Bijna acht jaar geleden sprak ik asielzoeker Akwasi Frimpong voor de derde en voorlopig laatste keer voor NRC Handelsblad. Hij moest en zou als Nederlander naar de Olympische Spelen, als sprinter. Dat lukte niet. Maar hij kreeg uiteindelijk na een zwaar gevecht met de autoriteiten een verblijfsvergunning. Nu start hij op de Winterspelen voor zijn geboorteland Ghana op het onderdeel skeleton. Een jonge man om van te houden.
Studeren, hardlopen en bidden. In je eentje vechten tegen botte ambtenaren. Akwasi Frimpong deed het jarenlang en won. Volgens de theorie van het konijn.
Door Guus van Holland. 24 september 2010. Daar staat hij weer, bij de ingang van het Utrechtse theater. Akwasi Frimpong, het fors gebouwde mannetje met de eeuwige grijns. Hartelijk en dankbaar als altijd. Trots op wat hij na jarenlang vechten tegen de Nederlandse autoriteiten heeft bereikt. En nog altijd blakend van strijdlust.
Moe van het vechten? Natuurlijk niet. Akwasi, 24 jaar, geboren in Ghana, getogen in Amsterdam Zuidoost, studerend in de Verenigde Staten, atleet en sinds twee jaar Nederlander, zit het vechten in het bloed. Als hij niet met vechten bezig is, dan droomt hij. In 2012 wil hij naar de Olympische Spelen, als sprinter. Niemand houdt hem tegen, nooit heeft iemand hem tegen kunnen houden.
Soms wordt Akwasi ’s nachts wakker. Dan zijn de demonen weer bezig zijn dromen te verstoren. Dan komt de woede boven. Hoe autoriteiten als destijds minister Rita Verdonck hem telkens weer botweg geen verblijfsvergunning gaven. Pas als hij terugdenkt aan de mensen die hem hebben geholpen, aan vrienden, artsen, juristen, journalisten en aan atletiektrainer en jongerenbegeleider Sammy Monsels, burgemeester Job Cohen, NOC*NSF-voorzitter Erica Terpstra en Johan Cruijff, pas dan kan hij verder dromen.
Daar gaat ‘De Theorie van het Konijn’ over, een documentaire van Rinske Bosch en Nicole Batteké, die gisteren op het Nederlands Film Festival zijn première beleefde. Als de voorstelling voorbij is, staan bij op z’n minst de helft van het publiek de tranen in de ogen. De slotscène, waarin Akwasi naar de Verenigde Staten vertrekt en afscheid neemt van zijn vriendin, zijn schoonfamilie en zijn ‘tweede vader’ Sammy Monsels is hartverscheurend. Akwasi gaat studeren en trainen aan de Utah Valley University. Hij bekwaamt zich in Business management en communication, waarvoor hij de basis legde aan het Johan Cruijff College.
Akwasi huilt niet, zoals de anderen in de zaal. Hij huilt alleen ’s nachts, als hij zijn strijd tegen de autoriteiten die hem niet wilde begrijpen herbeleeft. Nu staat hij zonder een spoor van emotie een verklaring voor te lezen, waarin immense dankbaarheid de boventoon voert. Hij vertelt over nieuwe uitdagingen, over motivatielezingen die hij mag houden in de Verenigde Staten en Engeland. Over zijn jeugd. Drie jaar was hij pas toen hij in Ghana werd achtergelaten bij zijn oma. Vijf jaar later haalde zijn moeder hem naar Nederland.
Het eindeloze gevecht begon. Hij werd ontdekt als hardlooptalent door de Surinaamse oud-sprintkampioen Monsels bij schoolwedstrijdjes in de Bijlmer én werd nationaal jeugdkampioen. Hij werd model-leerling van het Johan Cruijff College en kreeg in 2007 de International Johan Cruyff Award, als beste student. Maar die wapenfeiten waren jarenlang niet voldoende om hem het Nederlanderschap te verstrekken.
Meeslepend zijn de beelden waarop de geëmotioneerde Johan Cruijff hem de oorkonde overhandigt én een shirt van het Nederlands elftal met nummer 14 en de naam Akwasi op de rugzijde. Zo wordt de kijker meegenomen in de ongelijke strijd van een jonge Ghanees, hard studerend, hard lopend en hardnekkig biddend om asiel te krijgen. Hoe Monsels hem opving, zoals de 57-jarige Surinamer heel veel kansarme kinderen in de Bijlmer in de armen sloot.
Zeven jaar lang volgden Rinske Bosch en Nicole Batteké het mannetje dat iedereen te vriend wilde hebben. Maar wanneer moesten de opnamen stoppen, wanneer was de film klaar? Het gevecht zou toch nooit worden gewonnen. Maar Akwasi won, in 2007 kreeg hij een verblijfsvergunning. Bij de officiële uitreiking in Amsterdam zong hij het Wilhelmus, samen met zijn vriendin Kimberly.
Vechten verleert hij nooit meer. Dat heeft hij van zijn oma geleerd, als jongetje. En van Monsels, die hem over de theorie van het konijn vertelde. „Zie jezelf als een konijn in een kooi tussen allemaal leeuwen, wil je overleven dan zal je altijd optimaal geconcentreerd moeten zijn.”
Akwasi roept elke dag deze levensles op. Toch blijft zijn hoofd vol zitten met trauma’s, zoals Monsels in de film vertelt: „Als je hoofd niet vrij is, kun je niet optimaal presteren als hardloper. Er is een blokkade. Die moet weg. Maar hoe?” Monsels praat vaak met zijn ‘pleegkind’ over de verwerking van de pijn in zijn jonge jaren. „Maar dertien jaar vechten tegen botte ambtenaren verwerk je als jongetje niet gauw.”
Akwasi praat na de voorstelling over tegenkrachten die hem juist sterker hebben gemaakt. Hij wil een rolmodel zijn, een voorbeeld voor andere jongeren. Dat geluk maakbaar is. „Ik voel me fantastisch. Ik wist niet dat dat gevoel ook bestond. Morgen sta ik in Londen en vertel ik mensen hoe je kunt vechten tegen mensen die je niet willen begrijpen. Mijn gevecht is echt nog niet voorbij. Ik voel me er zelfs fijn bij. Ik behoor al tot de beste sprinters van Nederland, nu nog de Olympische Spelen. Dan is mijn droom verwezenlijkt en kan ik iedereen laten meedelen in mijn vreugde.”
Eerdere verhalen en interviews met Akwasi Frimpong van mij in NRC Handelsblad:
https://www.nrc.nl/nieuws/2007/12/22/studeren-bidden-sporten-voor-asiel-11457243-a371840