, zijn niet toegestaan. Met als argument dat ze schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid (alsof topsport met al zijn obsessies en lichaam verstorende gedragingen gezond is). En dat het de competitie vervalst. Iedereen gelijke kansen, zoiets. U en ik hebben dezelfde vader en moeder, we zijn uit hetzelfde hout (vlees en bloed) gesneden, we komen uit hetzelfde land, we beschikken over hetzelfde geld, hetzelfde materiaal, dezelfde begeleiding, dezelfde wetenschappers, dezelfde sportpsychologen en we zijn opgegroeid in dezelfde cultuur. Ja, toch? Of zijn we allemaal gelijk, zijn we allemaal geboren met gelijke kansen?

Ik zag de rugbyers van Fiji in de finale van het olympisch toernooi de Engelse tegenstanders ‘vermorzelen’. Allemaal donkere mannen, van een eilandengroep met nog geen miljoen inwoners, die de Engelsen op atletisch talent op alle fronten aftroefden. Ik zag de vreugde en de ontlading na hun triomf en dacht: welke wetenschappelijke begeleiding hebben deze ‘natuurlijke’ mannen gehad? Of hadden ze baat bij voodoo, een of andere grote god dan wel een stimulerend kruid. Het zal toch niet de doping zijn die door de olympische beweging wordt verboden of hun afkomst, cultuur en genetische aanleg – mensen van Fiji hebben iets wat wij (of de Engelsen) niet hebben? Een bepaald gen waarover anderen niet kunnen beschikken misschien.

Ongeveer tegelijkertijd zag ik mannen zwemmen. Groot, stoer, vastberaden, gespierd, scherp, afgetraind zoals dat heet. Mijn zoon zei nog: ‘Hoe krijg je zo’n lichaam?’ We zagen gespierde borst-, schouder- en bovenarmpartijen zoals vroeger zwemmer en tarzankloon Johnny Weissmüller ze als vrijwel enige had. Het testosteron spatte er vanaf. Maar tegelijkertijd viel mij op dat alle zwemmers geen borsthaar hadden. Gladgeschoren? Aerodynamisch dus. Zwemgigant Pieter van den Hoogenband dankte veel van zijn snelheid aan zijn borstpartij, omdat deze de vorm van een catamaran had. Mooi meegenomen, toch? Hij was een man met talent met daarnaast een enorm doorzettingsvermogen en een positieve inslag. Maar die gladgeschoren borstpartij? Je zou het zomaar stimulerend (doping) kunnen noemen.

In mijn nieuwsgierigheid naar omgaan met leven, beland ik voortdurend in boeddhistische visies. Een van mijn inspiratiebronnen is Pema Chödrön, een boeddhistische lerares die ik graag raadpleeg bij mijn vragen. In haar boek Waar je bang voor bent, vind ik in mijn zoektocht de passage ‘Proberen onszelf beter te maken helpt niet. Dat gaat uit van strijd en jezelf kleineren.’ Dus, wie meer wil zijn dan hij is, verloochent zichzelf, wie hij werkelijk is.

Nadat ik het had voorgelezen zei mijn zoon: ‘Ja, waarom moet ik zijn zoals die mannen die goud winnen? Word ik veroordeeld omdat ik niet zo ben, niet hun talent heb en niet zo ben opgevoed zoals zij? Wie niet is zoals de winnaars, deugt niet. Die krijgt geen aandacht. Alleen wie goud wint, krijgt aandacht als rolmodel.’ Hij wees me op het nummer Warsaw van Them Crooked Vultures, en zong vervolgens met luide stem over zijn dilemma die in zijn beleving extreem verkeerd en daarom ontwrichtend wordt uitgedragen door de media, de geobsedeerde jacht op goud en zilver: ‘It’s all medals and trophies, trophies and medals. All before the race has been run.

We kwamen onvermijdelijk bij Yuri van Gelder uit. Een man met spieren die buitenproportioneel (onmenselijk?) zijn gegroeid door jarenlange intensieve training. Hij wilde een uitzonderlijk mens zijn. Anders en beter dan anderen – zeker niet minder dan anderen. Kijk mij eens, wie ik ben en wat ik allemaal kan. Ik ben Yuri, ik ben een man. Ik wil aandacht. Als je het niet ziet, dan zal ik het nog één keer laten zien. De hele wereld zag het. Maar het was niet genoeg. Nooit was het genoeg. Nooit zal het genoeg zijn. Hij wil en moet laten zien dat hij bestaat. Desnoods met behulp van geestverruimende middelen die hem op z’n minst boven zichzelf kunnen uittillen. Topsport, medailles en titels kunnen daartoe ook bijdragen. Maar het is nooit genoeg. Nooit meer.

Het gevecht van Yuri zou mensen aan het denken moeten zetten. Waarom Yuri en die andere sportmensen willen triomferen. Is er een gat in zichzelf die zij moeten opvullen? Herkent iemand de strijd die Yuri voert? Ik moet nu veel denken aan Paul Gascoigne, al enige jaren (tevergeefs) in een ontwenningskliniek verblijvend en nooit meer de mens die we van hem willen zien. Ik volg zijn twitter-berichten die hij vrijwel dagelijks rondstuurt. Zoiets als deze: ‘Morning all have a lovely wkend thinking of YOUS all lots of hugs GAZZA I’ll read your tweets and get back to all love&hugs GAZZA 😘👅😜xx’ Het is een onophoudelijke tragedie.

Sport biedt drama, mensen die het wel en ook niet redden. Sport is waar we over na moeten denken. Omdat het veel over ons zelf zegt.

Deze column is gepubliceerd op http://www.sportenstrategie.nl

Wandelen als tijdverspilling

3 nov

IMG_0786
Moe van al het gedoe in en rondom mij zat ik daar als een boeddha op een bankje. Bewegingsloos. Ik keek voor me uit, zonder doel. Mijn blik was nergens op gericht. Zelfs niet op het water dat in het kanaal voorbij stroomde. Ik zat daar en voelde in mijn gezicht iets dat op een zuchtje wind leek. Boven mij ontwaarde ik een vrijwel wolkenloze hemel. En er was geluid. Vogels, eenden, het kabbelende water, het suizende riet. Niet verstorend. Gewoon geluid.

Ik was niet bewust naar die plek toegelopen. Zomaar had ik na een lange wandeling een bankje zien staan. Als een vriend die me uitnodigend een hand toestak. ‘Kom hier. Hier kun je zitten, als je daar behoefte aan hebt.’

Ik ging onbewust op het verzoek in. Keek of het bankje wel schoon was. Ja, dat was het. Ik ging zitten. Ik zag het gras waarop ik mijn voeten had gezet, tilde mijn hoofd op en zag het water. Aan de overkant stonden enkele huizen. Zag ik daar een man, wandelend met een hond? Het zou zo maar kunnen.

Daar zat ik dan. Als in een zeepbel. Met rondom mij een flinterdunne, transparante wand, een lichte scheiding tussen mijn wereld en een andere wereld. Ik hoorde daar niet bij, ik zat in mijn eigen wereld. Vanuit de andere wereld kwam het zuchtje wind en het geluid binnen van de vogels, de eenden, het kabbelende water en het suizende riet. In de andere wereld zag ik een man met zijn hond wandelen, enkele huizen en een vrijwel wolkenloze hemel.

Nu ik het tafereel herbeleef, voelt het alsof ik mediteerde. Alsof ik op mijn kussen zat en mijn wereld vol gedachten en zintuiglijke ervaringen voorbij zag trekken. Maar het was anders. Ik was daar niet ‘bewust’ op het bankje gaan zitten, zoals ik meestal ‘bewust’ op het kussen ga zitten in de hoop dat de beoefening mij iets zal brengen. Ik zit daar dan met een doel, wachtend dat er iets gebeurt. Dat bankje overkwam mij. Ik stond er voor open. Ik toonde belangstelling voor alles wat op mij afkwam. De uitnodiging om te gaan zitten diende zich zomaar aan. Als een geschenk uit de hemel.

Voordat ik aan de wandeling was begonnen, had ik naar het YouTube-filmpje gekeken waarop de (Amerikaanse) Tibetaans-boeddhistische non Pema Chödrön (geboren als Deirdre Blomfield-Brown) vragen van Oprah Winfrey beantwoordde. Het interview was mede naar aanleiding van haar boek When things fall apart (Als je wereld instort), dat ik al eens had gelezen. Een ander lezenswaardig boek van haar is The places that scare you (Waar je bang voor bent). http://www.bodhitv.nl/articles/show-news/2013-10-31/vrouwen-en-boeddhisme-pema-chodron/?p=69&v=laatste-items

Pema is lerares in de Tibetaanse Vajrayana-traditie van Chögyam Trunga, die heeft geprobeerd zijn oosterse kennis aansprekend te maken voor de westerse wereld. Sinds Trungpa’s dood, bijna dertig jaar geleden, wordt die kennis overgedragen door zijn zoon Sakyong Mipham, de man die mij bij Shambhala via zijn boeken, videoteachings, meditatie- en contemplatie-oefeningen, dialogen, trainingen en cursussen aanreikt hoe gewaar te kunnen worden van wie en wat ik ben, wat ik denk, voel en ervaar. Waarom ik zo denk en doe. Wat vriendelijkheid met je doet, en met anderen.

pema
Pema Chödrön (78) sprak tegen Oprah over het toestaan (liefst: vriendelijk verwelkomen) van emoties als angst, boosheid, verdriet, twijfel en eenzaamheid. Over onze geconditioneerde vermijding van ongemak. Over onze verbetenheid om vast te houden, aan zogenaamde zekerheden. Over het voortdurend zoeken naar afleiding, om jezelf (je ongemak, je pijn, je ware gevoel) maar niet tegen te komen. Over het hardnekkige verlangen naar iets anders, wat beter en mooier is. Zoeken naar afleiding. Vluchten voor jezelf. Over de angst voor onzekerheid. Terwijl zekerheid niet bestaat. Want alles is vergankelijk.

Ze sprak over angst voor stilte en leegte. Over bodemloosheid. Wat als de grond onder je voeten wegvalt? Wat als je je nergens (meer) aan vast kan houden, loslaat en je weg laat drijven, alles laat komen zoals het komt? http://www.oprah.com/own-super-soul-sunday/Pema-Chodron-What-to-Do-When-Your-Life-Falls-Apart-Video?playlist_id=53889

Pema Chödrön met Sakyong Mipham

Pema Chödrön met Sakyong Mipham

Ik zat op dat bankje en hield me niet vast. Ik zat gewoon. Verder niets. Ik had mezelf overgegeven, er was geen bodem. Toen voelde ik een zuchtje wind in mijn gezicht, er was geluid en ik zag van alles.

Links van mij zag ik een man wandelen. Hij hield stil, keek om zich heen en wandelde verder. Ineens meende ik hem te herkennen. Ik riep zijn naam, hoewel ik niet wist of het wel de juiste was. Het klopte. Hij keek en herkende mij. Korte tijd later zat hij naast mij op het bankje.

Even was het spannend. Wat zou hij mij vragen? Wat zou ik hem moeten vragen? Hij begon, gelukkig maar. Wat ik hier deed. Ik nam het over. Wat hij hier deed. Waarom? Nou gewoon. Eruit ‘geschopt’ door zijn vrouw. Naar buiten om een frisse neus te halen. Om de wereld eens van een andere kant te bekijken. Geen nieuwsgierigheid. Gewoon, even d’r uit.

Zo waren we beiden iets onverwachts tegengekomen. Elkaar. Een ontmoeting die niet bedoeld was, niet voorspeld, laat staan verwacht. Ze viel me toe. Toeval. Het werd een aangename ontmoeting. Een gesprek over ervaringen, over de tijd vullen, over doen en nalaten, over leegte. Ik betrapte me erop dat ik een en al aandacht was voor wat hij zei, hoe hij keek, hoe hij bewoog, wat hij beleefde. Door niets werd ik afgeleid.

Samen wandelden we terug naar de andere wereld. Ik vroeg hem waar hij woonde. Hij wees zijn huis aan, zijn tuin en zijn auto. Daar aan het water, bij dat bruggetje. Wist ik dat ook eens. En zo wandelden we voort. Er was niets dan de wandeling en de aandacht voor elkaar, wat we tegen elkaar zeiden en samen beleefden.

Zo stel ik mij de ideale meditatie voor. Zitten, ademen en gedachten laten stromen. Zie meditatie als tijdverspilling, schrijft Chögyam Trungpa Rinpoche in ‘Reis zonder doel’.

Tijdverspilling? Daar heb ik geen tijd voor. Ik heb nog zoveel te doen. Wandelen bijvoorbeeld.

Ter overdenking:

De herberg
Dit mens-zijn is een soort herberg
Elke ochtend weer nieuw bezoek.
Een vreugde, een depressie, een benauwdheid,
een flits van inzicht komt
als een onverwachte gast.
Verwelkom ze; ontvang ze allemaal gastvrij
zelfs als er een menigte verdriet binnenstormt
die met geweld je hele huisraad kort en klein slaat.
Behandel dan toch elke gast met eerbied.
Misschien komt hij de boel ontruimen
om plaats te maken voor extase…….
De donkere gedachte, schaamte, het venijn,
ontmoet ze bij de voordeur met een brede grijns
en vraag ze om erbij te komen zitten.
Wees blij met iedereen die langskomt
de hemel heeft ze stuk voor stuk gestuurd
om jou als raadgever te dienen.

(Rumi (Jalal al-Din Rumi [1207-1273] is een filosoof-dichter en soefi-mysticus van Perzische afkomst)

Deze column is geplaatst in de wintereditie van de website http://www.vriendenvanboeddisme.nl

%d bloggers liken dit: