Tag Archives: sweat lodge

Urenlang in een zweethut: schreeuwen en stikken

19 aug

De ceremonie van een zweethut. Totale overgave met als doel totale reiniging. Ik mocht er niet uit, ik kon er niet uit. Ik moest in de zweethut rondom gloeiende en sissende stenen met anderen schreeuwen en zingen, als een gek, terwijl al het vocht uit mijn poriën stroomde. Ik werd zeiknat, zat met mijn blote kont in mijn eigen modder, raakte in paniek en werd gek. Maar ik was sterker dan ik dacht.

De plaats van bestemming was op de vroege zaterdagmorgen moeilijk te vinden. Het Brabantse land lag onder een loodzwaar wolkendek. Wilde ik nog wel? Durfde ik me nog wel over te geven aan de krachten die los konden komen in de zweethut?

Het zou heftig worden, zoveel had ik er over gelezen. De reiniging van lichaam en geest zou intensief zijn en zonder twijfel haar sporen nalaten. Het boerenweggetje dat ik volgens de routebeschrijving moest nemen, kronkelde oneindig door en hield een paar honderd meter achter een boerderij plotseling op. Zo was het ook omschreven door de organisatoren Nisa en Mark in hun email. Maar van een bosje aan mijn rechterhand was geen sprake. Door de mist zag ik geen hand voor ogen.

Er zat niets anders op dan om te draaien en een mogelijk andere route te nemen. Ik begon al te hopen dat ik het nooit zou vinden en dacht al aan de terugreis. Dan maar niet die zweethut in, dan maar geen oerkrachten die vrijkwamen. Ik was bang.

Toch was er iets in me dat me op weg hielp naar het bosje waar Nisa en Mark zonder twijfel op mij wachtten. Dus nam ik de voorgestelde alternatieve route. Nu was het een weggetje met kuilen waarin plassen stonden. Mijn auto protesteerde maar hield zich staande en reed door. Toen was er het bosje, met daarin verborgen twee auto’s en een huisje.

Nerveus schuifelde ik het huisje binnen en zag twee vrouwen, een man en een kind aan een tafel zitten. Het was er rommelig en koud. Of er nog meer mensen kwamen, vroeg ik. Waarom weet ik niet. Er zouden meer mensen komen, ja. Of ik koffie of thee wilde. Ja, nou en of. Ik had wel behoefte aan iets in mijn handen.

Een paar uur later, nog in de ochtend, zat ik rondom een kampvuur met negen andere mensen. We aten notenkoek, meegebracht door een van de mannen. Toen meldde zich een vrouw aan het vuur. Het leek wel of ze gehuild had. Ze was de weg kwijtgeraakt en was vervolgens met haar auto in een greppel gereden. Een boer had haar geholpen en met zijn trekker uit de greppel getrokken. Maar dat had hij niet voor niets gedaan. Hij wilde er twintig euro voor. Ze had maar vijftien euro bij zich. Dat was ook goed, had de boer gezegd. Ze had hem grif betaald en zich snel uit de voeten gemaakt.

De toon rondom het kampvuur was gezet. Verbazing en teleurstelling. Ook op het Brabantse platteland gaat voor niets alleen de zon op.

De vrouw toonde een veer die ze op haar pad naar het bosje had gevonden. Een symbool, meende ze. Overal waar ze kwam, vond ze symbolen.

Om beurten mochten we vertellen wie we waren en wat we van deze dag verwachtten. Aan het einde moesten we dan ‘hó’ zeggen, als teken dat we uitgesproken waren. Of ‘uch’, zoals Indianen gewend zijn. Want tenslotte zouden we ons overgeven aan een ceremonie van Indiaanse oorsprong, de sweat lodge (http://en.wikipedia.org/wiki/Sweat_lodge)

sweatcrow2

De meesten hadden al eens in een zweethut gezeten en waren erdoor gefascineerd geraakt. Weer die ervaringen, weer die reiniging. Daar keken ze naar uit.

Ik vertel over mijn ervaringen en zoektochten naar avonturen, therapieën en sessies als deze, over de herhalingen waarin ik in mijn leven verval, het voortdurende struikelen in dezelfde valkuilen. En dat ik nu eens een zweethut wil uitproberen. Hó!

Er moest gewerkt worden, zei Nisa. Koen, een ervaren zweethutganger, was gevraagd deze dag ‘vuurman’ te zijn. Hij moest de brandstapel maken waarop de stenen werden verhit die later in de zweethut moesten gloeien en de stoom moesten geven die ons zou doen zweten. Wij moesten het hout aanleveren. Dat betekende hakken en zagen, bewegingen die ik met mijn tere lichaam niet gewend was. Veel lol beleefde ik er dan ook niet aan. Ik kreeg blaren op mijn handen en voelde al gauw de pijn van splinters. En het ergste moest nog komen, de hitte in de zweethut en met alle gevolgen van dien.

Nisa en de andere vrouwen maakten de zweethut klaar. Ze bedekten een staketsel van takken in de vorm van een iglo met dekens en een groot, zwaar en bruin dekzeil. Daar moest ik straks in, met de andere mensen. Op weg naar. Op weg naar wat?

Rondom de houtstapel lag een twintigtal stenen, in een cirkel uitgespreid. Buiten die cirkel moesten wij gaan staan. We moesten ons concentreren op de stenen en bedenken welke boodschap wij wilden meegeven aan de steen die we om beurten op de houtstapel moesten leggen. En behandel de steen met respect, zoals je onze ouderen behandelt; hij mag dus zeker niet vallen.

Nisa vertelde iets over een medicijnwiel, de vier windstreken en waar ze voor stonden. Het middelpunt was jij. Het was herfst. ,,Op het medicijnwiel is de herfst verbonden met het westen, voor de terugkeer naar binnen, het verwerken van de opgedane ervaringen, verinnerlijking”, vertelde Nisa. ,,De sappen van de boom trekken zich terug naar de stam en de wortels, waardoor de veelkleurigheid naar buiten komt, de lagen onder de lagen. Het is het ervaren van de diepte van het bestaan. Vanuit de veelvuldigheid die je misschien overspoelde, is het westen de plek om contact te maken met wat nu werkelijk belangrijk voor je is.” En zo verder, en zo verder.

Ze vertelde over de totem van het westen die we vandaag in de zweethut zullen uitnodigen en ontmoeten: de beer. Want de beer is één van de krachtigste totems van healing. ,,De beer is een leraar in het in harmonie komen met alles wat er in je leeft, om heel en één te worden.”

We stonden rondom de houtstapel. Nisa pakte een steen, tilde hem boven haar hoofd en zei: ,,O Great Spirit.” Ze liet de steen zakken, bracht hem in contact met de grond en zei: ,,O Mother Earth.” Ze tilde de steen weer op, ter hoogte van haar borst en bracht haar wensen over aan de steen. ,,Hó!” Toen legde ze hem op de houtstapel. Anderen volgden, en brachten hun eigen wensen over. Ik moest ook, pakte aarzelend een steen, tilde hem boven mijn hoofd en zei: ,,Grote Geest.” Toen naar de grond en zei: ,,Moeder Aarde.” Toen voor mijn borst. Ik mompelde iets over onbeperkte vrede, onbeperkte vriendschap en onbeperkte liefde en nog iets en legde steen op de houtstapel – en sloot een lach onderdrukkend af met: ,,Hó!”

Ik voelde een koude wind, keek om me heen naar de andere mensen. Ze zwegen en richtten hun ogen op het midden waar de stenen boven op de houtstapel lagen. Ik hoorde dingen vallen, het waren eikels die te zwaar waren geworden voor de takken. Het was koud geworden en het werd steeds stiller.

Koen ontstak het vuur met kleine twijgjes. Nu werd ons gevraagd tobacco-ties te maken. Van kleine lapjes moesten we een zakje maken met daarin snippers van tabaksblaadjes. Daaromheen gebonden een draadje, zonder knoop, want niets mag vastzitten. De lapjes hadden verschillende kleuren, rood, wit, zwart, blauw, groen. Vier zakjes, elk zakje met een wens voor jezelf, voor een ander of voor iedereen. Gebedszakjes. Die zouden we dan in de hut moesten hangen.

Terwijl de houtstapel vlam vatte en het vuur hoog oplaaide, zat ik te prutsen met de lapjes, de tabak en de draadjes. Ik koos voor twee witte, een rode en een blauwe. Voor mezelf, mijn vrouw en mijn zoon. Want je moet er wél in geloven.

De anderen deden hetzelfde, lagen op de grond in een deken naar het vuur te staren of babbelden een beetje met elkaar. Zo verstreek de middag. De warmte van het vuur vulde mijn hoofd. Ik kreeg barstende koppijn. Of had ik dat al? Ik had tenslotte de afgelopen nacht slecht geslapen. Vol van de ellende die zich weer aan mijn leven had opgedrongen, vol van de angst voor het onbekende: de zweethut.

De hoofdpijn was niet te houden. Ik zag Nisa naar het huisje lopen en ging haar achterna. Of ze iets tegen hoofdpijn had. En zo ja, zou een pilletje het proces in de zweethut beïnvloedden? Nisa gaf me een doosje Finimal. Ik nam twee tabletten, ik wilde snel van de hoofdpijn af. Ik moest toch kunnen ‘genieten’, in die hut.

Twee uur nadat het vuur was ontstoken, twee uur van rust en onrust, van onzekerheid, van nieuwsgierigheid en warmte en langzaam wegzakkende pijn in mijn hoofd, twee uur later waren de stenen heet genoeg om ons in de zweethut beren te laten zweten. De uren (twee, drie, vier?) van de waarheid waren aangebroken. We gingen erin.

Zweethut_00sss

Voordat we naar binnenkropen, vertelde Nisa, dat we een soort gebed moesten opzeggen. Zoiets als degenen – vrienden, geliefden en familieleden – die niet mee naar binnen gingen, groeten. Ik zag dat de anderen zich uitkleedden en vervolgens een handdoek om hun middel knoopten. Dus deed ik hetzelfde. Plotseling zag ik bij de ingang van de hut een paar dikke, blote billen voor me. En toen weer een paar blote billen, minder dik, maar wel ook bloot. Oei, oei. Dat betekende dus, dat we helemáál bloot de hut ingingen. Geschrokken zei ik tegen een van de mannen: ,,Ik heb mijn onderbroek nog aan. Even uittrekken.”

Ik kroop naar binnen, groette degenen die ik achterliet en sloot aan in de kring rondom een gat midden in de hut. Zo zaten we op onze blote billen. Ik knoopte mijn gebedszakjes aan het dak en wachtte af in grote spanning. Ik probeerde een grapje te maken. Enkelen lachten, een beetje vals als je het mij vraagt. Maar het hielp een beetje tegen de onrust.

,,Vuurman, mag ik de eerste steen van u”, riep Nisa. Even later hoorde ik Koen ,,ancestor is coming” (een voorvader komt er aan) zeggen en schoof hij op een greep een gloeiende steen naar binnen. Nisa nam een hertengewei, pakte de steen op en legde hem in het gat, het gat dat toegang gaf tot ‘moeder aarde’. Ze vroeg om nog een steen. Weer een ancestor. Nadat de vierde steen, weer een ancestor was binnengebracht, vroeg de vuurman de hut te sluiten. Hermetisch, er mocht geen toefje licht binnen. De baarmoeder moest potdicht zijn en aardedonker.

Ik hoorde sissen. De ceremonieleider, Nisa, had water over de stenen gegooid. Weer sissen. Ik voelde een dampende hitte. Al na een minuut begon ik te zweten. Ik moest me ontspannen, de lucht inademen, met openstellen en laten komen wat komt. Weer sissen, nog meer zweten. Opnieuw sissen, nog meer zweten. Ik voelde het water langs mijn hoofd, over mijn schouders, over mijn buik, tussen mijn benen door naar beneden spoelen.

We moesten ons concentreren op de gloeiende stenen. Ons inbeelden dat we zakten, diep naar beneden, de aarde in, diep moeder aarde in, diep in onszelf.

Ik probeerde me iets in te beelden, maar zag niks. Ik voelde alleen de hitte en het zweet. Nisa begon op een trommel te slaan, en te zingen. Zoiets als Indianen dat wel doen. Ik moest me mee laten voeren, diep naar beneden, diep naar binnen. Ik moest me voorstellen dat ik op een oneindige vlakte liep, niets te zien, te horen. Me voorstellen dat ik onder een oneindige hemel liep, in een andere wereld, een wereld van droom en fantasie. Me voorstellen dat ik gras zag, bomen, vogels, dieren, de zon en nog veel meer.

Ik zag niets, ik droomde niets, ik voelde alleen het zweet dat uit mijn poriën stroomde. Ik kreeg het benauwd. Hoe lang zat ik hier nu al? Tien minuten? Een kwartier? Een half uur? Ik kreeg het steeds meer benauwd. Zou ik het afleggen? Zou ik stikken in mijn benauwdheid? Nee, maar wat zou er dan gebeuren? Ik wilde eruit, ik moest eruit. Zouden de anderen dat niet willen? Maar, dan moest ik wel eerst om de stenen heen kruipen. Dat wilde ik niet, dat durfde ik niet. Ik bleef zitten. Ik werd overweldigd door een enorme kracht, waartegen ik me niet wilde verzetten.

Anderen begonnen te schreeuwen. Als gekken. De meeste vreemde geluiden kwamen uit hun keel. Gaven ze zich over? Verzetten ze zich? Zetten ze hun verzet kracht bij met hun stem? Ik ging ook schreeuwen. Alsof ik een oerkracht in me opriep. Anderen gingen zingen. Nisa zong verder, ze trommelde verder en zei dat ons niets kon gebeuren. Niets? Ik was gek aan het worden. Was dat dan ‘niets’?

Ik keerde terug in het aanwezig zijn, in de hoop dat ik het toch zou redden. Hoe lang nog? We zaten hier toch al ruim een half uur? Een weer werd ik overweldigd. Ik wilde er uit. Nu! Ik zat vlak naast de deur. Maar ik bleef, liet mijn hoofd zakken, mijn lichaam zakken en ging. Ik ging naar beneden, zeiknat, druipend van het lichaamswater gaf ik me over. Toen ging de deur open. Eindelijk. Ik kroop om de stenen heen en ging naar buiten. Twee mannen gingen mee, de anderen bleven zitten. Op naar de tweede ronde. Vier ronden zouden er zijn. Ik wist het zeker: meer dan twee haal ik niet. Na de derde zal ik stoppen.

Tien minuten en een halve fles water later kroop ik weer naar binnen, de schaamte voorbij. ,,De eerste ronde is het zwaarst”, zei Lisa. Wat nu volgt is a piece of cake.” Ik legde me erbij neer en wachtte af.

De stenen werden een voor een binnengebracht. De hut ging dicht, Nisa gooide water op de stenen, begon te trommelen en te zingen, de anderen zongen mee. Ik niet. Ik durfde niet. Ik kan niet zingen. Nisa begon over de beer, de kracht van de beer, over andere beren en nog veel beren. Ze vroeg ons een lievelingsbeer voor te stellen. Ik zag geen beer, geen ijsbeer, geen wasbeer, geen teddybeer. Ik zweette weer als een otter, kreeg weer hoofdpijn en dacht aan buiten, waar het lekker fris zou zijn. Weer kreeg ik het benauwd, weer werd ik overmeesterd door een kracht die ik niet kende. Weer wilde ik vluchten. Maar ik bleef, ik wist dat ik me met succes kon verzetten tegen de kracht van de hut. Nou ja, ik bleef, maar vraag me niet hoe en waarom.

Ik hield het uit, de tweede ronde had ik overleefd. Ik ging naar buiten en bedacht dat ik het de twee laatste ronden ook wel zou uithouden. Twee keer een halfuur of langer, in die hitte, in die damp, in die verstikkende atmosfeer, dat moest ik toch kunnen?

Ik hield het vol, dat was alles. Hoe Nisa ook trommelde en zong. Hoe de anderen ook schreeuwden en zongen, tekeer gingen als oermensen, ik zag niks in mijn verbeelding. Ik had zware hoofdpijn en voelde me nat, modderig, smerig en verlaten door de mensheid. Ik ging liggen, voor zover dat kon, want dan was de hitte draaglijker. Ik voelde het blote lijf van de vrouw naast me. Ze streelde me, als troost. Af en toe murmelde ik wat, neuriede ik een beetje en dacht: dit ga ik volhouden, wat er ook met me gebeurt.

In de vierde ronde werden alle krachten, voorouders en symbolen aangeroepen. Nisa gooide kruiden op de stenen, van salie tot een raspsel van palosanto en druppels menthol. Ze gaven rust en lucht. Het einde was nabij. Maar Nisa had er nog niet genoeg van. Ze begon met water op de stenen te gooien. De ene na de andere lepel. Ze bedankte de stenen voor alles en nog wat. Er was zoveel om voor te bedanken. Het hield maar niet op. De damp die van de stenen afsloeg was verstikkend. Ik kreunde, anderen begonnen te kreunen. Ik schreeuwde, anderen begonnen te schreeuwen. Hard en harder. Zo heet en zo benauwd had ik het nog nooit gehad. Zo drijfnat was ik nog nooit geweest. Asjeblieft. Stop! Stop! Stop! Ik was nu echt helemaal aan het einde.

,,Open the door”, hoorde ik plotseling. Ik kon niet wachten en kroop als een haas naar buiten. Het was donker buiten, maar het was er heerlijk, fris. Een verademing. Ik zag een man in een badkuip springen. Ik deed hem na en sprong in het groene water, dat uit een poel bleek geschept. Vies water, maar verkwikkend.

Ik ging vervolgens voor de brandende houtstapel staan. Ik liet me drogen. Van voor en van achter. ,,Ben je eigenlijk wel om de stenen heen gekropen?”, vroeg een van de vrouwen. ,,Dat moest wél.” Ik schrok, ik had me niet aan de rituelen gehouden. Zou nu alles voor niets zijn geweest?

Zo zaten we met z’n allen nog een uurtje rondom het vuur, onze lijven in dekens gewikkeld, een kop soep in onze handen. Het was stil, er ging een jointje rond. Er werd wat over ervaringen gebabbeld. Ik zei en hoorde weinig. Ik had hoofdpijn, was helemaal leeg, moe, doodmoe. Bekaf. Zo ontzettend verschrikkelijk moe. Ik was schoon, gereinigd van alle giffen in mijn lichaam – misschien wel van alle giffen in mijn geest.

Tegen middernacht reed ik terug naar huis. Het was aardedonker op het landweggetje van de gewijde plaats naar de bewoonde wereld. Maar de maan scheen en verschafte me zo het licht dat ik nodig had. Of het voldoende licht was om me helderheid in deze wereld te verschaffen, weet ik niet. Eén ding weet ik wel na mijn totale overgave: ik ben sterker dan ik dacht.

%d bloggers liken dit: