Archief | boeddhisme RSS feed for this section

Zwijg, open je, luister naar de stilte en voel: laat je raken

3 jun

forest Gedrieën liepen we ’s nachts het bos in, mijn vriend Marius, zijn hond en ik. Het was stil. Alleen ik babbelde wat. Waarom? Angst? Of gewoon omdat samen wandelen niet gezellig is als je niet met elkaar praat. Hier en daar hoorde ik wat ritselen, dat wel. Maar ik was toch meer met mezelf bezig, met mijn gebabbel.

Onverwacht stond mijn vriend, die al die tijd had gezwegen, stil. Hij trok aan zijn sigaretje en zei: ‘Hoor!’ Hij stak zijn wijsvinger op. Ik hield mijn adem in. Hij ook. De hond stopte met hijgen, deed zijn bek dicht en keek zijn baasje aan. We wachtten een minuut of twee. Ik luisterde. Ik hoorde wind. Een licht suizend geluid. Niets bijzonders.

Maar toch. Het was geluid. Geluid waar ik zelden bij stilsta. Mijn vriend wees mij er op dat er nooit echte stilte is – ook als ik niets denk te horen. Mogelijk omdat ik geen oor heb voor kleine, mogelijk onbetekenende geluiden. Maar ze zijn er wel, als ik er maar voor open staat. En betekenis hebben ze zeker. Dat vergeet ik weleens.

Ik meldde me jaren later aan voor een stiltewandeling in het Amsterdamse Bos. We zouden onder leiding van twee ervaren stiltewandelaars, Lisette Sevens en Thomas van Kleef, samen met nog enkele andere mensen een paar uur zwijgend met elkaar wandelen.

In het begin was het vermakelijk. Mijn vrouw en ik keken elkaar aan en konden nauwelijks een lach onderdrukken. Het zwijgen viel ons met de minuut zwaarder. Het begon hevig te regenen. Boven ons hoofd vlogen vliegtuigen laag af en aan, van en naar het nabije Schiphol. Daar viel wat over te zeggen, maar we bleven zwijgend doorwandelen.

Soms kregen we een korte pauze, waarin we onze ervaringen mochten delen. Hoe het beviel. Waarom niet? Waarom wel? We passeerden een gedenkteken, het Dachaumonument, bleven staan en keken zwijgend naar de opschriften en namen. Ik ontdekte een fout, wilde dat met de anderen delen, maar deed er het zwijgen toe. Hoe moeilijk was dat? Hoe moeilijk was het sowieso te zwijgen op een plek die sterke emoties opwekt?

We wandelden door, zwijgend. De regen viel met bakken uit de hemel. Boven ons hoorden we het lawaai van vliegtuigen. Het leek wel oorlog. Mogelijk omdat we zwegen kwamen het lawaai en de neerplenzende regen harder aan dan gewoonlijk, als we wel met elkaar praten. Ik weet het niet. Zo voelde het wel. Toch hoorden we uiteindelijk het lawaai niet meer. Gewenning? Ik weet het niet. Wat ik me herinner is dat mijn vrouw na afloop van de wandeling begon te huilen. Het bezoekje aan het Dachaumonument had haar geraakt. De ontroering had ze ingeslikt en pas enige tijd later kunnen uiten. Ook dat kan stilte met je doen.

Intussen ben ik gewend geraakt aan stilte. Aan samen de stilte ervaren en het gevoel niet hardop met elkaar te delen. Ik mediteer samen met anderen in stilte. Ik wandel samen met anderen in stilte. En elke keer ervaar ik dat stilte me dichter bij mezelf brengt. Ik hoor niet alleen méér, ik voel wat het met me doet. Hoe en waar het me raakt. Niet dat praten met anderen niet aangenaam is, maar alleen zijn met mezelf, mijn gevoel alleen met mezelf te delen, dus niet te uiten (naar buiten gooien) geeft me meer inzicht in wie ik ben en wat ik voel.

Is dat wat mijn vriend Marius me destijds wilde leren? Hij is overleden. Ik kan het hem niet meer vragen. Laat staan hem te danken voor wat hij mij wilde duidelijk maken: praat nou eens niet, luister gewoon. En voel, laat je raken!

Guus van Holland is vriend van de sangha Shambhala Leiden

Deze enigszins bewerkte column is gepubliceerd in de zomereditie van de website http://www.vriendenvanboeddhisme.nl

Moet ik mijzelf dan afzonderen of laten inmetselen?

6 mrt


Vanuit mijn nederige bosverblijf zie ik mezen, merels, gaaien, duiven en andere vogels mijn zaadcontainer bestormen. Ze zijn met velen. Durven ze wel met z’n allen!

Meer sympathie gaat uit naar de bonte specht, die alleen en onverstoorbaar zoveel mogelijk graantjes probeert mee te pikken. Alleen is maar alleen, maar hij doet het toch maar, die durfal. Geobsedeerd volg ik zijn obsessie: pikken, eten en doen zonder zich (ogenschijnlijk) iets van anderen aan te trekken.

Zo zou ik het ook willen kunnen. Dingen doen en zeggen, leven zonder me gestoord te voelen door mensen om mij heen. Niet ogen in mijn rug voelen prikken, niet bang zijn voor anderen – vooral hun oordeel. Angst en schuldgevoel maken zich in meer of mindere mate van mij meester wanneer ik iets doe of zeg.

Paranoïde ben ik niet. Maar ik kan vrij bang zijn voor een oordeel. Dat ervaar ik gauw als een afwijzing: ‘Zo doe je dat toch niet, dat is toch raar, zo kun je niet opgevoed zijn, doe normaal!’ Als ik dat niet daadwerkelijk hoor of voel, dan is er wel een stemmetje in mijn hoofd die mijn gedrag beoordeelt, sterker: afkeurt.

In boeken over boeddhisme, zoals ‘De weg van de witte wolken’ van Anagarika Govinda (lees ook zijn: ‘De mystiek van het Tibetaans boeddhisme’), word ik geconfronteerd met heremieten die zich in afzondering aanleren naar zichzelf (en hun lichaam) te luisteren. Na jaren van meditatie en contemplatie in een grot of boven op een berg met summiere levensbehoeften vertoefd te hebben dalen zij af naar de samenleving, waar iedereen elkaar tot gekte drijft in de jacht op succes en geluk, en worden zij verwelkomd als heiligen, verlicht. Zij worden aanbeden, want zij hebben het in zich alleen met zichzelf vrede te vinden – zo wordt aangenomen.

Vanzelfsprekend hebben zij zich veel moeite moeten getroosten om in deze veronderstelde staat van verlichting te geraken. Alleen, op jezelf kunnen leven zonder toegeven aan verleidingen, begeertes kunnen weerstaan, jaloezie en competitie kunnen vermijden; ze doorzien als een strijd met het telkens opspelende ego en dat opgeven.

Ik herken die strijd. Vrijwel alles staat in dienst van mijn ego. Wat ik doe, denk en voel wordt gevoed door mijn omgeving. Bij mij wel. Ik wil onafhankelijk kunnen zijn, autonoom: wat mij beweegt behoort aan mij en aan niemand anders.

Moet ik om dat te bereiken me afzonderen in een grot (of zelfs ingemetseld), jaren alleen op een berg in de Himalaya wonen? Daar uren verblijven in meditatie en contemplatie? Moet ik alleen mezelf voelen en alleen mezelf beleven, met alleen mijn lijf, adem, pijnen en oprispingen als gezelschap; de omgeving, de natuur en de hemel als mijn enige bondgenoten?

Ik zou me eenzaam voelen – en dat wil ik niet. Dan maar een ego dat wordt geleid door invloeden van buiten, van mijn naasten met wie ik het goed wil kunnen vinden. Dan storen ze me maar in mijn comfortzone, dan schudden ze me maar wakker: ‘Kom op Guus, je bent niet alleen op de wereld, doe eens mee met ons’. Ik heb het nodig om wakker te blijven, mijn vijanden als bewakers te zien, zodat ik niet inslaap en denk dat er maar één op de wereld is en dat ‘ik’ dat ben.

Meedoen, niet alleen op jezelf leven en voor jezelf zorgen, zo suist het voortdurend door mijn hoofd. ‘Stop eens met alleen voor jezelf op te komen!’ Het is mijn dilemma – en mogelijk dat van vele andere mensen. Mijn ego is me heilig. Hoewel ik ervaar hoeveel lijden dat veroorzaakt. Anderen moeten mij even lief zijn, vind ik. Hoe doe je dat? Kiezen: jezelf minder maken en de ander meer. Misschien dat heremieten, monniken, lama’s en boeddhistische boeken mij daarbij kunnen helpen.

Ik hoop het, want mijn gulzigheid (begeerte) wordt op de proef gesteld. Ik wil het voortdurende geluk vinden – hoe en waar dan ook. Liever niet in een grot boven op een berg, los van de levensbehoeften die mij vaak een voldaan gevoel geven. Ik wil hier kunnen leven, tussen mijn geliefden, vrienden en mijn vijanden.

Guus van Holland is vriend van Shambhala Leiden

Deze column is gepubliceerd op de voorjaarseditie van de website http://www.vriendenvanboeddhisme.nl

Engeltjes aan mijn bed

11 dec

De verbazing bleef aanhouden. Elke dag tijdens mijn verblijf van twee maanden in het ziekenhuis en ook daarna als ik thuis werd verzorgd door verpleegkundigen. De aandacht en betrokkenheid, sterker: de liefde. Elke verpleger die aan mijn bed stond, luisterde, bekeek mij aandachtig van top tot teen en wachtte geduldig totdat ik mijn hele klaagzang had voltooid.

‘Kan ik u verder nog ergens mee helpen?’ Zo beëindigden zij steevast ons eenrichtingsgesprek. Nee, eigenlijk niet. Of toch nog wel? Zo, dacht ik hardop. Waarop ze spontaan alsnog vervolgden: ‘als er iets is roept u maar, ik kom meteen.’

Ik wist niet wat ik meemaakte. Zoveel aandacht, liefde en zorg. Was ik dat allemaal waard – hoe ernstig mijn ziekte ook was? Ik genoot van elk moment. Ik werd overspoeld door gelukzaligheid als zij mij maar even aanraakten. Ik vermoedde engeltjes aan mijn bed, alle pijn en ellende verdween door elk betrokken woordje dat mij ten deel viel. Ik voelde mij een beetje schuldig. Moest ik nu iets teruggeven? Verwachtten zij iets terug?

Was dit nou altruïsme, de kracht van compassie? Zoals ik dat vier jaar geleden dacht te begrijpen bij het lezen van het boek (800 pagina’s) van de Franse boeddhistische leraar Matthieu Ricard (Altruïsme, de kracht van compassie, Ten Have, 2013). Nee, dit was anders. Intenser, nog onbaatzuchtiger dan ik meende van Ricard te hebben opgestoken. Dat dit bestaat? Ik haalde destijds in een door mij op verzoek geschreven omvangrijk artikel in The Optimist (The Path of the Altruïst) voorbeelden aan van altruïstische mensen, zoals Florence Nightingale, en anderen met een groot hart vol liefde voor de ander. Maar er zijn er dus veel meer, vooral de (soms vrijwillige) zorgverleners, verpleegkundigen en artsen. Geven, helpen en luisteren, zichzelf vergetend.

Dat ene moment dat ik ’s nachts woedend de dekens van mij afwierp omdat de nachtzuster me niet nóg een slaapmiddel wilde geven en ik mij niet tot bedaren liet brengen. Ik vloekte en schold haar uit. Toch legde zij even later liefdevol een opgewarmde deken op mijn buik, waardoor ik zowaar in slaap viel. Natuurlijk werd het voorval in mijn dossier vastgelegd. De volgende dag vertelde ik aan een andere verpleegkundige dat ik mij schuldig voelde en de nachtzuster niet meer onder ogen durfde te komen. Ik was mezelf te buiten gegaan.

Korte tijd later kwam de mogelijk door mij gekwetste nachtzuster kordaat naar mij toe. Zij legde een hand op mijn schouder, streelde mijn hoofd en zei: ‘Ik hoorde dat u zich schuldig voelt over wat er vannacht is gebeurd. Dat is niet nodig. Ik ben er voor u: niet schuldig voelen, hoor. Als u wilt dat ik kom, dan kom ik meteen.’ Ik dacht even dat ze bloosde en dat ze het niet meende. Maar die gedachte was al gauw voorbij. Ik viel in slaap en droomde over liefde, dat iedereen liefde voor anderen in zich draagt. Altruïsme bestaat echt en niet alleen omdat Ricard daar 800 pagina’s over heeft geschreven.

Maddy troost Guus

Met een van de verpleegkundigen deelde ik mijn ideeën over altruïsme en empathie. Zij was geïnteresseerd omdat ze tijdens haar opleiding het vak ‘zorg en ethiek’ volgde. Ik beval haar Ricard aan en diens uitleg. Omdat het haar dagelijks bezighield: verzorgen zonder er iets voor terug te vragen. Ze verzorgde graag, maar het was niet altijd gemakkelijk. Ze had ervoor gekozen, omdat zij er plezier aan beleefde. Zei ze.

Die liefdevolle vriendelijkheid van de verplegers en artsen in het ziekenhuis en van de thuiszorg maakten zoveel indruk op mij dat ik meer vertrouwen in mensen heb gekregen. Dat er meer mensen zijn die anderen onbaatzuchtig helpen dan ik ooit in mijn door scepsis geleide leven had durven denken. Ik heb het sterke vermoeden dat iedereen van huis uit altruïstisch is, maar dat wij hebben geleerd egoïstisch te zijn – allereerst aan onszelf te denken.

Het is fijn om altruïsme te ervaren, gewoon liefde met zoveel mogelijk aanrakingen te voelen. Dat voelt als het beste medicijn. Wanneer ik die verzorgers zo bezig zag met hun altruïsme, voelde ik bovendien dat het echt was. Ze geven liefde en daar krijgen ze ongevraagd plezier voor terug. Liefde vooral, zeker van mij, de man die (zoals iedereen) hunkert naar liefde.

Guus van Holland is vriend van Shambhala Leiden.
Deze column is gepubliceerd op de wintereditie van de website http://www.vriendenvanboeddhisme.nl

Nergens zin in hebben

18 okt

Wat zal ik gaan doen? Het is de vraag die ’s morgens bij het ontwaken als eerste opkomt. Er zijn geen plannen. Mogelijk alleen verplichtingen, zoals douchen, ontbijten en koffie drinken. En mediteren, 20 minuten, tot de mountain bell van de app op mijn iPhone gaat.

De dag is begonnen. Wat nu? Als ik me maar niet ga vervelen. Het is de eerste vrees die bij me opkomt. Ik mag me niet vervelen, ik moet wat gaan doen. Zo ben ik geconditioneerd al vanaf mijn jongste jaren. Doe wat! Kom van die bank! Ga buiten spelen!

Maar ik wil zo graag lui zijn. Niets doen. Nergens zin in hebben. Niet doen wat anderen van mij verlangen. Ik wil met rust gelaten worden, nadenken of desnoods slapen – ver van de verwarrende wereld.

Ja, me vervelen. Is dat zo erg? Misschien voor anderen die mij liever zien bewegen, bang als ze zijn dat er niets van mij (en de wereld) terecht zal komen.

Jarenlang heb ik geen tijd gehad om me te vervelen. Ik had werk, boeiend werk waarin ik mij geen moment verveelde. Obsessief volgde ik de sportontwikkelingen, geen nieuw inzicht negeerde ik. Toch voelde ik diep van binnen onrust, met vragen als: ben je niet te rusteloos, neem je wel op tijd rust, tijd voor bezinning, zou het niet eens tijd zijn voor meditatie en contemplatie? Is dat nou alles? Zoals de succesvolle oude Vlaamse volkszanger Ivan Heylen mij in een interview in de jaren zeventig toevertrouwde: ‘Hoe ver ben ik nu, wie ben ik nu nog?’

Toen het werk was gedaan, sloeg de leegte toe. Bezetenheid maakte plaats voor leegte. Vrijheid, zo menen velen die niet meer hoeven te werken. Ik wist me geen raad. Ik sloeg mijn vleugels uit, naar alle kanten, maar nergens vonden ze de wind die me naar de paradijselijke vrijheid droeg. Ik zag George Harrison in Living in the Material World (2011) van Martin Scorsese en raakte in vervoering door zijn doorontwikkelde altruïsme dat hij zich door jarenlange meditatie ’s morgens nog voor de zon opkwam in het torentje van zijn Engelse kasteel aanleerde.

Daar zat hij dan in zijn eentje, in zichzelf gekeerd, in- en uitademend, contemplerend, zichzelf ervan doordringend dat niets van hem was. Onthechting vond plaats, zonder dat hij het bewust wilde. Hij zat daar en liet de verveling toe. Hij zag het gebeuren: niets is van mij, alles is van iedereen – hoe ver kun je verwijderd zijn van de samenleving, die begeerte en egocentrisme tot het hoogste goed heeft bestempeld?

Met leegte maakte ik ook kennis in het boek ‘Ongebaande paden – een voetreis dwars door Frankrijk’ (Arbeiderspers, 2016) van Sylvain Tesson. (Lees ook: ‘Zes maanden in de Siberische wouden’). De voettocht van de Franse schrijver voerde, door de zelf opgelegde verplichting dat hij alleen over onverharde wegen mocht lopen, dwars door de ongerepte natuur, over soms nauwelijks begaanbaar terrein en langs barre uithoeken. Een kleine drie maanden later eindigde zijn voetreis aan de noordwestkust van Frankrijk.

Tijdens zijn tocht was hij in de stilte van de bossen en de weiden, op eenzame bergtoppen, wadend door kabbelende beken, slapend in de vrede, hoewel rondom dieren en vogels hem bespiedden. Voorbijgangers, boeren en landlopers keken hem aan, boerenvrouwen boden hem een kop soep aan en soms een duistere slaapplaats als het regende. Verder gebeurde er niets, maar eigenlijk van alles. Hij zag alles wat anderen in die verdwaasde, gestreste wereld niet meer konden zien. In de stilte en de leegte is er meer dan we weten.

Zo zit ik dan weer op mijn meditatiekussen, de wekker op twintig minuten. Soms komt de mountain bell als geroepen, dan weer te vroeg. Net als ik me veilig voel in de leegte en de geluiden om mij heen niet meer als storend ervaar. Er is geen verveling meer. Ik zit, ik wacht niet, ik voel geen plannen of verplichting. Ik voel en hoor mijn ademhaling. Soms een ritseling van blaadjes of diertjes. So what? Hier zit ik en niemand anders, het zijn mijn bewegingen die ik voel. De verveling heeft mij ontdekt en het voelt vredig: er is geen afleiding, niets trekt mij weg van mijn verveling. Er is zelfs geen begeerte. Ik zit en verveel me.

Guus van Holland is vriend van Shambhala Leiden

Deze column is gepubliceerd in de najaarseditie van de website http://www.vriendenvanboeddhisme.nl/

 

Vluchten heeft geen zin meer

22 jun

IMG_1653Toen was het stil. Ik hoorde een fluitconcert van vogels, bladeren ritselen, mijn adem en ik hoorde zelfs mijn hart in een rustig, regelmatig ritme kloppen. Weg van het lawaai. Weg van borende en zagende buurmannen. Weg van alarmerende sirenes. Weg van blaffende honden. Weg van redeloos schreeuwende kinderen en hun radeloze ouders.

Ik moest weg, de stilte in, het bos in. Weg van mensen met hun harde stemmen en oorverdovende machines. En zowaar. Van de geluiden die ik ver van de bewoonde wereld aantrof, werd ik niet opstandig. Ze leken me vredig te stemmen. Totdat ik tijdens mijn meditatieve momenten in de natuur merkte dat ik helemaal niet zo rustig was. Er woedde een storm. Er was iets in mij dat me stoorde. Ik was overstuur, in de war gebracht door geest verstorende ervaringen.

Ik liet mijn emoties begaan. Ik liet gedachten komen en voorbijgaan, de vogels de vogels en de bladeren de bladeren. Ik voelde en hoorde iets dat mijn adem kon zijn of mijn hart. Het werd even stil in mij. Er was zoiets als leegte. Een onbestemde beleving.

Ik wilde weg, alweer. Nu weg van de bedreigende leegte en stilte in mij. Weer wilde ik op de vlucht. Maar waar moest ik heen? Ik kon niet anders dan te blijven zitten waar ik zat en me niet te verroeren. Hier zat ik gegijzeld door mezelf en mijn gevoelens. Hier moest ik het meedoen. Dit was ík, dit was niemand anders. Vluchten kon niet meer.

Zo bleef ik een tijdje zitten. Ik voelde mijn benen, voeten, buik, armen, hoofd, ogen, neus, mond, lippen, adem, mijn hart. Tintelingen, prikkels, steekjes, golfjes van onbestemde gevoelens. Ik wilde het gevoel duiden: wat bedoelen ze? Wat gebeurde er allemaal in dit lijf? Wat een sensaties!

De herinnering aan het boek ‘Leer ons stil te zitten’ van Tim Parks (bij voetballiefhebbers bekend van ‘Een seizoen met Hellas Verona’) kwam boven. Ik zocht het op en las: ‘Ochtendgedachten borrelen als luchtbellen omhoog. Ik concentreer me op de adem in mijn neusgaten, op mijn lippen. Alleen door je voortdurend bewust te zijn van je lichaam kun je bruisende gedachten tot rust brengen. Ik maak me niet ongerust als het niet gaat. Het doel is stilte, maar ik verlang er niet naar….. Er is niets mystieks aan. Veel mensen die voor het eerst op Vipassana-retraîte gaan verlangen naar drama, naar een confrontatie met hun demonen, naar onderwerping aan een goeroe. We willen allemaal een nieuw hoofdstuk toevoegen aan het verhaal van ons ik, aan ons eindeloze doorzeuren over hoe we met de wereld omgaan. Daarom gaan zoveel mensen naar India, vermoed ik, om alleen met de ogen dicht op een kussen te zitten. Ze hopen dat de exotische locatie, de gewaden en de vreemde taal intensiteit toevoegen aan het verhaal.’

En: ‘Zodra woorden en gedachten uit het hoofd verbannen zijn, verzwakt ook het ‘ik’. Er is geen verhaal meer dat het ‘ik’ voedt. Wanneer de woorden verdwenen zijn, maakt het niet meer uit waar je bent. Of het morgen of avond is, of je jong of oud bent, man of vrouw, arm of rijk – dat is in de stilte, in het donker, in de kalmte, niet belangrijk. Net als geesten, engelen en goden blijkt ook het ik een idee te zijn dat we bedacht hebben, een verhaal dat we onszelf vertellen. Ik heb taal nodig om te overleven. Woorden scheppen betekenis, betekenis geeft een doel, een doel leidt tot een verhaal. Maar hier is even geen verhaal, geen retoriek, geen bedrog. Hier zijn stilte en aanvaarding; het genot van een ruimte die niet van betekenis doordrenkt hoeft te worden. Door je intens bewust te worden van het lichaam, de adem, het bloed, kun je ‘ik’ laten wegglippen.’

IMG_1655Mijn aandacht was weg. Buiten mijn boshuisje hoorde ik een fluitconcert van vogels, een bromvlieg op zoek naar een plekje waar hij zich rustig voelde. Het zou een oorverdovend lawaai kunnen zijn, waar geen agressieve gitaar van mijn geliefde zielsverwant Neil Young tegenop kon. Het was sensationeel. Ik had mijn rust gevonden, door naar mijn lichaam te luisteren, mijn zintuigen te voelen en simpelweg te aanvaarden.

Dit zou ik thuis kunnen doen: in mezelf keren. Niet vluchten. Leren stil te zitten en te luisteren naar mijn lichaam. Als morgen het lawaai me te veel wordt en ik wil vluchten, ga ik zitten en luister naar mijn lichaam. Probeer ik te voelen. Misschien dringt dan tot me door dat alles buiten mij niet vijandig bedoeld is, niemand iets doet om mij te pesten. Dat alle verstoringen in mezelf huizen. Dat ik alleen de rust in mezelf kan vinden. Door in te zien waarom ik verstoord raak. Dat vluchten geen zin heeft. Dat het monster in mezelf huist. 

Het lawaai zit in mij. 

Net als de rust.

Guus van Holland is vriend van de Shambhala-sangha Leiden

Deze column is gepubliceerd op de website http://www.vriendenvanboeddhisme.nl

 

 

Dat gevoel van geluk mag niet voorbijgaan

14 mrt

Teleurstelling overheerst. Het wil maar niet lukken voortdurend bevredigd te worden. Krijg ik het schouderklopje dat mij zin in leven geeft, wil ik er nog een, en nog een. Als een rupsje-nooit-genoeg kijk ik om me heen op zoek naar het volgende schouderklopje, betast ik mijn schouders of er nog gevoel in zit alvorens ik mijn rug recht en mezelf toespreek: ‘Kom op, je kunt het, je kunt het ook zonder schouderklopje.’

Dat ene moment van waardering dient zich te herhalen. Onophoudelijk. Dat gevoel van geluk mag niet voorbijgaan. Eeuwig wil ik gelukkig zijn, op zijn minst tevreden met wat ik heb en wie ik ben. Liefst nog gelukkiger. Nog higher and higher, zoals ik heb ervaren als ik stoned was. Daar in de hemel wil ik zijn: eight miles high. Maar zoals de tekst van The Byrds van de song uit 1966 verder gaat: when you touch down, you’ll find that it’s stranger than known.

Ik wil na de ophemeling niet terug naar de grond. Niet terug naar het gevoel waarin ik me niet gelukkig voel of op zijn minst geen vrede met mezelf heb. Als je in hogere sferen bent geweest wil je niet meer terug naar alledaagsheid. Het was zo mooi, zo vredig – alleen al dat ene moment waar ik nog jaren van wil dromen.

Het is begeerte die mij doet lijden, zo probeer ik als leerling-boeddhist te begrijpen. Elke keer als de warmte van dat schouderklopje is weggeëbd dan wel het behaaglijke gevoel van vrede met mezelf, mijn geliefden en anders gestemden is verdwenen, bekruipt mij het verlangen. Hoewel ik intussen weet dat alles veranderlijk is, kan ik dat ongemak maar moeilijk afwenden. ‘Daar is het weer, ga weg, laat me met rust, ik wil je niet voelen, jij verdoemde kwelgeest.’

Langzaam, maar niet helemaal zeker, ga ik beseffen dat verlangen er best mag zijn en dat onbehagen (sterker: teleurstelling) er ook mag zijn. Wat ik nu beleef, zal ik het volgende moment niet beleven – of in een andere gedaante. Ik verlang. Ik verlang naar meer. Ik verlang terug. Ik verlang dat iedereen mij vriendelijk en heel goed vindt. Ik verlang dat iedereen vriendelijk en heel goed is – net zoals ik. Ik verlang dat mijn geliefden gelukkig en vooral gezond blijven, zoals ik verlang dat iedereen gelukkig en vooral gezond is en blijft.

Binnen handbereik ligt de ‘bodhicitta-contemplatie’. Om er dan in te lezen: ‘Moge ik geluk genieten en de bron van geluk. Moge jij geluk genieten en de bron van geluk. Moge alle wezens geluk genieten en de bron van geluk.’ En: ‘Vreugde kan extatisch worden en ons blind maken voor het lijden, je wilt eigenlijk niet meer erkennen dat het bestaat. Je sluit je af….’

In tijden van onbehagen stemt die tekst me vredig en kan ik er in alle rust op mediteren.

‘Resultaten zijn als vruchten aan de boom die je verzorgt, ze vallen je vanzelf toe’, wordt in de als geruststellend bedoelde ondersteuning beweerd. En: ‘Begrijpen dat alles wat we meemaken, vreugde en lijden, deel is van het grote vertoon van ons leven en dat we daarmee om kunnen gaan.’

Geruststellend? Allerminst. Was ik maar een stoïcijn. Inderdaad, daar verlang ik vaak naar.

Guus van Holland is vriend van de Shambhala-sangha Leiden.

Deze column is gepubliceerd in de voorjaarsuitgave van de website http://www.vriendenvanboeddhisme.nl

Alles verandert, ik dus ook – elk moment

6 jan

Ineens begon ze te praten, onverwachts. Was dat dan de bedoeling van deze oefening? Ik rekende op een stille ontmoeting met de vrouw die voor me zat, mijn toevallige partner in deze zwijgende dialoog. Dat zou vast en zeker moeilijk worden, vreesde ik: zwijgend diep in de ogen kijken van een vrouw die mij zwijgend diep in de ogen kijkt. Ik voelde de spanning en nam me voor te ontspannen als we elkaar zouden aankijken en observeren.

Ik ademde in en ademde uit. Wat een rust. Plotseling begon ze te praten. Over wat ze dacht en voelde. Ik schrok. Wat nu? Ik praatte automatisch terug en zei dat ik dit niet had verwacht omdat ik me helemaal had ingesteld op zwijgen. Dit was dus verandering, zei ik. Dit was dus waar de oefening over ging. Dat alles verandert, niets hetzelfde blijft, het in elke volgende seconde anders is dan voorheen. Niets blijft, alles verandert, dus ook je zintuigen, je waarneming, je geest, je hersencellen en je houding.

Het deed mij wankelen, mijn houvast was weg. Alsof een zenuwtje geraakt werd toen de vrouw tegenover mij toch iets zei of deed. Een chipje dat in werking werd gesteld, zonder dat ik het wilde, zonder dat ik het verwachtte. Het duurde even voordat ik de verandering had verwerkt. Iets anders, iets nieuws, dat vraagt een andere instelling en vraagt om een reactie. Zo voelde het. Wat wordt er nu (weer) van mij verwacht? Dat kost energie, reageren op verandering.

Ik heb gelezen en gemediteerd over vergankelijkheid, dat ‘alles’ vergankelijk is. Dat boeddhistische monniken door eindeloos mediteren stoïcijns kunnen worden – wetenschappelijk onderzoek heeft dat aangetoond. Dat je kunt leren je in te stellen op verandering.

Ik heb weleens naar een blad aan een boom gekeken en zag dan hoe mooi het was. Toen ik me even omdraaide voor iets anders, om vervolgens snel terug te keren naar het blad aan de boom, was het weg, gevallen of weggewaaid. Weg was al het moois, weg mijn houvast. Ik probeerde de eerste gewaarwording terug te roepen, maar ze was er niet meer. Er kwam plaats voor een andere gewaarwording. Iets nieuws, iets anders, wat minder mooi was, of even mooi, of nog mooier.

Tijdens het afsluitende kringgesprek in deze boeddhistische cursus Insight Dialogue zei ik iets over veranderende inzichten. Dat mensen mij graag vastpinnen op wat ik eerder heb gezegd of beweerd en geschreven, maar dat mijn inzichten voortschrijden en daarom kunnen veranderen: toen dacht ik én zei ik dát, nu ineens dít. En dat mensen mij dan vervolgens verwijten dat ik niet te peilen ben, een opportunist, een draaikont, een man waar je niet op kunt rekenen. Mensen willen graag dat ik ben wie ik was, wat ik dacht en schreef – en dat dat altijd zo zal blijven. ‘Zo kun je nooit zaken doen’, riep een vrouw hard. ‘Dan ben je onbetrouwbaar.’ O?

Ik voelde mijn hart sneller kloppen en de neiging mijn vuisten te ballen. Tintelingen in mijn lichaam, die er daarnet nog niet waren. Koude handen waren nu warm. Ik veranderde van houding. Ontspanning was overgegaan in spanning – ik was veranderd. Van het ene op het andere moment, alleen al doordat iets mij had geprikkeld. Was ik nog mezelf? Wie was ik dan? Wie ben ik nu? Ben ik anders dan voorheen? Is er iets veranderd?

Verward stapte ik na de sessie naar buiten. Het was donker. Toen ik aankwam was het nog licht. De straten zagen er nu anders uit, de bomen ook, maar mijn auto stond op de plek waar ik hem geparkeerd had. Gelukkig maar, dat niet alles verandert. Maar toch, morgen is het waarschijnlijk anders dan vandaag. Ook met mij. Laat ik daar maar op rekenen. Of laat ik het gebeuren? We zien wel.  

Guus van Holland is vriend van de Shambhala-sangha Leiden

Deze column is gepubliceerd op de website van Vrienden van Boeddhisme

Het begint pas bij verveling

12 sep

Ik was er maar weer eens voor gaan zitten. Mijn hoofd was weer vol en ik wilde zo graag dat hij leeg werd. Weg met die muizenissen, weg met die problemen, weg met die plannen, weg met iedereen die me in de weg zit. Ik wilde leegte, volslagen leegte. Niks meer.

Daar zat ik dan, op mijn kussen. Ik hield me aan de instructies: laat de gedachten komen en laat ze weer gaan, voel de adem uit je neus komen en over je bovenlip stromen. Ik wilde loslaten, alles loslaten. In mijn hoofd echode een mantra: laat gaan. Maar ik liet niets los. Ik hield me vast aan de instructies. Als ik het niet zó doe komt het niet goed, dacht ik. Het moet goed komen, het moet leeg worden.

Ik wilde al weer weg van het kussen. Ik vocht, ik haalde me dingen in mijn hoofd die me ver van de vurig verlangde leegte houden. Weg, jij die mijn hoofd binnendringt. Weg, opschieten.

Ach nee, ik doe het verkeerd. Ik laat het niet begaan, ik laat niet los. Wat nu? Ik wilde leeg worden. Ik had een doel: leeg worden. Ik had me niet voor niets tot boeddhisme gewend, ook om er te leren mediteren. Om zacht en vriendelijk in mijn hoofd te worden, om het daar stil te laten zijn.

Tekening Jacques de Jong

Tekening Jacques de Jong


Zo gaat het elke keer als ik op mijn kussen zit. Misschien moet ik mijn meditatie-instructeur vragen hoe het moet. Ik moet het weten, ik wil een houvast. Zonder houvast geen succes. Zonder houvast geen leven.

Dan lees ik, op zoek naar houvast ‘De mythe van vrijheid en het Pad van Meditatie’ van Shambhala-leermeester Chögyam Trungpa. De oplossing moet toch ergens te vinden zijn? Zonder oplossing bereik ik mijn doel niet.

Ik vind het hoofdstuk ‘Verveling’. Trungpa schrijft daar dat ‘het’ pas echt begint als we verveling bij mediteren gaan voelen, échte verveling. Over het misverstand verplaatst hij zich (onbedoeld?) in mij, de man met verwachtingen: ‘Ik had gedacht dat boeddhisme en meditatie iets zouden opleveren, dat ik verschillende niveaus van verwerking zou bereiken. Maar niets van dat alles. Ik verveel me dood.’

Verveling is essentieel, schrijft hij, omdat verveling tegen houvast, tegen referentiepunten ingaat. ‘Referentiepunten zijn onderhoudend, komen altijd met iets nieuws, iets levendigs, iets fantastisch en allerlei oplossingen op de proppen. Als we het idee van referentiepunten wegnemen, is er verveling.’

Gewoon zitten en mediteren dus. Zo ben ik maar weer begonnen. En daar zat ik, stiekem met een hoofd vol verwachtingen. Ik liet gedachten komen en gaan. Ik voelde dat lucht uit mijn neusgaten kwam en mijn bovenlip streelde. Ik voelde tintelingen in mijn lijf. Ik liet het begaan. Ik geef toe, het was worstelen, dat loslaten.

Na een poosje schrok ik. Ik zat tollend op mijn kussen. Mijn ogen hadden zich gesloten. Ik dreigde voorover te vallen en kon mezelf nog net vasthouden – toch nog een houvast dus. Het moet even leeg zijn geweest in mijn hoofd, anders was ik niet bijna gevallen.

Leeg zijn, zou ik het nog eens durven laten gebeuren?

Guus van Holland is vriend van Shambhala Leiden

Deze column is gepubliceerd in de herfstuitgave van de website http://www.vriendenvanboeddhisme.nl

Alleen met jezelf zijn, in stilte – hoe doe je dat?

14 jun

‘Wees vriendelijk voor jezelf, voor je beste vriend, voor je vijand en vooral voor alle levende wezens in deze wereld.’ Daar zat ik dan op mijn kussen, op advies van de boeddhistische lerares/non liefdevolle vriendelijkheid overdenkend. Omringd door een twintigtal lotgenoten en gekweld door pijnlijke knieën, een aangespannen rug en een hoofd vol muizenissen. Moest dat nou? Die pijn, dat ongemak om vriendelijkheid in je hart te laten opkomen.

Ik probeerde mee te voelen met mijn lotgenoten. Hadden zij ook pijn, voelden zij zich ook ongemakkelijk? Niets. Het was doodstil, angstwekkend stil. Alle ogen waren gesloten, alle emoties onzichtbaar. Contact, elkaar visueel (laat staan verbaal en fysiek) aanraken, was uit den boze. Er was niemand om mijn vertwijfeling mee te delen.

Bijna vier dagen zwijgen, zittend, lopend, etend, slapend én toiletten schoonmakend. Nooit een groet of een blik van herkenning, nergens externe bevestiging van mijn bestaan. Temidden van lotgenoten alleen contact met mezelf. Met als dieptepunt tijdens een stiltewandeling in de avondschemering de ontmoeting met de lerares, mijn steun en toeverlaat in deze eenzame tijden, die niet de gewenste ontmoeting werd. Zonder op of om te kijken liep de reddende engel voorbij. Het was stil, ontmoedigend stil en eenzaam in het steeds donker wordende bos.

Voorafgaand aan elke meditatie zei mijn reddende engel ons te ontspannen. Niet je best doen, geen inspanning, niets moet. Als je op een stoel wilt zitten, in plaats van in lotushouding, doe je dat. Op een bankje, doe dat. Liggen, doe dat. Wees vriendelijk, spreek je hart toe, luister naar je hart en vraag om vriendelijkheid – voor jezelf en alle anderen.

De afsluitende séance, na bijna vier dagen, luchtte mij op. We mochten elkaar aankijken, ons gezicht tonen, onze ogen, oren en mond. We mochten aan elkaar onze stem laten horen, elkaar onze ogen laten zien. Vrouwen hadden zich opgemaakt, hun haren gekamd, toonden hun favoriete kleding. Smaak werd niet langer verborgen.

Dankbaarheid was het sleutelwoord, hoorde ik in devotie zeggen. Hoezo dankbaar? Obstinaat en oprecht gaf ik ruim baan aan mijn gekwelde ervaringen van de afgelopen dagen, mijn gekwetste ego. Ik had me alleen gevoeld. Niemand die naar me om had gekeken, zelfs mijn reddende engel niet. Hoezo vriendelijkheid? Ik voelde me in de steek gelaten, alleen.

Tekening Jacques de Jong

Tekening Jacques de Jong

Ik had een probleem.

Leven zonder anderen, zonder mensen om je heen. Leven zonder contact, zonder iets te kunnen delen. Dat is geen leven.

Vereenzaming groeit, zo hoor en lees ik én merk ik op. Ouderen trekken zich na hun pensioen, een scheiding of de dood van hun partner terug in hun cocon. Buren weten vaak niet dat ze buren hebben – of het zijn die lawaaiige mensen van hiernaast met hun boren, zagen, grasmaaiers en stinkende barbecues. Jongeren leven in zichzelf gekeerd, samen met hun laptop, iPhone of iPad – de koptelefoon om je af te sluiten van de (lastige) buitenwereld. De televisie is onze beste vriend, wat er ook op wordt vertoond.

Toch is er behoefte aan socialisering, zo wordt beweerd, aan contact en vriendelijker zijn voor elkaar. Dat denderde door mijn hoofd. Ik voelde spanning in mij groeien, in mijn hoofd, in mijn armen en benen, in mijn buik en borst, in en rond mijn hart. Spanning die ik niet kon verdrijven. Wat is dat toch? Nooit gevoeld. Wanhoop. Waar moest ik heen?

Misschien moest ik wel die confrontatie ondergaan? Leren alleen te zijn temidden van anderen. Leren zonder contact zwijgend zitten en zwijgend wandelen, met al die mensen om me heen. Zwijgend (er gewoon) zijn. De lerares probeerde me nog na de eerste wanhopige dag tijdens een korte privésessie gerust te stellen: ‘Je bent er echt wel, ik zie je zitten. Wees vriendelijk voor jezelf, je mag er zijn.’

leer-ons-stil-te-zitten-tim-parks-boek-cover-9789041711687

Nu pas, vijf jaar na lezing van het boek ‘Leer ons stil te zitten’ van de Britse schrijver Tim Parks, drong dan echt de essentie van zijn opgeschreven ervaringen door.

Een citaat: ‘Ochtendgedachten borrelen als luchtbellen omhoog. Ik concentreer me op de adem in mijn neusgaten, op mijn lippen. Alleen door je voortdurend bewust te zijn van je lichaam kun je bruisende gedachten tot rust brengen. Ik maak me niet ongerust als het niet gaat. Het doel is stilte, maar ik verlang er niet naar….. Er is niets mystieks aan. Veel mensen die voor het eerst op Vipassanaretraîte gaan verlangen naar drama, naar een confrontatie met hun demonen, naar onderwerping aan een goeroe. We willen allemaal een nieuw hoofdstuk toevoegen aan het verhaal van ons ik, aan ons eindeloze doorzeuren over hoe we met de wereld omgaan. Daarom gaan zoveel mensen naar India, vermoed ik, om alleen met de ogen dicht op een kussen te zitten. Ze hopen dat de exotische locatie, de gewaden en de vreemde taal intensiteit toevoegen aan het verhaal.’

En: ‘…… zodra woorden en gedachten uit het hoofd verbannen zijn, verzwakt ook het ik. Er is geen verhaal meer dat het ik voedt. Wanneer de woorden verdwenen zijn, maakt het niet meer uit waar je bent. Of het morgen of avond is, of je jong of oud bent, man of vrouw, arm of rijk – dat is in de stilte, in het donker, in de kalmte, niet belangrijk. Net als geesten, engelen en goden blijkt ook het ik een idee te zijn dat we bedacht hebben, een verhaal dat we onszelf vertellen. Ik heb taal nodig om te overleven. Woorden scheppen betekenis, betekenis geeft een doel, een doel leidt tot een verhaal. Maar hier is even geen verhaal, geen retoriek, geen bedrog. Hier zijn stilte en aanvaarding; het genot van een ruimte die niet van betekenis doordrenkt hoeft te worden. Door je intens bewust te worden van het lichaam, de adem, het bloed, kun je ‘ik’ laten wegglippen.’

http://www.theguardian.com/lifeandstyle/2014/aug/30/meditation-mindfulness-tim-parks-more-than-medicine

En dat schrijft en ervoer Tim Parks, die ik nota bene voorheen alleen kende van zijn voetbalbelevenissen in ‘Een seizoen met Hellas Verona.’

Foto: Alex Macnaughton/Rex

Foto: Alex Macnaughton/Rex

Verder met mijn verhaal: alleen kunnen zijn dus. Misschien is dat wat mensen kwelt, bang alleen te zijn, bang in de steek gelaten te worden. Misschien kun je best alleen zijn (los van ziek en gehandicapt zijn), in stilte met jezelf, maar ben je het niet gewend. Sinds je geboorte weet je nauwelijks wat het is alleen te zijn. Een heel leven mensen om je heen werkt verslavend. Bij mij wel, zo is gebleken.

En nu verder, met Inside Dialogue.

Deze column is in verkorte vorm gepubliceerd in de zomereditie van de website http://www.vriendenvanboeddhisme.nl

Alleen in stilte op zoek naar contact en herkenning

28 apr

Twee hele lange dagen, twee lange halve dagen en drie hele korte nachten in stilte doorbrengen met 25 andere mensen, afwisselend een uur zittend op een kussen, met gesloten ogen, en een uur lopend in een bos, met geopende zintuigen. En dat minimaal vijf keer op een dag. In stilte samen zijn, in stilte samen eten, in stilte samen luisteren naar de leraar, zuster Virañani. De Amerikaans-Hawaiiaanse werd een boeddhistische non in de theravadatraditie na een jarenlang verblijf in het Birmeese meditatiecentrum Chanmyaymyaing van Sayadaw U Indaka .

Samen in oneindige stilte, samen verzachten en vriendelijk zijn. En dan aan het einde van de dag, een halfuur voor het slapen gaan, samen chanten in pali, de oorspronkelijke taal van het boeddhisme.

Zo beleefde ik mijn eerste sangha metta, voortdurend zinnen in mijn hoofd oproepend die symbool staan voor liefdevolle vriendelijkheid. Naar jezelf, naar een kennis, naar een vriend, naar een vijand (of iemand waar je moeite mee hebt), naar ieder levend wezen op deze aarde. May I be well, happy and peaceful. May you be well, happy and peaceful (moge je gelukkig zijn, gezond en vredig zijn – of welke formulering ook). Steeds maar weer, niet als een mantra, maande Virañani. Maar recht uit het centrum van je hart. Voel het maar, je hart, hoe je hart voelt, de liefde, en straal dat gevoel uit, als een geschenk.

Ik voelde mijn hart niet, althans niet die liefde die erin huist. In gedachten liet ik de zin voorbijgaan, een paar keer, dan weer een hele tijd niet, dan weer wel, even terug naar de ‘opdracht’. Na een uur, waarin de pijn in mijn rug steeds heftiger werd en ik – wat gewend aan het ongemak – af en toe was weggevallen, hoorde ik een zacht geluid, dat van een cimbaaltje dat door de leraar heel licht werd getoucheerd. En nog twee keer. En, vroeg ze, voortdurend de zin herhaald? Of maar twee of drie keer, tussen onophoudelijk terugkerende gedachtestromen? Nou, dat laatste. Geeft niet, alles is goed. Make yourself comfortable, please. It’s okay. Everybody makes mistakes. Nobody is perfect. Relax.

Zuster Virañani

Zuster Virañani

,,Ontspan asjeblieft het is geen begrafenis”, probeerde Viranani te bemoedigen. ,,De beoefening hoeft geen serieuze bezigheid te zijn.” Niet je heel erg best doen, zoals Westerlingen gewend en geleerd zijn te doen, zei ze. Niet de pijn de baas blijven. Het gaat over verzachting. Liefdevolle vriendelijkheid, het tegengif van boosheid en afkeer. Probeer niet beter te zijn dan je bent, of beter dan een ander. Dat is strijd. Als het niet gaat, zoek een stoel om op te zitten of een bankje om op te liggen. Make yourself comfortable. Relax, relax, relax. Wees je zelf, altijd. Dat mag. En probeer de liefde die in je hart zit uit te dragen, als een geschenk. Ik deed mijn best…

Maar waarom eerst bij jezelf beginnen? ,,Wanneer het hart ontspant, komt de rest vanzelf. Anders dan in Azié”, legde Varañani uit, ,,vinden mensen in het Westen zichzelf vaak de meest lastige persoon om liefde aan te sturen. Ze zijn zelfkritisch en bang om egoïstisch te zijn.’ En juist daarom is het belangrijk om met jezelf te beginnen.”

Metta is een concentratieoefening, maar ook een cultiveren van vriendelijkheid, van goedheid. Het brengt vreugde in je hart en van daaruit wordt concentratie makkelijker. Ze ziet mettameditatie graag als achterdeur naar bevrijding vanwege het wegvallen van afkeer en de zelfloosheid, lees ik later in een interview met haar in het Boeddhistisch Dagblad.

De eerste dag was vreselijke, heftig en confronterend. Niets mogen zeggen, bleek (voor mij) een straf. De deur voor een ander openhouden, zonder iets te zeggen, zonder te knikken, zonder de ander in de ogen te kijken. Zonder, alleen maar doen en zwijgen. Zoals de regels (ethische code) waren. Mocht je iets kwijt willen, een vraag wilde stellen, dan kon dat door een briefje aan het witte bord te hangen. Mocht je een kamer met iemand delen, zwijg en blijf zwijgen. Communiceer door middel van een briefje. Geen contact met de buitenwereld, niet met thuis, niet met vrienden, partners of kinderen. Niet lezen, geen boek of tijdschrift, geen iPhone, alleen met jezelf zijn, zwijgen en de zinnen door je hoofd laten gaan. Alles in meditatie.

Geen alcohol, geen sigaretten. Geen gebruik van bedwelmende, verdovende of opwekkende middelen. Water, thee, koffie, melk. Vegetarisch eten, want het eten van vlees is je conformeren aan het doden van dieren.

Niet lonken, niet flirten, geen knipoog, geen welriekende aangename geuren zoals parfum of aftershave op, geen opvallende, uitdagende kleding. Sober, onopvallend aanwezig zijn. Alleen met jezelf zijn, in gedachten bij liefde schenken.

Zoals iedereen had ik een werkmeditatie toebedeeld gekregen. Ik moest ’s morgens de wc-blokken schoonmaken, van de dames en de heren. ,,Doe het met aandacht, doe het voor jezelf en voor anderen.” Waren er handschoenen? Ja. Gelukkig maar.

Buiten in het bos was het aangenaam. In stilte wandelen, vooral langzaam, meditatief. Andere wandelaars passeren zonder ze aan te kijken, zonder te knikken, zonder blik van herkenning te geven en te ontvangen. Tijdens een wandeling in de avondschemering doemde op mijn pad een spook op. Het droeg een pij. Het kwam dichterbij en passeerde me zonder mij op te merken, zonder groet, zwijgend. Het was zuster Virañani, met een muts op haar hoofd. Ik herkende haar. Zij mij ook? Ik hoopte wel.

Ik zag de bladeren aan de bomen, ik hoorde de vele vogels, ik ontdekte een poes op jacht naar een prooi, ik hoorde ganzen boven me vliegen, ik rook de bloemen, de bomen, het vochtige gras. Ik rook de natuur. En ik sprak in mezelf, met mijn rechterhand op mijn hart: May I be well, happy and peaceful. May you be well, happy and peaceful. Buiten het bos, dus buiten de sangha, passeerde ik twee wandelaars met een hond. Ik zei ‘goedenavond’. Ze zeiden iets terug, natuurlijk. Ik voelde me weer gezien, eindelijk.

Na de dhammatalk ’s avonds van zeven tot acht, een boeddhistische lezing door de leraar, over loving kindness (liefdevolle vriendelijkheid), weer een uur zitmeditatie. Dan ter afsluiting een gezamenlijk chant. Die ontroerde mij, want samen geluid uitbrengen en samen over liefde zingen of gewoon (verlegen) meeneuriën raakte mij. Voor mij zongen twee vrouwen mee, met gesloten ogen. Ze hadden geen tekst voor zich, ze kenden de tekst uit hun hoofd. Heel mooi.

En toen naar mijn kamer, in stilte. En om tien uur het licht uit. Duisternis en complete stilte. Proberen te slapen in vriendelijkheid. Totdat om vijf voor zes het belletje rinkelde als het teken dat we weer gaan mediteren. Te beginnen om half zeven, zonder ontbijt. Pas na een uur zitten was er ontbijt, zwijgend het eerste voedsel nemend. Zwijgend zelf je bord, bestek en kopje afwassen. Zwijgen.

Zo verging het ook de volgende dagen. Maar toch, de dagen verliepen ondanks hetzelfde schema niet hetzelfde. Elke beleving was anders. Niets was hetzelfde. De pijn was anders, de stilte was anders, de wandeling was anders, het weer was anders, de vogels waren anders. Alleen de deelnemers waren hetzelfde. Allen naar binnengekeerd, ogen gesloten, zwijgend, zonder contact te maken. Somber en strak. Bewegingsloos, zo zag ik als ik stiekem rondkeek of er nog iets gebeurde. Misschien was er nog contact te vinden. Wat niet mocht.

Ik was – om de ondraaglijke pijn in mijn rug te ontwijken – op een bankje gaan zitten. Comfortabel en ontspannen, voor zover dat mogelijk was. Plotseling kwam een vrouw naast me zitten. Ik schoof beleefd wat op. Ze fluisterde nauwelijks hoorbaar: ,,Okay, blijf maar zitten.” Oei, iemand zei iets. Ik raakte ontroerd en wilde uit dankbaarheid een hand op haar been leggen. Eindelijk een metgezel, eindelijk contact. Ik deed het niet. Ik mocht niet. De vrouw keek strak voor zich uit, sloot haar ogen en zweeg. Geen contact. Geen emotie te bekennen. Niets, versteend als een standbeeld.

En toch steeds weer die zin in je hart laten opkomen en uitdragen. Liefdevolle vriendelijkheid. Naar de vrouw naast je die je geen blik waardig keurde. Naar ieder levend wezen in deze wereld. Ook naar de man of vrouw met wie je niet kunt opschieten, die je soms haat. Omdat je hem of haar niet begrijpt. Naar een vijand. Geef liefde, geef. Wacht niet om een bedankje, geef gewoon.

Waarom ik het vol hield? Omdat het moest? Omdat het was afgesproken? Omdat ik mezelf wilde helpen? Mezelf wilde verlossen van vijandige gevoelens? Ik weet het niet. Ik deed het, in meditatie, met aandacht. Ik zat en wandelde. En ik bleef zitten en wandelen. Zwijgend, alleen in en met mezelf. Alleen. Eenzaam en toch niet alleen. Ik voelde alleen mezelf, ik keek in mezelf, ik voelde mezelf, vechtend, gespannen op zoek naar ontspanning.

Af en toe ontspande ik. Dan bleek ik even weg geweest, had ik geslapen of was ik eenvoudigweg de tijd en mijn aanwezigheid vergeten. Ik was vergeten dat ik iets moest. Ik voerde geen strijd meer. Ik wilde niet beter zijn, ook niet beter dan anderen. Ik had de spanning losgelaten. Ik was los geweest, los van energie. Ontspanning.

Virañani bemoedigde ons, gaf weer nieuwe instructies en zei alweer vooral ontspannen te zijn. ,,Doe wat je goed vindt, doe wat bij jou past, wees lief voor jezelf, wees jezelf: je mag er zijn, je bent er al. Niets hoeft, er is niets dat je nodig hebt om je beter te voelen. Dit is het, dit ben jij. Relax.”

BUN-Sangha-Metta5-xUitgeput kroop ik elke avond in bed. Totaal vermoeid. Maar de slaap kon ik niet vatten. Adrenaline? Al genoeg ontspanning en stilte gehad? Ik lag, dacht en luisterde naar de stilte. Het geluid van een bons-bons-muziekfestival drong vanuit de verte door tot in mijn sobere cel. Ik hoorde het eerst verstoord aan, hoezo stilteretraite? Maar ik merkte al gauw dat het niet meer dan geluid was.

Om vijf voor zes hoorde ik in de gang een belletje rinkelen. Tijd om op te staan, tijd voor een uur meditatie. Buiten tjilpten de vogels al. Ze streelden mijn oren. De lerares zat er al. Ze zei niets. Ze had haar ogen dicht. Niemand zei iets. Iedereen sloot zijn ogen. Het was stil, alleen maar stil.

Na de laatste ochtend van stilte en contactloze gemeenschap mochten we in een kring gaan zitten én praten. De uren van stilte waren voorbij. Ik zag mensen, ik zag hun ogen, hun emoties. De een sprak over zijn ervaringen, de ander over dankbaarheid, weer een ander vertelde over heroverde liefde, en een man zei dat hij eindelijk het gevoel had dat hij zichzelf kon zijn. Hij voelde zich eindelijk normaal. Want ieder mens is normaal. ,,Dank u dat ik normaal, mezelf, mag zijn.”

Ik keek op me heen en voelde eindelijk contact. Mensen keken naar mij. Ik keek naar die mensen, naar hun tranen, naar hun bewegingen, naar hun ogen. Ze leefden weer. Ik vertelde iets over mijn opluchting, dat ik eindelijk (weer) contact had. Ik was niet langer alleen, ik voelde me niet langer eenzaam.

Is dat het? Kan ik niet zonder mensen die contact maken? Niet zonder mensen die in verbinding staan met mij? Alleen is maar alleen. Alleen worstelend met liefdevolle vriendelijkheid voor mezelf en mijn ergste vijand. Ieder mens is toch alleen? Ieder mens is toch op zoek naar contact en herkenning? Naar bevestiging.

Pijn leren lezen

21 mrt

Voortdurend hoor ik schreeuwen en schelden om mij heen. Het is vermoedelijk pijn die uit de diepste lagen van een menselijk lichaam komt. Pijn die niet meer is te verdragen. Pijn die ontploft. Pijn die zijn uitweg vindt met schreeuwen, schelden en anderen pijn doen. Ik voel het om me heen. Ik voel het in mezelf wanneer ik schreeuw en scheld, me niet meer kan beheersen. Woede. Dat ik boos ben omdat ik de pijn in mezelf maar niet kan vernietigen. Die machteloosheid.

Die zielenpijn, dat is voor mij lijden. Omdat ik niet krijg waarnaar ik verlang. Ik ben niet ziek, ik slik geen medicijnen, ik lijd vooral aan ontevredenheid. Ik heb geen vrede met mezelf. Ik wil meer zijn, ik wil beter zijn, beter dan een ander. De beste zijn. Als ik mezelf aan anderen spiegel, word ik geconfronteerd met mezelf, met de door mij gevreesde fouten en gebreken. Dan voel ik me minder. En dat doet pijn.

Ik vermoed dat veel anderen aan dezelfde pijn lijden. Niet bij iedereen is dat bij de eerste aanblik te zien. De een draagt een glimlach als masker, de ander trekt zich terug in zijn cocon, op zijn werkkamer of duikt weg achter zijn computer of onder zijn dekbed. Weer anderen drinken en roken alsof de duivel hen op de hielen zit – los van het feit of mensen ‘echt ziek’ zijn of lichamelijk dan wel geestelijk beperkt.

Ik kijk om me heen en zie verkrampte gezichten, boze en angstige blikken van gepijnigde mensen. Mensen die op het punt staan in schreeuwen en schelden uit te barsten, mensen die bij het minste onrecht tot in het diepst van hun ziel worden geraakt. Ze kunnen de druk niet meer aan, onderdrukt als ze zich voelen. De spanning loopt op. De angst om niet meer mee te kunnen en overgeslagen te worden. Lees Twitter, lees Facebook, luister op straat en kijk televisie. Verongelijktheid heerst. Pijn is overal.

everyone
Diepe indruk maakte op mij het interview met schrijver Arthur Japin in het tv-programma Adieu God? Japin sprak tegenover Tijs van den Brink over zijn trauma’s. Als jongen was hij op straat en op school zowel verbaal als fysiek mishandeld. In zijn gezin was geweld. Hij voelde zich nooit veilig. Japin zei dat hij in zijn jeugd met geweld en kwetsing een zintuig heeft ontwikkeld dat hem in staat stelt te voelen wie pijn heeft. Hij heeft pijn leren lezen. ,,Als er iets totaal misgaat, moet je bij mij zijn. Daar krijg ik energie van.’’

Japin oefende in liefde geven. Als hij in een tram zat en een paar rijen voor hem een man zag die ogenschijnlijk pijn had, schonk hij liefde: ,,Gewoon in mijn gedachten zei ik: ik zie je, ik voel met je mee, ik ben er voor je.’’ Hij had geen idee of de man er wat aan had. ,,Maar ik voelde me er beter bij. Dat is liefde.’’

Pijn gewaar zijn, bij jezelf maar zeker ook bij anderen, biedt perspectief. Hoop. Door de pijn met liefde te beantwoorden. Niet te bestrijden, niet bang zijn. Durven voelen waar de pijn zit, waar hij vandaan komt. En hem dan begroeten. ‘Ha, pijn, ben je daar weer.’ ‘Ha, verongelijktheid.’ ‘Ha, begeerte, moet je weer zo nodig!’ Mijn ontdekking lijkt een beetje op wat Japin gewaar werd. Als je je eigen pijn voelt, voel je eerder de pijn in een ander. Dan is de volgende stap sneller gemaakt: liefde geven.

Wat zou het mooi zijn als mensen, als politici, gezagsdragers, opinieleiders, journalisten zich écht verdiepen in de alom heersende pijn. Als ze gaan beseffen waaraan mensen werkelijk lijden, diep van binnen. Dat iedereen lijdt aan ontevredenheid, te veel spanning of onverwerkte (verdrongen) pijn uit zijn jeugd. Dat velen zich verongelijkt voelen door te weinig aandacht, te weinig liefde en te veel begeerte.

Met mensen verkeren, over straat lopen, in de trein, de tram of de bus zitten en dan proberen te voelen waarom ze boos kijken. Niet terugschreeuwen, niet terugschelden, gewoon je wapens laten vallen. Is dat een goed idee?

Guus van Holland is vriend en bestuurslid van Shambhala Leiden

Deze column is eerder gepubliceerd op http://www.vriendenvanboeddhisme.nl

Ben ik een boeddhist of toch gewoon een zoekend mens?

2 dec

‘Ben jij nou een boeddhist!’ Het is een terugkerende opmerking die mij als een verwijt in mijn ziel raakt. Alsof ik me als boeddhistische leerling moet verontschuldigen voor wat ik heb gezegd of gedaan. Zoiets als een ander met een andere mening afwijzen. Of als ik mijn emoties (buitensporige woede) de vrije loop laat. Voordat ik heb geprobeerd iets ter verdediging te formuleren, moet ik al aanhoren dat ‘dat mediteren dus ook niks helpt.’ Dat woordje ‘dus’ doet het ’m. Ik ben boeddhist, dus. Ik mediteer, dus.

niets
Ik mag ‘dus’ niet iets doen of zeggen wat – volgens de tegenpartij – tegen de regels van het boeddhisme is. Ik ben ‘dus’ vreedzaam, geduldig, onbevooroordeeld, evenwichtig en vooral de rust zelve. Ik zit toch niet voor niks voortdurend (vrijwel dagelijks) op mijn kussen, lees boeddhistische boeken, verdiep me in boeddhistische lezingen, volg boeddhistische trainingen en plaats teksten op Facebook die ik op mijn scheurkalender met boeddhistische wijsheden lees? Maar dat maakt van mij nog geen boeddhist, laat staan een heilige.

Ik ben ‘slechts’ een mens, niets menselijks is mij vreemd. Ook ik oordeel over boeddhistische leraren die zich aan boeddhistische leerlingen vergrijpen. Ook ik oordeel over burgeroorlogen waarbij boeddhisten geweld niet schuwen. Ook ik denk wel eens dat boeddhistische monniken beter hun handen uit de mouwen kunnen steken in plaats van urenlang mediteren en contempleren om het leven (of dat erna) te kunnen begrijpen.

Alleen al dat ik vermoed me te moeten verantwoorden voor mijn ‘non-boeddhistische’ gedragingen. Dat ik daarom mijn afweermechanismen in werking stel. Dat vind ik lastig. Liever zou ik glimlachen, zoals de boeddha in mijn tuin of die op mijn schrijn. Of zoals ik de Dalai Lama, Thich Nhat Hanh en Sakyong zie doen, doorgaans ogenschijnlijk in alle rust. Maar ja, ik ben Thich Nhat Hanh noch de Dalai Lama, noch Sakyong, noch de Boeddha. Ik ben slechts een zoekend mens.

Boeddhisme spreekt me aan. Het is me aan komen waaien na zowel een mentale als fysieke zoektocht naar de wenselijkheid van leven. Dat maakt me nog geen boeddhist. Ik zou elk moment, onder welke omstandigheden ook, de rust zelve willen zijn, altruïstisch, geduldig en vreedzaam. Levend naar inzichten van de Boeddha, hoe verschillend ook wat betreft interpretatie. Het is niet meer dan een doel: zijn zoals het is, zijn zoals ik ben.

Geloven in fundamentele goedheid, van iedereen. Dat wil ik. Niemand veroordelen om wie hij is om wat hij doet en zegt. Ik las laatst een even treffend maar vooral bemoedigend essay van Rutger Bregman in De Correspondent: ‘Wie goed doet komt nooit in het Journaal – en dat is een groot probleem’. Bregman citeert daarin de Franse boeddhistische monnik Matthieu Ricard uit zijn boek Altruïsme, de kracht van compassie. Een oude Cherokee-indiaan zegt tegen zijn kleinzoon: ‘Er speelt zich een gevecht in mij af. Het is een gruwelijk gevecht tussen twee wolven. De een is slecht, boos, hebzuchtig, jaloers, arrogant en laf. De ander is goed – hij is gelukkig, rustig, liefdevol, aardig, hoopvol, bescheiden, gul, eerlijk en betrouwbaar. Deze wolven vechten ook in jou en in ieder ander persoon.’ De jongen denkt even na en zegt dan: ‘Welke wolf zal winnen?’ De oude Cherokee antwoordt: ‘Diegene die je voedt.’

Ook ík ben gevoed door een wolf, door ouders die mij naar hun eigen inzicht hebben gevoed. Zo is het iedereen vergaan, toch? Dat zie ik als boeddhistisch inzicht: we zijn wie we zijn geworden. Als ik dat eens geduldig kon uitleggen, is er een kans dat mij niets meer wordt verweten. Dan mag ik mezelf zijn. Een mens die niet meer dan benieuwd is naar boeddhistisch leven.
Guus van Holland was sportjournalist bij de Volkskrant en NRC Handelsblad. Hij is vriend van Shambhala Leiden.

Deze column is gepubliceerd in de wintereditie van de website http://www.vriendenvanboeddhisme.nl

Over het pad van altruïsme, samen met Matthieu Ricard

26 sep

ricard kinderen

Dit artikel van mij is gepubliceerd in de (Engelstalige) zomereditie van The Optimist.

Ik liep voorbij een bloemenstal en dacht: waarom niet? Mijn vrouw en ik hadden een heftige ruzie gehad. Die hadden we weliswaar uitgepraat, maar nog steeds voel ik de pijn die ik haar heb aangedaan. Ook voel ik mijn eigen gekwetstheid door mijn lijf gieren. Ik wil weer dat de liefde overheerst. Ik hou van haar. Dat wil ik tonen. Zou een bos tulpen helpen? Ja, gele, de kleur van vergeving en verbondenheid. Ik koop een stevige bos.

Maar op weg naar huis, naar haar, voel ik tweeslachtigheid. Doe ik dit nu écht om haar pijn te verzachten? Of – en daarom verkeer ik in dubio zodra ik iets wil geven – doe ik het misschien voor mezelf? Doe ik het om míjn pijn te verzachten? Om haar mild jegens mij te stemmen?

Verdorie. Doe ik het nou wéér? Zet ik mezelf weer op de eerste plaats? Draait het weer om mij?

Ik vrees van wel. Ik wil natuurlijk dat ze niet meer kwaad op mij is. Waarom zet ik háár niet op de eerste plaats? Ik kan toch gewoon van mijn liefde getuigen? Gewoon, mijn liefde geven. Gewoon dóen, gewoon vrijgevig zijn. Eens alleen aan haar denken. Aan haar en aan anderen.

Het zijn dagelijks terugkerende dilemma’s. Dat geldt onmogelijk alleen voor mijzelf. Mensen die onbaatzuchtig geven, tel ik weinig. Ze zijn er heus wel, de Florence Nightingales en Moeder Teresas, die geven zonder iets terug te verlangen. De vrijwillige verplegers en verzorgers, die zichzelf kunnen wegcijferen ten voordele van hun naasten, zonder er iets voor terug te krijgen. Die iets van zichzelf geven: hun liefde en troost, hun medeleven. Gewoon uit liefde voor de anderen. Naastenliefde. Geen rekening openen. Nooit om een terugbetaling vragen.

Ik wou dat ik zo was. Dus niet voortdurend: ‘kijk eens hoe goed ik ben’. Ook niet steeds eerst aan mezelf denken, niet steeds mezelf horen praten, over mijzelf. Maar ook eens luisteren en benieuwd zijn naar wat anderen te zeggen hebben.

Het is nog een hele kunst, altruïsme, ofwel onbaatzuchtig handelen. Of zoals de Franse filosoof en grondlegger van het positivisme, Auguste Comte (1798-1857), altruïsme het interpreteerde: ‘Uitschakeling van egoïstische verlangens en egocentrisme’ en ‘een leven dat gewijd is aan het welzijn van anderen.’

Matthieu Ricard

Op de kaft staat Altruïsme: De kracht van compassie. De auteur is Matthieu Ricard, een 68-jarige Franse boeddhistische monnik. Egocentrisme is het grootste probleem van onze tijd, stelt hij. Alles draait om het ego, om het zelf, om zelfgenoegzaamheid, vooral om bezit. Niet omdat mensen zo worden geboren, maar omdat het hen wordt geleerd door hun ouders en hun omgeving. Wie mee wil in deze harde wereld, heeft als individu de plicht voor zichzelf op te komen.

Ricard verstaat onder altruïsme (of compassie) het verlangen om het geluk van anderen te bevorderen en diens lijden te verlichten. Meevoelen met het lijden van een ander. Hij heeft na jaren van onderzoek (onder meer door gesprekken met denkers, wetenschappers en economen) ontdekt dat altruïsme de sleutel is tot de oplossing van de crises die we momenteel doormaken: sociale, economische en ecologische crises.

We moeten, aldus Ricard, het aandurven altruïsme op scholen te presenteren als een kostbaar instrument, waarmee kinderen hun natuurlijke potentieel tot vriendelijkheid en samenwerking kunnen realiseren. We moeten durven verklaren dat de economie niet alleen maar genoegen mag nemen met de stem van de rede en met louter eigen belang, maar dat ze ook naar de stem van de zorgzaamheid moet luisteren. Serieus rekening houden met het lot van toekomstige generaties. Hoe kunnen we invloed uitoefenen op de tabaksindustrie, de farmaceutische en chemische industrie, de land- en tuinbouw, de klimaatdiscussie? Zodat we het antropoceen, het heersende tijdperk waarin de kwaliteit van onze planeet fundamenteel aangetast dreigt te worden door menselijk wanbeheer, kunnen keren.

Altruïstische liefde is, zo meent Ricard, de beste waarborg voor een vervuld en zinvol leven, een leven waarin we werken aan het geluk van anderen en proberen hun lijden te verlichten. Hij citeert Albert Schweitzer (arts, filosoof, theoloog en medisch zendeling uit de vorige eeuw): ‘Alle echt gelukkige mensen die ik heb gekend, hadden geleerd hoe ze anderen van dienst moesten zijn.’

In zijn boek raakt Ricard aan mijn ervaringen en vooral aan de confrontaties met mezelf. Sinds een jaar of drie leer ik in alle ernst en vol overgave voor boeddhist, bij voorkeur de op westerse belevingen gebaseerde variant Shambhala. Nu ik dagelijks mediteer en contempleer, voel ik wat aan mij schort. Ik ben vooral met mezelf bezig geweest. Wat anderen doen, hoe anderen hun leven leiden, anderen lijden: het is vaak aan mij voorbijgegaan. En dat doet mij pijn.

Met Matthieu Ricard maakte ik eerder kennis. Hij schreef ‘De monnik en de filosoof’. Daarin ging hij de dialoog aan met zijn vader, Jean-François Revel, een vermaard filosoof. Het boek handelt onder meer over verschillen in beleving tussen naastenliefde in het Westen en in het Oosten, over onderwijssystemen en opvoeding. Ricard beweert bijvoorbeeld: ‘Het woord mededogen wekt in het Westen nogal eens de indruk dat het om een neerbuigend medelijden gaat, om een meewarigheid die een afstandelijke houding aanduidt ten opzichte van degene die lijdt. Maar het Tibetaans nyingje, dat vertaald wordt met mededogen, betekent letterlijk ‘de heer van het hart’, dus hij die over onze gedachten moet regeren. Dat is wat anders dan wij in het Westen beleven.’

Zijn recente boek gaat verder. Het spreekt me aan. Ik wíl graag helpen, zonder aan mijzelf te denken. Dat ego van mij – en trouwens ook dat van anderen – mag best eens minder groot zijn. Met bijna negenhonderd pagina’s moet in dit boek voldoende staan om van te leren.

Ook wat de persoonlijke levenswandel betreft, is Ricard een leermeester. Toen hij 25 jaar was, trok hij naar de Himalaya. Hij was in aanraking gekomen met oosterse wijsheden. Dat lag niet erg voor de hand. Hij leefde in weelde. Hij had intellectuele en kunstzinnige ouders, met tal van gelijkgestemde kennissen, van wie hij veel opstak. En hij maakte carrière. Als gepromoveerd moleculair bioloog werkte hij op het Pasteurinstituut samen met de Nobelprijswinnaar voor de Geneeskunde, François Jacob.

Maar er zat hem iets dwars. Er is iets, maar wát? Daarin herken ik iets. Maar Ricard legde zich er niet bij neer. In de Himalaya kwam hij dankzij boeddhistische leermeesters, urenlange meditaties en studies tot nieuwe inzichten.

Veertig jaar woont hij nu in de Himalaya, in het Shechenklooster in Kathmandu, de hoofdstad van Nepal. Tot teleurstelling van zijn in 2006 overleden vader zette Ricard zich met zijn aangetoonde talenten na zijn vertrek uit het Westen niet meer in voor de moleculaire biologie. Ricard riposteerde in De monnik en de filosoof dat hij andere prioriteiten heeft leren kennen. ‘Ik had steeds meer het gevoel dat ik de mogelijkheden van een mensenleven niet echt benutte, dat het leven me dag na dag door de vingers glipte.’ Hij treedt regelmatig op als tolk voor de dalai lama. Nu reist hij de wereld rond om zijn missie uit te dragen.

Ricard beheert een stichting, waarmee hij ongeveer 25 duizend kinderen helpt. Hij doneert een miljoen dollar per jaar aan hulpbehoevende scholen, ziekenhuizen, kloosters en filosofische instellingen in Tibet, India en Nepal. Het geld komt uit opbrengsten van zijn boeken en wereldwijde sponsorwervingen en lezingen. ‘Zonder die jaren van isolatie, waarin ik mijn geest trainde,’ zei hij in een interview in dagblad Trouw, ‘was ik daar niet toe in staat geweest.’

In de Himalaya – waar hij vijf jaar in geïsoleerde meditatie doorbracht – ontmoette Ricard vooral mensen die veel minder met zichzelf bezig zijn. Dat waren niet alleen leermeesters, maar ook ‘gewone’ stervelingen. Van borstklopperij en ijdelheid is weinig sprake bij traditionele volkeren. Hij zag een vorm van vriendelijkheid die ver afstond van het antisociale gedrag in Parijs, het stadse gepronk met onszelf. Met ons Zelf. Met onze ego’s.

Wat als we dat gedrag hier in het Westen leren? Wat als we onze persoonlijkheid meer naar de achtergrond drukken? Als we ons egocentrisme uitschakelden en een leven leiden dat gewijd is aan het welzijn van anderen?

Het is een helse opgave ons ego los te laten. Alleen al eerst in twijfel durven trekken dat mensen van nature géén egoïsten zijn, maar wel degelijk gericht op samenwerking. Samenwerken leidt immers tot meer resultaat dan alleen werken. Door iets samen te doen, kweek je saamhorigheid, krijg je vrienden. Zonder vrienden is maar alleen, nietwaar? De mens is een sociaal dier.

Wielrenner Eddy Merckx

Eens was Eddy Merckx een begenadigd wielrenner. Hij kon winnen wanneer en waar hij maar wilde. Dat deed hij, bijna 20 jaar lang. Andere wielrenners misgunde hij overwinningen, omdat er voor Merckx maar een was die telde: Eddy Merckx. Alles draaide om hem, het uitverkoren supertalent. Zijn ego, dus.

Zo móet het wel zijn geweest. Want Merckx sloot zich af van anderen. Hij vermeed journalisten. Hij had geen oog voor anderen. De beste wielrenner ooit, zo wisten we allemaal, was een onverbeterlijke egoïst. Getuige ook zijn bijnaam: De Kannibaal.

Maar in een terugblik op zijn leven, uitgezonden op de Belgische televisiezender Canvas (december 2014, in de serie Karakters) toonde zich een heel andere Eddy Merckx. Na fysieke aftakeling, ziektes en hartoperaties vertelde de Belg, nu 70 jaar, waarom hij als welvarend constructeur van racefietsen vooral de mannen in dienst nam die hem in zijn loopbaan als succesvol wielrenner ‘gedienstig’ hadden bijgestaan. Die mannen waren na hun sportleven in een zwart gat gevallen. Zonder fiets, doel, kopman, zonder leider, zo bleek, was hun leven zinloos, uitzichtloos en stuurloos geworden.

Merckx herkende het leed. Het zwarte gat na zijn vroeg afgebroken carrière was immens diep. ‘Een wielrenner die stopt, is de eenzaamste man ter wereld.’ De onoverwinnelijke sportman die jarenlang in een cocon had geleefd, zijn emoties had verborgen en had gezwegen omdat hij de buitenwereld (tegenstanders, ploeggenoten, journalisten, supporters) niet vertrouwde, bleek zowaar een gevoelsmens. Eddy Merckx hield van mensen, maar hij kon het niet tonen. Want: ‘Wie een kampioen wil zijn, moet ook een kampioen zijn in het afschermen en maskeren van zijn eigen ik.’

Nu hij zich van zijn masker kon ontdoen, ontstond een ander beeld. Anderen hadden willen profiteren van zijn roem. Anderen hadden hem bestempeld tot een god. Dáárom hield Merckx zich afzijdig en fietste hij onverstoorbaar naar zijn volgende triomf. Hij had andere mensen best willen helpen als ze in nood verkeerden, naar adem hapten of om geld verlegen zaten. Hij had best altruïstisch willen zijn, maar dan zou hij zijn heerschappij als wielrenner verliezen. Dan zou hij zijn ‘ik’ tekort doen. Een winnaar laat zijn kwetsbaarheid niet zien.

Wat leren we hiervan? Eddy Merckx was niet de egoïstische sportman, vervuld van zijn talent en triomfen. Hij was een bescheiden mens die niet beter wist en gewoon deed wat hij als sportman moest doen: winnen. Pas toen zijn carrière was beëindigd, besefte de Belg dat hij de triomfen niet alleen aan zichzelf te danken had. Toen pas betuigde hij dank aan mensen die zijn successen mogelijk maakten: zijn ouders en managers die hem hadden beschermd tegen de ‘vijandige’ buitenwereld, zijn ploeggenoten die hem ‘uit de wind hielden’, zijn ‘waterdragers’ die hem verzorgden. Toen pas kon Merckx zijn menselijke kant tonen en hielp hij die mannen die hem eerst verweten koel, afstandelijk en egocentrisch te zijn, maar die nu in hun zwarte gat ronddoolden. Nu Merckx niets meer te verliezen had, kon hij nederig zijn en zich op anderen richten.

Eddy Merckx werd verdoofd door ( te veel) succes. Hij ging geloven dat hij een god was: de perfecte mens die alles won en daarom de wereld aan zijn voeten kreeg. Hij was niet in staat te geloven dat hij dat die triomfen ook aan anderen te danken had. Op een moment in zijn leven begreep Merckx dat hij (ook) anderen moest helpen. Hij was niet langer het epicentrum. Hij zag anderen lijden, mogelijk omdat hij zichzelf herkende in het lijden: niet kunnen zijn wie je eigenlijk bent, omdat je wordt geleefd. Kom, dacht hij, ik help mensen die minder kwaliteiten hebben. Eddy Merckx werd mens onder mensen.

Basketbalcoach Phil Jackson

In de sport, een competitieve wereld bij uitstek, komen veel uitblinkers na verloop van tijd tot deze ontdekking. Michael Jordan, de beste basketballer aller tijden, leerde van zijn coach dat hij nog beter zou worden als hij aandacht zou hebben voor zijn minder getalenteerde medespelers. Die coach, Phil Jackson, was door het zenboeddhisme geïnspireerd. Hij confronteerde Jordan met zijn ego. Zelf als je nog zo goed bent, moet je hulp vragen en hulp bieden. Want alleen sámen met anderen word je beter.

Jackson liet zijn spelers het sprookje De tovenaar van Oz lezen, over de uit nood gedwongen zoektocht naar de ‘verlosser’. Onderweg vinden lotgenoten elkaar: een vogelverschrikker die hersens nodig heeft, een blikken man die graag een hart wil, een bange leeuw die hoopt dat de tovenaar hem meer moed kan geven. Allemaal hebben ze hun beperkingen, maar samen vormen ze een effectief team. Later ontwikkelen zij zich tot trouwe bondgenoten. Het ‘ik’ maakt ruimte voor het ‘wij’.

Ook gingen Jordan en zijn teamgenoten mediteren in een échte schrijnruimte, met smeulende wierook en salie. Hij leerde hen contempleren over de kracht van samen doen en anderen helpen door jezelf weg te cijferen, je ego los te laten. Zo leerden ze elkaar begrijpen, de goden en hun volgers. Samen spelen. Het door Jackson aangestuurde altruïsme leidde tot een record aan triomfen en titels.

Is het vreemd dat ik de sportwereld als voorbeeld neem? Ik heb in 35 jaar als sportverslaggever ervaren dat het ego van de beoefenaren groeit als de successen zich aaneenrijgen. Totdat groei tot overschatting leidt. Ik zag dat mensen die niet de top haalden, terneergeslagen raakten. Ze waren altijd voor zichzelf gegaan, mede omdat hun omgeving (ouders, familie, vrienden) hen daartoe aanzetten: Jij kunt het, jij bent de beste. Alles draait om jou. We herkennen het fenomeen, zodra we als betrokkenen aan de zijlijn staan. Direct betrokkenen willen maar één ding: hij moet winnen.

Teamgeest spreekt in de sport weliswaar tot de verbeelding, maar uiteindelijk draait het om winnen. Wie in een team speelt, wil niet alleen beter zijn dan de tegenstander, maar ook beter dan de ploeggenoten, want anders sta je ernaast. Sport is hét terrein waarop je jezelf voortdurend op de borst klopt en anderen kleineert, ter meerdere eer en glorie van je eigen ego.

Sport wordt een afspiegeling van de samenleving genoemd. Wie wint, wordt bevestigd in zijn ego; wie verliest, wordt verbannen en kan beter vluchten. Denken wij zo ook buiten het stadion? Zijn wij in ons dagelijkse leven ook bezig ons ego op te poetsen en iedere beschadiging van ons zelfbeeld te vermijden? Of zeggen we bijvoorbeeld ook een dakloze gedag? Vragen we ons af waarom hij geen huis en geen werk heeft? Sterker, overwegen we onze hulp en bezittingen (geld) aan te bieden?

Terug naar het sportveld. Leren we onze kinderen (onszelf) we dat er minder getalenteerde meespelen? Of denken en spelen we alleen voor onszelf? Ik herinner me nog hoe wij (als jeugdspelers) een jongen die (te) traag of te dik was, dan wel motorisch beperkt (hij deed zo raar) haatten, omdat hij ons hinderde op weg naar de titel. Hij moest vervangen worden, en snel. Voor mensen die niet perfect zijn, is geen plaats.

De Nieuwe Liefde

Matthieu Ricard verkondigde in februari van dit jaar in De Nieuwe Liefde in Amsterdam zijn verhaal in een bordeauxrode pij. Een rare kwast, zo zou je hem kunnen zien. Hij wekt daarom mogelijk argwaan. Het vergt bereidheid open te staan voor ‘nieuwe’ inzichten – en al helemaal van iemand die decennialang ver van de ‘geciviliseerde’ (ons bekende) wereld heeft gewoond. Toen ik hem zag won mijn nieuwsgierigheid het van mijn angsten. Een gewone man, hij droeg sportschoenen, glimlachte niet voortdurend en aanschouwde de wereld niet door een rose bril. Hij was realistisch, vol van overtuiging zijn ervaringen te moeten delen.

Uit de zaal – met 250 bezoekers – werd een vraag gesteld over psychopaten en sociopaten, ontspoorde mensen in een verwarrende samenleving die geen empathie (meer) voelen. Of dictators, mensen zonder geweten. Hoe ga je er om mee om? Hoe kun je hen helpen? Over altruïsme gesproken. Ricard: ,,Niemand vraagt je van deze mensen te houden, van je vijanden of van psychopaten te houden. Je wenst hen geen succes met het moorden van andere mensen. De vraag is: wat kan ik doen om tot hen door te dringen, iets te begrijpen van wat hen bezighoudt? Wat is hun diepe behoefte? Ik had 24 uur met Saddam Hussein kunnen doorbrengen en naar hem kunnen luisteren. Zo lang mogelijk meegaan, als een judoka, om dan heel even te proberen hem op het andere been te zetten: een vraag over liefde. Van wie houdt u? Als je merkt dat hij iets oppikt, weer luisteren. Het vraagt geduld en vooral liefde, zeker geen vijandigheid. Ik denk dat het mogelijk is psychopaten, mensen zonder empathie te helpen. Luister naar hen. Toon je liefde, elke keer. Misschien…’’

Empathie, het begrip is gevallen. Empathie gaat dieper dan altruïsme. Zo ging Ricard in op de opmerking van Roman Krznaric, de Engelse socioloog en filosoof, die met Alain de Botton The School of Life oprichtte. Krznaric confronteerde Ricard met zijn inzichten over empathie. Krznaric schreef er een boek over: Empathie. Empathie is het vermogen om je te verplaatsen in anderen, in de hoop hen daardoor beter te begrijpen.

Bedenk, vroeg Krznaric, hoe een ogenschijnlijk, emotieloze man er in een andere, meer menselijke gedaante uitziet, bijvoorbeeld wanneer hij met zijn zoontje van drie verstoppertje speelt of een liedje zingt voor zijn bejaarde moeder om haar op te vrolijken. De omgang wordt anders. De kans is groot dat ook hij verzacht. Zo veronderstelt Krznaric.

Maar toch: empathie zuigt je leeg. Zo meent Ricard. Wanneer je voortdurend empathie, voor een zieke hebt, probeert ín te voelen, kan dat leiden tot een burn-out. ,,Je kunt als arts of verpleger niet ongestraft de hele dag met de patiënt mee-lijden. Maximale betrokkenheid, maximale distantie. Warmte geven kan op den duur veel doen, meer. Als de patiënt, degene die lijdt, jouw warmte voelt, kan dat de pijn verlichten.’’

Max Planck Instituut

Ricard baseert zijn inzichten op neurologische testen van de Duitse Tania Singer, directeur Sociale Neurowetenschappen aan het Max Planck Instituut in Leipzig. Uit hersenscans die Ricard bij Singer onderging, werd duidelijk dat bij altruïstische gedachten (meeleven) reacties in de hersenen zijn waar te nemen die anders zijn dan bij empathische gedachten (inleven). Zoals Singer begin dit jaar bij het World Economic Forum in Davos, waar Ricard een betoog over altruïsme hield, aangaf: ‘Het gebrek aan compassie is misschien wel de oorzaak van de grootste mislukkingen van de mensheid.’

Ik heb het zelf leren herkennen. Ik heb me eens proberen te verplaatsen in een andere, lijdende, zieke medemens. Wat voelt hij nou? Ik ging mee. Ik meende zijn pijn te voelen, zijn wanhoop, zijn hoop. Ik begroef mezelf in die ander. Het hielp niets, hem niets en mij niets. Het putte me uit. Ik raakte in verwarring. Waardoor de ander nog meer in verwarring raakte. Want ik was die ander niet. Het was niet mijn pijn.

Altruïsme kan je een verblijd gevoel geven, zonder dat je trots voelt of je ego bevestigt. Geef de ander ruimte om te denken wat hij denkt. Zet hem (de psycho- of sociopaat, de dictator) niet onder druk, probeer hem voorzichtig ervan te overtuigen dat je zijn behoefte (woede?) wil begrijpen. Zoals ik eerder Ricard citeerde over zijn ingebeelde ontmoeting met Saddam Hussein. Geef liefde, luister met liefde, geef, geef hem als medemens wat je aan liefde hebt. Verwacht geen geschenk voor je betoonde liefde.

Voor wat hoort wat. Het is de valkuil voor iemand die meent zich altruïstisch te gedragen. Dan geef je met in gedachten de stille hoop, soms onbewust, er iets voor terug te krijgen. Of eenvoudigweg omdat het je ego streelt: kijk mij eens goed zijn, ziet iedereen wel hoe goed ik ben.

Neem mijn relatie tot Facebook. Soms deel ik een bericht over mensen in nood, of over een boeddhist die altruïsme wil verspreiden. Waarom doe ik dat? Om anderen te helpen of aan het denken te zetten? Of wil ik misschien tonen dat ik anderen zo graag wil helpen of weer iets te vertellen heb? Vis ik niet gewoon naar een compliment?

Mocht altruïsme in onze natuur zitten, dan wordt het al gauw verdrongen. Conditionering doet haar werk. We gehoorzamen aan ouders en onderwijzers. In zijn boek verwijst Ricard naar een studie onder kinderen tussen 6 en 9 jaar die werden meegenomen naar een ziekenhuis om een ander kind te bezoeken. Vraag twee weken later of het kind opnieuw mee wil gaan en er is zeventig procent kans dat dat zo is. Maar heb je het kind na het eerste bezoek een beloning gegeven – een snoepje, een moment om met de iPod te spelen – dan is de kans, verrassend genoeg, veel kleiner dat het kind nog mee wil. De conclusie van Ricard: ,,Kinderen willen wel mee om te troosten of te helpen, maar niet omdat ze een lolly krijgen.’’

Tussen zijn tweede en vijfde jaar werkt een kind spontaan mee met anderen, weet Ricard. Pas later komt het besef dat niet alle mensen lief en behulpzaam zijn. Zo leert een kind zichzelf tegen die soort mensen beschermen. Vanaf 12 of 13 jaar breidt de empathie zich weer uit en begint het kind zich verwant te voelen met bijvoorbeeld leeftijdgenootjes in arme landen.

Zo gaat het althans in het Westen. In traditionele samenlevingen, zoals in de Himalaya, legt Ricard uit, voelt iedereen zich betrokken bij de anderen. ,,Je hoeft er tegen een jongen van 10 niet te zeggen dat hij zich moet bekommeren om zijn zusje van 3’’, vertelt Ricard. ,,Dat gebeurt daar spontaan.’’
Kunnen wij dat ook?

test ricard
Het goede nieuws is: gedrag is te veranderen. Hersens zijn flexibel. Meermalen heeft Ricard hersenscans ondergaan. De ene keer werd hem gevraagd altruïstisch te denken. De andere keer empathisch. Beide gedachten leverden verschillende resultaten (verkleuringen) in de respectieve hersendelen op. Er gebeurde domweg iets in de hersens. Bij Ricard, en vooral bij monniken die van jong af aan dagelijks vele uren mediteerden en contempleerden, werden veranderingen in de hersenen waargenomen. Bij mensen die niet mediteerden werden geen veranderingen waargenomen, tenzij zij zich veelvuldig overgaven aan altruïsme, liefde voor anderen. Hersencellen verbinden zich met elkaar door training; synapsen vinden elkaar door ‘beoefening’, zoals dat in boeddhisme wordt genoemd. Kortom: je kunt écht veranderen door meditatie.

Tijdens zijn voordracht toonde Ricard met behulp van grafieken hoe kinderen kunnen veranderen. Vraag ze een cadeau te geven aan een ander kind. In eerste instantie gaat het cadeau naar het vriendje. Na een paar weken dagelijks een tiental minuten mediteren en contempleren (denken over een ander als mede-mens), werd het cadeautje juist gegeven aan het lelijkste of vervelendste kindje uit de klas.

George Harrison

Er is een documentaire over George Harrison, Living in the material world, gemaakt door Martin Scorsese. Het is nagenoeg bekend dat de ex-Beatle jarenlang mediteerde. In het torentje van zijn buitenverblijf in Engeland mediteerde hij elke dag in de vroege ochtend. Hij had ook lange sessies met Maharishi Mahesh Yogi. Op een goed moment gaf Harrison veel van zijn bezittingen zomaar weg. Zelfs zijn vrouw. Hij gaf haar zijn beste vriend, Eric Clapton. ‘Ga maar,’ zo parafraseerde Clapton wat zijn vriend had gezegd. ‘Je bent niet van mij, dat heb ik gezien, je bent van Eric, mijn beste vriend.’ Was Harrison een altruïst dankzij meditatie en contemplatie?

En dan probeer ík mijn vrouw te behagen met een bosje bloemen.

Meditatie kan betekenen: leeg maken, rust aanbrengen in je gedachten, gedachten waarnemen en weer laten gaan. Je kunt tijdens meditatie ook mantra’s herhalen (of reciteren uit boeddhistische teksten en lezen in boeddhistische geschriften); bijvoorbeeld de wens dat anderen vrij zijn van lijden, dat anderen geluk mogen ervaren, dat anderen handelen vanuit hun fundamentele goedheid. Dat is de beoefening. Als je niet kunt schaatsen, kun je door veel oefenen schaatsen aanleren. Tijdens zijn bezoek aan Nederland in februari liep Ricard met blote armen door de vrieskou van Amsterdam. Hij zei: ,,Ik heb mijn lichaam getraind om tegen de kou te kunnen.’’

Ik kan oefenen in anders denken. Dat is riskant. Voordat je het weet, ben je op een ‘verkeerd’ pad. Ik hoor het mensen al zeggen: Je bent de weg kwijt, je bent niet meer degene die ik ken. Hopelijk ben ik op het goede pad. Ik ga geloven in fundamentele goedheid. In het idee dat iedereen wil geloven in zijn eigen goedheid. Dat iedereen op zijn eigen wijze geluk nastreeft. Dat iedereen van nature altruïstisch is en niet egoïstisch. Dat iedereen elkaar wel wil helpen.

Ter afsluiting van zijn voordracht in De Nieuwe Liefde citeerde Matthieu Ricard uit zijn boek de Romeinse filosoof Lucius Annaeus Seneca. Ruim tweeduizend jaar geleden schreef hij: ‘Het is niet zo dat we niet durven, omdat het allemaal zo moeilijk is. Het is allemaal zo moeilijk, omdat we niet durven.’
Dat is voor mij een mantra als het dilemma over weggeven mij weer eens dwarszit.

Guus van Holland, die worstelt met geven, zichzelf wegcijferen, anderen steunen, naar anderen luisteren, zijn narcisme probeert te begrijpen en hoopt dat altruïsme dan wel compassie de samenleving vriendelijker kan maken.

Dit artikel is gepubliceerd in de (Engelstalige) zomereditie van The Optimist

Is gelijk willen hebben een gevecht om (iets) te winnen?

21 aug

Een stilte-retraîte ondergaan is uitdagend voor wie zijn ervaringen en gevoel graag deelt. Omringd door mensen zwijgend zittend en lopend mediteren, zwijgend thee drinken, zwijgend eten, zwijgend observeren. Moeilijk, hoor. Gelukkig mocht er in mijn retraîte tijdens de lunch mondjesmaat worden gesproken. Liefst over je ervaringen ter plekke, maar dan wel terughoudend. Liever niet uitweiden, niet associëren met wat elders, eerder of buiten de sangha is gebeurd.

,,Stil zijn is moeilijk”, hoorde ik plotseling. Ik voelde een hand op mijn schouder. Als een terechtwijzing? Vast. Ik had de regels doorbroken en was – als vanouds – aan de wandel gegaan met verhalen. Ik slikte haastig de woorden in die in mijn mond brandden en zweeg vol schuldgevoel. De vrouw tegenover mij knipoogde. Ze wees mij niet terecht, ze was vriendelijk. Ze daagde mij uit vriendelijk voor mezelf te zijn en mij vooral niet schuldig te voelen.

De volgende meditatiesessie (na de lunch) ging ik vooraan zitten. Als om mijn schuld in te lossen. Recht tegenover de umdze (meditatieleider en tijdaangever), de man die een hand op mijn schouder had gelegd. Bewust of onbewust vooraan, ik weet het niet. Of misschien toch wel: zie mij eens hier vooraan zitten! Na de afsluitende gong, kwam de umdze meteen naar me toe en legde een hand op mijn arm. Hij zei op vriendelijke toon dat hij mij niet had willen beschuldigen. Ik hoorde een verontschuldiging…

,,Ja, je had gelijk”, was mijn haastige antwoord. Ik dacht niet eens na, ik zei het zomaar, spontaan. Hopelijk zou hij mij door mijn schuldbekentenis alsnog vergeven. ,,Het is geen kwestie van gelijk hebben’’, repliceerde de umdze, een man met wie ik al jaren op basis van wederzijdse vriendelijkheid van gedachten wissel. ,,Ik vond het alleen nodig om mijn eerdere opmerking te verklaren”, ging hij verder. ,,Misschien is dat wel mijn schuldgevoel. Ik wil jou niet kwetsen. En ik was ook gewoon een beetje geïrriteerd door iets anders wat in mijn gedachten speelde.”

Nog steeds spookt het door mijn hoofd: ,,Het is geen kwestie van gelijk hebben.” Die opmerking. Is het dat wat mij vaak zo moe heeft gemaakt? De voortdurende strijd om gelijk te hebben, te winnen dus, beter (wijzer) te zijn dan de ander. Ik zie, hoor en lees het om me heen: de eeuwige strijd van gelijk hebben, de ander overtuigen, jouw mening opdringen.

Ik zie, hoor en lees dat mensen smullen van verhitte discussies op radio en televisie, op internetfora en sociale media. Ik voel het als een strijd om het gelijk. Kijk mij eens, hoe goed ik ben. Strijd! Competitie! Ik vermoed zelfs dat die zucht naar strijd en ongelijkheid toeneemt. Mensen willen strijd. Us and them. Afwijzing als afweer. Zonder strijd geen spanning.

Maar ik smul juist wanneer tijdens meningsverschillen de een goed, aandachtig naar de ander luistert en eerst en vooral probeert te begrijpen wat hij bedoelt. De ander laat uitpraten. Vooral het inzicht van de ander aanvaardt en niet de ander zonder meer (nadenken) afwijst en in de categorie van onwetenden (dommen) wegzet.

Luisteren is zó moeilijk. Het is een gevecht: aanvaarden wat een ander ziet, hoort en voelt, zonder het of hem te veroordelen. Zonder mezelf te profileren. Rest mijn vraag waarom gelijk hebben zo belangrijk wordt gevonden. Waarom ik dat altijd zo belangrijk heb gevonden. Hebben we zonder bevestiging van wat wij vinden geen bestaansrecht? Voelen we ons minderwaardig of zelfs afgewezen wanneer een ander onze mening niet deelt? Voelen we ons verheven, trots, baas over de ander wanneer we gelijk krijgen? Slaan we ons op de borst wanneer we van een ander hebben gewonnen? Zonder winst geen ik, zonder winst geen ego. Ben je dan zonder winst niks? Is verliezen dan zo erg? Wat verlies je eigenlijk?

Het zijn vragen die me, sinds de umdze me onderbrak, bezighouden. Bijna geen meditatie of contemplatie passeert dezer dagen zonder deze overdenking over gelijk (willen) hebben. Over strijd en winnen. Over aanvaarding en een ander aanvaarden. Dat een ander een ander is en zijn eigen mening, gevoel en smaak heeft. Zo heeft de stilte-retraîte zin gehad. Maar het is wel een strijd, sowieso mijn strijd.

Guus van Holland was sportjournalist bij de Volkskrant en NRC Handelsblad. Hij is vriend van Shambhala Leiden.

Deze column is gepubliceerd op de najaarseditie van http://www.vriendenvanboeddhisme.nl/

Onbevreesd, moedig en kwetsbaar

9 jun

Ben ik bang voor morgen, voor straks, voor wat er gebeuren gaat? Vaak wel. Waarom toch? Omdat de toekomst onzeker is. Omdat ik graag weet wat komen gaat. Dan kan ik me er op voorbereiden, maatregelen treffen, me erop instellen. Toch?

Nu ik deze column voor de Vrienden van het Boeddhisme schrijf, begrijp ik dat het ondoenlijk is me voor te bereiden op (alle) dingen die staan te gebeuren. Wat kan ik in vredesnaam doen om mezelf zekerheid te verschaffen, behalve een schuilkelder bouwen ten einde mezelf tegen mogelijk naderend onheil te beschermen? Ik weet het toch niet. Dingen gebeuren nu eenmaal. Ik kan niet alles in de hand hebben.

Dus kan ik me beter op nu concentreren. Zoals nu op deze column. Stel dat ik voortdurend tijdens het schrijven bezig ben met wat me te wachten staat, dan kan ik beter meteen stoppen. Dan wordt het sowieso een stukje dat alle kanten opwaait en -draait.

De gedachten die nu al schrijvend opkomen, vinden hun oorsprong in de cursus ‘Onbevreesdheid in het dagelijks leven’ uit De weg van Shambhala. Ik denk terug aan een oefening tijdens een sessie. Ik moest een dialoog aangaan met een andere cursist, bijvoorbeeld de vrouw naast mij. Een uitwisseling over onbevreesdheid, angst en onzekerheid.

Zo kwam ik tegenover een vreemde vrouw te zitten, aan wie ik moest vertellen wat door me heenging terwijl ik haar aankeek. Wat ik op dat moment voelde, wat ik nu voelde. En dat was heel vreemd.

Niet zo vreemd als ik verwachtte. Ik vertelde wat ik dacht en voelde: onzekerheid dus. Maar zowaar ook onbevreesdheid. Ik voelde wat de leraar had uitgelegd, over onbevreesdheid, moed en kwetsbaarheid. De vrouw keek me aan, luisterde en gaf (volgens opdracht) geen reactie. Ze toonde afwijzing noch goedkeuring. Er waren slechts woorden die uit mijn mond kwamen – en naar mijn gevoel recht uit mijn hart. Ik liet mijn hart spreken, over mijn onzekerheden en kwetsbaarheden, zoals ik ze op dat moment ervoer. En het voelde goed.

De vrouw was nog steeds een vreemde. Maar ze zag er gaandeweg mijn woordenstroom niet meer uit als een vreemde die mij vast zou vertellen wat voor een angsthaas ik was. Zij was er, niet meer en niet minder. Haar houding en mimiek verrieden geen oordeel. En zeker geen veroordeling, zoals ik had gevreesd.

Het meest verheugende kwam nog. Toen de vrouw mij mocht vertellen wat zij dacht en voelde. Ze zei dat ze veel herkende in wat ik had verteld. Ook zij was onzeker geweest, bang voor mijn reactie. Toen ter afsluiting de gong ging, keken we elkaar vriendelijk aan. Opgelucht. Onze onzekerheid, vooral onze angst voor afwijzing, was misplaatst geweest. Er was niets nadeligs gebeurd. Goddank.

Zo wil ik me vaker voelen. Zonder angsten, niet bang om te falen. Voortdurend levend in nu. Soms in de toekomst, vanzelfsprekend, maar liever nooit in de onzekerheid dat wat mij te wachten staat nadelig uitvalt.

Ik oefen buiten de cursus. Ik probeer te zeggen (en te schrijven) wat ik heb te zeggen (en te schrijven). Gewoon dóen. Mezelf inprenten dat het goed is wat ik doe. En dat ik er wat van leren kan. Mocht het resultaat niet positief zijn, dan kan ik er over nadenken. Wat gebeurt er dan met mij? Voel ik me teleurgesteld, verdrietig of boos? Kruip ik in mijn schulp en neem ik mij voor nooit meer iets te ondernemen, bijvoorbeeld nooit meer openhartig zijn én kwetsbaar?

Door meditatie – een halfuurtje op mijn kussen zitten en het gevoel laten opkomen, overdenken en voorbij laten gaan – kan ik mezelf helpen. Ik kan dan een en ander onder ogen zien: dit is dus wat met mij gebeurt, dit gevoel is er. Ik ervaar deze stilte en afzondering als verhelderend én verruimend. Ik kom bij mezelf, sla niet op de vlucht voor wat zich mogelijk in mijn lijf gaat afspelen. Is het verdriet, dan is het verdriet? Is het verwarring of angst? Nou, vooruit dan. Dan is het angst. Dat mag toch?

Ik heb het gevoel dat ik ruimte maak voor wat zich voordoet en voor wat zich kan aandienen. Dit ben ik, dit zijn mijn gedachten, dit is mijn gevoel. Dit is niemand anders. Ik las in mijn cursusboek: ‘Als je begint met kijken naar je angst, gewoon in die angst springt, dan is het volgende dat je ervaart een gevoel van volledig in elkaar zakken. In de situatie van angst zit veel energie, maar als je begint er in te springen, dan voelt het alsof je net een ballon hebt doorgeprikt.’

Ssssss, als een ballon, die eens is opgeblazen en zich almaar heeft gevuld. Zo voelde het toen ik tegenover de vrouw zat en mij blootgaf. Ik liep langzaam leeg. Vriendelijkheid ontmoette vriendelijkheid. Ik hoor mijn moeder nog zeggen: ‘Wie goed doet, goed ontmoet.’ Dat blijkt dus een boeddhistische wijsheid. Ik besef dat het niet in elke situatie zo bevredigend afloopt. Maar mij doet het vrijwel altijd goed.

Ik ben vriendelijk geweest voor mezelf. Dat voelt beter dan afwijzing.

Guus van Holland is lid van de Shambhala-sangha Leiden

Deze column staat in de zomereditie van http://www.vriendenvanboeddhisme.nl

Een mogelijk nieuwe liefde: altruïsme

2 mrt

Vredelievende mensen allemaal in de zaal. Zeer waarschijnlijk. Anders waren ze niet naar De Nieuwe Liefde in Amsterdam gekomen om naar Matthieu Ricard te luisteren. Hoe hij altruïsme had leren doorgronden en waarom hij dat nu onder meer via zijn boek ‘Altruïsme: de kracht van compassie’ onder de aandacht wil brengen. Het boek telt ruim 800 pagina’s. Wie dat te veel vindt, kan naar zijn lezingen gaan en luisteren. YouTube biedt uitkomst.

Boeddhisten kennen hem zonder twijfel. Ricard is een Fransman die veertig jaar geleden naar de Himalaya trok. Hij was gepromoveerd als moleculair bioloog en zijn vader, Jean-François Revel, was hoogleraar filosofie. Vijftien jaar geleden schreven zij samen een boek (in dialoog) ‘De monnik en de filosoof’. Ricard leefde jarenlang in afzondering in de Himalaya en woont nu in een klooster in Kathmandu, Nepal. Hij leerde van monniken en lama’s en van urenlange meditaties en contemplaties. Ook is hij tolk van de Dalai Lama.

AppleMark
Naar een man met zoveel kennis ga je zeker luisteren. Vooral omdat hij meent dat de samenleving toe is aan (meer) altruïsme. Ook omdat je beseft dat het niet zo niet langer kan, met al die agressie en dat egocentrisme om ons heen. Weet Ricard het antwoord? En wat is dan altruïsme? Hoe kun je dat leren? Waarom zou je dat leren? Boeddhisten voelen het aan, maar juist anderen die niet alleen vrede willen maar ook daarnaar willen handelen, horen en lezen graag meer.

Zo gemakkelijk is het niet. Anders zou Ricard er niet anderhalf uur over uitweiden en er een boek van ruim 800 pagina’s over schrijven. ‘Leven is nuttig voor anderen,’  citeert hij Seneca, een Romeinse schrijver en stoïcijns filosoof (4 v.Chr.-65 n.Chr.),  op de eerste pagina van het indrukwekkende boek. Maar daarmee is nog lang niet alles gezegd. Inzichten van sociaal psychologen, sociologen en filosofen volgen elkaar op in Ricards ‘bijbel’.

Te beginnen bij de Franse filosoof en grondlegger van het positivisme, Auguste Comte (1798-1857), die zegt dat altruïsme ‘uitschakeling van egoïstische verlangens en egocentrisme’ is en ‘een leven leiden dat gewijd is aan het welzijn van anderen’. De Amerikaanse filosoof Thomas Nagel voegt er in 1970 in zijn boek ‘The possibility of altruïsm’ aan toe: ‘het rechtstreeks belang dat een ander heeft bij jouw daden, vanwege het simpele feit dat de belangen van die ander jouw handelen motiveren’.

Onbaatzuchtig handelen. Daar komt het toch op neer? Niet een ander helpen met de bedoeling jezelf te complimenteren of er iets voor terug te krijgen. Dan draait het toch weer om het zelf. Ik weet het: het draait altijd om het zelf. Het lijkt niet uit te roeien. En is het niet zo dat mensen egocentrisch worden geboren? En als dat niet zo is, dan wordt ons toch door onze ouders en onze omgeving geleerd vooral aan jezelf te denken. Wie mee wil in deze harde, competitieve wereld heeft als individu de plicht voor zichzelf op te komen. Belangwekkende filosofen als Friedrich Nietzsche en Max Stirner hebben dat toch ook beweerd?

Ricard bestrijdt dit. Zeker onder traditionele volkeren in de Himalaya vond hij vriendelijkheid in de vorm van altruïsme die ver afstond van het gedrag waarmee hij in Parijs werd geconfronteerd, als jongen en zoon van erudiete ouders (vader was filosoof, schrijver, journalist en directeur van weekblad L’Express, moeder was kunstenares Yahne le Temoulin). ,,Deze mensen zijn veel minder met zichzelf bezig”, vertelde Ricard in Amsterdam.

Ricard Ted
De Fransman gaf een voorbeeld van oudere kinderen, tussen zes en negen. ,,Neem hen mee naar een ziekenhuis om een ander kind te bezoeken. Vraag twee weken later of het kind opnieuw mee wil gaan en je hebt 70 procent kans dat dat zo is. Heb je het kind na het eerste bezoek een beloning gegeven – snoep of zo – dan is de kans veel kleiner dat het kind nog mee wil. Het wil dus wel mee om te troosten of te helpen, maar niet omdat het een lolly krijgt.”

Ricard beweert: ,,Tussen zijn tweede en vijfde werkt een kind spontaan mee met de anderen. Het is pas later dat het begint te beseffen dat niet alle mensen lief en behulpzaam zijn en dat het zich tegen dat soort mensen leert te beschermen. Vanaf twaalf of dertien breidt de empathie zich weer uit en begint het kind zich verwant te voelen met kinderen uit bijvoorbeeld Bangladesh. In traditionele samenlevingen, zoals in de Himalaya, voelt iedereen zich betrokken bij de anderen. Je hoeft tegen een jongen van tien niet te zeggen dat hij zich moet bekommeren om zijn zusje van drie. Dat gebeurt daar spontaan.”

Hij stal de harten van het publiek in De Nieuwe Liefde. Of zijn inzichten de samenleving bevrijden van egocentrisme valt te bezien. Maar naar mijn idee biedt altruïsme perspectief. Nu nog de vraag hoe je dat bereikt. Ricard heeft door neurologische testen (hersenscans) te ondergaan bij onder meer de Duitse Tania Singer, directeur en onderzoeker Sociale Neurowetenschappen aan het Max Planck Instituut in Leipzig, gezien dat meditatie en contemplatie veranderingen in de hersens teweegbrengen. De verkleuringen en oplichtende delen zijn duidelijk waar te nemen. Meditatie en contemplatie hebben wel degelijk effect. Maar dat was al eerder aangetoond, onder meer bij mediterende monniken.

ricard test2 

Alleen al voortdurend oefenen met altruïsme, denken aan anderen helpen en voor anderen zorgen, leidt tot verandering van het gedrag. Het is als met leren schaatsen en zwemmen: oefenen, oefenen, oefenen. Hersens zijn flexibel, zo is gebleken.

Ricard heeft me al weer aan het denken gezet. Niet alleen door zijn voordracht, maar vooral door zijn immense en permanent lezenswaardige boek. Ik probeer mijn (egocentrische) gedrag te veranderen door meditatie en contemplatie. En ik verander, langzaam, heel langzaam. Soms toch weer niet en krijg ik een ‘terugslag’. Als ik maar blijf oefenen. Ik voel dat het kan werken. Voortdurend denkend aan het slot van het boek waar Ricard opnieuw Seneca citeert: ‘Het is niet zo dat we niet durven omdat het allemaal zo moeilijk is. Het is allemaal zo moeilijk omdat we niet durven.’

Op die avond in Amsterdam maakte ik kennis met een mogelijk nieuwe liefde: altruïsme.

Deze column is in een kortere gepubliceerd op de website http://www.vriendenvanboeddhisme.nl/

NB: De Morgen, dat het boek als vijfde bestempelde van de beste boeken van februari: ‘Het heeft iets van de Bijbel, het nieuwe boek van Matthieu Ricard: vuistdik, bijna negenhonderd pagina’s, en ongetwijfeld het diepgravendste en breedste boek ooit geschreven over altruïsme.(…) Ricard bekijkt zijn onderwerp vanuit alle mogelijke hoeken en besluit dat alleen naastenliefde ons nog kan redden.’

Binnenkort een uitgebreid artikel in The Optimist

Bij de verjaardag van Roberto Baggio, een boeddhist

27 feb

Vanuit hun verschillende invalshoeken voeren Raf Willems en Guus van Holland een wekelijkse briefwisseling met elkaar in deze rubriek Social Football Lab 2020 Histories, op http://www.socialfootballab2020.com

Brief 3:

Waarde Guus,

Ik ken en waardeer je gepassioneerde interesse voor het boeddhisme. Daarom schrijf ik je nu graag over mijn favoriete Italiaanse voetballer – dat verrast je, want je weet dat ik niet van het calcio hou – Roberto Baggio (1967). Hij vierde op 18 februari zijn 48ste verjaardag. Men noemt hem ‘Il Divin Codino’, de goddelijke paardenstaart.

robertobaggio
Baggio opende vorig jaar in Milaan de grootste boeddhistische tempel van Europa. Hij bekeerde zich in 1988 tot de spirituele stroming van het Soka Gakkai Buddhism. Na intensieve gesprekken met een boeddhistische vriend startte hij reeds op zijn 21ste zijn zoektocht naar de staat van geluk ‘via vrede, vrijheid en mededogen’. Wist je dat hij op die wijze probeerde de prestatiestress uit het hoofd te counteren en de bevelen van dwangmatige coaches uit het lichaam?

De speler Roberto werd geëerd om zijn vrije geest en smaakte het applaus van de tegenstander én de publieke opinie bij zijn gedurfde, aparte en tegendraadse keuzes op het veld: 317 doelpunten in 697 matchen tussen 1983 en 2004. Ik haal graag enkele onnavolgbare bewegingen voor de geest. In 1987 besloot hij tot een inspirerende wandeling over het veld van San Siro. Hij scoorde namens La viola – Fiorentina – tegen de rossoneri van Ruud Gullit en Franco Baresi. Na een seconde van verstomming uitte het publiek van… AC Milan zijn dankbaarheid voor zoveel schoonheid. Met zijn superbe slaloms voelde hij zich thuis tussen de renaissancekunst van Florence, Guus.

Maar toen het bestuur van Fiorentina hem in 1990 voor onaanvaardbaar veel geld veilde aan Juventus stond de stad wel in rep en roer: volksopstand met gewonden en arrestanten. Een jaar later weigerde hij zelfs een penalty te trappen tegen ‘zijn paarsen’. De vervanger miste, de Fiorentinafans zongen Baggio de hele match toe tot zijn coach hem uit doffe ellende wisselde. Tegen alle conventies in verliet hij als Juvespeler het veld met een purperen sjaal om de hals. De tifosi van de bianconeri kropten hun wrok op tot hij zich met intelligente goals ook in hun harten speelden tijdens de gewonnen UEFA Cupfinale tegen Borussia Dortmund in 1993.

De bekroning volgde met de uitverkiezing tot Europese Gouden Schoen. Het beste moest nog komen. Zijn intellectuele toets vermengde zich met de wetenschappelijke systematiek van de vernieuwende bondscoach Arrigo Sacchi. Hij bedacht voor hem de vrije, zwervende rol en de Amerikaanse Wereldbekerzomer van 1994 werd die van Roberto Baggio. Aanvankelijk nog controlerend en calculerend, vervolgens dominerend met vijf beslissende doelpunten. In de finale legde hij het Braziliaanse spel aan banden met subtiele variaties in positiespel en balcirculatie. Dat hield hij 120 minuten vol in de verzengende hitte van de Rose Bowl in Los Angeles.

BAGGIO
Bij de laatste trap liet zijn mentale meesterschap over de bal hem in de steek. Il Divin Codino schoot de strafschop hoog over en zocht nadien de eenzaamheid op. Soms is het beeld van de mislukking in de sport mooier dan dat van het succes, Guus.

De passage paste in het scenario van zijn leven. De bewegingen van Baggio stroomden over van energieke harmonie. De ‘goddelijke paardenstaart’ wendde zich tot de ‘kale dalai lama’. Met meditatie, met mildheid bij het menselijke falen, dat was de kern van het door hem omarmde boeddhisme. Niet om de eigen dwalingen goed te praten, Guus, maar om ze een plaats te geven in het panorama van een levensloop. Na zijn loopbaan in 2004 opteerde hij voor sociaal engagement. Hij aanvaardde het ambassadeurschap van de ‘Food Camp; Agriculture Organisation’ van de Verenigde Naties en zette zich in voor allerlei campagnes. Hij ijverde vooral vol genegenheid voor de vrijlating van Aung San Suu Kyi.

baggio prijs
De mensenrechtenactiviste uit Birma/Myanmar won in 1991 de Nobelprijs voor de Vrede maar zuchtte sinds 1989, na de zege van haar partij in de verkiezingen, onder het huisarrest en andere domme dwangmaatregelen van de militaire machthebbers. Voor zijn inzet voor haar werd hij in 2010 in Hiroshima uitgeroepen tot ‘Man of Peace’. Hij omhelsde haar uiteindelijk op 28 oktober 2013 toen hij haar het ereburgerschap van Rome mocht overhandigen. Wist je Guus, dat hij toen volgende woorden sprak: ,,Dear Aung, your strong determination made me think of my Master Daisaku Ikeda: ‘the decisions of human beings determine not only their fate, but also that of the rest of the world.’ Your example and your courage, your non-violent struggle for freedom, dear Aung, have changed the destiny of your people and have also improved our lives.

Roberto Baggio reageerde vol ontroering op deze ontmoeting. Ik denk dat Il Divin Codino stiekem de vrije vrouw Aung San Suu Kyi ten dans wilde vragen, Guus. Ik gun hem deze dans. De ‘goddelijke paardenstaart’ gaf het wereldvoetbal uiteindelijk een menselijker gelaat. Benieuwd naar je reactie.

Met vriendelijke groet,

Raf

Brief 1: https://guusvanholland.com/2015/02/06/op-6-februari-denk-ik-aan-de-busby-babes/

Brief 2: https://guusvanholland.com/2015/02/20/leonardo-een-kind-en-prooi-van-voetbalhandelaars/

Over smaak valt te twisten over grootmeesterschap niet

15 feb

Louis van Gaal, Sportcoach van 2014

louis
Aloysius Paulus Maria van Gaal (bekend als Louis) moet hebben geweten dat hij afgelopen december tot Sportcoach van het jaar 2014 zou worden gekozen. Hij moet ergens in zijn brein vol alarmbellen en andere zintuiglijke indicatoren hebben gevoeld dat de vakjury niet om hem heen kon. Over smaak valt nog te twisten, over grootmeesterschap niet.

Het zal toch niet zo zijn dat een forum van als vakbekwaam gekwalificeerde mensen hem na het meeslepende wereldkampioenschap voetbal in Brazilië de hoogste Nederlandse sportonderscheiding passeren?

Je voelt het Louis van Gaal denken, ’s nachts even draaiend in zijn bed na weer een beladen wedstrijd, om dan met een hervonden – op zelfvertrouwen gebaseerde – rustige hartslag in slaap te vallen. Ik ben toch de beste? Ja, ik ben de beste. Van allemaal. Zo zou hij ingeslapen kunnen zijn.

Want aan iedereen die met voetbal is begaan, heeft hij immers getoond dat hij en zijn team van specialisten een groep jonge, min of meer internationaal beperkte voetballers naar het hoogste niveau kunnen brengen. Zelfs de wereldtitel behoorde tot de mogelijkheden. Want ook de Duitsers (de uiteindelijke wereldkampioenen, met hun al jarenlang ver doorgevoerde tactische en technische voorbereiding onder leiding van bondscoach Joachim Löw) had Van Gaal en de zijnen kunnen verslaan.

Wanneer het hoge doel wordt bereikt, is borstklopperij begrijpelijk en menselijk. Trots mag, trots is geen vies woord, trots is geen slechte eigenschap, trots is een bevestiging van het zelfvertrouwen. Wie met zijn hand op zijn hart timmert, is verguld van zichzelf. Wie dat niet doet (niet durft), is bang. Bang om zichzelf te zijn. Het ego mag best eens een schouderklopje krijgen na een succesvol verlopen uitdaging.

Aan de top ben je gauw eenzaam. Zo beseft Van Gaal. Enerzijds word je aanbeden, anderzijds dreig je als ‘topper’ al gauw naar beneden gehaald te worden, om welke reden ook. Het getuigt daarom van een immense kracht door te gaan op het gekozen pad. Niet eigenzinnig maar vastbesloten.

Op dat pad zoek je voortdurend naar verbetering, naar iets nieuws. Naar mensen die kunnen helpen, inspireren, vooral luisteren naar degenen die je op het andere been zetten. Je vijanden zijn ook je leermeesters. Anderen het vertrouwen geven, mensen die meer weten, hun eigen expertise hebben. Naar andere facetten van het leven en van coachen kijken (ook buiten de sport en buiten voetbal), en ze meenemen ter aanvulling op jouw perceptie. Louis van Gaal heeft zich er in de loop van zijn loopbaan als coach een meester in getoond.

Van Gaal heeft geleerd dat je niet alleen hoeft te staan. Alleen is maar alleen, en maakt je kwetsbaar. Delen geeft je het gevoel sterker te zijn. Anderen zijn er om je te helpen. Die visie deelt hij ook met voetballers met wie hij samenwerkt.

phil meditatie
Zo deed Phil Jackson, vaak de beste sportcoach van de laatste twintig jaar genoemd. Niet alleen omdat hij elfmaal kampioen werd van de NBA (zesmaal met de Chicago Bulls, vijfmaal met de LA Lakers). Jackson putte uit zijn zenboeddhistische leringen (van Shunryu Suzuki) en het boek ‘Zen and the Art of Motorcycle Maintenance’ (van Robert Pirsig) en overtuigde basketballers met een groot ego als Michael Jordan, Kobe Bryant en Shaquille O’Neal ervan hoe zij naast hun eigen talenten konden profiteren van de kwaliteiten van hun teamgenoten. Samen spelen als de lamme met de blinde. Elkaar nodig hebben, steunen, aanvullen, waarderen. Een team is beter dan één superster, we horen het Van Gaal vaak zeggen.

Van Gaal laat niet alles over zijn werkwijze los. Dat is jammer voor ons nieuwsgierige buitenstaanders. Maar begrijpelijk in zijn wereld van competitie en naijver. De concurrentie zit ook niet stil. Veel van wat hij aan kennis heeft verworven, kan worden aangewend door concurrerende coaches, mensen die hetzelfde (de top) willen bereiken. Maar niet alle coaches is het gegeven zo gedisciplineerd en nieuwsgierig te werken. Juist Van Gaals talent is doorslaggevend voor herhaald succes. Fingerspitzengefühl. Zijn charisma is onomstreden. Om Louis van Gaal kun je niet heen.

Round of 16 - Netherlands vs Mexico
Van Gaal laat niets aan het toeval over. Wat anders kan van een coach worden verwacht? Maar Van Gaal gaat vaak verder. Hij wil alles in zijn greep hebben. Het gras moet op maat zijn én vochtig genoeg om de balcirculatie vloeibaar te laten verlopen. Daarom moet ook de bal de gewenste hardheid hebben. Ballenjongens moeten alert en snel zijn. Hij vraagt de betrokken media eensgezind achter de ploeg te staan. Spelers dienen dankzij uitputtende trainingsherhalingen geconditioneerd gedrag te tonen. De looplijnen en bewegingen, uitgekristalliseerd door computeranalisten, moeten strikt gevolgd worden. Overbodige, onverwachte emoties dienen vermeden te worden.

Mede daarom wordt het management van Louis van Gaal ten voorbeeld gesteld aan de zakenwereld. De consultants Jeroen Visscher en Jurgen Frumau schreven er een boek over: ‘Hoe smeed je wereldkampioenen’. De oud-economiejournalist van NRC Handelsblad en oud-hoofdredacteur van opinietijdschrift The Optimist, Max Christern, bracht onlangs het boek ‘De Keeperswissel; de 7 Managementlessen van Louis van Gaal’ uit. Daarin zet hij uiteen wat managers in het bedrijfsleven kunnen leren van de methode-Van Gaal. En dat is veel.

Maar de zakenwereld is niet de sportwereld. Emoties horen bij sport. Zonder emoties is er geen sport, zonder sport geen emoties: geen hoop, verdriet en euforie. Mensenwerk dus. Dat is juist de charme van sport. Passie is een niet te versmaden factor.

Vooral emoties kunnen een obstakel vormen voor een coach die perfectionisme nastreeft. Daarom worden al gauw een psycholoog of op zijn minst sportpsychologische inzichten ingeschakeld. Daarmee kunnen achtergronden en mogelijke angsten en trauma’s van een speler worden geanalyseerd en mogelijk omgebogen tot een krachtiger houding. Van Gaal ziet het als een prioriteit veel (als leraar en vooral vaderlijk) met spelers te praten, over hun drijfveer, afkomst, verleden, familie en leefsituatie. Hij wil ze begrijpen, hun mentale kracht doorgronden en daar met elkaar naar handelen.

Hij wil de mens centraal stellen. Zoals hij zegt: ‘Heel de mens doorzien’. Wat kan de speler, wat kan hij niet, onder welke omstandigheden voelt hij zich goed, wanneer niet.

Bij Bayern München dienden spelers ’s morgens voor de training een checklist in te vullen met thema’s als slaapgedrag, eet- en drinkgewoonten, actuele gedachten en zielenroerselen, familiesituaties en zo verder. Dat werd gecombineerd met fysieke testen, waaraan (ook) de psychische gesteldheid kan worden afgelezen. De resultaten werden besproken met het team van specialisten. Zo kunnen hoofdcoach en begeleidende specialisten bepalen hoe spelers in hun vel steken en trainingen indien nodig aanpassen. Zo weet de speler dat hij aandacht krijgt en dat rekening wordt gehouden met wat hij wil en niet wil, kan of niet kan. Ieder zijn kracht en zijn kwetsbaarheden.

Het is alsof Van Gaal liefst robots (geprogrammeerd in de controlekamers) het veld in wil sturen. Gesteund door de technologie die tegelijk de emotie uit de sport verdrijft. Geprogrammeerd naar zijn wensen, voldoening gevend aan het altijd sluimerende verlangen de beste coach ter wereld te zijn. Een chip in het hoofd van de spelers, waar alle acties en (mogelijk) reacties staan opgeslagen. Het is een toekomstbeeld, met de ogenschijnlijk steeds groter wordende ambities in de sport.

Van Gaal wekt de indruk nog steeds graag met ménsen samen te werken. Spelen dus. Als geboren liefhebber van spel in het algemeen en voetbal in het bijzonder. Samen spelen om het hoogste te bereiken.

Phil Jackson liet zijn spelers naar de Wizard of Oz kijken, sprookjes lezen, in een ingewijde ruimte mediteren en altruïsme overdenken. Waarom zou Van Gaal dat niet doen? Vooralsnog richt hij zich op zijn eigen, voortdurende vernieuwende wijze. Hij staat open voor wat zich aandient in de psychologische, sociologische en medische wetenschap en voor visies van anderen die hun waarde hebben onderstreept.

Wat in de media over hem, zijn gedrag en zienswijze wordt beweerd, laat hem vermoedelijk niet koud. Hij beseft na ruim twintig jaar (eigenzinnig) coaching in Nederland, Spanje, Duitsland en Engeland dat hij op de huid wordt gezeten. Soms draagt hij een harnas. Maar dat voelt niet goed. Hij wil toch een mens zijn, met een open hart en een open geest. Laat ze maar komen, laat ze maar vragen, insinueren en tweedracht zaaien.

Die keeperswissel, ja. Tim Krul in plaats van Jasper Cillessen bij de strafschoppen. Tijdens het de kwartfinale van het WK, nota bene. Zomaar ineens? Vast niet. Het had anders kunnen lopen. Maar op dat moment zag Van Gaal met zijn team wat er nodig was. Hij had een nieuw wapen gevonden. Wie weet, was dit de weg naar glorie. En ja, het was de weg. Durf opent deuren.

Wie is in staat zichzelf een algemeen aanvaarde houding geven voor het front van microfoons en camera’s? De een verdwijnt in zichzelf, de ander groeit en gloeit van zelfverheerlijking. Zoals Louis van Gaal.

Zoals hij daar stond met de prijs als beste Sportcoach van 2014, met een mengeling van trots en verlegenheid. Dat was bewonderenswaardig en vertederend tegelijk. Iedereen had gezien wat Oranje presteerde in Brazilië, velen leefden mee. Maar niemand had voorspeld wat de coach met zijn team had voorbereid in de achterkamertjes van Oranje. Zo snoerde hij criticasters de mond en onderstreepte hij vooral zijn meesterschap.

Louis van Gaal is een bijzondere coach. Dat streelt hem. En dat mag.

Dit portret van mijn hand is gepubliceerd in het februarinummer van Nlcoach

Wandelen als tijdverspilling

3 nov

IMG_0786
Moe van al het gedoe in en rondom mij zat ik daar als een boeddha op een bankje. Bewegingsloos. Ik keek voor me uit, zonder doel. Mijn blik was nergens op gericht. Zelfs niet op het water dat in het kanaal voorbij stroomde. Ik zat daar en voelde in mijn gezicht iets dat op een zuchtje wind leek. Boven mij ontwaarde ik een vrijwel wolkenloze hemel. En er was geluid. Vogels, eenden, het kabbelende water, het suizende riet. Niet verstorend. Gewoon geluid.

Ik was niet bewust naar die plek toegelopen. Zomaar had ik na een lange wandeling een bankje zien staan. Als een vriend die me uitnodigend een hand toestak. ‘Kom hier. Hier kun je zitten, als je daar behoefte aan hebt.’

Ik ging onbewust op het verzoek in. Keek of het bankje wel schoon was. Ja, dat was het. Ik ging zitten. Ik zag het gras waarop ik mijn voeten had gezet, tilde mijn hoofd op en zag het water. Aan de overkant stonden enkele huizen. Zag ik daar een man, wandelend met een hond? Het zou zo maar kunnen.

Daar zat ik dan. Als in een zeepbel. Met rondom mij een flinterdunne, transparante wand, een lichte scheiding tussen mijn wereld en een andere wereld. Ik hoorde daar niet bij, ik zat in mijn eigen wereld. Vanuit de andere wereld kwam het zuchtje wind en het geluid binnen van de vogels, de eenden, het kabbelende water en het suizende riet. In de andere wereld zag ik een man met zijn hond wandelen, enkele huizen en een vrijwel wolkenloze hemel.

Nu ik het tafereel herbeleef, voelt het alsof ik mediteerde. Alsof ik op mijn kussen zat en mijn wereld vol gedachten en zintuiglijke ervaringen voorbij zag trekken. Maar het was anders. Ik was daar niet ‘bewust’ op het bankje gaan zitten, zoals ik meestal ‘bewust’ op het kussen ga zitten in de hoop dat de beoefening mij iets zal brengen. Ik zit daar dan met een doel, wachtend dat er iets gebeurt. Dat bankje overkwam mij. Ik stond er voor open. Ik toonde belangstelling voor alles wat op mij afkwam. De uitnodiging om te gaan zitten diende zich zomaar aan. Als een geschenk uit de hemel.

Voordat ik aan de wandeling was begonnen, had ik naar het YouTube-filmpje gekeken waarop de (Amerikaanse) Tibetaans-boeddhistische non Pema Chödrön (geboren als Deirdre Blomfield-Brown) vragen van Oprah Winfrey beantwoordde. Het interview was mede naar aanleiding van haar boek When things fall apart (Als je wereld instort), dat ik al eens had gelezen. Een ander lezenswaardig boek van haar is The places that scare you (Waar je bang voor bent). http://www.bodhitv.nl/articles/show-news/2013-10-31/vrouwen-en-boeddhisme-pema-chodron/?p=69&v=laatste-items

Pema is lerares in de Tibetaanse Vajrayana-traditie van Chögyam Trunga, die heeft geprobeerd zijn oosterse kennis aansprekend te maken voor de westerse wereld. Sinds Trungpa’s dood, bijna dertig jaar geleden, wordt die kennis overgedragen door zijn zoon Sakyong Mipham, de man die mij bij Shambhala via zijn boeken, videoteachings, meditatie- en contemplatie-oefeningen, dialogen, trainingen en cursussen aanreikt hoe gewaar te kunnen worden van wie en wat ik ben, wat ik denk, voel en ervaar. Waarom ik zo denk en doe. Wat vriendelijkheid met je doet, en met anderen.

pema
Pema Chödrön (78) sprak tegen Oprah over het toestaan (liefst: vriendelijk verwelkomen) van emoties als angst, boosheid, verdriet, twijfel en eenzaamheid. Over onze geconditioneerde vermijding van ongemak. Over onze verbetenheid om vast te houden, aan zogenaamde zekerheden. Over het voortdurend zoeken naar afleiding, om jezelf (je ongemak, je pijn, je ware gevoel) maar niet tegen te komen. Over het hardnekkige verlangen naar iets anders, wat beter en mooier is. Zoeken naar afleiding. Vluchten voor jezelf. Over de angst voor onzekerheid. Terwijl zekerheid niet bestaat. Want alles is vergankelijk.

Ze sprak over angst voor stilte en leegte. Over bodemloosheid. Wat als de grond onder je voeten wegvalt? Wat als je je nergens (meer) aan vast kan houden, loslaat en je weg laat drijven, alles laat komen zoals het komt? http://www.oprah.com/own-super-soul-sunday/Pema-Chodron-What-to-Do-When-Your-Life-Falls-Apart-Video?playlist_id=53889

Pema Chödrön met Sakyong Mipham

Pema Chödrön met Sakyong Mipham

Ik zat op dat bankje en hield me niet vast. Ik zat gewoon. Verder niets. Ik had mezelf overgegeven, er was geen bodem. Toen voelde ik een zuchtje wind in mijn gezicht, er was geluid en ik zag van alles.

Links van mij zag ik een man wandelen. Hij hield stil, keek om zich heen en wandelde verder. Ineens meende ik hem te herkennen. Ik riep zijn naam, hoewel ik niet wist of het wel de juiste was. Het klopte. Hij keek en herkende mij. Korte tijd later zat hij naast mij op het bankje.

Even was het spannend. Wat zou hij mij vragen? Wat zou ik hem moeten vragen? Hij begon, gelukkig maar. Wat ik hier deed. Ik nam het over. Wat hij hier deed. Waarom? Nou gewoon. Eruit ‘geschopt’ door zijn vrouw. Naar buiten om een frisse neus te halen. Om de wereld eens van een andere kant te bekijken. Geen nieuwsgierigheid. Gewoon, even d’r uit.

Zo waren we beiden iets onverwachts tegengekomen. Elkaar. Een ontmoeting die niet bedoeld was, niet voorspeld, laat staan verwacht. Ze viel me toe. Toeval. Het werd een aangename ontmoeting. Een gesprek over ervaringen, over de tijd vullen, over doen en nalaten, over leegte. Ik betrapte me erop dat ik een en al aandacht was voor wat hij zei, hoe hij keek, hoe hij bewoog, wat hij beleefde. Door niets werd ik afgeleid.

Samen wandelden we terug naar de andere wereld. Ik vroeg hem waar hij woonde. Hij wees zijn huis aan, zijn tuin en zijn auto. Daar aan het water, bij dat bruggetje. Wist ik dat ook eens. En zo wandelden we voort. Er was niets dan de wandeling en de aandacht voor elkaar, wat we tegen elkaar zeiden en samen beleefden.

Zo stel ik mij de ideale meditatie voor. Zitten, ademen en gedachten laten stromen. Zie meditatie als tijdverspilling, schrijft Chögyam Trungpa Rinpoche in ‘Reis zonder doel’.

Tijdverspilling? Daar heb ik geen tijd voor. Ik heb nog zoveel te doen. Wandelen bijvoorbeeld.

Ter overdenking:

De herberg
Dit mens-zijn is een soort herberg
Elke ochtend weer nieuw bezoek.
Een vreugde, een depressie, een benauwdheid,
een flits van inzicht komt
als een onverwachte gast.
Verwelkom ze; ontvang ze allemaal gastvrij
zelfs als er een menigte verdriet binnenstormt
die met geweld je hele huisraad kort en klein slaat.
Behandel dan toch elke gast met eerbied.
Misschien komt hij de boel ontruimen
om plaats te maken voor extase…….
De donkere gedachte, schaamte, het venijn,
ontmoet ze bij de voordeur met een brede grijns
en vraag ze om erbij te komen zitten.
Wees blij met iedereen die langskomt
de hemel heeft ze stuk voor stuk gestuurd
om jou als raadgever te dienen.

(Rumi (Jalal al-Din Rumi [1207-1273] is een filosoof-dichter en soefi-mysticus van Perzische afkomst)

Deze column is geplaatst in de wintereditie van de website http://www.vriendenvanboeddisme.nl

Rebirthing: schreeuwen en schoppen

24 okt

adem in
De matrassen liggen nog opgestapeld in een hoek van de kamer. Op een ervan zal ik straks liggen. Zuchtend en steunend, luidkeels ademend, schreeuwend, slaand en trappelend, zo vrees ik.

Terwijl Willem me een kopje kruidenthee aanbiedt, kijk ik schichtig om me heen. Wat staat me te wachten? Hij vraagt hoe het me in het leven is vergaan. Over de dilemma’s, de strijd, de woede, het verdriet, de vermoeidheid, waar en waardoor energieblokkades kunnen zijn ontstaan. Wie ik ben, wat ik doe en wat ik wil.

Hij stelt me gerust. Hij legt uit en vraagt me als ik straks op de matras lig te laten komen wat komt. Het is een kwestie van intensief ademhalen, via de buik en het middenrif naar het bovenste gedeelte van de borst. Dat gebied beadem je over het algemeen nooit, daar zit het vaak vast, op die plek ben je dikwijls op je ,,hart en/of ziel getrapt”, weet hij. De energie van die vroegere gebeurtenissen inclusief de pijn is daar `bevroren’. Door in dat gebied te ademen, kan dat wat bevroren is weer ontdooien en de pijn alsnog worden verwerkt.

Dan mag ik gaan liggen, op mijn rug, gekleed. Ogen gesloten. Er klinkt zachte, onbestemde muziek. Ik richt me op mijn ademhaling. Krachtig in, lang uit. Aan de uitademing hoef ik niets te doen, die gaat vanzelf door de zwaartekracht. Hij legt een hand op mijn borst, eerst licht, dan zwaar, dan niet meer.

Ik zak weg, ik vergeet door te ademen. Willem maant me met zachte stem terug te keren. Opnieuw ademen. Wéér zak ik weg, ik laat me niet door mijn adem leiden maar door gedachten. Er gebeurt niets bijzonders in het eerste half uur. Is dat fout? De muziek wisselt, steeds iets onbestemds, wel evocatief.

Dan kietelt hij onder mijn voeten. Ik reageer, want het kriebelt. Ik adem door, soms toch weer wegzakkend. Dan drukt hij zwaar met zijn hand op mijn borst om weer snel los te laten, alsof hij een deksel van een hogedrukpan rukt. Maar er gebeurt niets. Weer kriebelt hij onder mijn voeten. Ik adem diep en rustig door.

Dan beginnen mijn handen op het matras te bewegen, heen en weer schuivend. Mijn armen gaan schudden, mijn schouders schokken, mijn adem wordt dieper, mijn stembanden trillen. ,,Geef het geluid”, zegt Willem. Voordat ik het besef adem ik met geluid. Harder en harder. Die rare muziek zwelt aan, nu ook met trommels. Ik ga schreeuwen, zomaar. Ik verslik me, ik stik bijna. Ik breek door, de schreeuw wordt harder, weer een verslikking, weer een doorbraak. Lange uithalen, ze komen van heel diep en stromen door mijn keel naar buiten. Minutenlang geef ik een loeiharde, zuivere schreeuw, gevolgd door een agressieve schreeuw, rauw, om schor van te worden. De trommels gaan door.

Dan wordt het geluid uit mijn keel zachter en dieper. Ik hoor diepe stemmen, als van boeddhistische, mantra’s reciterende monniken. Hun loodzware bassen resoneren in mijn lijf. Er wordt iets tegen de onderkant van mijn voet gedrukt, een matras. ,,Trappen, schoppen, kom op.” Ik trap me wezenloos, schreeuw. Hij vuurt me aan. ,,Kom op.” Het geluid van de trommels zwelt aan. Na zo’n vijf minuten vloeit de kracht uit mijn benen, mijn geluid valt weg, mijn lijf zakt in.

De energie is weg. Uitgeput adem ik zwaar, amechtig zoekend naar lucht, als na een orgasme. ,,Maak de adem rond, laat in- en uitademen in elkaar overgaan.” Dan wordt het stil, de muziek is zacht en zweverig geworden. Ik krijg een deken over me heen en laat de adem weer in een rustig aangenaam ritme komen. ,,Nu komt het belangrijkste: overdenk en voel wat er is gebeurd. Wat het me je gedaan heeft. Laat het komen.”

Rustig stroomt mijn adem nu door mijn lijf. Ik denk, herinner, associeer en herbeleef. Ik hallucineer een beetje. Beelden. Ik kijk er naar en voel mijn gezicht ontspannen. Een glimlach komt op. Ik grinnik een beetje over mezelf. Zonder veroordeling. Dat ben ik. Ik heb zowaar even vrede met mezelf.

Zo lig ik dan een kwartier onder een deken, omgeven door prachtige muziek. Dan biedt Willem J. Overvliet (lichaamsgericht therapeut bij bevrijden ademwerk in Leidschendam) me nog een kopje thee aan. Hij vraagt me naar mijn ervaringen. Hij vertelt me de zijne, terwijl hij naast me zat. Wat hij gezien heeft, over de moeite om me in beweging te krijgen vandaar dat hij mijn voet kietelde.

Het is mooi geweest. Bijna anderhalf uur Rebirthing, bijna drie uur praten, veel ademen en heel veel doen. Of ik me herboren voel? Daar ben ik niet zeker van. Het is wél of mijn adem nu langer duurt, de lucht vrijer in en uit stroomt. En de daaropvolgende nachten slaap ik als een roos.

%d bloggers liken dit: