Teleurstelling overheerst. Het wil maar niet lukken voortdurend bevredigd te worden. Krijg ik het schouderklopje dat mij zin in leven geeft, wil ik er nog een, en nog een. Als een rupsje-nooit-genoeg kijk ik om me heen op zoek naar het volgende schouderklopje, betast ik mijn schouders of er nog gevoel in zit alvorens ik mijn rug recht en mezelf toespreek: ‘Kom op, je kunt het, je kunt het ook zonder schouderklopje.’
Dat ene moment van waardering dient zich te herhalen. Onophoudelijk. Dat gevoel van geluk mag niet voorbijgaan. Eeuwig wil ik gelukkig zijn, op zijn minst tevreden met wat ik heb en wie ik ben. Liefst nog gelukkiger. Nog higher and higher, zoals ik heb ervaren als ik stoned was. Daar in de hemel wil ik zijn: eight miles high. Maar zoals de tekst van The Byrds van de song uit 1966 verder gaat: when you touch down, you’ll find that it’s stranger than known.
Ik wil na de ophemeling niet terug naar de grond. Niet terug naar het gevoel waarin ik me niet gelukkig voel of op zijn minst geen vrede met mezelf heb. Als je in hogere sferen bent geweest wil je niet meer terug naar alledaagsheid. Het was zo mooi, zo vredig – alleen al dat ene moment waar ik nog jaren van wil dromen.
Het is begeerte die mij doet lijden, zo probeer ik als leerling-boeddhist te begrijpen. Elke keer als de warmte van dat schouderklopje is weggeëbd dan wel het behaaglijke gevoel van vrede met mezelf, mijn geliefden en anders gestemden is verdwenen, bekruipt mij het verlangen. Hoewel ik intussen weet dat alles veranderlijk is, kan ik dat ongemak maar moeilijk afwenden. ‘Daar is het weer, ga weg, laat me met rust, ik wil je niet voelen, jij verdoemde kwelgeest.’
Langzaam, maar niet helemaal zeker, ga ik beseffen dat verlangen er best mag zijn en dat onbehagen (sterker: teleurstelling) er ook mag zijn. Wat ik nu beleef, zal ik het volgende moment niet beleven – of in een andere gedaante. Ik verlang. Ik verlang naar meer. Ik verlang terug. Ik verlang dat iedereen mij vriendelijk en heel goed vindt. Ik verlang dat iedereen vriendelijk en heel goed is – net zoals ik. Ik verlang dat mijn geliefden gelukkig en vooral gezond blijven, zoals ik verlang dat iedereen gelukkig en vooral gezond is en blijft.
Binnen handbereik ligt de ‘bodhicitta-contemplatie’. Om er dan in te lezen: ‘Moge ik geluk genieten en de bron van geluk. Moge jij geluk genieten en de bron van geluk. Moge alle wezens geluk genieten en de bron van geluk.’ En: ‘Vreugde kan extatisch worden en ons blind maken voor het lijden, je wilt eigenlijk niet meer erkennen dat het bestaat. Je sluit je af….’
In tijden van onbehagen stemt die tekst me vredig en kan ik er in alle rust op mediteren.
‘Resultaten zijn als vruchten aan de boom die je verzorgt, ze vallen je vanzelf toe’, wordt in de als geruststellend bedoelde ondersteuning beweerd. En: ‘Begrijpen dat alles wat we meemaken, vreugde en lijden, deel is van het grote vertoon van ons leven en dat we daarmee om kunnen gaan.’
Geruststellend? Allerminst. Was ik maar een stoïcijn. Inderdaad, daar verlang ik vaak naar.
Guus van Holland is vriend van de Shambhala-sangha Leiden.
Deze column is gepubliceerd in de voorjaarsuitgave van de website http://www.vriendenvanboeddhisme.nl
Geef een reactie