Tag Archives: Argus

Dames werden serieus genomen meiden

1 sep
Annemiek van Vleuten op kop

Damesvoetbal, dameswielrennen, dameshockey, dameshandbal, damesvolleybal, damesatletiek, dameszwemmen en zo verder. Zo was het. Eens stelde een Volkskrantredacteur (getrouwd met een vrouwelijke topsporter) in de jaren tachtig voor niet meer de term dames te gebruiken zodra sprake was een sportonderdeel dat niet door mannen werd gebezigd. Beter was vrouw, dan wel meisjes of meiden. Dames bedrijven geen sport laat staan topsport, zo was zijn argument. Sindsdien rustte een taboe op de term dames zodra over topsport werd gesproken of geschreven.

Nog altijd duikt in bepaalde media het woord dames op. Noem het ouderwets of denigrerend. In ieder geval gaat deze kwalificatie voorbij aan de inspanningen en fysieke kwaliteiten van de sportende ‘dames’, of ze nu in rokjes of broekjes hun sport bedrijven. Een broekje staat stoer, een rokje of zoiets verraadt het geslacht. Maar daarmee is niet gezegd dat het geen topsport is wat zij laten zien.

De afgelopen weken deden vrouwenvoetbal en vrouwenwielrennen van zich spreken tijdens het WK voetbal in Australië en Nieuw-Zeeland, en de Tour Femmes en het WK wielrennen in Glasgow. Bij het eerstgenoemde leek sprake van een hype, vooral ingezet door media die – mede aangestuurd door de Nederlandse voetbalbond – meer en vooral volwassen aandacht wilden voor het sportonderdeel, mede omdat voor veel mannen in het algemeen het mannenvoetbal als voorbeeld diende hoe voetbal gespeeld diende te worden.

Waar het mannenvoetbal zijn aantrekkingskracht dreigde te verliezen door commercie, spelershandel, verruwing en onsportief gedrag, ontwikkelde het voetbal gespeeld door meisjes en vrouwen zich fysiek (voor zover mogelijk), technisch en tactisch aanzienlijk. De voetballende meisjes dan wel jonge vrouwen voelden zich langzaamaan geaccepteerd, zelfs door mannen die het gebodene aanvankelijk niet hoger inschatten dan voetballende junioren. Met dank aan Vera Pauw, eens een bevoorrecht en gedreven coach van het Nederlands vrouwenelftal, gevolgd door bijvoorbeeld Sarina Wiegman, de Amerikaan Mark Parsons en sinds kort door de doorgewinterde mannencoach Andries Jonker.

De stagnerende ontwikkeling van de Nederlandse voetballende vrouwen leek aanstaande, vergeleken bij de Zweedse, Noorse, Deense, Chinese, Australische, Duitse en Amerikaanse progressie waar voetbal voor vrouwen ‘normaal’ werd gevonden en nauwelijks werd vergeleken bij wat mannen aan de bal konden en lieten zien. Mogelijk een kwestie van emancipatie, omdat het mannenvoetbal weinig of geen voet aan de grond kreeg of omdat de successen van de vrouwen aan de bal invloedrijk waren geworden – de macht van influencers zoals op (sociale) media. Achtergrondverhalen, zoals seksuele geaardheid (lesbisch, lhbtq of wat ook) waren mogelijk van grote invloed. De verhalen over mannelijke beoefenaren dreigen uitgekauwd te worden. Wie weet?

Van afstand is geprobeerd de ontwikkeling en (toenemende) populariteit van zowel de mannen- als de vrouwensport te duiden. Als jongens vroeger op een of ander terreintje gingen voetballen, meldde zich vaak een meisje van dezelfde leeftijd. Ze kon redelijk voetballen, naar inschattingen van de jongens die haar regelmatig liefdevol en arrogant de bal schonken. Wat zij ermee deed, voelde als medeleven. ‘Ach, het kind doet maar wat’. Maar dan deed ze iets wat voor onmogelijk werd gehouden. Zij zou in het regionale dan wel Nederlandse elftal hebben gespeeld. Dat wisten de jongens niet. ‘Ach, het zal wel’. Dat was toen. Zoveel aandacht gaven de jongens niet aan dames/meisjes die voetbalden. Een meisje dat voetbalde, dat was niet serieus te nemen. Toch?

In Glasgow werd dit jaar het WK voor wielrenners en wielrensters gehouden. Remco Evenepoel won bij de mannen de tijdrit, Mathieu van der Poel de wegrit. Wat nu te doen bij de junioren en de vrouwen? Kijken, waarom niet? Is het dan tactisch en technisch nog steeds zo slecht? Kunnen ze wel fietsen. Show me!

Annemiek van Vleuten sprong al jaren in het oog. Ze won heel veel klassiekers, grote ronden en liefst drie wereldtitels. Dat deed zij zonder het idee om het vrouwenwielrennen aantrekkelijker te maken.

De WK-rit op de weg voor vrouwen was spannend, vooral omdat ‘regelmatig’ professionele (zoals de professionele mannen dat doen) tactische manoeuvres werden uitgevoerd. Van Vleuten blonk uit. Met name omdat zij zich gewetensvol aan de afspraak hield om de kopman (kopvrouw?) Demi Vollering (ploeggenoot van de latere wereldkampioen Lotte Kopecki) te helpen.

Dat Lotte Kopecki (van afkomst Tsjechisch) won, was voor de chauvinistische commentatoren van het Vlaamse Sporza normaal en zowaar een reden om euforisch te worden. In het favoriete moment dat in beeld kwam, vielen de tranen. Dat ‘vrouwmens’ genoot ervan om als achtste over de eindstreep te komen, zwaaiend en genietend omdat ze in haar laatste WK (zij is veertig jaar) over de finish kwam. Zij genoot van de aanmoedigingen. Zij toonde zich een heerlijk rolmodel. Dat bleek weer eens. Voor iedere vrouw of meisje dat op een racefiets klimt.

Terwijl Kopecki tranen van geluk en doorstane ellende  (scheiding van haar partner en coach, en het overlijden van haar broer – weer die achtergrondverhalen) plengde, refereerde de Belgische wielrenster aan het feit dat haar land als wielergrootmacht nu toch echt toe was aan de doorbraak van het vrouwenwielrennen. Voorafgaande aan haar triomfantelijke solo naar de wereldtitel had zich een strijd ontwikkeld die zich bijna moeiteloos met die van een mannenwielerwedstrijd kon meten. Vooral tactisch. Mooie sport, vooral omdat het commentaar van Sporza het strijdverloop van ‘volwassen’ analyse voorzag. Nog los van de krachtsexplosies die de vrouwen in de kopgroep ten toon spreidden, met als apotheose de winnende demarrage van Kopecki en de vergeefse inspanningen van haar rivale Demi Vollering en haar landgenote Van Vleuten, die in de slotfase met pech te kampen kreeg.

Die dag – en eerder in het slotweekeinde van de Tour Femmes – werd duidelijk dat deze vrouwen veel in hun mars hadden. Meer dan ooit, zeker omdat ik als wielerverslaggever in de jaren tachtig een paar dagen in de Tour Feminin (zo werd destijds de Tour de France voor vrouwen genoemd) tevergeefs probeerde de deelnemende wielrensters onder leiding van Leontien van Moorsel en Jeannie Longo serieus te nemen. De uitspraak van de Nederlandse ploegleider Piet Hoekstra galmde destijds door het peloton. ‘Ze hebben een te dikke kont’, riep de gevangeniscipier en oud-wielrenner uit Friesland. Voor Van Moorsel het sein om stevig af te vallen, met een mentale inzinking tot gevolg. Hoewel van Moorsel toch over meer eigenschappen beschikte, die haar onder meer vier gouden olympische medailles opleverde, zoals doorzettingsvermogen, omgaan met tegenslagen en onverzettelijkheid.

Dat drong destijds nog tot weinigen door, het waren maar vrouwen of nog dames. Wie de wielrensters een berg op zagen fietsen, zag meteen dat het allerminst iets weg had van wat de mannen op de fietst toonden. De argumenten lagen voor het grijpen: vrouwen behoorden tot het zwakke geslacht, zij waren fysiek niet in staat tot wat de mannen konden. Kortom: geen aandacht waard, zeker niet voor de media die de topsport met mannen vereenzelvigden, of het nu om wielrennen, voetbal, handbal, volleybal of atletiek ging. Wat de laatste sportbeoefening betreft was het gebruik van onder meer mannelijke hormonen door kogelstootsters, hardloopsters en zwemsters door DDR- en Sovjetatletes meer voer voor Westerse media dan wat zij presteerden onder commando van de staat.

Nog niet zo lang geleden werd zelfs de Nederlandse zwarte zwemster Enith Brigitta een prijs en een standbeeld toegekend omdat zij ‘zonder deelname van DDR-zwemsters’ wél de beste van de wereld zou zijn geweest. Zij eindigde immers steevast achter de DDR-zwemsters die de een na de ander in een later stadium bekenden door mannelijke hormonen sterker (en dus sneller) waren geworden. Mogelijk een vorm van chauvinisme en kortzichtigheid. Dat de DDR-zwemsters veel van hun inspanningen en meisjesliefhebberij (zwemmen) onder intense dwang van de staat werden gestimuleerd, werd over het hoofd gezien. Nog los van de enorme fysieke kwaliteiten en talent van de ‘zwarte’ zwemster, dochter van een Antilliaanse vader en een Nederlandse moeder. Brigitta ontving later ook nog de Black Achievement Award. Enith Brigitta was heel goed in haar sport, maar niet alleen ondanks de DDR-zwemsters – zoals de Amerikanen en Chinezen ook gauw tot ‘onze’ potentiële vijanden worden gerekend. Later kon Brigitta ook ‘gewoon’ praten met haar rivales uit de DDR, wat in hun ‘grote’ periode nog verboden werd door de DDR-autoriteiten.

Zo is er nog vaak een tweespalt. Vrouwen en hun aanhang doen hun uiterste best zich mannelijke eigenschappen toe te eigenen, mogelijk alleen om meer aandacht te krijgen in de media. Zodra de kolommen in de kranten of de beelden op het tv- of computerscherm worden gevuld door prestaties van vrouwen, schieten de aanhangers van méér aandacht voor vrouwen al gauw in de overdrive. Het Nederlands vrouwenteam (voetbal, wielrennen, handbal, volleybal, waterpolo, tennis, judo, hockey, atletiek golf et cetera) heeft toch succes gehad, is steevast het argument.

Maar mannenvoetbal blijft voorlopig aan de winnende hand, los van schaatsenrijden in de winter.

Het lijkt om competitie te gaan, zeg maar strijd: wie zijn de beste? De mannen of de vrouwen. Waarom verdienen de vrouwelijke sporters zoveel minder dan de mannelijke? Het is een vraag die bij elk evenement waaraan vrouwen meedoen, weer opduikt. Vrouwen worden niet beloond voor wat ze doen en laten zien. Zijn ze dan minder qua prestatie cq beleving? Maar is het dan nog steeds niet duidelijk? Minder kijkers, minder sponsoren, dus minder geld.

Ervaring leert dat het een anders is dan het andere. Mannen hebben een voorsprong, dat is al veel meer dan honderd jaar het geval. Mede omdat de geschiedenis leert dat vrouwen (eerder dames) er niet toe deden; ze deden maar wat – het was meer spel dan strijd. Zo leek het en was het de algemene (mannelijke) opvatting.

Sport is van oorsprong een mannelijke aangelegenheid. Wie in de geschiedenis duikt, zoals die van de oude Grieken, komt alleen de prestaties en records van mannen tegen. Vrouwen deden niet mee (omdat dat uit ethische gronden zo hoorde) of werden niet toegelaten. Jaren later waagden vrouwen zich aan prestaties en wedstrijden, zoals tennis in lange rokken of jurken. Wat werd daar in eerste instantie niet schande van gesproken in de jaren twintig van de vorige eeuw nog maar! Een bloot been! Toe maar!

De Zweedsen vrouwen hebben zich geplaatst.

Het is een strijd die vrouwen opwerpen. Gelijkgesteld worden met de mannen. Niet alleen qua aandacht maar ook betreft financiële beloning. Waarom ‘krijgen’ de deelneemsters of winnaressen niet zoveel prijzengeld als de mannen? Omdat de vrouwen niet de prestaties leveren die mannen laten zien? Dat lijkt een kortzichtige, bijna achterhaalde argumentatie. Mogelijk zijn de vrouwen niet in staat aan de ‘mannelijke’ eisen te voldoen. Vooral omdat zij fysiek (wetenschappelijk aangetoond) tot minder in staat zijn. Of omdat de media (tv en kranten) niet geïnteresseerd zijn in sporten die minder tot de verbeelding spreken, zoals gehandicaptensport (‘dat is toch geen sport voor perfecte mensen’).

Voetbal, bedreven door professionele spelers en coaches, wint het nog altijd – zo zal het voorlopig blijven. Amateurvoetbal is minder populair omdat beroepsvoetballers over meer talent beschikken en minder fouten maken. Los van wat daar ook verder gebeurt. Zoals de chaotische spelershandel waardoor je steeds minder vereenzelvigd wordt met ‘je’ club, verruwing, sportiviteit en meer, heeft vooralsnog weinig invloed op toeschouwerscijfers en kijkersgedrag. Maar zolang vrouwenvoetbal zich blijft ontwikkelen en het tactisch en technisch niveau omhooggaat zal het een concurrent worden van wat Ajax, PSV, Feyenoord en het Nederlands elftal presteren.

De blik op het vrouwenwielrennen heeft zich verruimd de laatste maanden. De ‘dames’ kunnen echt hard fietsen en worden ook begeleid door professionele (door computergestuurde) mensen. Hoewel wielrensters wel trager zijn dan de mannelijke collega’s, inderdaad, maar zodra zij zich de koerstactiek hebben eigen gemaakt, maakt dat niet veel meer uit. Voeding en technologie is de vrouwen die successen en aandacht begeren bijvoorbeeld niet onbekend. De vrouwen weten hoe het werkt, alleen missen zij de fysieke kwaliteiten van  Van der Poel, Evenepoel, Van Aert en Pogacar.

Dat zal mogelijk zo blijven. Al zegt het enthousiasme waarmee Annemiek van Vleuten in Glasgow als achtste werd begroet meer dan de uitspraken van de voetbalsters na uitschakeling op het WK in Australië en Nieuw-Zeeland. ‘We naderen de wereldtop’, liet vrouwencoach Andries Jonker zich tussentijds ontvallen. Hij had beter kunnen zeggen: ‘We krijgen aandacht. Zij, de meiden, worden serieus genomen.’ De wel of niet aanwezige media zouden het begrepen kunnen hebben.

Dit artikel is verschenen in Argus nummer 157, 30 augustus 2023

Het eenzame bestaan van een keeper, doelman of Torhüter

23 jun
petar
   Petar Radenkovic

Elke keer wanneer een voetbaldoelman overlijdt of op z’n minst iets ernstigs overkomt, komt het geheugen in actie. Mannen met sierlijke duiken passeren, mannen in het zwart of in stoere truien, mannen met pet, mannen met stevige, grote knuisten, mannen met wollen handschoenen, soms mannen met kniebeschermers. Zo zette de (plotselinge) dood van een van de beste doellieden van Nederland het hersendeel met herinneringen in beweging. Eddy Pieters Graafland overleed op 28 april jongst leden op 86-jarige leeftijd. Het Nederlandse voetbal heeft weinig betere doellieden gekend.

Herinneringen betreffen Just Göbel, Leo Halle, Gejus van der Meulen, Adri van Male, Frans de Munck, Piet Kraak, Jan van Beveren, Tonnie van Leeuwen, Hans van Breukelen, Ed de Goeij, Piet Schrijvers, Harry Schellekens, Pim Doesburg,  Jan Jongbloed, Edwin van der Sar, Jasper Cillessen, mannen die ieder op hun eigen manier schoten op hun doel konden pareren. De een was degelijk, de ander sierlijk of had veel gevoel voor show. Pieters Graafland, sowieso een bijzondere, min of meer aristocratische naam voor een voetbaldoelman, beschikte over veel talenten. Hij was sierlijk, dook als een panter, kon stompen en mooi de bal vangen – met een atletische sprong (ook wel save genoemd).

Wat ik mij vooral herinner is dat hij zich naar voren wierp, zich met beide handen voor zijn hoofd op de voeten van de aanvaller stortte nog voordat deze had kunnen bedenken hoe hij de doelman kon passeren. De bal was zo al een prooi voor Eddy PG (zoals hij gemakshalve werd genoemd), voordat de scoorlustige aanvaller iets had kunnen bedenken. Het zag er uit als een kamikazeactie. Met gevaar voor hoofdletsel of erger dook Eddy PG op de bal en nam hij de voeten van de aanvaller zo ook vaak mee. Los daarvan was deze keeper (zoals vanuit het Engels afkomstige jargon een doelman wordt genoemd), een sportieve (faire) man zowel in het doel als daarbuiten en zeker ook buiten het voetbalveld.

De kamikazeacties, die deze doelman die zowel voor Ajax als Feyenoord én het Nederlands elftal (liefst 47 maal) speelde, waren mij al opgevallen bij een Servische doelman die voor FC Köln in de Bundesliga speelde. Milutin Soskic, een van de legendes van Partizan Belgrado, de club waar hij eerst naam maakte. Mocht hij nog leven, dan is hij nu 82 jaar. Soskic dook op alles zonder vrees. Zo zag ik op de Duitse televisie, Die Sportschau, met de legendarische moderator Ernst Huberty, fan van FC Köln, en las ik in een boek over diens favoriete club, over Soskic: ‘Der kleine mutige Kamikaze-Flieger stürmte sich mit seinen ollen löchrigen Winterhandschuhen voll ins Getümmel. Er boxte auch schon mal bei einer Faustabwehr neben den Ball, dafür aber den Abwehrspieler und Freund k.o., der mit seinem Kopf statt des Balls dran glauben müsste.’

Soskic was als Torwart (of Torhüter dan wel Tormann) een genot om naar te kijken. Dat was wat mij betreft sowieso het geval als ik naar mijn favoriete sportprogramma keek, op ARD, en ’s avonds laat op ZDF, Das Aktuelle Sportstudio, met Dieter Kürten en Harry Valérien.

Mogelijk deed Eddy PG dat ook, zoals veel Nederlandse voetballiefhebbers. Ik heb het hem nooit kunnen vragen, maar duidelijk is dat het (West-)Duitse voetbal in de jaren vijftig en zestig aantrekkelijker was dan het Nederlandse voetbal. Noem eens namen van Duitse voetballers uit die tijd (Bundesliga, Sportschau) en het geheugen gaat als een dol geworden systeem draaien.

Op de Duitse tv-zenders leerde ik voetbalkeepers kennen, nog even los van mijn Nederlandse favoriet Frans de Munck. Daar zag ik de doelman die voor altijd mijn hart heeft gestolen, Petar Radenkovic (ook al een Serviër). Hij was doelman van TSV München 1860, toen Bayern nog in de tweede Bundesliga speelde. Hij was zeker een showkeeper, maar hij hield de meeste schoten sierlijk en soms voor onmogelijk gehouden uit zijn doel. Hij zweefde evenwijdig aan de bovenlat, zo zag het er uit. Vaak ging hij aan de wandel, ver uit zijn doel, pikte een bal op buiten het strafschopgebied, passeerde dan een paar tegenstanders en gaf ten einde raad een prachtige pass op de aanvallers van zijn elftal. Het publiek hield zijn adem in, maar zijn ongebruikelijke doelmansactie mislukte (bijna) nooit.

Petar, nu 85 jaar, trad op in Das Aktuelle Sportstudio: een olifant schoot op zijn doel, maar Radenkovic redde met een showduik. Petar maakte een plaatje: Bin i Radi, bin i König. Hij schreef een boek met dezelfde titel. Beide heb ik aangeschaft. Hij droeg een zwarte pet, droeg zwarte kleren en witte kousen. Ik maakte een plakboek met knipsels van mijn favoriete elftal TSV München 1860 en vooral met foto’s en berichten over Radi. Helaas verloor de club (Die Löwen) de finale van de UEFA Cup in 1965 op Wembley in Londen tegen West Ham United met 2-0. Radi was in tranen, misschien ik ook wel.

Radi pakte alles, vooral met stijl. Of hij maakte een (onvergeeflijke) blunder. Dan liep hij schuldig met zijn hoofd omlaag door zijn doelgebied te wandelen.

Dat soort keepers heeft mij altijd geboeid. Zelfs of vooral ijshockeykeepers. Of ze nu slachtoffers van hun drang naar show werden, of gewoon weleens een fout konden maken (zoals iedere voetballer of zelfs ieder mens). Keepers lijden een eenzaam bestaan, het zijn loners, Einzelgänger. Sommigen zijn onder dat bestaan bezweken. Ze konden de spanning niet aan of werden naderhand in de kleedkamer door medespelers uitgescholden omdat ze een fout hadden gemaakt.

Ik las het boek van Robert Enke, de doelman van onder meer Hannover ’96, het Duitse elftal en Barcelona die aan depressies leed, daar in het stoere, mannelijk leven van voetballers niet voor uit durfde te komen en uiteindelijk aan de spanningen bezweek of werd ‘afgezeken’ door teamgenoten als ploeggenoot Frank de Boer, en zelfmoord pleegde – hij sprong voor een trein. Lees: ‘Een al te kort leven geschreven’ (Ein allzu kurzes Leben) door biograaf Ronald Reng.

Ach, al die keepers die zichzelf als onpasseerbaar willen (moeten) tonen en dat niet kunnen waarmaken. Mijn jongere broer werd keeper. Hij was geweldig (zeker in de zaal), was atletisch, sierlijk en had ook veel show. Maar omdat hij onder andere weleens een foutje maakte, haalde hij het niet om vaste doelman te worden van ons eerste elftal. De trainer koos voor een degelijke doelman, weinig show, gewoon degelijk, zoals veel Britse keepers waren. Je staat er om een bal tegen te houden, meer hoef je niet te doen. Ik zag Bob Wilson van Arsenal, saai als een koe; Gordon Banks van Leicester City en het Engelse elftal dat in 1966 wereldkampioen werd: saai, maar wel bijna onpasseerbaar. Net als Peter Shilton. In Engeland hadden ze ook Peter Bonetti (net overleden), maar die was te mooi en te goed, en hem overkwam ook weleens een foutje.

lev
                                                 Lev Jasjin

Lev Jasjin wordt algemeen beschouwd als de beste doelman aller tijden. Ik heb hem een paar keer op (zwart-wit) televisie mogen aanschouwen, vooral die keer dat hij in 1963 op Wembley in het Wereldelftal tegen het elftal van de 100-jarige Engelse voetbalbond speelde. Geheel in het zwart, zoals vrijwel altijd, haar strak achterover gekamd en daaronder altijd een pet. De Zwarte Octopus. Groot, lang, stijlvol, acrobatisch, gezegend met snelle reflexen en prachtige zweefduiken, en handen als kolenschoppen. Onverschrokken stortte hij zich op tegenstanders, als hij maar de bal te pakken kreeg. Waardoor hij wel soms een hersenschudding opliep, maar toch doorspeelde.

Hij stond bekend als een penaltykiller. Waarschijnlijk had hij zijn reflexen te danken aan de periode dat hij als ijshockeykeeper speelde voor Dinamo Moskou, de club die hij altijd trouw bleef. En verder zag ik beelden van zijn afscheidswedstrijd in 1971 voor 100.000 toeschouwers in het Lenin-stadion (nu Loezjniki) van Moskou, waarvoor grote voetballers als Pelé, Eusebio en Beckenbauer waren uitgenodigd. Jasjin werd zestig jaar oud, hij overleed aan maagkanker. Nadat eerder een been moest worden geamputeerd, wegens gangreen. Jasjin werd gekozen tot ‘beste doelman van de twintigste eeuw’. Hij had geen show nodig. Hij stopte domweg de meeste ballen die op hem werden afgevuurd en genoot daarvan.

Jean-Marie-Pfaff-de-slechtste-vastgoedhandelaar-van-Belgie
                                           Jean-Marie Pfaff

Jean-Marie Pfaff, een Belgische showdoelman met fantastische reddingen, heeft daarentegen nooit zijn behoefte aan aandacht kunnen onderdrukken. Hij stond in het doel van het Belgische elftal achter een geweldige verdediging met Gerets, Meeuws, Millecamps, Renquin en anderen. Toen vertrok hij zowaar naar Bayern München. Een man met humor en een obsessief gevoel voor aandacht trekken. De eerste keer dat ik hem tegenkwam was na de Ronde van Vlaanderen, in de rij voor een friettent. Hij zag me staan en zag mijn perskaart. ‘Ah wel, u bent van de pers, uit Holland zeker. U kent mij niet? Ik ben Jean-Marie Pfaff. Ik zal u een nieuwtje vertellen. Ik word doelman van AZ, ik heb al een refrigerator en een wasmachine van meneer Molenaar thuis ontvangen. Mooi toch? Dat kunt u in uw gazet plaatsen. Akkoord?’

Een paar jaar later vroeg ik een interview aan met Pfaff. Ik moest me melden bij de fysiotherapeut in Beveren. Daar aangekomen hoorde ik vanuit een belendende kamer: ‘Allez Guus, zijt ge daar? Ik kom zo.’ Vervolgens reed hij mij met zijn witte Bentley door het stadje, vertelde me heel veel, zwaaide naar wandelaars in de winkelstraten (‘u ziet dat ze mij kennen’) en zei tegen een Chinese restauranthouder dat zijn Nederlandse vriend daar vanavond kwam eten, op kosten van Jean-Marie. ”t Is goed zo’.

Na afloop drukte hij mij een visitekaartje in de hand, goud gekleurd, met daarop de tekst Jean-Marie en Carmen Pfaff, plus al (?) zijn telefoonnummers.

Weer een paar jaar verder maakte ik dankzij het visitekaartje een afspraak met hem in Holiday Inn nabij Zaventem, waar het Belgische elftal verbleef. Bij de balie zei bondscoach Guy Thys dat Pfaff niet te spreken was. De spelers moesten rusten. Maar daar kwam Jean-Marie al: ‘Mijn vriend Guus uit Holland. ’t Is goed Guy! Waar gaan we zitten? Allez, we gaan een pint drinken. U bent mijn vriend, dat weet u.’

Eddy PG
                                             Eddy Pieters Graafland

Doelmannen hebben meer dan voetballers hun eigen stijl. Ze zijn anders, anders dan voetballers. Sommigen zijn stil en bescheiden en stoppen gewoon de bal die ze gedwongen zijn te stoppen. Anderen zijn extravert, komen uit hun isolement omdat ze zich mogelijk in dat doel alleen voelen en vragen om aandacht. ‘Kijk mij eens, ik ben ook een mens, ik sta niet voor niets in dat doel. Vraag mij ook eens wat en niet alleen om dat foutje.’

Ik weet niet hoe het Eddy PG is vergaan, als Amsterdammer nota bene, achter verdedigers als Rinus Israel, Theo Laseroms en andere extraverte mannen. Gaf hij die mensen keiharde aanwijzingen, liet hij het allemaal op z’n beloop en greep hij ten einde raad in omdat dat van hem werd gevraagd. Doelmannen, goalkeepers, Torwarts, Torhüter, Tormänner, sluitposten, portieri, laatstemannen, doelwachters. Ach, het zijn allemaal medespelers, een van de elf maar meer dan belangrijk. Dat wist Eddy PG, dat weet ik zeker.

Dit artikel is gepubliceerd in Argus, nummer 81, juni 2020

Oud-wielrenner Leo Peelen: ‘Kijk dan papa, wat ik nog kan!’

21 apr

Bijna dertig jaar geleden, in september 1988, veroverde hij op de Olympische Spelen als baanwielrenner op het onderdeel puntenkoers een zilveren medaille. Een glorieuze loopbaan lag voor de 20-jarige sportman in het verschiet. Het liep anders. Vijf jaar later stopte hij ermee. Succes en roem konden hem gestolen worden. Het was niet zijn keuze geweest: zo hard mogelijk te fietsen om sneller te zijn dan anderen.

Een paar weken geleden, op vrijdag 24 maart 2017, overleed Leo Peelen. Hij was pas 48 jaar. Na een fietsclinic op de wielerbaan van Apeldoorn, waar hij jongeren op de fiets leerde racen, werd hij onwel. Hevig zwetend strompelde hij de baan af, nam in het sportcafe een drankje en zocht vervolgens naar het toilet.

Pas uren later misten ze hem. Zijn auto stond op het verder verlaten parkeerterrein. Op het afgesloten toilet vonden ze hem: dood. Vier jaar had de in gewicht toegenomen sportman van weleer niet op een wielerbaan gefietst, zo lachte hij nog kort voor zijn dood. Hij besloot weer eens lekker voluit te gaan, één rondje maar, 250 meter.

Mogelijk werd de overmoedige explosie van de kampioen van weleer hem fataal.

Een vriendelijke reus. Ontspannen, altijd anderen bemoedigend toesprekend. Een lieve man die al op jonge leeftijd meende dat hij wist hij wilde, hard fietsen. Maar nauwelijks was hij zijn adolescentie ontgroeid of hij wilde niet meer harder dan anderen fietsen. Al snel besefte hij dat het succes waar anderen hem om bewonderden, niet zijn succes was.

Een jaar na de olympische glorie, een tweede plaats die aanvoelde als een triomf, werd hij derde op de wereldkampioenschappen in Lyon. Maar ergens in zijn hoofd had Leo al een stemmetje gehoord dat hij er niet voluit voor was gegaan. ,,Alsof ik onbewust een excuus inbouwde voor als ik niet zou winnen.’’

In psychologische termen kan dit fenomeen self-handicapping worden genoemd. Uit een gevoel van faalangst excuses inbouwen om achteraf te kunnen verklaren waarom je hebt verloren. Of dat het geval was bij Peelen, wist hij toen nog niet. Een vorm van afweer was het zeker. ,,Mijn lijf en geest protesteerden. Onbewust deed ik een test: kijken hoe mensen reageren als ik niet win. Ik had iets bereikt, zilver in Seoul, en dat had me niet gegeven waar ik van droomde. Ik ben gestopt. Ik voelde dat topsport – een medaille, een plaats bij de wereldtop – mij niet zou geven waar ik als jongetje naar had verlangd.’’

Verlangen. Het begrip is gevallen. Dat was ook voor mij de reden geweest voor een gesprek met Leo Peelen, ruim twee jaar geleden. In een kort interview op de radio had hij iets van zijn proces verteld. Mijn vrouw en muze Maddy hoorde het aan en meende iets te herkennen in wat mij al jaren dwarszat, resulterend in een paar burn-outs, uiteindelijk zelfs in een vervroegd pensioen.

Wie wilde zo graag dat ik succesvol was? Ikzelf? Wie dan wel? Was het mijn vader? Ben ik wel mijn eigen weg gegaan?

Het gesprek schiep verwarring. Ik kon het niet opbrengen Leo’s verhaal op te schrijven. Te confronterend. Dit zou dus ook mijn verhaal kunnen zijn.

Leo Peelen (links) op het erepodium

Leo vertelde me dat hij na zijn sportsuccessen op een dwaalspoor was beland. Tastend naar het onbestemde. Zeg maar: het zwarte gat. Waarom had hij zo hard moeten fietsen, harder dan anderen? Wat wilde hij daarmee bereiken? Ineens voelde hij dat de waardering voor hem als méns niet gold. Geen succesvol wielrenner, dan ook geen goed mens. Geen succes, geen aandacht, dan ook geen bestaansrecht. Twee (!) huwelijken, met twee kinderen, hielden het niet uit. Wat was er met hem gebeurd? Na een zoektocht van jaren legde een jonge vrouw (Froukje), met wie hij zijn leed en verwarring durfde te delen, een boek op tafel: ‘De herontdekking van het ware zelf’ van Ingeborg Bosch, een psychotherapeute die een methode (Past Reality Integration) had ontwikkeld die je terugvoert naar je jeugd, naar de manier waarop je ouders je hebben geconditioneerd.

Het was voor Leo een openbaring, die hij nu iedereen (vooral verwarde topsporters die tijdens en na hun loopbaan de oorzaak van hun opgedrongen drijfveer durven ontdekken) toewenste. Hij voelde in therapiesessies de pijn van vroeger. Zijn vader, een fanatiek wielrenner, ging altijd fietsen met zijn broer.

Hij kreeg wél aandacht, Leo niet.

Toen bedacht Leo: als ik nou ga fietsen, geeft mijn vader mij (ook) aandacht. En als ik heel hard fiets, krijg ik de meeste aandacht. ,,Ik deed het gewoon om gezien te worden door mijn vader. Mijn vader moest me zien. Alles heb ik gedaan om gezien te worden door de mensen die mij dierbaar zijn. Doen we dat niet allemaal? Gezien worden door mensen die symbool staan voor je ouders? En wat als je ouders er niet meer zijn. Of als mensen je niet meer zien staan. Dan voel je je in de steek gelaten. Dan moet je het zelf doen, zonder de symbolische ouders. Eenzaam en alleen voel je je dan. Sterker: je zoekt naar ouders die er niet zijn. Je denkt volwassen te zijn. Maar je moet het zelf doen. En dat kun je niet. Dan val je om. Wat nu?’’

leo

Leo Peelen recent

Het volgende gesprek, een jaar later kort na de Olympische Spelen van 2016, verliep voor mij beter. Met zijn vriendin Froukje zaten we urenlang op een Arnhems terras. Na een jaar PRI-therapie was mij veel duidelijk geworden, zeker ook over mijn eigen proces. Ik had mij intussen ook laten voeden door reacties van de winnaars en verliezers – vooral op de Olympische Spelen. Bijna vanzelfsprekend kwam het proces van turner Yuri van Gelder aan de orde – en niet in de laatste plaats zijn verbanning uit de olympische ploeg. Wat dreef hem al vanaf zijn jongste jeugd om groot en sterk te worden? Een olympische medaille te veroveren als grootste trofee. Wie waren zijn ouders? Wat wilde hij (tegenover hen) bewijzen? Uit wat voor milieu komt hij? Wil hij aantonen dat hij meer is dan de ‘minderwaardige’ en vooral kleine jongen?

We kwamen er niet uit omdat we Yuri en zijn achtergrond te weinig kenden én hem niet bij voorbaat wilden veroordelen. ,,Hopelijk krijgt die jongen de juiste begeleiding om ervan te doordrongen te worden waarom hij zo is geworden en waarom hij buitensporig gedrag is gaan vertonen. Verslavingsgedrag, verslaafd aan aandacht en euforie? Ik heb wel een vermoeden en zou hem daarom mogelijk kunnen helpen met mijn PRI-therapie-ervaring. Maar dat is vooralsnog niet aan mij’’, zei Peelen in augustus vorig jaar.

Leo Peelen werd ook geraakt door een uitlating van zwemster Ranomi Kromowidjojo: ‘Ik hoop dat mijn ouders nog één keer trots op mij kunnen zijn.’ Voor wie heeft ze al die jaren gezommen? Voor zichzelf of voor haar ouders die haar altijd gesteund hebben, sterker misschien: aangemoedigd? En dan verliest ze, althans ze wint niet. ,,Stelt ze dan haar ouders teleur of zichzelf? Hoe gaan haar ouders daar mee om? Dat is mijn vraag. Vanzelfsprekend zullen ze haar niets verwijten. Maar misschien voelt ze haar nederlaag wel als een schuld. Ik heb het voor mijn ouders gedaan. Heb ik het wel voor mezelf gedaan? Dat zijn grote vragen.’’

Dat gevoel van verplichting om je ouders te plezieren, kan verregaande gevolgen hebben. In het Amerikaanse tijdschrift Sports Illustrated werd al in 2003 in een artikel (Prisoners of depression) gewag gemaakt van winnaars die na hun triomf in een diepe depressie raakten, tot aan zelfmoord toe. Winnaars die op het erepodium geen emotie vertoonden, bevroren, niet beseffend waarom ze daar stonden. Mogelijk omdat hun ouders (soms onbewust) die prestatie hadden geëist. Dat bleek, zo vertelt het artikel, uit psychiatrische onderzoeken met betrokken sporters. De jacht op goud kent meer slachtoffers dan bekend wordt, mede uit overwegingen van privacy en medische beroepsgeheim – ook in Nederland.

Andre Agassi

Leo Peelen en ik stuurden elkaar berichtjes wanneer weer een topsporter herkenbaar gedrag vertoonde. We kwamen op oud-tenniskampioen Andre Agassi die in 2009 in zijn autobiografie Open schreef dat hij tennis haatte al vanaf hij op zijn derde jaar door zijn vader de tennisbaan werd opgestuurd. Al vóór zijn geboorte stond voor zijn vader vast dat Andre de beste van de wereld zou worden. Na 22 jaar en 22 miljoen slagen met zijn racket kreeg zijn vader gelijk. Agassi had Wimbledon gewonnen. Maar hijzelf wist zich geen raad met zijn gevoelens. Hij had nooit de kans gekregen zijn eigen levensvervulling te kiezen. Hoewel miljoenen fans hem adoreerden, haatte hij tennis. ‘Ik heb altijd gespeeld om mijn vader te plezieren.’ Andre had vaak willen stoppen, maar durfde dat niet tegen zijn vader te zeggen. ‘Iedereen was thuis blij als ik won, want dan was mijn vader te genieten. Tennis werd mijn vijand.’

Toch kampte Agassi met gevoelens van loyaliteit. ‘De inzet was hoog, omdat mijn vader liet blijken dat ik zijn laatste en beste hoop op succes was. Het leverde plichtsbesef op (…) Het is onredelijk van een kind te verwachten dat hij kan omgaan met zulke complexe emoties.’ Andre had geluk (mede dankzij Steffi Graf, de Duitse tenniskampioene, op wie hij verliefd werd ook omdat zij aanvoelde wat hij doormaakte) dat hij rond zijn 27ste een eigen identiteit ontwikkelde na een diepe identiteitscrisis waarin hij zijn toevlucht vond in harddrugs (onder andere cocaïne).

Golffenomeen Tiger Woods werd door zijn vader Earl The chosen one genoemd. De kleine Eldrick (koosnaam Tiger) moest en zou een kampioen worden, vooral de eerste zwárte golfkampioen. Tiger kreeg op zijn derde een golfclub in zijn handen en sloeg er al gauw – tot grote bewondering van vooral zijn vader – mee als een kampioen. Earl (een oud-vietnamstrijder), de man die zijn zoon van jongs af aan had gemaand te doen wat zijn vader hem adviseerde, overleed in 2006. Tiger was al een beetje in verwarring door zijn roem, scheidde van zijn vrouw, maar stortte na de dood van zijn vader echt ineen. Nog altijd weet hij de weg niet. Hij (nu 41) valt van de ene mentale crisis en lichamelijke blessure in de andere, mogelijk ook omdat hij in zijn poging terug te keren aan de top boven zijn ‘natuurlijke’ krachten gaat.

Bjarne Riis op weg naar de eindzege in de Tour de France van 1996

De Deense winnaar van de Tour de France van 1996, Bjarne Riis, bekende eerst dat hij gedurende zijn wielerloopbaan veel doping had gebruikt, zeker tijdens zijn triomf in 1996, en vervolgens dat hij na zijn bekentenissen (en onthullingen van de renners die hij als ploegleider onder zich had) in een zware depressie was beland. Toen hij in 2007 was afgekickt van zijn hang naar overdrive, overleed zijn vader en kort daarna zijn moeder.  Hij vertelde op de Deense tv-zender DR1: ‘Ik heb een enorme bagage vanaf mijn jeugd meegevoerd. Ik had altijd het gevoel dat ik iets moest bewijzen. Ik moest winnen, ten koste van alles. Daarin ben ik te ver gegaan. Ik ben door een zwaar proces gegaan toen ik weer clean was. Ik voel me nu normaal, volwassen. Zelfstandig. Maar ik voel de drang nog steeds, om paranoia van te worden.’

In de (niet-geautoriseerde) autobiografie Max van de alom bewierookte Nederlandse autocoureur Max Verstappen, stelt de auteur André Hoogeboom: ‘Als het succes van Max Verstappen op enigerlei wijze te herleiden is, dan wel op de invloed van pa Jos.’ Oud-coureur Jan Lammers: ‘Als Jos een groentewinkel had gehad, was Max nu groenteboer geworden.’ Max was 15 toen hij in Italië in kansrijke positie door een ‘kamikazeactie’ een kart in elkaar reed. Met tranen in zijn ogen wachtte hij de reactie van zijn vader af. Die zei dat hij niet met hem wilde praten. ‘Je hebt de race verpest en ik ben er doodziek van.’ Zeven dagen wisselde hij geen woord met zijn puberzoon. Dat mag wreed klinken, veel vaders zouden zich er diep voor schamen, maar precies daar is de basis gelegd voor Maxmania, de kilometerslange Verstappenfiles en in alle media luid bejubelde successen.

Vanuit zijn ervaringen als topsporter met een achtergrond en de herkenning bij bovenstaande voorbeelden, gaf Leo Peelen lezingen en trainingen aan ouders van jonge wielrenners. De Koninklijke Nederlandse Wielren Unie en zijn club RETO uit Arnhem gaven hem daarvoor de gelegenheid, mede omdat hij al acht jaar bekend was met de therapie PRI en daarvoor een opleiding als therapeut volgde. ,,Het gaat bij alles om bewustwording. Als een moeder zegt: ‘Ik heb mijn dochter gezegd dat ze altijd vooraan moet rijden om valpartijen te vermijden’ vraag ik: waarom? Als ze dan valt is het dus de schuld van de moeder. Dus laat haar vallen en zichzelf helpen. Als er dan een vader in de zaal zegt: ‘Dat gelul hoef ik niet te horen’. Dan zeg ik: ‘Ontkenning van behoeften. Je wilt wat van je zoon, vraag jezelf af. Dan zeg ik waarom je dat van je zoon wilt. Projectie, trots, iets wat jezelf niet hebt bereikt. Waarom leg je je kind iets op? Dat kan heel subtiel zijn. Je ziet hem verliezen en laat hem in zijn verdriet. Je ziet hem winnen en dan ga je uit je dak. Dat maakt afhankelijk.’’

Leo Peelen keek graag naar zijn dochter en zoon, die basketbalt. ,,Dan zit ik te kijken en mijn zoon scoort. Mijn buurvrouw op de tribune zegt dan: ‘moet je niet juichen?’ Nee, want ik juich ook als hij niet scoort. Dat klinkt obsessief, maar ik probeer te voelen dat een zoon die scoort niet zaligmakend is, voor hem en voor mij. Ik ben altijd trots op mijn zoon, niet alleen als hij scoort. Dat weet hij intussen.’’

Tijdens zijn lezingen vertelde Peelen zijn verhaal, over de hoop dat hij met zijn prestaties iets (een beloning, iets maatschappelijks, voortdurende waardering) zou krijgen. Over de wil om zichzelf te blijven bewijzen. Nooit zou het genoeg zijn. Nooit zou krijgen wat hij in zijn jeugd heeft gemist, de waardering van zijn vader. Dat wordt in PRI ‘oude pijn’ genoemd, de oude realiteit. Gevoegd bij de angst dat je ‘het’ nooit zult krijgen. Maar als volwassen mens kun je het niet meer voor je vader doen, je doet het voor jezelf. Je kunt het zelf. ,,Weet je dat ik pas 15 jaar na Seoul de zilveren medaille op mijn cv heb durven plaatsen.’’

Hij begreep ouders wel: je hebt alles over voor je kinderen. ,,Maar onbewust kun je ze sturen naar iets wat niet bij hen past.’’ En ook: ,,Een topsporter gelooft niet in therapie, liever niet, want dat zou duiden op ziek zijn. En een topsporter is niet ziek, een topsporter is kerngezond. Dat is het beeld wat in stand wordt gehouden, zeker ook door de sportbestuurders en de overheid. Kijk onze topsporters eens het toonbeeld van volmaaktheid en gezondheid zijn. Daarom moet in de preventieve sfeer iets gebeuren. Lezingen, cursussen en ouderavonden bij de clubs en bonden. En ook op scholen zijn speciale PRI-bijeenkomsten. Wat verwacht u als ouder van uw kinderen? Gunt u ze vrijheid zichzelf te ontwikkelen? Gelukkig zijn er veel kampioenen en medaillewinnaars die plezier beleven aan hun sport en mogelijk daarom zo goed zijn geworden. Maar toch, als straks het plezier ophoudt en de successen uitblijven, wat dan? Wie vangt de gevallen helden dan op?’’

Leo Peelen was een ervaringsdeskundige, een leermeester voor talenten en hun ouders. Voor mij. Nu hij er niet meer is, rijst de vraag wie zijn boodschap overneemt en verder uitdraagt. Dat topsporters, hoe zeer ook aanbeden en bewierookt door hun omgeving en de overweldigende media, beseffen dat ze hun eigen identiteit durven vinden. Zoek naar je ware zelf en laat je niet verblinden door blinkend eremetaal en applaus, dat stilvalt zodra je geen succesvol sportmens meer bent.

Zie ook: Website PRI

Dit artikel is in april 2017 gepubliceerd in Argus, een tweewekelijkse krant geschreven door gepensioneerde journalisten. Lees ook: http://www.argusvrienden.nl/